Toelichting bij COM(2003)446 - Wijziging van Richtlijn 77/799/EEG betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het gebied van de directe en indirecte belastingen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. INLEIDING

De richtlijn inzake wederzijdse bijstand dateert van 1977. Hierin zijn de regels vastgelegd voor wederzijdse bijstand en uitwisseling van informatie door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten zodat zij hun belastingwetgeving adequaat kunnen toepassen.

Een dergelijk instrument was nodig omdat het gevaar steeds groter werd dat internationale belastingontduiking en -ontwijking zouden leiden tot verlies van overheidsinkomsten en inbreuk zouden maken op het beginsel van fiscale rechtvaardigheid. Dit zou dan weer verstoringen kunnen veroorzaken in het kapitaalverkeer en in de concurrentievoorwaarden, wat negatieve gevolgen zou hebben op de werking van de gemeenschappelijke markt (nu de interne markt genoemd).

Hoewel de lidstaten in de meeste gevallen bilaterale verdragen hebben gesloten met andere lidstaten, worden deze als onvoldoende beschouwd in de strijd tegen nieuwe vormen van belastingontduiking en -ontwijking, die een multinationaal karakter leken te krijgen. Daarom bestond er behoefte aan meer samenwerking tussen de belastingadministraties van de lidstaten overeenkomstig gemeenschappelijke beginselen en regels.

In de richtlijn worden drie typen van informatie-uitwisseling gedefinieerd: op verzoek, automatisch en spontaan. De richtlijn kent ook garanties in verband met geheimhouding, zodat bij het omgaan met dergelijke informatie de rechten van belastingbetalers gerespecteerd worden. Daarnaast werden er beperkingen gesteld aan de uitwisseling van informatie zodat deze op gelijkwaardige basis geschiedt. Een lidstaat kan geen informatie opvragen bij een andere lidstaat als de verzoekende staat op grond van zijn eigen wetgeving of bestuurlijke praktijk dergelijke informatie niet kan verkrijgen.

De richtlijn voorziet ook in samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie om de werking van de samenwerkingsprocedures in de praktijk permanent te bestuderen, zodat de Commissie kan besluiten of deze verbeterd moeten worden door passende communautaire regels uit te werken.

Toen de richtlijn voor het eerst werd goedgekeurd, gold deze alleen voor de directe belastingen. Later werd de richtlijn gewijzigd en werden ook de BTW en later accijnzen erin opgenomen. Vrij recent heeft de Commissie een voorgestel gepresenteerd (COM (2001) 294 def.) voor een volledig gescheiden richtlijn voor de BTW en er zal een ander voorstel gedaan worden voor een nieuwe richtlijn die uitsluitend betrekking heeft op accijnzen. De oorspronkelijke richtlijn bestaat een kwarteeuw en werd opgesteld in omstandigheden die wezenlijk anders waren dan vandaag de dag. Daarom is dit een geschikt moment om de richtlijn te herzien en te moderniseren, waarbij rekening gehouden wordt met de verschillen tussen de diverse soorten belasting, en de bepalingen beter te laten aansluiten op de afspraken met betrekking tot administratieve samenwerking en wederzijdse bijstand op het gebied van indirecte belastingen.

1.

2. De ad hoc werkgroep belastingfraude


In september 1999 werd door het comité van permanente vertegenwoordigers (Coreper) een werkgroep op hoog niveau opgezet, bestaande uit door de lidstaten aangewezen ambtenaren die verantwoordelijk zijn voor belastingcontroles, en een vertegenwoordiger van de Commissie. De lidstaat die het voorzitterschap van de Raad vervulde, fungeerde als voorzitter. De groep moest voor 30 mei 2000 een rapport presenteren aan het Coreper, zodat dit voorgelegd kon worden aan de Raad Economische en financiële zaken (Ecofin). De ad hoc werkgroep had onder meer de volgende taken:

* evaluatie van de stand van zaken met betrekking tot belastingfraude;

* opsporing van eventuele zwakke punten in de bestaande communautaire regels en controlesystemen;

* onderzoek naar de doelmatigheid van de bestaande afspraken op het gebied van administratieve samenwerking in de strijd tegen belastingontduiking en -fraude, zowel op het gebied van de directe als de indirecte belastingen; en

* onderzoek naar de mogelijkheid om de administratieve samenwerking op deze terreinen te verbeteren, en voorstellen doen voor nieuwe regelingen of maatregelen die de werkgroep geschikt acht. Hierbij moest rekening gehouden worden met de resultaten van alle eerdere of lopende werkzaamheden van vergelijkbare organen.

De werkgroep heeft zijn rapport op tijd ingeleverd (Raadsdocument 8668/00 FISC 67 CRIMORG 83). Het rapport omvatte veel aanbevelingen: sommige hadden betrekking op de bestaande regels voor administratieve samenwerking en wederzijdse bijstand, waarin lidstaten al veranderingen van organisatorische aard konden aanbrengen zonder dat hier aanvullende wetgeving voor nodig is.

Volgens het rapport zijn er echter ook veranderingen nodig in de nationale en communautaire wetgeving. Volgens de auteurs moeten bepaalde zwakke punten uit de bestaande richtlijn gehaald worden, zodat deze verbetert.

Nadat de Raad Ecofin kennis had genomen van de inhoud van het rapport, bekeek de Commissie hoe gevolg kan worden gegeven aan de aanbevelingen van de ad hoc werkgroep, voor zover deze betrekking hadden op directe belastingen. In dit verband begon de Commissie overleg in het kader van een door de Commissie voorgezeten werkgroep bestaande uit deskundigen uit de lidstaten. Binnen dit forum werd tijdens drie vergaderingen getracht tot overeenstemming te komen.

2.

3. Overzicht van de voorgestelde wijzigingen op de bestaande artikelen en de nieuwe bepalingen op basis van de Spaanse voorstellen


1. Artikel 1. In dit artikel worden de voorgestelde veranderingen tegenover de bestaande artikelen van de richtlijn vermeld.

2. De eerste verandering heeft betrekking op artikel 2 van de richtlijn, waarin de uitwisseling van informatie op verzoek is geregeld. In artikel 2, lid 2, staat dat de bevoegde autoriteit in de ene lidstaat vaak een onderzoek zal moeten instellen om de informatie te verkrijgen die nodig is om te kunnen voldoen aan een verzoek van de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat.

3. Een aantal lidstaten zijn volgens hun binnenlandse wetgeving procedureel verplicht een belastingbetaler ervan op de hoogte te stellen dat een verzoek om bijstand is ontvangen van de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat. Volgens de ad hoc werkgroep is dit een zwak punt in de bestaande procedure omdat hierdoor de waarde van de door de verzoekende staat ontvangen informatie beperkt wordt en het proces van informatieverzameling vertraagd wordt. Dergelijke vertragingen kunnen het onderzoeksproces ondermijnen en zijn alleen in het belang van de belastingontduiker.

4. Er is geen sprake van een dergelijke verplichting wanneer deze lidstaten zelf een onderzoek instellen. Als gevolg van het feit dat deze procedures verschillen, duurt het aanzienlijk langer om informatie te verzamelen ten behoeve van een andere lidstaat dan voor een binnenlands onderzoek. Dergelijke vertraging is nadelig voor zowel de belangen van de lidstaat die probeert toe te zien op de naleving van zijn belastingwetgeving als voor de algemene belangen van de Europese Unie, omdat de interne markt hierdoor niet optimaal kan functioneren.

5. Voorgesteld wordt de richtlijn zodanig te wijzigen dat ieder verzoek om informatie op dezelfde wijze behandeld wordt als binnenlandse verzoeken, overeenkomstig de praktijk in de staat waarin de autoriteit die de informatie verzamelt is gevestigd. De formulering van de voorgestelde wijziging is dezelfde als in het voorstel met betrekking tot BTW in artikel 5, lid 3 i.

6. Een ander zwak punt in de bestaande richtlijn is volgens de ad hoc werkgroep artikel 7, lid 1. Momenteel kan informatie alleen bekendgemaakt worden wanneer de bevoegde autoriteit van de lidstaat die de informatie verstrekt heeft daar geen bezwaar tegen maakt. Volgens de ad hoc groep was de bestaande tekst dubbelzinnig. Sommige lidstaten waren van mening dat de bevoegde autoriteit die de informatie verstrekt expliciet toestemming moest geven voordat de informatie in een gerechtelijke procedure gebruikt mocht worden. Andere lidstaten meenden daarentegen dat ervan uit kon worden gegaan dat stilzwijgende toestemming was verleend als geen bezwaar was gemaakt. De nieuwe formulering beoogt alle mogelijke vertraging uit te sluiten doordat gerechtelijke procedures niet opgeschort hoeven te worden in afwachting van goedkeuring, in de lidstaten waar expliciete goedkeuring noodzakelijk wordt geacht. Dit zou nu van meet af aan duidelijk zijn.

7. De bestaande tekst van artikel 8, lid 1, was volgens sommigen voor meerdere interpretaties vatbaar. De Commissie wil van de gelegenheid gebruik maken om de tekst zodanig te herzien dat eventuele dubbelzinnigheid uitgesloten is. Tijdens de discussies in de werkgroep van deskundigen waren de lidstaten het eens met de interpretatie van de Commissie dat een lidstaat volgens de huidige formulering niet kan weigeren informatie te verkrijgen of te verstrekken omdat de betreffende informatie niet nodig is voor binnenlandse belastingdoeleinden. Het artikel had alleen betrekking op informatie die de lidstaten ook niet voor eigen doeleinden mochten verzamelen of gebruiken. De tekst is zodanig herzien dat dit nu expliciet geformuleerd is.

8. Ook de formulering van artikel 8, lid 3, was dubbelzinnig omdat niet duidelijk was waarnaar 'de betreffende staat' verwijst: de staat die om de informatie verzoekt of de staat waaraan dat verzoek gericht is? Volgens de Commissie kan dit alleen betrekking hebben op de staat die om de informatie verzoekt. De lidstaten waren het eens met deze interpretatie en de gewijzigde tekst is zodanig geformuleerd dat dubbelzinnigheid voorkomen wordt.

9. In de voorgestelde nieuwe richtlijn worden ook nieuwe elementen geïntroduceerd, waarin voorstellen verwerkt zijn die gedaan werden tijdens de vergaderingen van de werkgroep van deskundigen. Hierdoor sluiten de bepalingen met betrekking tot directe belastingen beter aan op de bepalingen met betrekking tot indirecte belastingen.

10. In het voorgestelde nieuwe artikel 8, lid a, wordt de procedure beschreven die gevolgd moet worden wanneer een belastingbetaler op de hoogte gesteld moet worden van akten of besluiten van de administratieve overheden van de lidstaat waar hij belastingplichtig is.

11. Niet in elke lidstaat bestaat een dergelijke notificatieplicht, maar voor de lidstaten waar dat wel het geval is, zou het erg handig zijn als deze procedures namens hen uitgevoerd worden door de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat. Wanneer in deze lidstaat dergelijke procedures niet verplicht zijn voor de inning en de invordering van belastingschulden overeenkomstig de nationale wetten, is het waarschijnlijk dat de betreffende belastingambtenaren zich niet bewust zijn van het belang daarvan voor de verzoekende staat. In de voorgestelde wijziging van de richtlijn wordt de nadruk gelegd op het belang van dergelijke procedures en wordt het gemakkelijker in een later stadium actie te ondernemen in het kader van de richtlijn inzake wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen.

12. Het nieuwe artikel 8, lid b, heeft betrekking op gelijktijdige controle van de dossiers van een belastingbetaler die in twee of meer lidstaten actief is. Gelijktijdige controles worden beschouwd als een van de efficiëntste manieren waarop bevoegde autoriteiten informatie kunnen uitwisselen. De ad hoc werkgroep heeft erop aangedrongen aandacht te besteden aan de aanpak van misbruik in de vorm van over- en onderfacturering bij grensoverschrijdende transacties tussen verwante entiteiten (verrekenprijzen), door meer informatie uit te wisselen. Voorgesteld wordt de samenwerking tussen de verschillende belastingdiensten onder andere te intensiveren door middel van gesynchroniseerde inspecties. De wijziging van de richtlijn maakt dergelijke controles mogelijk, maar alleen als de bevoegde autoriteiten het eens zijn over deelname.