Toelichting bij COM(2003)659 - Wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 85/611/EEG, 91/675/EEG, 93/6/EEG en 94/19/EG van de Raad en van de Richtlijnen 2000/12/EG, 2002/83/EG en 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad met het oog op de instelling van een nieuwe comitéstructuur voor financiële diensten - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2003)659 - Wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 85/611/EEG, 91/675/EEG, 93/6/EEG en 94/19/EG van de Raad en van de Richtlijnen ... |
---|---|
bron | COM(2003)659 |
datum | 05-11-2003 |
Inleiding:
Inhoudsopgave
- totstandbrenging van een interne markt voor financiële diensten
- 1.2. Bestaande comitéstructuur
- 1.2.1. Raadgevend Comité voor het bankwezen
- 1.2.2. Comité voor het verzekeringswezen
- 1.2.3. Icbe-Contactcomité
- 1.3. Hervorming van de regulering van het effectenbedrijf
- 1.4. Nieuwe comitéstructuur voor banken, verzekeringen en icbe's
- 1.4.1. Verzoeken van de Raad en het Europees Parlement
- 1.4.2. Voorgesteld wetgevingspakket
- 1.4.3. Spoedeisend karakter van de maatregelen
- 1.4.4. Europees Comité voor het bankwezen
- 1.4.5. Europees Comité voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (ECVB)
- 1.4.6. Overdracht van de bevoegdheden van het icbe-Contactcomité
- 2. Artikelen
- Artikel 3 - Wijziging van Richtlijn 2000/12/EG
- Artikel 3 - Punt 3
- Artikel 3 - Punt 4 - Verslag over de intrekking van vergunningen
- Artikel 3 - Punt 5 - Verslag over de weigering van vergunningen
- Artikel 3 - Punt 6 - Routinematige kennisgeving van vergunningverleningen en deelnemingen in derde landen
- Artikel 3 - Punt 7
- Artikel 3 - Punt 8 - Onderzoek van het resultaat van onderhandelingen
- Artikel 3 - Punt 9 - Kennisgeving van overgedragen bevoegdheden
- Artikel 3 - Punt 10 - Adviserende taken van het RCB en observatieratio's
- Artikel 3 - Punt 11 - Identificatie van het comité
- Artikel 4
- Artikel 5 - Wijziging van Richtlijn 91/675/EEG
- Artikel 5 - Punt 2 - Samenstelling van het comité
- Artikel 5 - Punt 3 - Uitoefening van comitologietaken door het ECVB
- Artikel 5 - Punt 4 - Raadgevende rol van het ECVB
- Artikel 6 - Wijziging van Richtlijn 2002/83/EG
- Artikel 7 - Wijziging van Richtlijn 85/611/EEG
- Artikel 7 - Punt 5 - Titel van afdeling X
- Artikel 7 - Punt 6 - Schrapping van artikel 53
- Artikel 7 - Punt 7 - Comitologiebevoegdheden van het ECEB in het kader van de richtlijn
- Artikel 8 - Wijziging van de in de Richtlijn Financiële Conglomeraten voorkomende verwijzingen naar het Raadgevend Comité voor het bankwezen en het Comité voor het verzekeringswezen
- Artikel 9 - Inwerkingtreding
Hoewel wezenlijke vorderingen zijn gemaakt, is de interne markt voor financiële diensten nog steeds niet voltooid. De markten blijven versnipperd en er worden betrekkelijk weinig diensten over de grenzen heen verricht. De voltooiing van een werkelijk eengemaakte markt voor financiële diensten is echter van cruciaal belang voor de economische groei en de werkgelegenheid in de Europese Unie. De verwezenlijking van een dergelijke markt zal aan het concurrentievermogen van de Europese economie ten goede komen en de economische en sociale samenhang in de hand werken.
Om deze fundamentele doelstelling te realiseren, heeft de Commissie een Actieplan voor financiële diensten i goedgekeurd. Daarin wordt een reeks maatregelen geschetst die nodig zijn om tot een eengemaakte Europese financiële markt te komen. Op de Europese Raad van Lissabon in maart 2000 en op de Europese Raad van Stockholm in maart 2001 hebben de Europese staatshoofden en regeringsleiders er ten zeerste op aangedrongen het Actieplan tegen 2005 volledig uit te voeren.
In weerwil van bovenbeschreven maatregelen is het steeds duidelijker geworden, aanvankelijk alleen in de effectensector, maar vervolgens ook in de overige financiële-dienstensectoren, dat de comitéstructuur voor financiële diensten zelf onder druk is komen te staan en dat deze druk nog zal toenemen, vooral wanneer deze structuur zal moeten inspelen op de nieuwe eisen die eraan worden gesteld.
Enerzijds:
* ontwikkelen de financiële markten en diensten zich tegenwoordig in een veel sneller tempo dan ooit tevoren door nieuwe technologie te exploiteren en te innoveren;
* daarbij komt nog dat de invoering van de euro en het economische hervormingsprogramma van Lissabon tot een zodanige tempoversnelling van de Europese integratie in de financiële sector hebben geleid dat een geïntegreerde kapitaal- en financiële-dienstenmarkt voor het eerst binnen handbereik ligt.
Anderzijds:
* hebben de Europese regelgevers en toezichthouders in de banksector, het verzekeringswezen en het effectenbedrijf af te rekenen met een organisatie van het wetgevings- en comitologieproces dat niet beantwoordt aan een uitgebreide EU met 25 lidstaten. Ook al zouden de bestaande procedures worden gehandhaafd, dan nog zou de huidige comitéstructuur aan de nieuwe ontwikkelingen moeten worden aangepast en zouden bijvoorbeeld de bevoegdheden van het Comité voor het verzekeringswezen tot de bedrijfspensioenen moeten worden uitgebreid;
* moeten de regelgevers en toezichthouders op genoemde terreinen in staat worden gesteld prompt en efficiënt op technologische veranderingen en marktontwikkelingen te reageren door een veel sneller en soepeler vaststelling van uitvoeringsvoorschriften mogelijk te maken;
* heeft de EU enorm veel te winnen bij een nog efficiëntere, transparantere en helderdere toezicht- en regelgevingsstructuur op het gebied van de financiële diensten;
* zal er, naarmate de Europese financiële diensten en markten verder integreren, vóór alles meer behoefte zijn aan een doelmatige samenwerking tussen de toezichthouders en een convergentie van de toezichtpraktijken.
Alvorens op de vereiste veranderingen in te gaan, verdient het aanbeveling de bestaande comitéstructuur in herinnering te brengen.
De huidige comitéstructuur voor banken, verzekeringen en beleggingsondernemingen wordt geregeld bij respectievelijk de Richtlijnen 2000/12/EG, 91/675/EEG en 85/611/EEG (zoals gewijzigd).
Het Raadgevend Comité voor het bankwezen (RCB) is ingesteld bij de Eerste Coördinatierichtlijn Bankrecht i. Het bevoegdheidsterrein van het RCB werd vervolgens verder uitgebreid bij latere bankrichtlijnen. Alle bepalingen betreffende het RCB zijn thans opgenomen in de Gecodificeerde Bankrichtlijn i, die de Eerste Coördinatierichtlijn Bankrecht intrekt en vervangt, alsmede in een aantal andere richtlijnen die verwijzingen naar het RCB bevatten.
Het RCB heeft drie hoofdtaken. Het dient de Europese Commissie van advies bij het uitwerken van nieuwe voorstellen voor Europese bankwetgeving. Deze voorstellen worden vervolgens ingediend bij het Europees Parlement en de Raad. Het comité adviseert de Commissie ook bij haar taak te zorgen voor een juiste toepassing van de wetgeving in de hele EU. Deze beide adviserende taken zijn omschreven in titel VI van de Gecodificeerde Bankrichtlijn. Het RCB kan tevens volgens de comitéprocedure van artikel 5 van Besluit 1999/468/EG i optreden als een comitologiecomité dat de Commissie bijstaat in de uitoefening van de haar verleende uitvoeringsbevoegdheden voor het aanbrengen van technische wijzigingen in een aantal bepalingen van de Gecodificeerde Bankrichtlijn. Deze taak als comitologiecomité is omschreven in titel VII van laatstgenoemde richtlijn. Overweging 67 legt het verband tussen het bij artikel 57 ingestelde RCB en het bij artikel 60, lid 2, opgerichte comitologiecomité. Daarnaast is het RCB nog met bepaalde specifieke adviserende taken belast.
Het RCB is samengesteld uit hooggeplaatste vertegenwoordigers van elke lidstaat en van de Commissie. Het wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van een lidstaat wanneer het in zijn adviserende hoedanigheid optreedt en door de Commissie wanneer het als comitologiecomité handelt.
Sinds zijn eerste vergadering in 1979 heeft het RCB de Commissie van advies gediend over alle aspecten van de EU-bankwetgeving, en in het bijzonder over de totstandbrenging van de interne markt voor bankdiensten, alsmede over de vaststelling van prudentiële voorschriften voor kredietinstellingen. De werkzaamheden van het comité stonden hoofdzakelijk in het teken van zijn adviserende taak. Sinds het RCB in 1989 i een rol als comitologiecomité kreeg toebedeeld, is het slechts bij vier gelegenheden in die hoedanigheid opgetreden.
Richtlijn 91/675/EEG van de Raad i voorzag in de oprichting van een Comité voor het verzekeringswezen, dat met twee verschillende taken is belast.
Ten eerste fungeert het als discussieforum op hoog niveau en als adviseur van de Commissie op het gebied van verzekeringszaken. Het Comité voor het verzekeringswezen adviseert de Commissie met name over nieuwe voorstellen die zij voornemens is aan de Raad voor te leggen betreffende de verdere coördinatie op het gebied van het verzekeringsbedrijf.
Ten tweede kan het Comité voor het verzekeringswezen de Commissie als comitologiecomité bijstaan in de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden die haar bij de verzekeringsrichtlijnen i zijn verleend. Deze richtlijnen stellen de Commissie in staat volgens de comitéprocedure van de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG besluiten te nemen met het oog op het aanbrengen van specifieke technische aanpassingen in de verzekeringsrichtlijnen, en tevens voorstellen te doen betreffende de behandeling van verzekeringsondernemingen van niet-WTO-leden die EU-verzekeringsondernemingen geen effectieve toegang tot hun markt bieden (de 'wederkerigheidsclausule').
Het Comité voor het verzekeringswezen, dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten, wordt voorgezeten door de Commissie. Het is werkzaam sedert 1992 en heeft zich actief beziggehouden met een hele reeks beleidskwesties op het gebied van het verzekeringswezen. Voorts heeft het de Commissie geadviseerd over nieuwe voorstellen voor verzekeringswetgeving. Aangezien de Commissie nog geen aanstalten heeft gemaakt om van de haar op dat terrein verleende uitvoeringsbevoegdheden gebruik te maken, heeft het Comité voor het verzekeringswezen tot dusver nog niet in de hoedanigheid van comitologiecomité gehandeld.
Richtlijn 85/611/EEG van de Raad i tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) voorzag in de instelling van het icbe-Contactcomité, waaraan twee verschillende soorten taken zijn toevertrouwd.
Ten eerste fungeert het als een specifiek forum voor de bespreking van met icbe's verband houdende zaken en beleidskwesties. In die hoedanigheid is het met de volgende taken belast:
* een geharmoniseerde tenuitvoerlegging van de richtlijn bevorderen door regelmatig overleg te plegen over de praktische problemen die zich bij de toepassing van de richtlijn voordoen;
* het overleg tussen de lidstaten vergemakkelijken op het punt van strengere of aanvullende bepalingen overeenkomstig de richtlijn, dan wel van de middelen voor het maken van reclame en voor het verrichten van betalingen voor icbe's;
* de Commissie van advies dienen over in de richtlijn aan te brengen aanvullingen of wijzigingen.
Ten tweede is het icbe-Contactcomité, als comitologiecomité, ook belast met het bijstaan van de Commissie in de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden die haar zijn verleend krachtens Richtlijn 2001/108/EG i tot wijziging van de icbe-richtlijn betreffende beleggingen van icbe's. Deze recente richtlijn stelt de Commissie in staat volgens de procedure van artikel 5 van Besluit 1999/468/EG besluiten te nemen om op de volgende punten specifieke technische wijzigingen in de icbe-richtlijn aan te brengen:
* verduidelijking van de definities om overal in de Gemeenschap een eenvormige toepassing van de richtlijn te waarborgen; en
* aanpassing van de terminologie en formulering van de definities aan latere voorschriften inzake icbe's en aanverwante zaken.
Het icbe-Contactcomité, dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten, wordt voorgezeten door de Commissie. Het comité is werkzaam sedert 1989 en heeft zich actief beziggehouden met een hele reeks uiteenlopende beleidskwesties op het gebied van icbe's. Voorts heeft het de Commissie onder meer van advies gediend over de voorstellen die tot de meest recente icbe-richtlijnen hebben geleid. Aangezien de Commissie nog geen aanstalten heeft gemaakt om van de haar op dat terrein verleende uitvoeringsbevoegdheden gebruik te maken, heeft het icbe-Contactcomité tot dusver nog niet in de hoedanigheid van comitologiecomité vergaderd.
Zoals in afdeling 1.1 wordt aangegeven, is het steeds duidelijker geworden dat tot een wettelijke hervorming van de bovenbeschreven structuur moet worden overgegaan om de doelstellingen van het Actieplan voor financiële diensten te realiseren en gevolg te geven aan de tijdens de achtereenvolgende voorjaarsbijeenkomsten van de Europese Raad gedane oproepen om de eengemaakte markt voor financiële diensten te voltooien.
Dit is eerst duidelijk geworden in het effectenbedrijf. Als reactie heeft de Raad (Ecofin) in juli 2000 een Comité van wijzen voor de regulering van de Europese effectenmarkten ingesteld. Dit comité kreeg de opdracht voorstellen uit te werken om het regelgevingsproces met betrekking tot de communautaire effectenwetgeving flexibeler, efficiënter en transparanter te maken.
In februari 2001 heeft het comité zijn eindverslag gepubliceerd, waarin werd aanbevolen naar de als volgt omschreven regelgevingsbenadering met vier niveaus over te stappen:
Op niveau 1 komen de wetgevingsbesluiten, namelijk richtlijnen of verordeningen, die volgens de medebeslissingsprocedure door de Raad en het Europees Parlement worden aangenomen op grond van het EG-Verdrag. De Raad en het Europees Parlement dienen overeenstemming te bereiken over de aard en de reikwijdte van de uitvoeringsmaatregelen die op basis van Commissievoorstellen op niveau 2 moeten worden genomen.
De technische uitvoeringsmaatregelen zullen op niveau 2 worden goedgekeurd overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden.
Hoofddoelstelling van niveau 3 is de consequente en tijdige uitvoering van op niveau 1 en 2 vastgestelde besluiten te garanderen door via het Comité van Europese effectenregelgevers tot een efficiëntere samenwerking en netwerkvorming tussen EU-effectenregelgevers te komen.
Op niveau 4 dienen de Commissie en de lidstaten de handhaving van het Gemeenschapsrecht te versterken.
Volgens de aanbevelingen diende deze benadering te steunen op twee comités:
Een comité dat is ingesteld uit hoofde van twee verschillende rechtsgrondslagen, al naargelang de rol die het vervult:
- het comité in een adviserende rol dient te worden opgericht bij Commissiebesluit en heeft tot taak de Commissie van advies te dienen bij de opstelling van wetgeving (niveau 1);
- het comité in een rol als comitologiecomité dient te worden opgericht bij wetgevingsbesluiten en heeft tot taak de Commissie bij te staan in de uitoefening van de haar verleende uitvoeringsbevoegdheden (niveau 2) volgens de regelgevingsprocedure van artikel 5 van Besluit 1999/468/EG.
Een nieuw comité van toezichthouders dat is samengesteld uit hooggeplaatste vertegenwoordigers van de nationale toezichthoudende autoriteiten en dat ten doel heeft de samenwerking en netwerkvorming tussen deze autoriteiten te bevorderen om tot gemeenschappelijke normen voor de tenuitvoerlegging van de effectenregelgeving te komen (niveau 3).
In zijn resolutie van 5 februari 2002 over de tenuitvoerlegging van de financiële-dienstenwetgeving i onderschreef het Europees Parlement in beginsel de regelgevingsbenadering met vier niveaus die in het verslag van het Comité van wijzen wordt aanbevolen met het oog op de totstandbrenging van een geïntegreerde Europese effectenmarkt, mits het op niveau 2 een soortgelijke behandeling zou genieten als die welke krachtens de resolutie van de Europese Raad van Stockholm aan de Raad werd gegarandeerd. De door Commissievoorzitter Prodi op 5 februari 2002 afgelegde formele verklaring bood het Europees Parlement de nodige garanties om de voorgestelde benadering met vier niveaus ten volle te onderschrijven.
Op 6 juni 2001 werd bij Commissiebesluit i een Comité van Europese effectenregelgevers (CEER) in het leven geroepen om op niveau 3 technisch advies te verlenen aan de Commissie.
Op dezelfde dag werd bij een ander Commissiebesluit i een Europees Comité voor het effectenbedrijf met een adviserende rol ingesteld. In Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake marktmisbruik i worden door het ECEB te vervullen comitologietaken vastgelegd.
Om een antwoord te bieden op de druk die van de in afdeling 1.1 beschreven ontwikkelingen uitgaat, heeft de Raad in april 2002 opdracht gegeven om na te gaan hoe de bestaande comitéstructuur voor financiële diensten het best kan worden verbeterd. Op basis van dit onderzoek heeft de Raad i op 3 december 2002 de Commissie verzocht om de voor effecten bestaande comitéstructuur uit te breiden tot banken, verzekeringen en icbe's. De Raad heeft de Commissie met name verzocht de nieuwe comités in elke sector 'zo spoedig mogelijk' bij besluit van de Commissie op te richten.
Wat de bank- en verzekeringssector betreft, pleitte de Raad voor de instelling van twee comités:
Een comité dat is ingesteld uit hoofde van twee verschillende rechtsgrondslagen, al naargelang de rol die het vervult:
- het comité in een adviserende rol dient te worden opgericht bij Commissiebesluit en heeft tot taak de Commissie van advies te dienen bij de opstelling van wetgeving (niveau 1);
- het comité in een rol als comitologiecomité dient te worden opgericht bij wetgevingsbesluiten en heeft tot taak de Commissie bij te staan in de uitoefening van de haar verleende uitvoeringsbevoegdheden (niveau 2) volgens de regelgevingsprocedure van artikel 5 van Besluit 1999/468/EG.
Een nieuw comité van toezichthouders bestaande uit hooggeplaatste vertegenwoordigers van de nationale toezichthoudende autoriteiten om de convergentie van het dagelijkse toezicht te bevorderen, de uitwisseling van vertrouwelijke informatie over individuele onder toezicht staande instellingen te verbeteren (niveau 3) en de Commissie van advies te dienen over technische kwesties, met name over eventuele ontwerp-uitvoeringsmaatregelen die zij wenst voor te stellen.
De Raad drong erop aan de comités van het eerste type net als in de effectensector aanvankelijk in een louter adviserende rol op te richten, opdat deze zo spoedig mogelijk kunnen worden ingesteld en hun taken kunnen opnemen. Later kunnen zij dan als comitologiecomité worden opgericht.
In verband met icbe's pleitte de Raad voor de overdracht van de taken van het icbe-Contactcomité aan de beide reeds bestaande comités, namelijk het Europees Comité voor het effectenbedrijf en het Comité van Europese effectenregelgevers.
In combinatie met de beide eerdere Commissiebesluiten van 2001 zullen al deze wijzigingen resulteren in een structuur die er als volgt uitziet:
>RUIMTE VOOR DE TABEL>
Het Europees Parlement van zijn kant heeft op 21 november 2002 een initiatiefverslag over het bedrijfseconomisch toezicht in de Europese Unie goedgekeurd. In zijn Resolutie A5-0370/2002 over de regels inzake bedrijfseconomisch toezicht in de Europese Unie heeft het Parlement bevestigd dat de nadruk moet komen te liggen op convergentie, niet alleen bij de regelgeving maar ook bij implementatie en toezicht. Tevens heeft het Parlement zijn voldoening geuit over de institutionalisering van een regelmatige dialoog tussen toezichthouders op Europees niveau via de instelling van het CEER en de hoop uitgesproken dat een dergelijke uitbreiding inderdaad zal leiden tot een coherentere tenuitvoerlegging en handhaving van de EU-wetgeving met betrekking tot het bedrijfseconomisch toezicht.
In zijn Resolutie B5-0578/2002 over regelgeving inzake financiële diensten, toezicht en stabiliteit heeft het Europees Parlement evenwel de urgentie van de hervorming van de comitéstructuur in twijfel getrokken en gesteld dat de Raad een ondubbelzinnige toezegging tot hervorming moet doen, inclusief een herziening van artikel 202 van het Verdrag en Besluit 1999/468/EG, waarbij de garantie wordt geboden dat het Europees Parlement op gelijke voet wordt geplaatst met de Raad wat het toezicht op de uitvoeringsbevoegdheden van de Commissie betreft, alvorens het met de voorgestelde uitbreiding kan instemmen.
In afwachting van de uitkomst van de herziening van het Verdrag heeft de Europese Commissie een hervorming in die zin voorgesteld in haar voorstel van 11 december 2002 voor een besluit van de Raad tot wijziging van Besluit 1999/468/EG. In zijn Resolutie A5-0266/2003 van 2 september 2003 heeft het Europees Parlement de aanpak van de Commissie onderschreven.
Zoals in afdeling 1.3 is aangegeven, is voor het invoeren van de regelgevingsbenadering met vier niveaus in het effectenbedrijf in overeenstemming met de gangbare interinstitutionele praktijken en gewoonten gebruik gemaakt van drie wetgevingsbesluiten:
een Commissiebesluit tot instelling van het Comité (van niveau 3) van Europese effectenregelgevers (niveau 3);
een Commissiebesluit tot instelling van het Europees Comité (van niveau 2) voor het effectenbedrijf in een adviserende rol (niveau 1);
een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad (inzake marktmisbruik) waarbij het Europees Comité (van niveau 2) voor het effectenbedrijf werd ingesteld als een comité dat de Commissie bijstaat in de uitoefening van haar uitvoeringsbevoegdheden (niveau 2).
In de bank-, de verzekerings- en de icbe-sector wordt de situatie echter bemoeilijkt doordat reeds comités bestaan (het RCB, het CV en het icbe-Contactcomité) die zijn opgericht bij en waarnaar wordt verwezen in bestaande richtlijnen van het Europees Parlement en de Raad, en die in de hoedanigheid van zowel adviescomité als comitologiecomité optreden.
Bij de voorbereiding van een maatregelenpakket heeft de Commissie er derhalve nauwlettend op toegezien een benadering te volgen die:
(a) in institutioneel en juridisch opzicht aansluit bij de aanpak die in het effectenbedrijf en op de verschillende werkterreinen van de Gemeenschap wordt toegepast;
(b) onnodige complexiteit en duplicatie als gevolg van overlappingen tussen bestaande en nieuw opgerichte comités vermijdt;
(c) strookt met het verzoek van de Raad om de comités zo spoedig mogelijk in een adviserende rol op te richten;
(d) rekening houdt met de in beide resoluties van het Parlement geuite bezorgdheden en het Parlement als medewetgever op voet van gelijkheid laat meebeslissen over de overstap naar een nieuwe comitéstructuur voor financiële diensten.
De Commissie is tot de slotsom gekomen dat de enige manier om deze doelstellingen in de bank- en de verzekeringssector met succes te realiseren erin bestaat de in de huidige richtlijnen vervatte bepalingen betreffende de bestaande comités te schrappen en tegelijk met de oprichting van nieuwe bank- en verzekeringscomités die de Commissie bijstaan in de uitoefening van haar uitvoeringsbevoegdheden (niveau 2), bij twee Commissiebesluiten nieuwe bank- en verzekeringscomités met een adviserende rol (niveau 1) in het leven te roepen. De nieuwe comités van toezichthouders (niveau 3) worden bij twee andere Commissiebesluiten ingesteld.
In de icbe-sector houdt dat in dat in de bestaande richtlijn de verwijzingen naar het icbe-Contactcomité moeten worden geschrapt en dat de rol van comitologiecomité op dat gebied naar het ECEB moet worden overgeheveld, terwijl tegelijk de Commissiebesluiten betreffende het ECEB en het CEER dienen te worden gewijzigd om hen adviserende taken terzake toe te vertrouwen.
De Commissie besloot dat het meest efficiënte en transparante mechanisme om een dergelijke gelijktijdige overdracht te waarborgen, erin bestond onmiddellijk 'schorsende' besluiten aan te nemen tot instelling van de nieuwe bank- en verzekeringscomités (van niveau 1) en tot wijziging van de besluiten inzake het ECEB en het CEER, maar met bepalingen die stipuleerden dat deze besluiten pas in werking zouden treden indien en wanneer ook een wijzigingsrichtlijn van het bovenbedoelde type van kracht wordt. Aldus zal er geen sprake zijn van een duplicatie van comités en wordt de oprichting van de comités (van niveau 1 en 2) in de bank- en de verzekeringssector (en de overdracht van de taken met betrekking tot icbe's aan het ECEB en het CEER) afhankelijk gesteld van de instemming van de Raad en het Europees Parlement.
De Commissie komt bijgevolg met een pakket bestaande uit zeven maatregelen:
een Commissiebesluit tot instelling van het CEBT (niveau 3) met ingang van 1 januari 2004;
een Commissiebesluit tot instelling van het CETVB (niveau 3) met ingang van 24 november 2003;
het onderhavige voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad, waarbij de verwijzingen naar het RCB, het CV en het icbe-Contactcomité als adviesorgaan worden geschrapt en de verwijzingen naar deze comités als comités die de Commissie bijstaan in de uitoefening van haar uitvoeringsbevoegdheden worden omgezet in verwijzingen naar het ECBW, het ECBV en het ECEB;
een Commissiebesluit tot instelling van het ECBW in een adviserende rol (niveau 1), dat pas op hetzelfde tijdstip als een wijzigingsrichtlijn van het bovenbedoelde type in werking zal treden;
een Commissiebesluit tot instelling van het ECVB in een adviserende rol (niveau 1), dat pas op hetzelfde tijdstip als een wijzigingsrichtlijn van het bovenbedoelde type in werking zal treden;
een Commissiebesluit tot wijziging van het ECEB-besluit, dat pas op hetzelfde tijdstip als een wijzigingsrichtlijn van het bovenbedoelde type in werking zal treden;
een Commissiebesluit tot wijziging van het CEER-besluit, dat pas op hetzelfde tijdstip als een wijzigingsrichtlijn van het bovenbedoelde type in werking zal treden.
Doel van dit uit zes besluiten en een voorstel voor een richtlijn bestaande pakket is een nieuwe comitéstructuur tot stand te brengen zonder de Commissie nieuwe uitvoeringsbevoegdheden te verlenen.
De nieuwe comitéstructuur voor financiële diensten zal een coherent geheel vormen dat zo spoedig mogelijk in zijn totaliteit moet worden ingevoerd.
De invoering ervan zal immers tastbare voordelen opleveren doordat toezichthouders veel intensiever en nauwer zullen kunnen samenwerken dan thans het geval is en doordat het dagdagelijkse toezicht veel sterker zal convergeren, hetgeen de financiële stabiliteit zal versterken, zoals in Resolutie A5-0370/2002 van het Parlement wordt benadrukt. Het nemen van strategische beslissingen ten aanzien van stabiliteit en andere essentiële vraagstukken vereist een effectieve samenwerking tussen vertegenwoordigers van de ministeries van Financiën.
De aanneming van het pakket is dringend noodzakelijk voor de tenuitvoerlegging van het Actieplan voor financiële diensten (APFD) binnen de uiterste termijn van 2005 die in 2000 door de Europese Raad van Lissabon is vastgesteld, en dus voor de verwezenlijking van de algemene economische doelstellingen van de EU. Een steeds vaker gehoorde klacht op de financiële markten is dat de wetgevende ambities van het APFD worden gefnuikt door een te wensen overlatende en onsamenhangende tenuitvoerlegging van de aangenomen wetgeving in de lidstaten en dat de totstandkoming van een geïntegreerde Europese financiële markt onmogelijk is indien dit probleem niet wordt verholpen.
In het effectenbedrijf wordt reeds iets aan deze klacht gedaan door de invoering van een nieuwe comitologiebenadering. Indien deze benadering niet tot banken, verzekeringen en beleggingsondernemingen wordt uitgebreid, is het gevaar niet denkbeeldig dat deze andere onderdelen van de Europese financiële sector in de verdrukking komen, juist op het moment dat de Commissie van plan is twee wetgevingsvoorstellen van cruciaal belang in te dienen, nl. RKT III en Solvabiliteit II, die voorzien in kapitaaltoereikendheidsvoorschriften. Voor een succesvolle tenuitvoerlegging van deze nieuwe voorschriften in de lidstaten is een nauwe samenwerking vereist, niet alleen tussen de nationale toezichthouders maar ook tussen de nationale regelgevers. De werkzaamheden terzake moeten zo spoedig mogelijk worden aangevat en kunnen alleen op efficiënte wijze worden verricht wanneer de nieuwe comitéstructuur is ingevoerd.
Afgezien van het feit dat een goede samenwerking vereist is om tot een uniforme tenuitvoerlegging te komen, is het tijdschema voor de aanneming en tenuitvoerlegging van beide voorstellen op het gebied van de kapitaaltoereikendheid bijzonder krap. Wachten met de oprichting van de comités totdat deze voorstellen ter tafel liggen, zou leiden tot tijdnood en het risico met zich brengen dat de volledige toepassing van deze nieuwe regelingen vertraging oploopt omdat de toezichthouders in het kader van de nieuwe kapitaaltoereikendheidsregeling voor banken en voor verzekeringen veel meer op het eigen oordeel zullen moeten afgaan dan thans het geval is (bv. bij de validatie van interne systemen en bij de fijnregeling van individuele kapitaalvereisten). Vanaf begin 2004 zal er behoefte ontstaan aan richtsnoeren voor de te volgen toezichtbenaderingen. Deze behoefte zal zich met andere woorden reeds geruime tijd vóór de aanneming van beide voorstellen en vóór de uiterste termijn voor de tenuitvoerlegging ervan laten gevoelen.
De aanneming van de richtlijn inzake pensioenfondsen maakt het noodzakelijk het werkterrein van het CV uit te breiden om het comité in staat te stellen nog vóór de inwerkingtreding van de richtlijn eventuele interpretatieproblemen aan te pakken en aldus bij te dragen tot een eenvormige tenuitvoerlegging ervan.
Het spoedeisende karakter van de maatregelen wordt nog in de hand gewerkt doordat er sprake is van een echte deadline als gevolg van de nakende Europese parlementsverkiezingen in juni 2004. In het voorjaar van 2004 zal het Parlement immers worden ontbonden met het oog op de verkiezingen. Indien de maatregelen tegen dan niet aangenomen zijn, zal het wellicht nog geruime tijd duren voordat het nieuwe Parlement zich opnieuw daarover kan buigen. Dit zal nadelige gevolgen hebben voor de Europese bedrijven en beleggers en de integratie van de markten hinderen.
Het Europees Comité voor het bankwezen zal de meeste taken van het Raadgevend Comité voor het bankwezen overnemen. Laatstgenoemd comité zal ophouden te bestaan.
Doel van dit voorstel (en van het desbetreffende Commissiebesluit) is de in Richtlijn 2000/12/EG vervatte overwegingen en artikelen waarin naar het RCB wordt verwezen, zodanig te wijzigen dat:
* zijn comitologietaken worden overgedragen aan het ECBW; en
* de verwijzingen naar de adviserende bevoegdheid van het bestaande comité worden geschrapt en het ECBW bij Commissiebesluit in een adviserende rol wordt opgericht.
In zijn adviserende rol zal het comité door de Commissie worden geraadpleegd over beleidskwesties en voorstellen met betrekking tot de banksector. Het zal de Commissie tevens bijstaan bij de voorbereiding van CEBT-mandaten voor het verstrekken van advies over technische kwesties in verband met ontwerp-uitvoeringsmaatregelen.
De organisatie van het ECBW zal naar verwachting overeenstemmen met de aanbevelingen van het verslag van het Economisch en Financieel Comité over financiële regelgeving, financieel toezicht en financiële stabiliteit: het ECBW zal worden voorgezeten door de Commissie en elke lidstaat zal vermoedelijk een hooggeplaatste vertegenwoordiger afvaardigen. Ter vergelijking: het huidige RCB wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van een lidstaat en elke delegatie mag maximaal drie leden tellen.
Om ervoor te zorgen dat er nauwe betrekkingen met het comité van toezichthouders worden onderhouden, zal de voorzitter van het CEBT als waarnemer de vergaderingen van het ECBW bijwonen. Ook de Europese Centrale Bank zal als waarnemer aan de vergaderingen deelnemen.
In overeenstemming met de gebruikelijke nauwe samenwerking tussen de onderscheiden Europese bankcomités kan het ECBW ook de voorzitters van deze comités als waarnemers uitnodigen. Dit spoort met de jarenlange traditie van het tussen de verschillende bankcomités bestaande kruiselingse lidmaatschap als waarnemer.
Doel van dit voorstel is Richtlijn 91/675/EEG tot oprichting van een Comité voor het verzekeringswezen zodanig te wijzigen dat ook bedrijfspensioenen eronder vallen en tevens te verduidelijken dat de hele verzekeringssector wordt bestreken, met inbegrip van bijvoorbeeld herverzekeringen. Het Comité voor het verzekeringswezen zal worden omgevormd tot het Europees Comité voor verzekeringen en bedrijfspensioenen. De wijziging van Richtlijn 91/675/EG behelst het volgende:
* de overdracht van de comitologietaak van het Comité voor het verzekeringswezen aan het ECVB. In Richtlijn 91/675/EEG is bepaald dat het Comité voor het verzekeringswezen de Commissie bijstaat in de uitoefening van haar uitvoeringsbevoegdheden op het gebied van het directe schadeverzekeringsbedrijf en het directe levensverzekeringsbedrijf volgens de regelgevingsprocedure van artikel 5 van Besluit 1999/468/EG. Het ECVB zal de huidige regelgevende taken van het Comité voor het verzekeringswezen overnemen en blijven handelen als een regelgevend comité in de zin van het comitologiebesluit (Besluit 1999/468/EG) om de Commissie bij te staan wanneer zij de besluiten of uitvoeringsmaatregelen neemt die zij op grond van de Derde Verzekeringsrichtlijnen (de Richtlijnen 92/49/EEG en 92/96/EEG) en andere rechtsinstrumenten op het gebied van verzekeringen (bv. herverzekeringen, verzekeringsgroepen) en bedrijfspensioenen mag vaststellen.
* de schrapping van de verwijzingen naar de adviserende bevoegdheid van het bestaande comité en de oprichting bij Commissiebesluit van het ECVB in een adviserende rol.
Overeenkomstig het flankerende Commissiebesluit zal het ECVB tevens de in Richtlijn 91/675/EEG vastgelegde raadgevende taken van het huidige Comité voor het verzekeringswezen overnemen. Het ECVB zal zich bijgevolg buigen over elk vraagstuk met betrekking tot de toepassing van de communautaire bepalingen op het gebied van het verzekeringswezen en meer in het bijzonder de richtlijnen betreffende het directe verzekeringsbedrijf. Tevens wordt het Comité voor het verzekeringswezen door de Commissie geraadpleegd over nieuwe wetgevingsvoorstellen die op de verzekeringsbranche betrekking hebben. In dit besluit wordt bijgevolg ook de adviserende rol van het ECVB bevestigd. Deze rol zal zowel voor verzekeringen en herverzekeringen als voor bedrijfspensioenen worden vervuld.
Om ervoor te zorgen dat beide comités nauwe betrekkingen met elkaar onderhouden, zal de voorzitter van het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen (CETVB) als waarnemer aan de vergaderingen van het ECVB deelnemen.
Zoals in afdeling 1.4.1 wordt opgemerkt, fungeert het huidige Contactcomité tegelijk als comitologiecomité en als adviescomité. Doel van dit voorstel is alle naar het huidige Contactcomité verwijzende bepalingen van de Richtlijnen 85/611/EEG en 2001/108/EG zodanig te wijzigen dat:
* zijn comitologietaken worden overgedragen aan het ECEB. In overeenstemming met het model dat in Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake marktmisbruik i is neergelegd, zal het ECEB bijgevolg het nieuwe comitologiecomité op het gebied van icbe's worden. In Richtlijn 2001/108/EG is bepaald dat het icbe-Contactcomité de Commissie bijstaat bij de vaststelling van de volgende, beperkte uitvoeringsmaatregelen:
- de verduidelijking van de definities; en
- de aanpassing van de terminologie en formulering van de definities volgens de procedures neergelegd in de bepalingen betreffende de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden.
Het voorstel laat de reikwijdte van deze bestaande regelgevende bevoegdheden onverlet.
* de verwijzingen naar de adviserende bevoegdheid van het bestaande comité worden geschrapt en aan het ECEB en het CEER worden overgedragen.
De Commissiebesluiten van 6 juni 2001 waarbij beide comités werden opgericht, zullen in deze zin worden gewijzigd bij besluiten die tegelijk met dit voorstel zullen worden aangenomen. Zoals hierboven evenwel is aangestipt, zullen deze wijzigingen afhankelijk worden gesteld van en pas op dezelfde dag in werking treden als deze richtlijn.
Artikelen 1 en 2 - Wijziging van de Richtlijnen 93/6/EG en 94/19/EG
Deze artikelen wijzigen een aantal verwijzingen naar het RCB in de Gemeenschapswetgeving op het gebied van financiële diensten. Zij voorzien in de wijziging van Richtlijn 93/6/EG (kapitaaltoereikendheid) en Richtlijn 94/19/EG (depositogarantiestelsels).
De uit artikel 7, lid 9, van Richtlijn 93/6/EEG voortvloeiende duplicatie van de kennisgeving tussen de Commissie en het comité voor het bankwezen wordt afgeschaft.
Artikel 3 - Punten 1 en 2
Deze wijzigingen brengen de procedure voor de wijziging van de lijst van permanent van de werkingssfeer van Richtlijn 2000/12/EG uitgesloten instellingen en de procedure voor de herziening van de regels die gelden voor van de toepassing van sommige bepalingen van Richtlijn 2000/12/EG vrijgestelde kredietinstellingen als gevolg van hun aansluiting bij een centraal orgaan, in overeenstemming met de standaardprocedure voor het aanbrengen van technische aanpassingen in de richtlijn. De thans in artikel 2, leden 4 en 5, neergelegde procedures dateren van de Eerste Coördinatierichtlijn Bankrecht (Richtlijn 77/780/EEG) en zijn thans achterhaald.
Deze bepaling schaft de duplicatie van de kennisgeving tussen de Commissie en het Raadgevend Comité voor het bankwezen af van:
- de voorwaarden voor de verlening van een vergunning aan kredietinstellingen;
- de wijze waarop kredietrisico's worden verlaagd tot onder de bij artikel 49 vastgelegde grenswaarden;
- de gebruikmaking door de lidstaten van de mogelijkheid om de termijn voor het terugdringen van de kredietrisico's tot onder de bij artikel 49 vastgelegde grenswaarden te verlengen.
Deze duplicatie van de kennisgeving is overbodig en dient bijgevolg te worden afgeschaft.
Deze wijziging van artikel 22, lid 9, van Richtlijn 2000/12/EG ontslaat de Commissie van de verplichting om de twee jaar verslag uit te brengen aan het comité voor het bankwezen over de intrekking van vergunningen door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst.
Deze bepaling, die overgenomen is uit de Tweede Coördinatierichtlijn Bankrecht (Richtlijn 89/649/EG), is verouderd in het licht van de aanmerkelijke vooruitgang die inmiddels is geboekt op het gebied van de samenwerking tussen de autoriteiten van de lidstaat van herkomst en die van de lidstaat van ontvangst. De bilaterale samenwerking tussen toezichthouders in de EER is er immers aanzienlijk op vooruitgegaan, niet alleen in het kader van een uitgebreid netwerk van memoranda van overeenstemming - waarvan sommige betrekking hebben op specifieke grensoverschrijdende bancaire en financiële groepen -, maar ook in de vorm van een intensieve multilaterale uitwisseling van informatie binnen de Groupe de Contact van Europese bankentoezichthouders. De kennisgeving van de intrekking van een vergunning lijkt een vast onderdeel te vormen van de gewoonlijk tussen toezichthoudende autoriteiten uitgewisselde informatie. Als gevolg daarvan is het niet langer noodzakelijk dat de Commissie dergelijke intrekkingen regelmatig opvolgt en daarover verslag uitbrengt aan het Raadgevend Comité voor het bankwezen.
Deze bepaling wijzigt artikel 22, lid 10, op zodanige wijze dat de Commissie niet langer verplicht is om de twee jaar aan het comité voor het bankwezen verslag uit te brengen over gevallen waarin een vergunning is geweigerd. De ervaring heeft immers geleerd dat een dergelijke routinematige rapportering - ingevoerd bij de Tweede Coördinatierichtlijn Bankrecht (Richtlijn 89/649/EG) - niet langer nodig is nu de interne markt voor bankdiensten reeds geruime tijd een feit is.
Artikel 3 - Punt 6 - Routinematige kennisgeving van vergunningverleningen en deelnemingen in derde landen
Deze bepaling wijzigt artikel 23, lid 1, op zodanige wijze dat de Commissie niet langer verplicht is het comité voor het bankwezen stelselmatig in kennis te stellen van individuele vergunningverleningen en deelnemingen in derde landen. Deze routinematige kennisgeving is immers inconsistent met de werkzaamheden van het Europees Comité voor het bankwezen, dat zich vooral toelegt op regelgeving. Dit sluit uiteraard niet uit dat de Commissie het Europees Comité voor het bankwezen van dergelijke vergunningverleningen en deelnemingen in kennis kan stellen indien zij zulks passend acht.
Dit artikel vervangt twee verwijzingen naar het RCB door verwijzingen naar het ECBW.
Deze bepaling wijzigt een verwijzing naar het RCB en biedt meer rechtszekerheid door duidelijk te maken dat het bepaalde niet in strijd is met de Verdragsbepalingen betreffende externe bevoegdheden.
Ten gevolge van deze wijziging van artikel 52, lid 9, van Richtlijn 2000/12/EG is het niet langer verplicht het comité voor het bankwezen in kennis te stellen van de overdracht van verantwoordelijkheden met betrekking tot het toezicht op bepaalde dochterondernemingen.
Deze bepaling, die afkomstig is van Richtlijn 89/647/EG, lijkt thans achterhaald in het licht van de bovenvermelde vorderingen op het gebied van de samenwerking tussen toezichthoudende autoriteiten. Hoewel kennisgeving aan de Commissie dienstig is bij het toezicht op de tenuitvoerlegging van de communautaire bepalingen betreffende de samenwerking tussen de diverse toezichthoudende autoriteiten die bij het toezicht op een groep betrokken zijn, en hoewel informatie van de bevoegde toezichthoudende autoriteiten uit andere lidstaten nodig is om uit te maken wie de verantwoordelijke autoriteit is ingeval het een groep betreft, lijkt de stelselmatige kennisgeving van elke overdracht van toezichthoudende verantwoordelijkheden aan het comité voor het bankwezen overbodig en inconsistent met de werkzaamheden van het nieuw Europees Comité voor het bankwezen, dat zich vooral toelegt op regelgeving. In de derde volzin moet het persoonlijk voornaamwoord 'Zij', dat naar de Commissie verwijst, bijgevolg worden vervangen door de zinsnede 'Een bevoegde autoriteit die tot een dergelijke overdracht overgaat,'.
Deze bepaling voorziet in de schrapping van titel VI van Richtlijn 2000/12/EG (artikelen 57-59). Zoals in afdeling 1.4.2 wordt uitgelegd, moet deze titel worden geschrapt omdat de artikelen 57 en 58 betrekking hebben op de adviserende taken van het RCB en deze taken thans worden geregeld bij Besluit [2003/.../EG] van de Commissie tot instelling van het Europees Comité voor het bankwezen.
Ook artikel 59 betreffende observatieratio's voor solvabiliteit en liquiditeit, dat overgenomen is uit de Eerste Coördinatierichtlijn Bankrecht (Richtlijn 77/780/EG), wordt geschrapt. Deze bepalingen zijn verouderd als gevolg van de harmonisatie van de solvabiliteitsregeling en gezien de ontwikkeling van de technieken die door de banksector worden gehanteerd om het liquiditeitsrisico te meten en te beheersen.
De controle van de solvabiliteit is hoofdzakelijk gebaseerd op de geharmoniseerde maatstaven voor de kapitaaltoereikendheid die vastgelegd zijn in de afdelingen 1 en 2 van hoofdstuk 2 van Richtlijn 2000/12/EG. De in artikel 59, lid 1, bedoelde coördinatie is bewerkstelligd. De berekening van observatieratio's voor het volgen van de solvabiliteit is dan ook overbodig geworden omdat de rol ervan grotendeels is overgenomen door de solvabiliteitsratio als omschreven in titel V (hoofdstuk 2, afdeling 2).
Wat de controle van de liquiditeit betreft, is gebleken dat de vaststelling van een eenvoudig geharmoniseerd verhoudingsgetal tussen de activa en passiva van kredietinstellingen op tal van technische problemen stuit en wordt bemoeilijkt door verschillen in de liquiditeitsontwikkeling van verscheidene belangrijke categorieën activa en passiva (bv. de liquiditeitspatronen van deposito's in reactie op rentewijzigingen lopen sterk uiteen in de EU). Even belangrijk is dat aanzienlijke vorderingen zijn gemaakt op het gebied van het beheer van activa en passiva: geavanceerde modellen met verfijnde hypothesen betreffende de ontwikkeling van activa en liquiditeiten komen in de plaats van minder geavanceerde, statische liquiditeitsratio's. Om die redenen lijkt de verwijzing naar liquiditeitsratio's thans achterhaald.
Bovendien valt het volgen van de solvabiliteit en de liquiditeit in het algemeen onder het toezicht, een terrein waarop andere fora van bankentoezichthouders hun activiteit aanzienlijk hebben uitgebreid nadat Richtlijn 2000/12/EG was aangenomen. Deze controle, die op uitvoerige kwantitatieve en kwalitatieve analyse berust, geschiedt gewoonlijk aan de hand van een hele reeks relevante indicatoren en draagt ertoe bij dat een algemener beeld van de solvabiliteit en liquiditeit van banken wordt verkregen.
Deze controlewerkzaamheden zouden niet passen in de activiteiten van het Europees Comité voor het bankwezen, dat zich vooral toelegt op regelgeving. Het verdient dan ook aanbeveling deze werkzaamheden over te laten aan comités die daar de afgelopen jaren zwaar in hebben geïnvesteerd.
Deze bepaling tot wijziging van artikel 60 identificeert het bij artikel 60, lid 2, ingestelde comitologiecomité formeel als het bij Besluit [2003/...EG] van de Commissie ingestelde Europees Comité voor het bankwezen. Aangezien sommige technische bepalingen van Richtlijn 2000/12/EG zowel op kredietinstellingen als op beleggingsondernemingen van toepassing zijn, moet het ECBW bij het uitbrengen van een advies over technische aanpassingen van deze bepalingen zodanig zijn samengesteld dat met het gezichtspunt van de beleggingsondernemingen rekening wordt gehouden.
Deze bepaling wijzigt een verwijzing naar het CV in Richtlijn 73/273/EEG, als laatstelijk gewijzigd.
Artikel 5 - Punt 1 - Naam van het comité
Dit punt wijzigt de naam van het Comité voor het verzekeringswezen om te preciseren dat het comité bevoegd zal zijn voor verzekeringen en bedrijfspensioenen.
In deze bepalingen wordt aangegeven wie als lid en wie als waarnemer in het ECVB zitting hebben.
Het ECVB is samengesteld uit hooggeplaatste vertegenwoordigers van de lidstaten.
Zoals reeds in Richtlijn 91/675/EEG is bepaald, zal de Commissie het voorzitterschap van het ECVB waarnemen.
Om ervoor te zorgen dat het ECVB en het Comité van Europese toezichthouders op verzekeringen en bedrijfspensioenen (CETVB) effectief contact met elkaar onderhouden, zal de voorzitter van het CETVB als waarnemer aan de vergaderingen van het ECVB deelnemen.
Het ECVB kan deskundigen en waarnemers, zoals bijvoorbeeld leden van andere comités, uitnodigen om aan zijn vergaderingen deel te nemen.
In artikel 2 van Besluit [2003/.../EG] van de Commissie tot instelling van het ECVB in een adviserende rol wordt een identieke formulering gehanteerd.
In dit punt wordt bepaald dat de comitologietaken van het ECVB, namelijk het verlenen van bijstand aan de Commissie in de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden op het gebied van verzekeringen en bedrijfspensioenen, moeten worden vervuld volgens de procedure van de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG. Deze bepaling breidt de comitologietaken van het ECVB tevens uit tot bedrijfspensioenen.
In overeenstemming met de in afdeling 1.4.1 geschetste benadering voorziet deze bepaling in de schrapping van verwijzingen naar het CV als adviescomité.
Deze bepaling wijzigt drie verwijzingen naar het CV in Richtlijn 2002/83/EG betreffende levensverzekering.
Artikel 7 - Punten 1 tot en met 4 - Naam van het comité
Er zij op gewezen dat artikel 14, lid 6, direct uit Richtlijn 85/611/EEG is overgenomen, terwijl de overige bepalingen in kwestie voortvloeien uit wijzigingen die in deze oorspronkelijke richtlijn zijn aangebracht bij respectievelijk Richtlijn 2001/107/EG (artikel 6 quater) en Richtlijn 2001/108/EG (artikel 21, lid 4, en artikel 22, lid 4, derde alinea). De wijzigingen hadden ten doel de oorspronkelijke richtlijn in overeenstemming te brengen met de institutionele normen.
De term 'icbe-Contactcomité' wordt vervangen door de term 'Europees Comité voor het effectenbedrijf'; laatstgenoemd comité wordt het nieuwe comitologiecomité dat bevoegd is voor icbe's.
Artikel 14, lid 6, tweede alinea, bepaalt dat de Commissie binnen vijf jaar na de tenuitvoerlegging van de richtlijn verslag dient uit te brengen over de toepassing van de leden 4 en 5 van artikel 14. Aangezien deze richtlijn in 1985 is vastgesteld en tegen 1 oktober 1989 ten uitvoer moest zijn gelegd, is deze alinea achterhaald en dient hij bijgevolg te worden geschrapt.
Deze bepaling wijzigt de titel van afdeling X om aan te geven dat het bevoegde comité voortaan het Europees Comité voor het effectenbedrijf is.
Anders dan de bovenbeschreven bepalingen, die voorschrijven dat in het bevoegde comitologiecomité specifieke gedachtewisselingen over of doelgerichte besprekingen van verslagen van de Commissie moeten plaatsvinden, bevat artikel 53 van Richtlijn 85/611/EEG een opsomming van de algemene beginselen en taken die bepalend zijn voor de werkzaamheden van het icbe-Contactcomité wanneer dit niet in de hoedanigheid van comitologiecomité vergadert. Dit artikel regelt onder meer ook het lidmaatschap en het voorzitterschap van het Contactcomité. Zoals in afdeling 1.4.2 wordt opgemerkt, gelden deze beginselen zowel voor comitologietaken als toezichttaken.
In overeenstemming met het model dat in Richtlijn 2003/6/EG inzake marktmisbruik is neergelegd, moeten deze algemene beginselen worden vastgelegd bij Commissiebesluiten tot regeling van de organisatie van de werkzaamheden van het ECEB (wanneer het niet in de hoedanigheid van comitologiecomité optreedt) en het CEER, aangevuld met het reglement van orde en de werkregeling van deze comités. Er wordt bijgevolg voorgesteld artikel 53 te schrappen en twee Commissiebesluiten aan te nemen waarbij de besluiten tot instelling van het ECEB en het CEER zodanig worden gewijzigd dat bovenbedoelde adviserende taken aan deze comités worden toevertrouwd, binnen de grenzen die in de besluiten tot instelling van beide comités zijn afgebakend. De betrokken Commissiebesluiten zullen pas in werking treden als het richtlijnvoorstel is aangenomen.
Het moge evenwel duidelijk zijn dat, wat icbe's betreft, de voor bespreking in het ECEB in aanmerking komende beleidskwesties ook de volgende elementen omvatten: de strengere of aanvullende vereisten die de lidstaten eventueel kunnen vaststellen op grond van artikel 1, lid 7, van de gewijzigde icbe-richtlijn, alsmede de bepalingen die zij overeenkomstig de artikelen 44 en 45 van deze richtlijn kunnen aannemen.
Deze bepaling voorziet louter in de vervanging van het icbe-Contactcomité door het Europees Comité voor het effectenbedrijf, zonder dat aan de inhoud van de huidige comitologiebevoegdheden van het eerstgenoemde comité wordt geraakt. Tevens wordt bepaald dat de comitologietaken van het ECEB, namelijk het verlenen van bijstand aan de Commissie in de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden op het gebied van icbe's, moeten worden vervuld volgens de procedure van de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG.
Artikel 8 - Wijziging van de in de Richtlijn Financiële Conglomeraten voorkomende verwijzingen naar het Raadgevend Comité voor het bankwezen en het Comité voor het verzekeringswezen
Deze bepaling wijzigt drie verwijzingen naar het RCB en het CV in Richtlijn 2002/87/EG betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat (Richtlijn Financiële Conglomeraten). Zij biedt tevens meer rechtszekerheid door te verduidelijken dat het bepaalde niet in strijd is met de Verdragsbepalingen betreffende externe bevoegdheden.
Conform de elders in deze wijzigingsrichtlijn gevolgde benadering brengt de wijziging van artikel 29, punt 11 (dat een nieuw artikel 56 bis invoegt in de Geconsolideerde Bankrichtlijn 2000/12/EG), deze bepaling in overeenstemming met de gangbare institutionele gewoonten door te verduidelijken dat het ECBW op verzoek van de Commissie richtsnoeren dient te verstrekken over de vraag of de regelingen inzake geconsolideerd toezicht van de bevoegde autoriteiten in derde landen waarschijnlijk de doeleinden zullen verwezenlijken zoals die elders in het hoofdstuk zijn bepaald.
Er is geen enkele reden om de oprichting van de comités uit te stellen. De richtlijn zal bijgevolg in werking treden op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad.