Toelichting bij COM(2004)746 - Vaststelling, voor 2005 en 2006, van de vangstmogelijkheden voor vaartuigen van de EG voor bepaalde bestanden van diepzeevissen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Bestanden van diepzeevissen zijn bestanden die worden bevist in wateren buiten de grote visgronden op het continentaal plateau. Zij komen voor op continentale hellingen of in de nabijheid van onderzeese bergen. Het gaat om traaggroeiende soorten die bijzonder kwetsbaar zijn voor overexploitatie.

Tijdelijke beheersmaatregelen zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 2340/2002 van de Raad van 16 december 2002 tot vaststelling, voor 2003 en 2004, van de vangstmogelijkheden voor bestanden van diepzeevissen[1], en bij Verordening (EG) nr. 2347/2002 van de Raad van 16 december 2002 tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de toegang tot diepzeebestanden en bij de visserij daarop in acht te nemen voorschriften[2]. Nu moeten de vangstmogelijkheden voor 2005en 2006 worden vastgesteld op basis van wetenschappelijk advies en moeten de specifieke voorwaarden voor de toegang dienovereenkomstig worden aangepast door het motorvermogen en de capaciteit van de vissersvloot die op diepzeesoorten vist, af te stemmen op de beschikbare vangstmogelijkheden.

Volgens nieuw wetenschappelijk advies van de ICES gebeurt de exploitatie van de meeste diepzeesoorten niet op duurzame wijze, en de ICES heeft dan ook aanbevolen de bestaande diepzeevisserij met onmiddellijke ingang te beperken, tenzij kan worden aangetoond dat deze visserijactiviteiten wel duurzaam zijn. Vooralsnog voldoet geen enkele vorm van diepzeevisserij aan deze voorwaarde.

De ICES heeft in zijn advies beperkingen en verminderingen van de visserij-inspanning als meest geschikte instandhoudingsmaatregelen voor deze soorten aangeduid. Het beperken van de vangsten door middel van een quotastelsel wordt evenwel als nuttige aanvullende instandhoudingsmaatregel beschouwd.

Gezien de urgentie die wat betreft de instandhouding van de betrokken soorten vereist is, is het wenselijk de maatregelen eenzijdig ten uitvoer te leggen terwijl verder wordt gestreefd naar overeenstemming over geharmoniseerde maatregelen met de overige betrokken landen in het kader van de bevoegde regionale visserijorganisatie (de Visserijcommissie voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan - NEAFC). Het vaststellen en verdelen van de vangstmogelijkheden is een exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap. De plicht voor de Gemeenschap om de levende aquatische rijkdommen op duurzame wijze te exploiteren, komt voort uit de verplichtingen die zijn vastgelegd in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002[3]. De vastgestelde vangstmogelijkheden moeten in overeenstemming zijn met internationale overeenkomsten betreffende de voorzorgsaanpak en de duurzame exploitatie van visbestanden, onder andere de overeenkomst van de Verenigde Naties betreffende de instandhouding en het beheer van grensoverschrijdende bestanden en bestanden van over grote afstanden trekkende soorten.

Met dit voorstel wordt beoogd vangstmogelijkheden vast te stellen die stroken met het wetenschappelijk advies.

Voor geen enkel bestand dat onder dit voorstel valt, zijn voldoende gegevens beschikbaar om aan te tonen dat deze op duurzame wijze worden bevist. Nieuwe programma’s om betere biologische toezichtsgegevens over de bestanden te verzamelen, hebben nog niet de vereiste informatie opgeleverd, en in overeenstemming met de voorzorgsaanpak is het in de meeste gevallen dienstig de vangstmogelijkheden te verminderen totdat wordt aangetoond dat de visserij duurzaam verloopt. Bij de opstelling van dit voorstel is de volgende aanpak gevolgd:

- In de gevallen waarin uit wetenschappelijk advies is gebleken dat de visserij-inspanning of de vangsten met een bepaalde factor moeten worden verminderd, is deze factor gehanteerd voor het berekenen van de nieuwe vangstmogelijkheden. Om de sociale en economische verstoringen echter te verzachten zijn de verminderingen van de communautaire quota beperkt tot maximaal 50% van de vangsten in 2003.

- In de gevallen waarin uit wetenschappelijk advies is gebleken dat de visserij-inspanning of de vangsten aanzienlijk moeten worden verminderd, maar er geen specifieke aantallen worden genoemd, is een vermindering van de vangstmogelijkheden met 30% voorgesteld.

- Bij het berekenen van de communautaire quota voor 2005 en 2006 zijn de vangstgegevens uit 2003 als grondslag voor de verminderingen gebruikt voor de gevallen waarin in 2002 een quotum was vastgesteld. In die gevallen is de proportionele verdeling van de quota over de lidstaten gehandhaafd op hetzelfde niveau als in 2002. Indien er geen quotum bestond, zijn de gemiddelde vangsten in de jaren 2001, 2002 en 2003 die bij internationale organisaties zijn gemeld, gebruikt als grondslag, voor zover beschikbaar. In alle overige gevallen zijn de jongste relevante gegevens gebruikt als referentie.

- Indien de bestaande quota erg klein zijn (in de orde van 50 ton en bedoeld voor bijvangsten) worden geen verlagingen voorgesteld, om te voorkomen dat vissers verplicht zijn om bijvangsten terug te gooien.

- Aangezien volgens de wetenschappelijke adviezen de vangsten van orange roughy ( Hoplostethus atlanticus ) in ICES-deelgebied VII “veel te hoog” zijn, wordt voorgesteld de quota met 50% te verlagen en deelgebied VI (waar het bestand sterk uitgeput is) voor de visserij op deze soort tot gesloten gebied te verklaren. Met de NEAFC wordt overlegd over extra gesloten gebieden in internationale wateren.

Voor zwarte heilbot in sector IIa (EG-wateren), deelgebieden IV en VI (wateren van de Gemeenschap en wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van derde landen vallen) stelt de Commissie ook voor een maximum vast te stellen voor de vangsten van deze soort in het hele verspreidingsgebied van het bestand. Dit maximum komt overeen met een verlaging van 30% van de vangsten ten opzichte van de periode 2001-2003. In ieder geval doen de vangstbeperkingen die voor dit gebied worden voorgesteld, geen afbreuk aan de relatieve stabiliteit die voor dit bestand in de wateren van Groenland is bereikt.

Dit voorstel is in overeenstemming met artikel 1 van het Protocol houdende wijziging van het Vierde Protocol tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de visserij zoals bedoeld in de visserijovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap, enerzijds, en de regering van Denemarken en de plaatselijke regering van Groenland, anderzijds[4], waarin staat dat de quota ieder jaar worden vastgesteld in het licht van de beschikbare wetenschappelijke informatie.

Naar analogie van de algemene verlagingen van de quota wordt een verlaging voorgesteld van 30% van de visserij-inspanning voor de vloot die diepzeesoorten mag aanvoeren, in overeenstemming met het wetenschappelijk advies op grond waarvan de op deze soorten gerichte inspanningen moeten worden verminderd.