Toelichting bij COM(2003)109 - Wijziging van Verordening 577/98 betreffende de organisatie van een steekproefenquête naar de arbeidskrachten in de EG met het oog op aanpassing van de lijst van kenmerken van de enquête

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND EN KORTE TERUGBLIK

1. In 1998, na de goedkeuring van Verordening (EG) nr. 577/98 van de Raad, werd begonnen met de organisatie van de EU-arbeidskrachtenenquête, die kwartaal resultaten oplevert. Onlangs is in Verordening (EG) nr. 1991/2002 bepaald dat vanaf 2003 in alle lidstaten een doorlopende arbeidskrachtenenquête moet worden uitgevoerd. In de voorgestelde verordening wordt de lijst van kenmerken van de enquête aangepast.

2. De arbeidskrachtenenquête beoogt twee dingen:

- verschaffing van vergelijkbare statistieken over de werkgelegenheid en werkloosheid en over trends in de EU-lidstaten en -regio's op basis van ILO-begrippen;

- beschrijving van de structuur van de arbeidsparticipatie van personen en huishoudens, rekening houdend met persoonlijke kenmerken (bv. geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, beroep, vroegere werkervaring), kenmerken van de werkkring (bv. economische activiteit, aantal gewerkte uren, omvang van de lokale eenheid) en kenmerken van het huishouden (samenstelling van het huishouden en arbeidsparticipatie van de leden van het huishouden).

3. Aangezien aan deze arbeidskrachtenenquête onder huishoudens belangrijke sociaal-economische indicatoren worden ontleend en hierin de structurele kenmerken van de beroepsbevolking worden beschreven, is het noodzakelijk dat aan hoge statistische kwaliteitsnormen wordt voldaan. Om aan die normen - een hoge respons en geringe foutenmarge - te voldoen, moeten de interviews kort worden gehouden en de vragen duidelijk zijn gesteld. Dat is nog belangrijker omdat de arbeidskrachtenenquête gebruik maakt van een roterend panel met respondenten die gedurende vier tot acht kwartalen worden ondervraagd.

2. BELEIDSCONTEXT

4. De arbeidsmarkt is de afgelopen vijf jaar veranderd en er zijn door de coördinatie in het kader van de Europese werkgelegenheidsstrategie vele nieuwe beleidsmaatregelen van kracht geworden. Deze veranderingen zijn, kort samengevat, een toename van het aantal banen met een grotere arbeidsparticipatie van vrouwen en met meer aandacht voor de kwaliteit van het werk en de flexibiliteit van de arbeidsmarkt. De strategie van Lissabon, die duurzame economische groei, volledige werkgelegenheid, sociale samenhang en duurzame ontwikkeling in een kenniseconomie tot doel heeft, levert het kader voor een coherent economisch en werkgelegenheidsbeleid. Wat het macro-economisch beleid betreft, wordt in de globale richtsnoeren voor het economisch beleid een versterking van de arbeidsmarkt aanbevolen. De Europese werkgelegenheidsstrategie is het beleidsantwoord op de doelen die men zich in Lissabon op het gebied van de werkgelegenheid heeft gesteld, namelijk een hogere arbeidsparticipatie en betere kwaliteit van het werk in een solidaire arbeidsmarkt zonder sociale of regionale onevenwichtigheden. De statistieken van de arbeidskrachtenenquête moeten worden verbeterd om deze aspecten van de werking van de EU-arbeidsmarkt beter te volgen.

5. In 2000 werden slechts kleine wijzigingen in de codering van de variabelen aangebracht (bv. Verordening (EG) nr. 1575/2000 van de Commissie voegde extra antwoordcategorieën toe onder 'reden waarom de betrokkene niet werkte' en onder 'werk zoeken'), terwijl Verordening (EG) nr. 2104/2002 van de Commissie, die zeer onlangs werd aangenomen, slechts tot wijziging van de variabelen inzake onderwijs en opleiding diende. Dit voorstel tot aanpassing van de lijst van kenmerken van de enquête betreft zes nieuwe variabelen ("behoud van loon", 'toezichthoudende taken', 'betrokkenheid van de openbare dienst voor de arbeidsvoorziening bij het vinden van de huidige baan', 'overuren', 'contract met een uitzendbureau' en 'gebrek aan zorgopvang als reden voor niet-participatie of deeltijdwerk'). Het is ook een gelegenheid om de vijf variabelen inzake atypisch werk als standaardmodule op te nemen in plaats van als herenakkoord (kolom 204 t/m 208 in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1575/2000 van de Commissie).

6. De extra variabelen betreffen een uiteenlopende reeks van beleidsvraagstukken. De toevoeging van de verschillende variabelen wordt als volgt gemotiveerd:

- toezichthoudende taken: deze variabele is van belang voor het beleidsdoel gelijke kansen; zij is bepalend voor de sociaal-economische positie en een maatstaf voor de loopbaanontwikkeling;

- betrokkenheid van de openbare dienst voor de arbeidsvoorziening bij het vinden van de huidige baan: deze variabele is van belang voor het beleidsdoel betere werking van de arbeidsmarkt; hiermee kan de effectieve rol van de openbare diensten voor de arbeidsvoorziening bij de arbeidsbemiddeling, met name met betrekking tot de kenmerken van de werkkring, beter worden beoordeeld;

- contract met een uitzendbureau: deze variabele is relevant voor de flexibiliteit van de arbeidsmarkt; uitzendwerk neemt een steeds belangrijkere plaats in; uitzendbureaus spelen een tweeledige rol: enerzijds helpen zij werkgevers een tekort aan vast personeel op te vangen en anderzijds helpen zij werklozen om toegang tot de arbeidsmarkt te krijgen of om werk af te wisselen met gezinstaken of recreatieve activiteiten;

- overuren in de referentieweek: deze variabele is relevant voor de flexibiliteit van de arbeidsmarkt gezien de algemene trend tot vermindering van het aantal werkuren; zij is ook een wezenlijk bestanddeel van het aantal feitelijk gewerkte uren (die reeds als variabele in de arbeidskrachtenenquête zijn opgenomen); overuren zijn een middel waarmee de werkgever zijn personele middelen snel kan aanpassen aan de behoeften van de dienst of aan productievereisten;

- gebrek aan zorgopvang als reden voor niet-participatie of deeltijdwerk: deze variabele is van belang voor het beleidsdoel gelijke kansen; zij maakt het gemakkelijker werk en zorgtaken te combineren en heeft daardoor een gunstige invloed op de arbeidsparticipatie van vrouwen;

- behoud van loon: deze variabele is van belang om te bepalen of de arbeidssituatie voortduurt bij langdurige afwezigheid van het werk en is van essentieel belang bij de verklaring van de participatiegraad.

1.

Doel


VAN DEZE NIEUWE VERORDENING

7. De voorgestelde verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 577/98 van de Raad:

- voegt zes nieuwe variabelen toe, zoals in punt 6 is uiteengezet;

- biedt de mogelijkheid om structurele variabelen aan te wijzen waarvoor slechts één keer per jaar gegevens voor de schatting van jaarlijkse gemiddelden hoeven te worden verzameld.

Deze structurele variabelen hebben met name betrekking op redenen voor bepaalde typen werk of op bijzonderheden over vroegere werkervaring. Het volstaat om deze informatie één keer per jaar te verzamelen in plaats van elk kwartaal zoals voor kortetermijnschattingen. Daar over deze structurele variabelen slechts één keer per jaar gegevens hoeven te worden verzameld, kunnen zij beperkt blijven tot een deelsteekproef met als referentieperiode alle 52 weken van het jaar, zodat een heus jaarlijks gemiddelde kan worden geschat (bv. de eerste of de laatste golf). De deelsteekproef kan zelfs tot een kwartaal worden beperkt, wanneer wordt verondersteld dat er geen seizoenfluctuaties zijn. Door de structurele variabelen tot een deelsteekproef te beperken, wordt ruimte geschapen voor de voorgestelde zes nieuwe variabelen.

8. Dit evenwicht tussen extra variabelen om het inzicht in de arbeidsmarkt te verbeteren enerzijds en een vermindering van de responslast anderzijds is een wezenlijk kenmerk van het voorstel. De vraag van gebruikers naar betere informatie wordt in overeenstemming gebracht met de wens van de producenten van statistieken om hun respondenten zo veel mogelijk te ontzien.

9. Hoogstwaarschijnlijk zullen de nieuwe variabelen vanaf de arbeidskrachtenenquête 2005 worden toegepast. De codering en classificatie van deze driemaandelijkse en structurele variabelen en de frequentie waarmee gegevens hierover moeten worden verzameld, zullen overeenkomstig artikel 4, lid 3, van Verordening (EG) nr. 577/98 van de Raad in detail worden vastgesteld in een verordening van de Commissie.

4. FINANCIËLE GEVOLGEN

De voorgestelde verordening van het Europees Parlement en de Raad heeft geen financiële gevolgen voor de Commissie.

5. VOLGENDE STAPPEN

De voorgestelde verordening wordt ter overweging aan het Europees Parlement en de Raad voorgelegd.