Toelichting bij COM(2003)441 - Europees Centrum [voor ziektepreventie en bestrijding] - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2003)441 - Europees Centrum [voor ziektepreventie en bestrijding]. |
---|---|
bron | COM(2003)441 |
datum | 08-08-2003 |
Uitbraken van overdraagbare ziekten kunnen een grote bedreiging voor de gezondheid en het welzijn van de burgers van de Europese Unie zijn, zoals onlangs is gebleken bij de verspreiding van het sarsvirus (Severe Acute Respiratory Syndrome) en eind 2001 bij de miltvuuraanslagen, die aan bioterrorisme werden toegeschreven. Het aanpakken van gezondheidsbedreigingen in de Europese Unie, waar miljoenen mensen dagelijks de binnen- en buitengrenzen passeren, vereist een veel nauwere samenwerking tussen de lidstaten, de Europese Commissie, de Wereldgezondheidsorganisatie en de getroffen landen, waar ook ter wereld. De burgers van de Unie hechten grote waarde aan de bescherming van hun gezondheid. Uitbraken van overdraagbare ziekten, of andere bedreigingen zoals de moedwillige verspreiding van chemische of biologische agentia door terroristische aanslagen, kunnen grote verontrusting onder de burgers veroorzaken en enorme kosten voor de samenleving betekenen, ook al is het feitelijke aantal ziektegevallen beperkt. Een grote uitbraak als een influenzapandemie kan catastrofale gevolgen hebben. De Europese Conventie over de toekomst van de Europese Unie heeft een aantal gemeenschappelijke veiligheidsvraagstukken op het gebied van de volksgezondheid aangegeven waarvoor de communautaire bevoegdheden versterkt moeten worden.
De Commissie beheert sinds 1999 een netwerk voor overdraagbare ziekten. Dit is momenteel gebaseerd op ad-hocsamenwerking tussen de lidstaten binnen het wettelijke kader van Beschikking nr. 2119/98/EG van het Europees Parlement en de Raad. Dit systeem moet echter aanzienlijk worden verbeterd, wil de Europese Unie in staat zijn om overdraagbare ziekten doeltreffend te bestrijden. Twee externe evaluaties van het netwerk, in 2000 en 2001, hebben knelpunten in het functioneren van de bestaande structuren aan het licht gebracht en de keuzes voor een doeltreffender reactiecapaciteit op EU-niveau in beschouwing genomen. In 2002 hebben door de lidstaten afgevaardigde epidemiologen hun standpunt uiteengezet over de toekomst van de surveillance van overdraagbare ziekten op Unieniveau en daarbij hun voorkeur uitgesproken voor de oprichting van een Europees centrum. In 2002 heeft ook het netwerkcomité conclusies goedgekeurd waarin de oprichting van een EU-coördinatiecentrum wordt bepleit.
In juni 2001 heeft de Europese Raad in Göteborg verzocht de mogelijkheid te onderzoeken om een Europees netwerk voor surveillance en vroegtijdige opsporing met betrekking tot gezondheidskwesties op te richten. Op de Raadszitting van 15 november 2001 heeft het Belgische voorzitterschap na overeenstemming van de ministers van Volksgezondheid conclusies uitgebracht waarin de Commissie werd verzocht een actieprogramma voor samenwerking op het gebied van paraatheid en reactiecapaciteit in geval van moedwillige verspreiding van biologische en chemische agentia op te stellen. De Raad Werkgelegenheid, sociaal beleid, volksgezondheid en consumentenzaken heeft op een buitengewone zitting op 6 mei 2003 in verband met sars en op zijn zitting van 2 juni 2003 erkend dat de paraatheid van de EU voor uitbraken binnen haar grenzen moet worden verbeterd. Het voornemen van de Commissie om met een voorstel voor de oprichting van een Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding te komen, kreeg brede steun.
Dit voorstel is bedoeld om een Europees Centrum in het leven te roepen dat de bestrijding van overdraagbare ziekten en andere ernstige gezondheidsbedreigingen waarmee de burgers van de Unie geconfronteerd worden, op gestructureerde en systematische wijze kan aanpakken. De oprichting van een Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding, een onafhankelijk Europees orgaan, zou een veel grotere synergie tussen de bestaande nationale centra voor ziektebestrijding mogelijk maken.
In de toekomst zal het Centrum de huidige operationele instrumenten uit hoofde van Beschikking nr. 2119/98/EG (netwerken) overnemen, terwijl de Commissie verantwoordelijk blijft voor de overige wettelijke bepalingen (vaststelling van technische en procedurele voorschriften).
Het Centrum zal het communautair netwerk van nationale bevoegde instanties of instellingen als bedoeld in Beschikking nr. 2119/98/EG en de specifieke surveillancenetwerken voor bepaalde ziekten (aids, tuberculose, influenza enz.) beheren. Ook zal het de technische werkzaamheden leiden die de verschillende nationale centra voor ziektebestrijding moeten verrichten, en die een gezamenlijk verantwoordelijkheidsgevoel ten aanzien van de doelstellingen, taken en activiteiten alsmede bundeling van middelen op EU-niveau vereisen. Het Europees Centrum zal deze samenwerkingsaanpak stimuleren en de inzet van vaardigheden en middelen ten behoeve van de gezamenlijke bestrijding van ernstige gezondheidsbedreigingen mogelijk maken.
De Commissie blijft verantwoordelijk voor het toezicht en behoudt haar huidige wettelijke bevoegdheden krachtens Beschikking nr. 2119/98/EG voor het vaststellen van technische eisen en procedurele verplichtingen, die door alle elementen van het communautaire netwerk moeten worden uitgevoerd en toegepast. De Commissie gaat te werk in nauw overleg met de lidstaten via het regelgevend comité (het 'netwerkcomité').
Het Centrum zal de beleidsmakers en burgers van de EU gezaghebbend, onafhankelijk advies over ernstige gezondheidsbedreigingen verstrekken en de Commissie en de nationale autoriteiten aanbevelingen doen voor bestrijdingsmaatregelen. Zij nemen dan de beslissing over de aangewezen risicomanagementmaatregelen, zodat EU-breed snel en doeltreffend kan worden opgetreden.
Het Centrum zal op verzoek van de Commissie of op eigen initiatief wetenschappelijke adviezen en risicobeoordelingen verstrekken over allerlei vraagstukken die verband houden met overdraagbare ziekten, onder andere op het vlak van de klinische geneeskunde, epidemiologie, microbiologie en preventieve maatregelen. Daartoe zal het Centrum wetenschappelijke panels samenstellen voor speciale vraagstukken waarvoor bij de specifieke surveillancenetwerken de wetenschappelijke deskundigheid en expertise ontbreekt.
Inhoudsopgave
- 2. Internationale gezondheidsbedreigingen in de 21e eeuw
- 3. Beperkingen van de huidige activiteiten van het communautaire netwerk
- 4. De Europese Unie heeft een Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding nodig
- 5. Voornaamste werkzaamheden van het Europees Centrum
- Wetenschappelijke adviezen
- Vroegtijdige waarschuwing en maatregelen
- Technische bijstand
- Noodsituaties en communicatie
- 6. Een klein maar invloedrijk Europees Centrum
- 7. Administratieve structuur
- 8. De overgang van de huidige structuur
- 9. Conclusie
Overdraagbare ziekten zijn altijd al een van de grootste bedreigingen voor de volksgezondheid geweest. Sinds een paar jaar neemt echter het besef toe dat natuurlijke uitbraken van overdraagbare ziekten ook voor technologisch sterk ontwikkelde delen van de wereld, zoals de Unie, nog steeds een bedreiging kunnen vormen, evenals dat voor de ontwikkelingsregio's met een beperkte gezondheidsinfrastructuur het geval is. Ook bestaat de mogelijkheid dat een uitbraak van een overdraagbare ziekte moedwillig teweeggebracht wordt (bioterrorisme). Bovendien kan door de voortschrijdende globalisering en internationalisering een uitbraak van een ziekte in een bepaald land zich in slechts enkele uren of dagen naar tal van andere landen verspreiden. Deze 'nieuwe bedreiging' en de noodzaak van een alomvattende EU-aanpak daarvan, is ook al genoemd in het strategiedocument inzake veiligheid dat de hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, Javier Solana, aan de Europese Raad van Thessaloniki gepresenteerd heeft ("Een veiliger Europa in een betere wereld").
Bij de bestrijding van een uitbraak is haast geboden. Elke dag die verloren gaat doordat de bedreiging geïdentificeerd moet worden, over de te nemen maatregelen moet worden besloten en die maatregelen moeten worden verwezenlijkt, geeft de uitbraak de gelegenheid zich verder te verspreiden. Dit tijdverlies kan het verschil uitmaken tussen een kleine uitbraak en een ernstige epidemie. Als de betrokken ziekte of ziekteverwekker bijzonder dodelijk is, kan uitstel levens kosten.
Snel optreden is vooral in de Europese Unie van groot belang. Producten en mensen kunnen zich vrij over de lidstaten bewegen en aan de binnengrenzen zijn de grenscontroles afgeschaft. Een kleine uitbraak van een overdraagbare ziekte in een bepaald land kan tot een internationale bedreiging van de volksgezondheid uitgroeien als de nationale bestrijdingsmaatregelen niet effectief zijn, bijvoorbeeld als een ziekte-uitbraak niet tijdig ontdekt en onder controle gebracht wordt, als de nationale autoriteiten tegenstrijdige of onvolledige informatie verstrekken of zelfs de uitbraak niet bij andere landen melden. Het sarsvirus kon zich door migratie en toerisme in slechts enkele weken verspreiden van een klein dorpje in China naar Europa, Noord- en Zuid-Amerika en Azië. Sars werd internationaal verspreid door het verkeer van besmette mensen. Sinds de moedwillige verspreiding van miltvuur in de VS eind 2001 nemen de veiligheidsdiensten en de met civiele bescherming belaste autoriteiten de dreiging van bioterroristische aanslagen uiterst serieus.
Dit probleem kan nog worden verergerd door gebrek aan de nodige coördinatiestructuren op regionaal en internationaal niveau. Een snelle, doeltreffende en gecoördineerde reactie op gezondheidsbedreigingen is dus cruciaal. Bij de sars-uitbraak zijn de tekortkomingen van de huidige wijze van ziektebestrijding duidelijk aan het licht gekomen. Doordat een uitbraak niet tijdig opgemerkt werd, kon het virus zich via het luchtverkeer van China naar Canada verspreiden, waar een besmette reiziger het virus verder kon verspreiden onder gezondheidswerkers in een ziekenhuis in Toronto. Pas nadat de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) op 12 maart 2003 een algemene gezondheidswaarschuwing had doen uitgaan en de bevolking en de gezondheidswerkers over sars geïnformeerd waren, konden de nodige maatregelen worden getroffen om de verspreiding tegen te gaan. Wel moet worden opgemerkt dat het in dit geval zonder internationale samenwerking tussen gezondheidsdeskundigen niet mogelijk geweest zou zijn om op zo korte termijn het virus te identificeren en informatie over de epidemiologie ervan te verzamelen.
Grote uitbraken van overdraagbare ziekten treffen de hele samenleving en niet alleen de gezondheidszorg. Zo had de sars-uitbraak onmiddellijk een ongunstig effect op de economische groei in de Aziatische landen die erdoor werden getroffen. Indirect kan ook de economie van de EU onder sars geleden hebben. Snelle, doeltreffende maatregelen tegen een uitbrekende ziekte, waardoor de burgers gerustgesteld worden dat de uitbraak onder controle is, zullen naast de volksgezondheid ook de economie van de lidstaten beschermen.
Artikel 152 van het Verdrag geeft aan dat bedreigingen voor de volksgezondheid in de Europese Gemeenschap effectiever aangepakt moeten worden. De communautaire instellingen hebben dit geconcretiseerd door middel van Beschikking nr. 2119/98/EG van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een netwerk voor epidemiologische surveillance en beheersing van overdraagbare ziekten in de Europese Gemeenschap. Deze beschikking beoogde de invoering van surveillance en mechanismen voor vroegtijdige waarschuwing en maatregelen op Europees niveau.
Wat de vroegtijdige waarschuwing en maatregelen betreft, heeft het netwerk zijn coördinerende rol deels kunnen vervullen, maar was het niet in staat de benodigde technische maatregelen en interventies volledig tot een einde te brengen. Voor de epidemiologische surveillance is aan deskundigen van de betrokken nationale instellingen, die al toezien op elke groep ziekten, gevraagd zogenaamde specifieke surveillancenetwerken op te richten. Die vormen samen het 'netwerk van netwerken', de basis voor het functioneren van het communautaire netwerk.
De rol van de Commissie bij de coördinatie van de werkzaamheden bestond eigenlijk alleen uit het beheer van het stelsel van EU-subsidies dat de specifieke surveillancenetwerken medefinanciert, en het ontwerpen en beheren van het proefsysteem voor communicatie van het systeem voor vroegtijdige waarschuwing en maatregelen (HSSCD/EUPHIN). De Commissie beschikt maar ternauwernood over de financiële en technische middelen om deze taken te verrichten. Op het netwerkcomité is een beroep gedaan voor wetenschappelijke adviezen en coördinatiewerkzaamheden die veel verder gingen dan de beperkte regelgevende taak die het bij de beschikking van 1998 toegewezen kreeg. De toenemende taken die van het comité worden verlangd, duiden erop dat er dringend een forse uitbreiding van de middelen moet komen, willen de verwachtingen ten aanzien van de gezondheidsbescherming op EU-niveau kunnen worden ingelost.
Het basisprincipe van samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie in het kader van Beschikking nr. 2119/98/EG staat niet ter discussie. Wel moet de capaciteit voor het verstrekken van onafhankelijke wetenschappelijke adviezen en doeltreffende operationele coördinatie sterk worden verbeterd. Zowel voor de ziektesurveillance als voor de vroegtijdige waarschuwing en maatregelen zijn er meer bekwame deskundigen nodig om uitbraken in heel Europa en daarbuiten te evalueren, onderzoeken en analyseren, met name als die een significante potentiële bedreiging van de gezondheid van de EU-burgers inhouden. Bij sommige uitbraken waren er diverse onderzoeksteams uit verschillende lidstaten, die hetzelfde verschijnsel elk op een iets verschillende manier aanpakten, monsters naar verschillende laboratoria stuurden en ten slotte elk afzonderlijk verslag uitbrachten.
Het is inmiddels duidelijk geworden dat het communautaire netwerk zich niet veel verder kan ontwikkelen als er geen nieuwe structuren en regelingen komen om de lidstaten en de Commissie te ondersteunen bij het vervullen van hun taken. Naarmate het netwerk steeds meer ziekten met specifieke surveillancenetwerken bestrijkt, wordt het risico steeds groter dat het volkomen versnipperd raakt. Deze specifieke surveillancenetwerken worden gefinancierd met jaarlijkse subsidies uit het volksgezondheidsprogramma en moeten daarbij concurreren met tal van andere projecten. Wanneer er in 2004 tien nieuwe lidstaten bijkomen, zal het onmogelijk worden met de bestaande structuren en middelen de surveillanceactiviteiten in de lidstaten (en andere partnerlanden in de specifieke surveillancenetwerken) doeltreffend voort te zetten.
Het vermogen om op een internationale gezondheidsbedreiging te reageren hangt sterk af van de mate waarin relevante aangelegenheden van tevoren zijn bestudeerd en van de aanwezigheid van paraatheidsplannen voor gecoördineerde actie. Met het oog op de dreiging van influenza heeft de WHO een algemeen pandemieplan opgesteld, dat de ontwikkeling van nationale plannen moet vergemakkelijken. Ter aanvulling daarop moet er een paraatheidsplan op EU-niveau komen om de uitwisseling van informatie tussen de laboratorium- en surveillancenetwerken van de Gemeenschap te vergemakkelijken en te waarborgen dat er snel geschikte vaccins, antivirale middelen en andere hulpmiddelen beschikbaar kunnen worden gesteld. Een Europees Centrum zou al deze maatregelen op samenhangende, kosteneffectieve wijze kunnen verwezenlijken.
De verantwoordelijkheden van de Europese Unie op het gebied van de volksgezondheid zijn sterk toegenomen door de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam en de hogere verwachtingen van de bevolking. Dit blijkt op tal van manieren in de beroepen die op de lidstaten en de Commissie worden gedaan om zowel op EU-niveau als internationaal nauwer samen te werken. Recente gezondheidsbedreigingen hebben laten zien dat een lidstaat in zijn eentje gewoonlijk niet over de nodige expertise beschikt om zich met alle mogelijke aspecten van een bedreiging bezig te houden. Alleen nauwe, constructieve samenwerking op internationaal niveau kan de nodige expertise bijeenbrengen. De meerwaarde hiervan is niet alleen in coördinatie gelegen maar ook in een bundeling van expertise.
De afgelopen drie jaar heeft de Commissie drie externe evaluaties laten uitvoeren betreffende het functioneren van het communautaire netwerk voor overdraagbare ziekten en de verbeteringen die daarin moeten worden aangebracht (europa.eu.int/comm/dgs/health_consumer/index_en).
De eerste evaluatie, die in september 2000 is uitgevoerd door het Landesinstitut für den Öffentlichen Gesundheitsdienst van Noord-Rijnland-Westfalen, samen met de London School of Hygiene and Tropical Medicine and Public Health Laboratory Services (VK), richtte zich op de knelpunten in het functioneren van de bestaande structuren door transnationale uitbraken van vijf ziekten te analyseren. De evaluatie verzocht de Commissie een kader te creëren voor de stabiliteit en het voortbestaan op lange termijn van de bestaande en nieuwe specifieke netwerken en beval aan om zo'n 15 acties op communautair niveau te ontwikkelen, die alle aansluiten bij de beginselen van dit voorstel. Het betreft hier onderwerpen als paraatheid op EU-niveau, EU-coördinatie van onderzoeken van uitbraken en verstrekking van deskundige bijstand namens de Europese Unie.
De tweede evaluatie is in december 2001 voltooid door het Belgische Wetenschappelijk Instituut voor de Volksgezondheid in overleg met epidemiologische instituten van alle lidstaten, Noorwegen en de WHO. Uit deze evaluatie kwam naar voren dat de nationale bevoegde instanties bereid zijn om deel te nemen aan de vorming van een communautaire reactiecapaciteit. Gepleit werd voor een sterk centraal coördinatiemechanisme, ondersteund door een Europese structuur voor technische coördinatie die losstaat van de Commissie maar uit de communautaire begroting wordt gefinancierd en zo snel mogelijk op proef van start moet gaan.
Ten derde hebben door de lidstaten afgevaardigde epidemiologen in 2002 aan de Commissie hun standpunt uiteengezet over de toekomst van de surveillance van overdraagbare ziekten in Europa. Zij bevestigen dat de in de twee eerdere studies aangegeven coördinatiewerkzaamheden nodig waren en pleitten voor een permanente structuur voor technische coördinatie op Europees niveau, die over voldoende middelen beschikt. Deze opvatting uitten zij ook op een openbaar seminar dat in november 2002 in Brussel onder auspiciën van het Europees Parlement werd gehouden.
Overeenkomstig Beschikking nr. 2119/98/EG heeft de Commissie het functioneren van het communautaire netwerk in 2002 intern geëvalueerd en de resultaten darvan aan het netwerkcomité voorgelegd. Het comité bevestigde de aanbevelingen dat bepaalde taken beter aan een Europees coördinatiecentrum overgedragen kunnen worden. Verder was het comité van mening dat de Commissie niet over genoeg adequaat opgeleid, gespecialiseerd personeel kon beschikken en dat de regelingen van de Commissie voor netwerken, surveillance en vroegtijdige waarschuwing daardoor ontoereikend zouden zijn. Indien deze werkzaamheden door de diensten van de Commissie zouden worden verricht, zouden de kosten even hoog zijn en zou niet het gevoel van gezamenlijkheid ontstaan dat een onafhankelijk centrum zou bieden.
Deze opvattingen, die al tot uitdrukking gebracht waren in de conclusies van de Europese Raad van Göteborg van juni 2001, werden herhaald op de buitengewone zitting van de Raad van de Europese Unie (Werkgelegenheid, sociaal beleid, volksgezondheid en consumentenzaken) van 6 mei 2003 en de daaropvolgende Raadszitting van 2 juni 2003, waar het idee om een Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding op te richten brede steun kreeg.
De epidemiologische instituten van de lidstaten moeten bij deze samenwerking een vooraanstaande plaats innemen. Zij zullen waarschijnlijk het belangrijkste aandeel in de samenwerking leveren. Zo zullen hun medewerkers cruciale partners zijn voor de specifieke surveillancenetwerken, scholingsacties en interventieteams. Dankzij het bestaan van dergelijke middelen in de lidstaten is er geen behoefte aan een groot Europees Centrum. Om het Centrum te laten functioneren als een kleine, maar doeltreffende coördinatiestructuur zijn afspraken waardoor het Centrum kan beschikken over de middelen van de nationale centra essentieel. Het Centrum zal een structuur bieden waardoor deskundigen van verschillende lidstaten samen kunnen werken, bijvoorbeeld in gezamenlijke teams van de WHO voor het onderzoeken van uitbraken, en waardoor het gemeenschappelijk gebruik van de resultaten wordt vergemakkelijkt. Het Centrum moet als gelijke partner met de nationale volksgezondheidsinstituten werken.
Dankzij het Centrum zullen deskundigen uit de lidstaten snel kunnen worden ingezet in communautaire interventieteams voor epidemiologisch onderzoek, en voor controles en risico-evaluaties ter plaatse. Het zal beschikken over een basis aan technische expertise om technische bijstand aan de Commissie te verlenen en op technisch vlak samen te werken met de lidstaten en de WHO. Het Centrum kan zorgen voor coördinatie van laboratoriumactiviteiten met netwerken van microbiologische laboratoria. Het zal voor alle partners een bron van informatie zijn; die informatie moet tijdig verstrekt worden en nauwkeurig en voor de gebruikers gemakkelijk te begrijpen zijn en toegesneden op de verschillende behoeften van de EU-instellingen, lidstaten, volksgezondheidsinstituten, de media, het publiek. Wanneer de Commissie beleidsvoorstellen of ontwerp-wetgeving opstelt, kan het Centrum gezaghebbend wetenschappelijk advies en technische input leveren.
De Commissie is van oordeel dat een onafhankelijk orgaan de beste oplossing is om de samenwerking in een uitgebreide Europese Unie te verbeteren. Zo'n orgaan - het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding - zou zich dan moeten richten op overdraagbare ziekten, waarvoor er al veel ervaring met samenwerking op EU-niveau is, en op andere opduikende ernstige gezondheidsbedreigingen. Het zou de samenwerking van de Commissie en de lidstaten met andere partners (derde landen en internationale organisaties zoals de WHO) vergemakkelijken. Dit voorstel voorziet in een rechtsgrond en een speciale nieuwe begrotingslijn in de begroting van de Unie. Beoogd wordt van het Centrum een herkenbaar 'centre of excellence' te maken waartoe de Commissie en de lidstaten zich kunnen richten voor het verkrijgen van gezaghebbende standpunten en adviezen.
Gelet op het taakgebied en de opdracht van het Centrum is er ook behoefte aan coördinatie met andere communautaire organen, met name de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) en het Europees Bureau voor geneesmiddelenbeoordeling (EMEA), die zich ook bezighouden met de beoordeling van gezondheidsbedreigingen, vroegtijdige waarschuwing en communicatie. Daarbij moet duidelijk worden vastgelegd dat dubbel werk te allen tijde moet worden vermeden.
Epidemiologische surveillance en netwerken van laboratoria
Het Centrum moet epidemiologische surveillance op Europees niveau tot stand brengen. Voor deze werkzaamheden zou het Centrum zijn eigen personeel of personeel van de specifieke surveillancenetwerken kunnen gebruiken of in bepaalde gevallen taken aan een nationaal gespecialiseerd centrum uitbesteden. Deze geleidelijke integratie van de epidemiologische surveillance zal leiden tot een harmonisatie van de surveillancemethoden, waardoor de in de lidstaten verzamelde surveillancegegevens beter vergelijkbaar en verenigbaar worden. Het Centrum kan ook netwerken van referentielaboratoria identificeren en in stand houden en de kwaliteitsborgingsprogramma's van microbiologische laboratoria verbeteren.
Om hoge normen voor het netwerk voor surveillance en vroegtijdige waarschuwing en maatregelen te handhaven, moeten in de lidstaten en op communautair niveau de nodige menselijke en technische middelen beschikbaar zijn. Het Centrum zal de opleiding van deskundig personeel vergemakkelijken en dat de mogelijkheid te bieden om nuttige praktijkervaring op te doen. Ook is een mogelijkheid dat de lidstaten ambtenaren van nationale instellingen in het kader van hun loopbaanontwikkeling voor een bepaalde tijd bij het Centrum detacheren.
Er is al de nodige ervaring opgedaan met samenwerking tussen de volksgezondheidsinstituten van de lidstaten op het gebied van overdraagbare ziekten. Er bestaan al erkende, algemeen aanvaarde procedures voor samenwerking. Daarom ligt het voor de hand dat het Centrum zich eerst op overdraagbare ziekten richt, al zal het zich ook met andere opkomende gezondheidsbedreigingen bezig moeten houden als dat nodig is. In het licht van de onlangs goedgekeurde mededeling 'Een Europese strategie voor milieu en gezondheid' (COM(2003) 338 def.), waarin gezondheidsmonitoring een essentiële plaats inneemt, zal het Centrum zich zodra dit mogelijk is, ook met dat aspect bezighouden.
Volksgezondheidsmaatregelen moeten op onafhankelijke wetenschappelijke gegevens gebaseerd zijn. Het Centrum zal de Commissie en de lidstaten steunen door deze informatie te verstrekken. Het Centrum zal bijdragen aan het volksgezondheidsbeleid door wetenschappelijke beoordelingen en technische ondersteuning te leveren, gebaseerd op een hoog wetenschappelijk niveau dat gewaarborgd wordt door zijn eigen expertise en die in de lidstaten. Als er in het Centrum of in de ziektesurveillancenetwerken onvoldoende wetenschappelijke expertise beschikbaar is, kan de directeur van het Centrum na raadpleging van het adviesforum onafhankelijke wetenschappelijke panels samenstellen uit medewerkers van wetenschappelijke autoriteiten en universiteiten.
Bij overdraagbare ziekten komen aspecten van tal van wetenschappelijke terreinen aan de orde, van de klinische geneeskunde en de epidemiologie tot de standaardisatie van laboratoriumprocedures. Het is dus niet aangewezen om daar één permanent wetenschappelijk comité voor in het leven te roepen. In plaats daarvan verenigt het Centrum wetenschappelijke expertise op specifieke gebieden door zijn diverse netwerken op EU-niveau en via ad hoc gevormde wetenschappelijke panels.
Het adviesforum, dat bestaat uit wetenschappers van volksgezondheidsinstituten in de lidstaten, moet de directeur helpen om het hoge niveau en de onafhankelijkheid van de wetenschappelijke werkzaamheden van het Centrum te waarborgen. Het Centrum brengt wetenschappelijke adviezen uit overeenkomstig de in deze verordening vastgelegde procedures.
Waar nodig moet het Centrum gebruikmaken van informatie die beschikbaar is uit door de EU gefinancierde onderzoekprojecten en bij andere organen van de Gemeenschap, zoals de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) en het Europees Bureau voor geneesmiddelenbeoordeling (EMEA). Het werk van de wetenschappelijke panels mag geen overlapping hebben met werk dat al elders wordt gedaan. Het Centrum moet de aanzet geven tot wetenschappelijke studies ter verbetering van de beleidsontwikkeling en tot studies om zijn eigen functioneren te verbeteren. Ter vermijding van dubbel werk zal het Centrum zijn activiteiten coördineren met de lidstaten en het EU-kaderprogramma voor onderzoek.
Voor het systeem voor vroegtijdige waarschuwing en maatregelen (EWRS) is het essentieel dat er dag en nacht deskundigen op het gebied van overdraagbare ziekten beschikbaar zijn. De lidstaten en de Commissie blijven verantwoordelijk voor het nemen van maatregelen, maar het technische functioneren van het EWRS wordt door het Centrum en zijn netwerken verzorgd.
Het Centrum kan waar nodig gecoördineerd optreden met verschillende communautaire organen, zoals de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid, en andere waarschuwingssystemen, bijvoorbeeld van de WHO. In het kader van paraatheid en bestrijding van uitbraken is de reactie essentieel. Een snelle reactie kan ervoor zorgen dat een uitbraak beperkt blijft en niet uitmondt in een grootschalige crisis. Het Centrum zal de Commissie en de lidstaten ook kunnen assisteren en adviseren bij het managen van die risico's.
De snellereactiecapaciteit van het Centrum hoeft niet beperkt te blijven tot de Europese Unie, maar zou ook de EVA/EER-landen en de kandidaat-lidstaten kunnen bestrijken. Op verzoek kan het Centrum een EU-team uitzenden om een uitbraak van een onbekende ziekte bij de mens in een Europees land te onderzoeken. Ook moet het in staat zijn om zo nodig assistentie te verlenen aan de Commissiediensten die humanitaire hulp of andere soorten bijstand verlenen, ingeval van ziekte-uitbraken in derde landen. In deze situaties moet de technische bijstand gecoördineerd worden met de betrokken diensten van de Commissie en de desbetreffende EU-programma's. Het Centrum zal een bijzondere rol spelen bij het vaststellen van maatregelen in landen die de ziekte kunnen importeren. Indien een onderzoeksteam op een uitbraak afgestuurd wordt, moeten hierbij wellicht andere EU-organen en de WHO worden betrokken, afhankelijk van de identificatie van de bron van de uitbraak (milieu, voedsel, dieren, chemische stoffen, moedwillige verspreiding, enz.) om de samenhang van de gebundelde inspanningen te verbeteren en dubbel werk te vermijden.
Het Centrum moet een grote rol spelen bij de coördinatie van de reactie op ernstige gezondheidsbedreigingen die voor de hele EU van belang zijn. Gecoördineerde actie van alle bij een noodsituatie betrokken actoren is essentieel. Bij een epidemie zullen bijvoorbeeld de volksgezondheidsautoriteiten, de civiele bescherming, de strijdmachten en het maatschappelijk middenveld in actie moeten komen. In dergelijke noodsituaties is een gezamenlijke inspanning van deze verschillende partijen in het kader van een alomvattend EU-beleid vereist. De oprichting van het Centrum draagt daar in belangrijke mate toe bij. Gezien de vrij kleine omvang van het Centrum zal het zo'n coördinerende taak echter alleen op zich kunnen nemen als de gezondheidsbedreiging rechtstreeks verband houdt met zijn operationele doelstellingen.
Objectieve, betrouwbare en gemakkelijk toegankelijke informatie is essentieel voor het grote publiek en voor besluitvormers bij de Commissie, in de lidstaten en bij internationale organisaties. Het Centrum zal over zijn activiteiten en resultaten mededelingen doen en informatie verspreiden die is afgestemd op de behoeften van de verschillende doelgroepen. Met behulp van diverse media en communicatie-instrumenten zal het Centrum ervoor zorgen dat die informatie gemakkelijk toegankelijk, betrouwbaar en begrijpelijk is.
Het Centrum zal qua personeelssterkte klein blijven, maar een proportioneel grote invloed hebben dankzij synergie met nationale instituten. Het personeel zal bestaan uit deskundigen op de relevante gebieden, zoals epidemiologen, volksgezondheidsdeskundigen, microbiologen, specialisten op het gebied van de logistiek en de medische communicatie, en administrateurs.
Het Centrum wordt uit de communautaire begroting gefinancierd op basis van een voorstel van de Commissie dat door de begrotingsautoriteit moet worden goedgekeurd.
Deze begroting moet niet alleen voorzien in de normale functioneringskosten, maar ook een voldoende groot calamiteitenbudget omvatten, zodat het Centrum waar nodig snel en adequaat op bedreigingen voor de volksgezondheid kan reageren. Met dit calamiteitenbudget moeten alle activiteiten kunnen worden bestreken die nodig kunnen zijn in uiteenlopende situaties als het onderzoeken van uitbraken in de Europese Unie of daarbuiten, moedwillige verspreiding van biologische agentia of de bestrijding van een mogelijke influenzapandemie. Het Centrum moet ook advies uitbrengen in crisissituaties waarbij de volksgezondheid in het geding is, bv. bij een influenzapandemie.
Net als soortgelijke onafhankelijke communautaire organen zal de administratieve structuur van het Centrum drieledig zijn:
- een directeur en zijn personeel. De directeur is belast met de dagelijkse leiding en de opstelling en uitvoering van het werkprogramma van het Centrum;
- een raad van bestuur, die erop toeziet dat het Centrum zijn taken en werkzaamheden vervult, en die het jaarlijkse werkprogramma en de financiële regeling goedkeurt. De samenstelling van de raad van bestuur - door de Commissie benoemde vertegenwoordigers, door de Raad benoemde vertegenwoordigers en vertegenwoordigers van de belanghebbende partijen - is zodanig gekozen dat op de activiteiten van het Centrum kan worden toegezien en tegelijkertijd wordt gezorgd voor samenhang met de activiteiten in het kader van communautaire beleidsonderdelen en nationale initiatieven;
- een adviesforum, waarvan de leden worden gekozen uit het hoger wetenschappelijk personeel van de nationale bevoegde instanties. Het adviesforum is een platform voor de uitwisseling van informatie en de bundeling van kennis en moet toezien op de wetenschappelijke kwaliteit van de activiteiten van het Centrum.
Er is een budget van het volksgezondheidsprogramma om een aantal voorbereidende werkzaamheden voor de oprichting van het Centrum uit te voeren. Tot 2006 kan van externe expertise gebruikgemaakt worden om de integratie van de bestaande specifieke surveillancenetwerken in het Centrum voor te bereiden. Projecten op het gebied van capaciteitsopbouw, verspreiding van informatie en scholing zullen wellicht in aanmerking komen om snel in de nieuwe structuur geïntegreerd te worden.
Ook voor de desbetreffende laboratoria is het van belang om bij de surveillanceactiviteiten op Europees niveau betrokken te worden. De Commissie zal de ontwikkeling van laboratoriumnetwerken stimuleren, inclusief de laboratoria in Europa die met uiterst besmettelijke micro-organismen als het pokkenvirus kunnen werken. Zij zal de desbetreffende gegevensbanken bijhouden en bijwerken en het systeem voor vroegtijdige waarschuwing en maatregelen verder ontwikkelen. Ook zullen er procedures worden ontwikkeld voor doeltreffende informatie-uitwisseling.
Voordat het Centrum operationeel wordt, zal de Commissie vooral trachten de interventieteams, die op dit moment op nationale basis en ad hoc worden opgezet, effectiever te maken. Dit zal in samenwerking met de lidstaten gebeuren, met inachtneming van de lopende acties van de Commissie in derde landen, met name in samenspraak met de WHO. De praktische uitvoering van hoogwaardige surveillance, vroegtijdige waarschuwing en reactie is onmogelijk zonder de medewerking van bekwame deskundigen met uiteenlopende expertise, op nationaal en communautair niveau.
De taskforce inzake moedwillige verspreiding van chemische en biologische agentia (Bichat) is in 2002 door de Commissie ingesteld om de speciale behoeften op het gebied van surveillance en reactiecapaciteit te inventariseren die bij een dreigende terroristische aanslag nodig zijn. Deze taskforce bestaat uit een aantal deskundigen uit de lidstaten die voor bepaalde tijd gedetacheerd zijn en legt verantwoording af via het Comité voor de bescherming van de gezondheid, bestaande uit vertegenwoordigers van de ministers van Volksgezondheid van de lidstaten. Op termijn zal het Centrum het werk van de taskforce moeten overnemen.
Overdraagbare ziekten vormen nog steeds een gevaar. Multiresistente tuberculose, HIV/aids en meer recent sars hebben aangetoond dat de Europese Unie alert moet blijven. De uitbreiding vergroot de noodzaak om te zorgen voor een adequate capaciteit op EU-niveau om op dergelijke gezondheidsbedreigingen te reageren, waarbij moet worden voortgebouwd op de systemen van de lidstaten en het bestaande netwerk voor overdraagbare ziekten. Door de oprichting van een Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding zal de wetenschappelijke expertise in de lidstaten op doelmatige wijze in netwerken verenigd en gebundeld worden, waardoor een betere paraatheidsplanning mogelijk wordt. Aldus zal het Centrum het vermogen van de EU vergroten om op toekomstige gezondheidsbedreigingen te reageren.