Toelichting bij COM(2003)607 - Regionale adviesraden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2003)607 - Regionale adviesraden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid. |
---|---|
bron | COM(2003)607 |
datum | 15-10-2003 |
In artikel 31 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad zijn bepaalde beginselen vastgelegd, die nader moeten worden uitgewerkt en zo het algemeen kader kunnen vormen dat moet dienen als basis voor de oprichting van regionale adviesraden door de belanghebbenden. Ofschoon de belanghebbenden verantwoordelijk zijn voor het functioneren van de regionale adviesraden, is het van belang dat zij zich houden aan dit algemene kader om te zorgen voor een consistente en evenwichtige aanpak bij alle regionale adviesraden.
In het besluit wordt vooral aandacht besteed aan de belangrijkste aspecten die op het niveau van de Gemeenschap moeten worden verduidelijkt: de omschrijving van de te bestrijken gebieden, de hoofdstructuur van de regionale adviesraden, de samenstelling en werking ervan, de benoemingsprocedure en de financiering. Op basis van de in dit besluit vastgelegde criteria kunnen de belanghebbenden een verzoek tot oprichting van een regionale adviesraad richten aan de lidstaten die onder de regionale adviesraad vallen en, ter controle en goedkeuring, aan de Commissie.
Om de Commissie en de lidstaten van nuttig advies te kunnen dienen, moeten de regionale adviesraden groot genoeg zijn om beheerseenheden op basis van biologische criteria te kunnen omvatten. Overeenkomstig deze aanpak is in bijlage I bij het besluit een lijst opgenomen van alle regionale adviesraden die volgens de Commissie zouden moeten worden opgericht. Deze aanpak garandeert dat alle visserijtakken onder een bepaalde regionale adviesraad vallen, en voorkomt dat sommige visserijtakken onder verschillende regionale adviesraden vallen. Gelet op de organisatorische en financiële beperkingen verdient het aanbeveling het aantal regionale adviesraden te beperken. Tegelijkertijd moet de regionale adviesraden de vrijheid worden gelaten om binnen hun gelederen onderafdelingen voor specifieke visserijtakken op te richten.
De regionale adviesraden moeten ook de dialoog tussen de verschillende belangengroepen binnen het GVB bevorderen. Het vergroten van het wederzijds vertrouwen tussen wetenschappers en vissers zou de transparantie van het wetenschappelijk advies ongetwijfeld ten goede komen. Bij het definiëren van de structuur van de regionale adviesraden moet een evenwicht worden gevonden tussen efficiënt overleg en betrokkenheid van alle partijen met reële belangen. De Commissie stelt daarom voor dat de regionale adviesraden bestaan uit een algemene vergadering, die op haar beurt een uitvoerend comité aanwijst dat beperkt van omvang is maar waarin alle belangen binnen het GVB evenwichtig vertegenwoordigd zijn. Welke vertegenwoordigers van de verschillende belangengroepen lid moeten worden van de algemene vergadering, kan het best worden beoordeeld door de lidstaten. Deelnemers aan de vergaderingen van de regionale adviesraden kunnen de status van lid, waarnemer of expert krijgen. Een ander belangrijk aspect is dat bepaalde vergaderingen voor het publiek toegankelijk zullen zijn.
Om overlapping te voorkomen met het werk van bestaande adviesorganen, zoals het Raadgevend Comité voor de visserij en de aquacultuur (RCVA), is het van essentieel belang te zorgen voor goede betrekkingen. Alle regionale adviesraden moeten een jaarverslag opstellen en dit voorleggen aan de RCVA. De RCVA mag ook een vertegenwoordiger afvaardigen naar de vergaderingen van de regionale adviesraden. Wanneer vraagstukken aan de orde komen die voor meer dan één regionale adviesraad van belang zijn, moeten de werkzaamheden van de betrokken regionale adviesraden worden gecoördineerd en moeten deze raden gezamenlijke aanbevelingen uitbrengen.
Wat de financiering van de regionale adviesraden betreft, wordt ernaar gestreefd de organen op langere termijn zelfvoorzienend te maken. Om de geloofwaardigheid van deze nieuwe structuur te waarborgen, moeten de regionale adviesraden desalniettemin voldoende overheidsmiddelen krijgen, met name in de beginfase.
De regionale adviesraden moeten worden beschouwd als veranderende structuren die zich mettertijd op basis van de opgedane ervaringen verder kunnen ontwikkelen. De Commissie stelt voor de activiteiten van de regionale adviesraden drie jaar na de oprichting ervan te evalueren en, indien nodig, voorstellen te doen om het functioneren te verbeteren.