Toelichting bij COM(2003)613 - Wijziging van Richtlijn 90/434/EEG betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2003)613 - Wijziging van Richtlijn 90/434/EEG betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, inbreng van ... |
---|---|
bron | COM(2003)613 ![]() ![]() |
datum | 17-10-2003 |
1. De Europese Raad van Lissabon van maart 2000 i stelde in zijn conclusies dat de Europese Unie het strategische doel had de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te worden die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang. Dit werd door de Europese Raad van Stockholm van maart 2001 bevestigd i. Voorts riep de Europese Raad van Lissabon op een gunstig ondernemingsklimaat in de EU te scheppen.
2. In juli 1999 had de Raad van Ministers de Commissie al belast met een onderzoek naar de gevolgen van fiscale regels die de grensoverschrijdende economische bedrijvigheid in de interne markt belemmeren, en mogelijke oplossingen daarvoor. In de context die de Europese Raad van Lissabon heeft gecreëerd, is de analyse van vennootschapsbelastingen van groter belang geworden, omdat de belastingheffing van ondernemingen een belangrijke rol kan spelen bij de verwezenlijking van de door de Raad gestelde doelen. Ter uitvoering van deze opdracht is door de diensten van de Commissie een studie naar de heffing van vennootschapsbelasting verricht.
3. De conclusies van de studie naar de heffing van vennootschapsbelasting i zijn neergeschreven in een mededeling van de Commissie i. Daarin werd onder andere onderzocht of de vennootschapsbelasting zoals zij nu in de interne markt wordt geheven, tot inefficiency leidt en ondernemers belet de voordelen van die interne markt ten volle te benutten. Dit zou immers een verlies aan welvaart in de EU betekenen, het zou het concurrentievermogen van het Europese bedrijfsleven ondermijnen en daarmee indruisen tegen de doelstellingen van Lissabon. In haar mededeling zet de Commissie uiteen wat volgens haar op het gebied van de vennootschapsbelasting in de EU in de komende jaren moet worden gedaan en redelijkerwijze kan worden gedaan om de vennootschapsbelasting in de EU aan het nieuwe economische kader aan te passen en een efficiëntere interne markt zonder interne fiscale belemmeringen tot stand te brengen. Te dien einde werd een aantal concrete initiatieven gepresenteerd.
4. Voorts heeft de Commissie in 2001 een mededeling over fiscaal beleid in de Europese Unie i gepubliceerd, waarin zij zowel algemene doelstellingen als een aantal specifieke prioriteiten op het gebied van directe en indirecte belastingen in kaart heeft gebracht. Zij verwees in het bijzonder naar de problematiek van de vennootschapsbelasting, waarbij zij onderstreepte dat reorganisaties binnen ondernemingen thans vaak gepaard gaan met grensoverschrijdende fusies en overnames, wat zowel eenmalige als doorlopende fiscale kosten met zich meebrengt.
5. Om de doelstellingen van Lissabon te kunnen verwezenlijken, moet de grensoverschrijdende mobiliteit van ondernemingen binnen de Unie worden bevorderd en moeten obstakels voor die mobiliteit worden weggenomen of afgebouwd. Dit zal sociale gevolgen hebben die het aangrijpingspunt vormen van ander communautair beleid, met name de diverse richtlijnen inzake voorlichting en raadpleging van werknemers, het lopende initiatief "'Anticiperen op en managen van verandering: een dynamische benadering van het sociale aspect van bedrijfsreorganisaties'" en andere initiatieven op het gebied van werkgelegenheid.
6. Daarnaast werd in 2001 het statuut van de Europese vennootschap i (Societas Europaea - SE) vastgesteld. De Europese vennootschap moet de interne markt tot stand helpen brengen en de daaruit voortvloeiende verbeteringen van de economische en maatschappelijke omstandigheden in de gehele Gemeenschap helpen verspreiden. Te dien einde legt zij een wettelijk kader vast waarbinnen ondernemingen hun productiestructuren op de communautaire dimensie kunnen afstemmen en hun activiteiten op communautair niveau kunnen reorganiseren. Het succes van de SE hangt zeer nauw samen met de toepasselijke belastingregeling. Zij zou profijt moeten kunnen trekken van het geheel van geharmoniseerde wetgeving inzake vennootschapsbelasting.
7. Op dezelfde wijze werd in 2003 het statuut van de Europese coöperatieve vennootschap (SCE) vastgesteld i. Ook de SCE zou profijt moeten kunnen trekken van het geheel van geharmoniseerde wetgeving inzake vennootschapsbelasting.
8. In artikel 8 van het statuut van de SE en artikel 7 van het statuut van de SCE is voorzien in de mogelijkheid tot verplaatsing van de statutaire zetel van een lidstaat naar een andere lidstaat. Hierin komt het basisrecht van vrijheid van vestiging tot uiting. Dit recht zou niet mogen worden belemmerd door discriminerende belastingregels of door beperkingen of verstoringen als gevolg van fiscale bepalingen van de lidstaten die in strijd zijn met de bepalingen van het EG-Verdrag. Om op dit punt duidelijkheid te verschaffen, is het niettemin passend in de richtlijn bepalingen op te nemen die uitdrukkelijk op dit geval betrekking hebben.
9. Om te garanderen dat de interne markt goed functioneert, moet er, gezien de grensoverschrijdende fiscale obstakels die er bestaan, enige actie worden ondernomen. Artikel 94 van het EG-Verdrag verleent de Commissie de bevoegdheid om de Raad richtlijnen voor te stellen voor de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die rechtstreeks van invloed zijn op de instelling of de werking van de gemeenschappelijke markt.
10. De richtlijn betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten (de fusierichtlijn) i voorziet in bepaalde gevallen al in een oplossing voor het grensoverschrijdende obstakel dat wordt opgeworpen door de hoge fiscale kosten die gepaard gaan met bedrijfsreorganisaties. Er kunnen evenwel nog verbeteringen worden aangebracht aan de werkingssfeer van de richtlijn en de methoden voor uitstel van belastingheffing, terwijl tegelijkertijd de financiële belangen van de lidstaten worden beschermd.
11. In 1993 nam de Commissie een voorstel tot wijziging van de fusierichtlijn i aan. Dit voorstel behelsde twee wijzigingen. In de eerste plaats was het de bedoeling dat de richtlijn zou kunnen worden toegepast op alle ondernemingen die vennootschapsbelasting verschuldigd zijn, ongeacht hun rechtsvorm.
12. De tweede wijziging had betrekking op de vrijstelling van de meerwaarden die in bepaalde gevallen ontstaan bij fusies en splitsingen. Het is mogelijk dat de vennootschap die bij deze transacties activa ontvangt, een deelneming in de inbrengende vennootschap houdt. Als gevolg van de fusie of de splitsing wordt de inbrengende vennootschap ontbonden en worden haar aandelen ingetrokken. In dat geval verwerft de ontvangende vennootschap een meerwaarde die voortvloeit uit het verschil in waarde tussen de ingetrokken aandelen en de ontvangen activa. Overeenkomstig artikel 7 van de fusierichtlijn is deze meerwaarde vrijgesteld van belasting, mits deze vennootschap een minimale deelneming in de inbrengende vennootschap hield. De deelneming was echter niet in dezelfde termen gedefinieerd als in de moeder-dochterrichtlijn i. Het voorgestelde amendement bracht het begrip deelneming in de fusierichtlijn in overeenstemming met dat in de moeder-dochterrichtlijn (zie ook punten 24 en 25 hieronder).
13. De recente studie naar de heffing van vennootschapsbelasting, die in 2001 werd gepubliceerd, was gewijd aan dezelfde problematiek. Bovendien had de ervaring die was opgedaan na de tenuitvoerlegging van de richtlijn in 1992, enkele andere tekortkomingen aan het licht gebracht; in de studie worden deze in detail besproken en mogelijke oplossingsrichtingen overwogen.
14. In haar mededeling die volgde op de studie naar de heffing van vennootschapsbelasting, onderstreepte de Commissie dat er prioriteit moest worden gegeven aan het indienen van de noodzakelijke wijzigingen op de bestaande richtlijnen die de vennootschapsbelasting harmoniseren, na technisch overleg met de lidstaten. In de loop van 2002 hebben de diensten van de Commissie verschillende vergaderingen van de bevoegde werkgroep van de Commissie bijeengeroepen, waarop de relevante onderwerpen met delegaties van technische experts van de lidstaten werden besproken.
15. Dit voorstel voor een richtlijn wijzigt de fusierichtlijn. Het heeft tot doel de nodige wijzigingen in deze richtlijn aan te brengen om rekening te houden met de vorengenoemde conclusies en mededelingen. Het bedrijfsleven wordt nog altijd vaak geconfronteerd met hoge fiscale kosten en internationale dubbele belasting wanneer bedrijfsreorganisaties worden doorgevoerd waarbij vennootschappen uit verschillende lidstaten zijn betrokken. Het einddoel bestaat erin een einde te maken aan deze belemmeringen voor de goede werking van de interne markt, die in de belastingregelingen van de verschillende lidstaten werden geconstateerd. Om de verschillende fiscale obstakels voor de grensoverschrijdende economische bedrijvigheid in de interne markt op te heffen, zou uiteindelijk een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschaps belasting op de activiteiten van ondernemingen in de gehele EU moeten worden ingevoerd. Zolang dit doel evenwel nog niet is verwezenlijkt, zijn doelgerichte maatregelen geboden om de meest urgente fiscale problemen waarmee internationaal actieve ondernemingen in de praktijk worden geconfronteerd, aan te pakken. Dit omvat alle maatregelen die onontbeerlijk worden geacht om de bestaande communautaire wetgeving inzake vennootschapsbelasting te verbeteren. Meer in het bijzonder heeft dit voorstel betrekking op soortgelijke problemen als die welke in het voorstel van 1993 werden behandeld, en voegt het andere bepalingen toe die betrekking hebben op nieuwe probleempunten. Het vroegere voorstel tot wijziging van de fusierichtlijn wordt daarom ingetrokken.
16. Met het eerste amendement op de richtlijn wordt beoogd een nieuw soort transactie, bekend als afsplitsing, onder de werkingssfeer van de richtlijn te brengen. In artikel 2, onder b), van de fusierichtlijn wordt het begrip splitsing gedefinieerd. De nieuwe transactie is een bijzondere vorm van splitsing. De zogenaamde afsplitsing is een beperkte of gedeeltelijke splitsing, aangezien de inbrengende vennootschap blijft bestaan. Zij draagt een deel van haar activa en passiva, die een of meer takken van bedrijvigheid vormen, over. In ruil daarvoor reikt de ontvangende vennootschap bewijzen van deelgerechtigdheid in haar kapitaal uit. Deze bewijzen worden overgedragen aan de deelgerechtigden van de inbrengende vennootschap. Derhalve wordt aan artikel 2 een nieuwe letter (ba) toegevoegd waarin het begrip gedeeltelijke splitsing wordt gedefinieerd.
17. Bij afsplitsingen zal de regeling inzake de uitstel van belastingheffing, zoals bepaald in artikel 4 van de richtlijn, van toepassing zijn. De overgedragen activa en passiva zullen derhalve verbonden moeten blijven met een vaste inrichting van de ontvangende vennootschap in de lidstaat van de inbrengende vennootschap. In de richtlijn zal ook worden verwezen naar de belastingregeling die van toepassing is op de deelgerechtigden van de inbrengende vennootschap. Overeenkomstig de regels van artikel 8 van de richtlijn mogen deelgerechtigden niet worden belast op het tijdstip van de transactie, maar uitsluitend ter zake van de winst bij de latere vervreemding van de door hen ontvangen bewijzen van deelgerechtigdheid. Voorts zal aan de ontvangen bewijzen dezelfde waarde worden toegerekend als de waarde die de geruilde bewijzen hadden onmiddellijk vóór de transactie. Bij afsplitsingen zal een soortgelijke fiscale regeling van toepassing zijn. De aandeelhouders zullen niet worden belast op het ogenblik van de transactie. Voorts zal de waarde die moet worden toegerekend aan de bewijzen van deelgerechtigdheid in handen van de inbrengende vennootschap, worden verdeeld over diezelfde bewijzen en de verworven bewijzen van deelgerechtigdheid in het kapitaal van de ontvangende vennootschap.
18. Een van de belangrijkste conclusies van de studie naar de heffing van vennootschaps belasting luidde dat de werkingssfeer van de fusierichtlijn te beperkt is. Zij geldt uitsluitend voor de ondernemingen die zijn opgenomen in de bijgevoegde lijst. In zijn conclusies van 26 en 27 november 2000 i noemde de Ecofin-Raad de bijwerking van deze lijst al een politieke prioriteit.
19. Dit punt werd in het voorstel van 1993 aan de orde gesteld. Dat voorstel strekte ertoe de richtlijn uit te breiden tot alle ondernemingen die in een lidstaat gevestigd waren en er vennootschapsbelasting verschuldigd waren. De uiteenlopende bepalingen in het handelsrecht ten aanzien van de ondernemingsvormen en de diversiteit van de daarop toepasselijke belastingregelingen in de verschillende lidstaten zorgen echter voor aanzienlijke problemen. Deze werden in de Raad al aan de orde gesteld tijdens de behandeling van het vorige voorstel in 1996 en 1997. De besprekingen werden toen echter geschorst zonder dat er een eindconclusie werd bereikt. Het thema werd opnieuw met de lidstaten besproken, vanuit een technisch oogpunt, in het kader van de bevoegde werkgroep van de Commissie. Dit heeft ertoe geleid dat de nagestreefde verbetering van de werkingssfeer van de fusierichtlijn in dit voorstel werd gerealiseerd, namelijk met de voorgestelde uitbreiding van de aan de richtlijn gehechte lijst van vennootschappen tot de genoemde nieuwe rechtsvormen.
20. Zoals eerder al werd vermeld, werden onlangs de statuten van de SE en de SCE vastgesteld. Willen zij een succes worden, dan moeten onder andere de voordelen van de fusierichtlijn op deze vennootschappen van toepassing zijn. De bijlage bij de richtlijn moet derhalve de bedrijven omvatten die in de toekomst onder deze nieuwe rechtsvormen zullen worden gevoerd. Daarom behoren de SE en de SCE tot de rechtsvormen die worden toegevoegd aan de lijst van vennootschappen die onder de richtlijn vallen.
21. Bij sommige van de nieuwe vennootschappen waarvoor wordt voorgesteld dat zij aan de lijst worden toegevoegd, is er sprake van een specifiek technisch probleem. Zo kan het gebeuren dat de lidstaat waar een vennootschap is gevestigd, deze voor zijn eigen belastingdoeleinden als belastingplichtige vennootschap aanmerkt, terwijl een andere lidstaat wiens inwoner een belang in diezelfde vennootschap houdt, haar voor zijn eigen belastingdoeleinden als transparant aanmerkt en de inkomsten van de vennootschap vervolgens toerekent aan zijn inwoner die er een belang in houdt, en dienovereenkomstig belast. Deze lidstaat zou moeten worden verplicht de voordelen van de richtlijn toe te kennen aan zijn inwoner die een belang in de vennootschap houdt. Anders zullen winsten dubbel worden belast.
22. Dit geldt eveneens wanneer deelgerechtigden van vennootschappen die de onder de werkingssfeer van de richtlijn vallende transacties aangaan, als fiscaal transparant worden aangemerkt. Indien de personen en vennootschappen die een belang in de deelgerechtigde houden, bij reorganisaties aan belasting worden onderworpen, zullen zij er zich eventueel tegen verzetten dat de onderneming deelneemt aan een bedrijfsreorganisatie. De lidstaten zouden moeten worden verplicht de voordelen van de richtlijn toe te kennen aan dergelijke inwoners die een belang in de deelgerechtigde houden. Anders zullen winsten dubbel worden belast.
23. Een ander thema is de onzekerheid die er in de praktijk bestaat over de toepassing van de richtlijn op de omzetting van bijkantoren in dochterondernemingen. Krachtens artikel 4, lid 1, van de richtlijn kan de belasting over meerwaarden worden uitgesteld wanneer de overgedragen activa en passiva feitelijk verbonden blijven met een vaste inrichting van de verwervende vennootschap in de lidstaat van de inbrengende vennootschap. Dit is echter niet het geval wanneer een bijkantoor van een buitenlandse vennootschap wordt omgezet in een dochteronderneming van die vennootschap, aangezien de overgedragen activa en passiva niet feitelijk verbonden zijn met een vaste inrichting in de lidstaat van de inbrengende vennootschap, maar van de ontvangende vennootschap. Op grond hiervan werd aangevoerd dat de omzetting van een bijkantoor in een dochteronderneming niet onder de werkingssfeer van de fusierichtlijn viel. Aangezien deze transactie aan de doelstellingen van de richtlijn beantwoordt, moet worden verduidelijkt dat zij ook binnen de werkingssfeer ervan valt. De heffingsbevoegdheid van de lidstaten komt niet in het gedrang, omdat de overgedragen activa en passiva onder dezelfde fiscale bevoegdheid blijven vallen.
24. Een ander belangrijk punt betreft artikel 7, lid 2, van de richtlijn. Deze bepaling verbindt deze richtlijn met de moeder-dochterrichtlijn. Bij fusies en splitsingen ontvangt een van de betrokken vennootschappen activa en passiva. Het kan gebeuren dat deze vennootschap aandelen in de inbrengende vennootschap houdt die als gevolg van de reorganisatie worden ingetrokken. De waarde van de ontvangen activa en passiva zou hoger kunnen zijn dan de waarde van de ingetrokken aandelen. Dit verschil in waarde is het resultaat van niet-uitgekeerde winsten of verborgen meerwaarden van de inbrengende vennootschap. Als deelgerechtigde van de inbrengende vennootschap zou een ontvangende vennootschap deze ingehouden winsten van eerstgenoemde even gemakkelijk kunnen ontvangen in de vorm van winstuitkeringen. De moeder-dochterrichtlijn kan van toepassing zijn wanneer deze winsten worden uitgekeerd. Wanneer de ontvangende vennootschap overeenkomstig de voorwaarden van de moeder-dochterrichtlijn een 'toereikende deelneming' houdt, zou de fusierichtlijn derhalve in het geval van een fusie of splitsing in de toekenning van een soortgelijke fiscale tegemoetkoming moeten voorzien. Het vorengenoemde verschil in waarde zou niet mogen worden belast.
25. De definitie van de voor belastingvrijstelling 'toereikende deelneming' in artikel 7, lid 2, van de fusierichtlijn is evenwel niet in overeenstemming met die in artikel 3 van de moeder-dochterrichtlijn. Laatstgenoemde richtlijn voorziet in vermindering ter voorkoming van dubbele belasting van winsten. Deze belastingvermindering wordt alleen toegekend aan de ondernemingen die voldoen aan de voorwaarden die werden vastgesteld om als moedermaatschappij of dochteronderneming te kunnen worden aangemerkt. Hiervoor vereist de moeder-dochterrichtlijn een minimale deelneming van 25% in het kapitaal van de andere vennootschap. Ook de fusierichtlijn bepaalt dat moedermaatschappijen ter zake van de bovengenoemde meerwaarden van belasting zijn vrijgesteld. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, wordt een vennootschap evenwel pas als een moedermaatschappij aangemerkt wanneer zij meer dan 25% van het aandelenkapitaal van de dochteronderneming bezit. Het criterium in beide richtlijnen stemt onderling niet overeen. Het is derhalve nodig het begrip 'deelneming' in de fusierichtlijn in overeenstemming te brengen met dat in de moeder-dochterrichtlijn. Voorts zou iedere wijziging terzake in de fusierichtlijn in overeenstemming moeten zijn met de wijzigingen die werden aangebracht in de moeder-dochterrichtlijn, waarvoor werd voorgesteld om de minimumdrempel om als moedermaatschappij of dochteronderneming te worden aangemerkt, van 25% tot 10% te verlagen.
26. Wanneer activa worden ingebracht, kan dubbele belastingheffing plaatsvinden. De vennootschap die een tak van bedrijvigheid overdraagt, verkrijgt in ruil daarvoor bewijzen van deelgerechtigdheid van de ontvangende vennootschap. De richtlijn omvat geen regels voor de waardering van de aldus verkregen bewijzen. In sommige nationale wetgevingen moet de inbrengende vennootschap de meerwaarden die worden gerealiseerd bij de latere vervreemding van de ontvangen bewijzen van deelgerechtigdheid, berekenen op basis van de boekwaarde die de ingebrachte activa hadden vóór de overdracht. Anderzijds bepaalt artikel 4, lid 2, dat de ontvangende vennootschap verdere afschrijvingen alsook meerwaarden en waardeverminderingen betreffende deze overgedragen activa en passiva moet berekenen volgens hun waarde vóór de overdracht. In deze gevallen wordt dezelfde waarde tweemaal gebruikt voor belastingdoeleinden. Dezelfde meerwaarden uit de overgedragen activa worden zo aan twee verschillende belastingplichtigen toegerekend en tweemaal belast. Dit probleem van dubbele belasting doet zich voor in de lidstaat van de inbrengende vennootschap. Deze lidstaat belast de inkomsten en de meerwaarden van de vaste inrichting die de activa ontvangt. Daarnaast kan hij de meerwaarden van de inbrengende vennootschap later belasten, namelijk op het tijdstip dat deze de bewijzen van deelgerechtigdheid die zij in ruil voor de overgedragen activa heeft ontvangen, vervreemdt. Dergelijke belastingheffing kan objectief niet worden verantwoord. In geval van fiscaal misbruik kunnen de lidstaten evenwel op grond van artikel 11, lid 1, van de richtlijn weigeren de voordelen van de richtlijn toe te kennen. Overeenkomstig het door het Europees Hof van Justitie i gehuldigde rechtsbeginsel zijn het de lidstaten die op grond van artikel 11, lid 1, onder a), met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel de nationale procedures dienen vast te stellen om fiscaal misbruik tegen te gaan. De vaststelling van een voorschrift van algemene strekking waarbij bepaalde categorieën van rechtshandelingen automatisch van het belastingvoordeel worden uitgesloten, ongeacht of er werkelijk sprake is van belastingfraude of -ontwijking, zou evenwel verder gaan dan noodzakelijk is om dergelijk misbruik te voorkomen en zou afbreuk doen aan het door de richtlijn nagestreefde doel. De lidstaten mogen dus bepalen dat aan de bewijzen van deelgerechtigdheid die de inbrengende vennootschap ontvangt, de werkelijke waarde op het tijdstip van de overdracht van de activa wordt toegerekend. De heffingsbevoegdheid komt niet in het gedrang, omdat het mogelijk blijft belasting te heffen over de inkomsten of de meerwaarden uit de activa die verbonden zijn met de vaste inrichting, die onder dezelfde fiscale bevoegdheid blijft vallen.
27. Economisch dubbele belasting kan ook een verstorend effect hebben op de ruil van aandelen. De verwervende vennootschap ontvangt bewijzen van deelgerechtigdheid van de deelgerechtigden van de verworven vennootschap. Deze deelgerechtigden worden niet belast over de meerwaarde die wordt behaald uit de ruil van aandelen in de verworven vennootschap tegen aandelen in de verwervende vennootschap. Artikel 8, lid 2, stelt dit belastingvoordeel afhankelijk van de voorwaarde dat de deelgerechtigden aan de ontvangen bewijzen geen hogere fiscale waarde toerekenen dan de waarde die de geruilde bewijzen hadden onmiddellijk vóór de aandelenruil. Deze meerwaarde wordt belast op het tijdstip van een latere vervreemding van de bij de ruil verworven bewijzen van deelgerechtigdheid.
28. De richtlijn omvat geen regels voor de waardering van de bewijzen van deelgerechtigdheid die de verwervende vennootschap van deze deelgerechtigden ontvangt. In sommige nationale wetgevingen moet de verwervende vennootschap de meerwaarden die worden behaald bij de latere vervreemding van de ontvangen bewijzen, berekenen op basis van de waarde die deze bewijzen hadden onmiddellijk vóór de aandelenruil. De lidstaat van de verwervende vennootschap zal de waarde hanteren die de geruilde aandelen hadden vóór de transactie. In deze gevallen wordt dezelfde waarde tweemaal gebruikt voor belastingdoeleinden. Deze wijze van waarderen leidt dus tot economisch dubbele belasting: dezelfde meerwaarde uit de overgedragen aandelen wordt aan twee verschillende belastingplichtigen toegerekend en tweemaal belast.
29. In dit specifieke geval betaalt de verwervende vennootschap een eerlijke marktprijs om een deelneming te verkrijgen in een andere vennootschap. Deze vennootschap moet aan de deelgerechtigden bewijzen van deelgerechtigdheid in haar kapitaal overdragen. Een nieuwe alinea die in artikel 8, lid 2, wordt ingevoegd, voorziet erin dat de verwervende vennootschap de ontvangen aandelen waardeert volgens hun werkelijke waarde op het tijdstip van de aandelenruil. Deze bepaling zal economisch dubbele belasting helpen voorkomen. De heffingsbevoegdheid van de lidstaten komt niet in het gedrang, omdat de deelgerechtigden belast zullen worden over de latente meerwaarde. In geval van fiscaal misbruik kunnen de lidstaten op grond van artikel 11, lid 1, van de richtlijn weigeren de voordelen van de richtlijn (zie ook punt 26 hierboven) toe te kennen.
30. Anderzijds kan het gebeuren dat de verwervende vennootschap een deel van haar eigen aandelen bezit die het op de markt heeft verworven. Zij kan besluiten in plaats van een kapitaalsverhoging door te voeren haar eigen aandelen in ruil over te dragen. In deze specifieke situatie kan de prijs voor de verwerving van deze eigen aandelen lager liggen dan hun actuele marktwaarde op het tijdstip van de ruil. Er is sprake van meerwaarde en de lidstaten zullen die eventueel willen belasten. Indien de regels in bijgaand voorstel ook op deze gevallen van toepassing worden, kan de heffingsbevoegdheid definitief verloren gaan. Daarom moet in deze gevallen een uitzondering worden gemaakt op de voorgestelde waarderingsregel voor de door de verwervende vennootschap ontvangen aandelen: aan de door de verwervende vennootschap ontvangen aandelen moet de waarde worden toegerekend die de eigen geruilde aandelen hadden onmiddellijk vóór de ruil. Overeenkomstig de doelstellingen van de richtlijn zal deze belastingplichtige niet worden belast op het tijdstip van de ruil.
31. Artikel 8 wordt gewijzigd om te verduidelijken dat de richtlijn ook van toepassing is op de aandelenruil waarbij een in een lidstaat gevestigde vennootschap de meerderheid van de stemrechten verkrijgt van een aandeelhouder die zijn woonplaats heeft in een land dat geen lid is van de Europese Unie.
32. Tot slot wordt een nieuwe titel aan de richtlijn toegevoegd met het oog op de vaststelling van de fiscale regeling van toepassing bij de verplaatsing van de statutaire zetel van de SE en de SCE i. De toepasselijke belastingregels zullen concurrentieneutraal zijn en tegelijkertijd de financiële belangen beschermen van de staat waar de vennootschap vóór de verplaatsing van haar statutaire zetel was gevestigd. De harmonisatie zal zich uitstrekken tot de gevallen waarbij de verplaatsing van de statutaire zetel ertoe leidt dat de vennootschap niet langer haar fiscale woonplaats in die lidstaat heeft. Zij zal in aanmerking komen voor uitstel van belasting over de meerwaarden ter zake van dat gedeelte van haar activa dat verbonden wordt met de vaste inrichting waarover zij nu zal beschikken in de staat waar zij haar fiscale woonplaats had vóór de verplaatsing van de statutaire zetel.
33. De in de artikelen 5, 6 en 10 van de richtlijn reeds bestaande regels inzake fusies en splitsingen zullen tot dit geval worden uitgebreid. Daarmee zal de fiscale regeling die van toepassing is op de verplaatsing van de statutaire zetel, ook betrekking hebben op vóór die transactie door de vennootschap genomen voorzieningen of gevormde reserves, de eventuele overname van verliezen en het bestaan van een vaste inrichting in een derde lidstaat.
34. Daarbij komt nog een specifieke bepaling die erin voorziet dat de aandeelhouders niet kunnen worden belast naar aanleiding van de wijziging van de woonplaats van de vennootschap. In deze bepaling wordt uitdrukking gegeven aan de in het EG-Verdrag neergelegde verplichtingen betreffende de vrijheid van vestiging. Meerwaarden uit de latere vervreemding van de bewijzen van deelgerechtigdheid kunnen worden belast.
Inhoudsopgave
Artikel 1
Dit artikel omvat tien punten met wijzigingen op de fusierichtlijn.
In de fusierichtlijn wordt een nieuwe titel opgenomen met de noodzakelijke bepalingen voor de toekenning van belastinguitstel en voor de bescherming van de financiële belangen van de lidstaten wanneer een Europese vennootschap (SE) of een Europese coöperatieve vennootschap (SCE) haar statutaire zetel van een lidstaat naar een andere verplaatst. De titel van de richtlijn wordt dienovereenkomstig gewijzigd, zodat deze ook naar de verplaatsting van de statutaire zetel van een lidstaat naar een andere lidstaat verwijst.
1. Dit wijzigingsvoorstel omvat ook bepalingen waarmee de doelstellingen van de fusierichtlijn worden uitgebreid tot de verplaatsing van de statutaire zetel van de SE en de SCE.
2. Artikel 1 van de richtlijn wordt dienovereenkomstig gewijzigd. Dit artikel omvat twee streepjes. Het eerste heeft betrekking op de handelingen die al onder de werkingssfeer van de richtlijn vallen. Het tweede streepje verplicht de lidstaten nu de bepalingen ervan ook toe te passen op de verplaatsing van de statutaire zetel van de SE en de SCE.
1. Artikel 2 van de richtlijn wordt gewijzigd om de definitie toe te voegen van een nieuwe vorm van bedrijfsreorganisatie, namelijk een gedeeltelijke splitsing ("afsplitsing"), die in de toekomst onder de werkingssfeer van de richtlijn zal vallen.
2. Een gedeeltelijke splitsing of 'afsplitsing' is een rechtshandeling waarbij een vennootschap, zonder ontbonden te worden, een deel van haar activa en passiva, dat een of meer takken van bedrijvigheid vormt, in een ontvangende vennootschap inbrengt. In ruil daarvoor draagt laatstgenoemde vennootschap bewijzen van deelgerechtigdheid in haar kapitaal over aan de deelgerechtigden van de inbrengende vennootschap.
3. Aan artikel 2 wordt een nieuwe letter ba) toegevoegd waarin het begrip gedeeltelijke splitsing wordt gedefinieerd. Artikel 4 zal van toepassing zijn op de inbrengende vennootschap. Verdere wijzigingen worden aangebracht in artikel 8 waarbij rekening wordt gehouden met de fiscale regeling voor deelgerechtigden.
4. De verplaatsting van de statutaire zetel van de SE of de SCE wordt binnen de werkingssfeer van de richtlijn gebracht en de desbetreffende definities, die in overeenstemming zijn met de formulering van artikel 8 van het statuut van de SE respectievelijk artikel 7 van het statuut van de SCE, worden onder een nieuwe letter j) in artikel 2 opgenomen.
1. Dit punt wijzigt artikel 4 met de toevoeging van nieuwe tekst als lid 2. Dit nieuwe lid heeft betrekking op het probleem dat zich voordoet bij vennootschappen die in hun lidstaat van vestiging als belastingplichtige vennootschap aan de belasting worden onderworpen, maar in een andere lidstaat toch als fiscaal transparant worden aangemerkt. Hierdoor konden de voordelen van de richtlijn in het verleden niet worden toegepast op een aantal belastingplichtige vennootschappen. De voorgestelde tekst heeft tot doel voor die gevallen een specifieke belastingregeling vast te stellen, die erin voorziet dat de lidstaten de op hun grondgebied gevestigde vennootschappen die in de lijst zijn opgenomen, uitstel van belasting over de meerwaarden uit fusies of splitsingen verlenen. Als een andere lidstaat de vennootschap als fiscaal transparant aanmerkt, zal dit nieuwe lid verhinderen dat deze lidstaat zijn ingezeten belastingplichtigen die een belang in die vennootschap houden, in de heffing betrekt op het tijdstip dat de onder de richtlijn vallende transacties plaatsvinden. Deze belastingplichtigen kunnen bij een latere vervreemding van de overgedragen activa worden belast.
2. Dit nieuwe lid identificeert de belastingplichtigen in kwestie door te verwijzen naar fiscaal transparante vennootschappen overeenkomstig de civielrechtelijke bepalingen betreffende de organisatie van handelsondernemingen. Dit zijn de criteria die de lidstaten hanteren om vennootschappen als fiscaal transparant aan te merken. In de voorgestelde tekst wordt niet verwezen naar vennootschappen die door een lidstaat als fiscaal transparant worden aangemerkt op basis van de belastingregeling die op hen van toepassing is in hun lidstaat van vestiging.
3. De leden 2 en 3 worden hernummerd tot de leden 3 en 4. In beide leden wordt een verwijzing naar het nieuwe lid 2 toegevoegd.
4. In de leden 1 en 3 worden ten slotte enkele redactionale verbeteringen aangebracht.
1. In dit artikel wordt de deelnemingsvereiste van de fusierichtlijn in overeenstemming gebracht met die van de moeder-dochterrichtlijn. De ontvangende vennootschap moet voortaan ten minste 10% van de aandelen van de inbrengende vennootschap in handen hebben om te worden vrijgesteld van de belasting over de meerwaarden uit deze aandelen.
2. De voorgestelde 10% sluit aan bij de reeds voorgestelde wijziging voor de moeder-dochterrichtlijn, waarbij de deelnemingsvereiste wordt verlaagd van 25% tot 10% van het aandelenkapitaal.
1. Dit punt wijzigt artikel 8.
2. De bestaande leden van artikel 8 worden, tezamen met de nieuwe leden, hernummerd. Artikel 8 omvat nu 12 leden.
3. De wijzigingen die worden aangebracht in de huidige formulering van artikel 8, zien op verschillende maatregelen. Om te beginnen wordt een nieuw lid 2 ingevoegd om de fiscale regeling vast te stellen ten aanzien van de deelgerechtigden van de inbrengende vennootschap in het geval van een gedeeltelijke splitsing of afsplitsing. Deze belastingplichtigen zullen niet worden belast ter zake van de toekenning van bewijzen van deelgerechtigdheid in het kapitaal van de ontvangende vennootschap.
4. Een nieuw lid 3 wordt ingevoegd. Het kan gebeuren dat deelgerechtigden van vennootschappen (zoals gedefinieerd in de richtlijn) die de onder de richtlijn vallende transacties verrichten, als fiscaal transparant worden aangemerkt. De belastingplichtigen met een belang in deze deelgerechtigden kunnen worden belast wanneer zij inkomsten of meerwaarden uit deze herstructureringen behalen. De voorgestelde tekst strekt ertoe in uitstel van belasting te voorzien voor de belastingplichtigen met een belang in deze deelgerechtigden. Deze belastingplichtigen kunnen over deze inkomsten worden belast bij een latere vervreemding van de door de deelgerechtigden ontvangen bewijzen.
5. Het nieuwe lid 5 omvat een regel voor de waardering van de door de deelgerechtigden ontvangen bewijzen in het geval van gedeeltelijke splitsingen. Overeenkomstig die regel wordt de waarde van hun bewijzen van deelgerechtigdheid in de inbrengende vennootschap verdeeld over diezelfde bewijzen en de hen toegekende bewijzen van deelgerechtigdheid in het kapitaal van de ontvangende vennootschap.
6. Het nieuwe lid 10 heeft betrekking op de waarde van de door de verwervende vennootschap ontvangen aandelen in het geval van een aandelenruil. Overeenkomstig deze nieuwe regel kan de verwervende vennootschap aan de ontvangen aandelen de werkelijke waarde van de in ruil uitgereikte bewijzen van deelgerechtigdheid toerekenen. Deze waarde stemt overeen met de werkelijk betaalde prijs. Indien de lidstaten de ontvangen bewijzen lager mogen waarderen, zou de belasting over de meerwaarde bij de verwervende vennootschap worden geheven op het ogenblik dat zij deze later vervreemdt. De meerwaarde uit deze bewijzen zou dan worden toegerekend aan twee verschillende belastingplichtigen: deze verwervende vennootschap en de deelgerechtigden die bij de ruil betrokken zijn. Dit zou tot dubbele belasting leiden. De in de tekst voorgestelde regel voorkomt dubbele belasting.
7. In het nieuwe lid 11 is voorzien in een uitzondering op de waarderingsregel van het nieuwe lid 10. Zij heeft betrekking op de gevallen waarin de verwervende vennootschap haar eigen aandelen bezit en, in plaats van haar geplaatst kapitaal te verhogen, besluit om deze in ruil over te dragen aan de deelgerechtigden van de verworven vennootschap. In dit geval bestaat er doorgaans een verschil tussen de waarde van de aandelen die zij zelf bezit en hun werkelijke waarde op het tijdstip van de ruil. De lidstaten kunnen deze meerwaarde belasten. Krachtens het neutraliteitsbeginsel zou deze meerwaarde moeten worden belast op het tijdstip van een latere vervreemding van de geruilde bewijzen van deelgerechtigdheid. Te dien einde zal de verwervende vennootschap aan de ontvangen bewijzen de waarde toerekenen die de eigen geruilde aandelen hadden onmiddellijk vóór de ruil.
8. Een nieuw lid 12 wordt toegevoegd. Dit lid heeft betrekking op de ruil van aandelen waarbij de meerderheid van de stemrechten in de verworven vennootschap wordt verkregen van deelgerechtigden die geen fiscaal inwoner zijn van een lidstaat van de Europese Unie. Deze nieuwe bepaling strekt ertoe te verduidelijken dat de richtlijn op deze transacties van toepassing is. Daarmee zijn ook de voordelen van de richtlijn van toepassing op de betrokken belastingplichtigen die thans in de richtlijn zijn genoemd.
9. Het vroegere lid 1 wordt opgesplitst in drie verschillende leden met de nummers 4, 6 en 7. De leden 3 en 4 worden hernummerd tot de leden 8 en 9.
10. De verwijzingen binnen dit artikel werden aangepast aan de nieuwe indeling ervan.
1. Dit punt wijzigt artikel 9. Er wordt een nieuw lid opgenomen en de bestaande tekst wordt hernummerd tot lid 1. Bij inbreng van activa is er sprake van een meerwaarde die verbonden is aan de overgedragen activa. Deze meerwaarde is latent en zal worden belast bij een latere vervreemding van deze activa. De belasting zal worden geheven bij de vaste inrichting die deze activa verwerft. Voorts kunnen de lidstaten bepalen dat de inbrengende vennootschap aan de in ruil ontvangen bewijzen van deelgerechtigdheid de waarde moet toerekenen die de aldus overgedragen activa hadden vóór de transactie. Deze nationale regel leidt tot dubbele belasting.
2. De voorgestelde tekst omvat een regel voor de waardering van de bewijzen van deelgerechtigdheid die de inbrengende vennootschap ontvangt. Zij zal aan deze bewijzen de werkelijke waarde van de overgedragen activa en passiva toerekenen. Bijgevolg zal de lidstaat van de inbrengende vennootschap, wanneer hij de latere vervreemding van de als tegenprestatie voor de overgedragen activa ontvangen bewijzen belast, de bij deze transactie gerealiseerde meerwaarde moeten bepalen rekening houdende met die waarde.
1. Lid 1 van artikel 10 wordt opgesplitst in drie alinea's en er wordt een nieuwe alinea toegevoegd om de omzetting van bijkantoren in dochterondernemingen uitdrukkelijk binnen de werkingssfeer van de richtlijn te brengen. De fiscale regeling wordt dezelfde als die welke reeds geldt voor de verplaatsing van een vaste inrichting. Bijgevolg zal de inbreng van aan een vaste inrichting verbonden activa in een nieuw opgerichte vennootschap geen aanleiding geven tot belastingheffing. Voorts wordt artikel 10, lid 2, van toepassing en de heffingsbevoegdheid van de lidstaten die een systeem toepassen waarbij winsten uit de hele wereld worden belast, wordt beschermd.
2. Ter verduidelijking van de tekst van deze bepaling worden enkele redactionele verbeteringen aangebracht.
1. In de richtlijn wordt een nieuwe titel opgenomen met een fiscale regeling voor de verplaatsing van de statutaire zetel. Dit wordt titel IV bis.
2. De artikelen 10 bis, 10 ter en 10 quater worden in de richtlijn opgenomen. Zij omvatten de regels voor de verplaatsing van de statutaire zetel van een SE of een SCE.
3. Artikel 10 bis omvat de regeling voor belastinguitstel die van toepassing is op de SE en de SCE bij de verplaatsing van de statutaire zetel. Deze verplaatsing kan ertoe leiden dat de fiscale woonplaats in een andere lidstaat komt te liggen. Als dit het geval is, kan het gebeuren dat de lidstaten deze vennootschappen belasten over het verschil tussen de werkelijke waarde van hun activa en passiva en de fiscale waarde ervan vóór de verplaatsing. Lid 1 stelt het belastinguitstel afhankelijk van de voorwaarde dat de activa en passiva van de vennootschap feitelijk verbonden blijven met een vaste inrichting in de lidstaat waar de vennootschap die haar statutaire zetel verplaatst, vóór de verplaatsing haar woonplaats had.
4. Lid 2 van artikel 10 bis stelt de regels vast voor de berekening van de afschrijvingen, meer- of minderwaarden ter zake van de activa van de vennootschap die met de vaste inrichting verbonden blijven. Dit lid verplicht de lidstaten in de toekomst belasting te heffen alsof de verplaatsing van de statutaire zetel niet heeft plaatsgevonden.
5. Lid 3 van artikel 10 bis heeft betrekking op de gevallen waarin nationale wetgeving in bijzondere regels voorziet voor de berekening van de afschrijving, meer- of minderwaarden ter zake van de activa en passiva die met de vaste inrichting verbonden zijn. Indien de vennootschap voor de toepassing van dergelijke regels kiest, zijn de bepalingen van lid 1 niet van toepassing.
6. De verplaatsing van de statutaire zetel wordt op soortgelijke wijze belast als fusies en splitsingen. Het nieuwe artikel 10 ter heeft betrekking op andere bepalingen in de richtlijn inzake fusies en splitsingen. Bij die transacties zijn evenwel een inbrengende en een ontvangende vennootschap betrokken. De bepalingen in kwestie betreffen de beide vennootschappen, terwijl bij de hier beoogde transactie slechts één enkele vennootschap betrokken is. Ter verduidelijking bepaalt lid 4 dat de vennootschap zowel als inbrengende als als ontvangende vennootschap wordt aangemerkt.
7. Lid 1 van artikel 10 ter voorziet in de toepassing van artikel 5 bij de verplaatsing van de statutaire zetel. Dit lid garandeert dat de vaste inrichting van de vennootschap in aanmerking blijft komen voor de belastingsvrijstelling van de voorzieningen of reserves die zij in overeenstemming met de voorschriften heeft genomen of gevormd vóór de verplaatsing van haar statutaire zetel.
8. Lid 2 van artikel 10 ter betreft de overname van verliezen. De vaste inrichting mag de door de vennootschap geleden verliezen die in fiscaal opzicht nog niet verrekend waren, blijven compenseren. Voor de lidstaten geldt ter zake van de opvolging op het gebied van fiscale verliescompensatie dezelfde verplichting als die welke op grond van hun belastingwetgeving bij een binnenlandse bedrijfsreorganisatie geldt.
9. Lid 3 van artikel 10 ter heeft betrekking op het geval waarin de vennootschap die haar statutaire zetel verplaatst, een vaste inrichting in een derde lidstaat heeft. De beginselen van artikel 10 zijn van toepassing en de lidstaat waar de vaste inrichting is gelegen, onderwerpt de verplaatsing van de statutaire zetel niet aan belasting.
10. Indien de vennootschap bij haar vaste inrichting verliezen had geleden, moesten deze worden gecompenseerd tegen andere winsten van de vennootschap. Het is mogelijk dat de vennootschap niet het totale verliesbedrag had verrekend met de winsten van de vaste inrichting. In dat geval mag de lidstaat waar de vennootschap vóór de verplaatsing haar woonplaats had, het bedrag van de niet-ingelopen verliezen opnieuw in de belastbare winsten opnemen.
11. Het is mogelijk dat de lidstaat van de vennootschap een systeem toepast waarbij winsten uit de hele wereld worden belast. In dat geval mag de lidstaat alle winsten of meerwaarden die verbonden zijn aan de vaste inrichting, belasten op het tijdstip van de verplaatsing van de statutaire zetel. Deze lidstaat moet vermindering toestaan voor de belasting die werd betaald in de lidstaat waar de vaste inrichting is gelegen, indien geen belastinguitstel werd verleend.
12. De positie van de deelgerechtigden van de vennootschap wijzigt niet door de verplaatsing van de statutaire zetel. Er is echter wel een wijziging die in fiscaal opzicht van belang kan zijn. De deelgerechtigden houden een deelneming in een vennootschap die haar fiscale woonplaats wijzigt. Daardoor kan ook de belastingregeling die van toepassing is op de inkomsten of winsten uit deze bewijzen van deelgerechtigdheid, wijzigen.
13. Het nieuwe artikel 10 quater, lid 1, garandeert dat de deelgerechtigden niet worden belast op hun inkomsten, winsten of meerwaarden bij de verplaatsing van de statutaire zetel van de vennootschap.
14. Lid 2 van artikel 10 quater voorziet in de uitstel van belasting tot op het tijdstip van een latere vervreemding van de aandelen in het kapitaal van de vennootschap.
1. Dit punt heeft betrekking op de bijlage van dit wijzigingsvoorstel, waarin de bijlage van Richtlijn 90/434/EEG wordt gewijzigd. De lijst van vennootschappen waarop de richtlijn van toepassing is en die als bijlage daarbij is opgenomen, wordt daarbij vervangen door een nieuwe lijst die andere rechtsvormen en met name de Europese vennootschap (SE) en de Europese coöperatieve vennootschap (SCE) omvat. Dit voorstel zal de voordelen van de richtlijn uitbreiden tot nieuwe rechtsvormen, waaronder coöperatieven, onderlinge vennootschappen, bepaalde niet op kapitaal gebaseerde vennootschappen, spaarbanken, fondsen en verenigingen met commerciële activiteiten.
2. De SE en de SCE zijn in de bijlage onder z) opgenomen. De logische alfabetische volgorde wordt hierbij doorbroken, omdat het de bedoeling is onder p) tot en met y) de bestaande ondernemingsvormen in de toetredingslanden in de bijlage op te nemen.
In dit artikel worden het tijdschema en de voorwaarden voor de omzetting van de richtlijn in nationaal recht vastgesteld. De lidstaten moeten de Commissie onverwijld op de hoogte brengen van de omzetting van de richtlijn in hun nationaal recht en haar een transponeringstabel voorleggen ter weergave van het verband tussen deze richtlijn en de door hen aangenomen nationale bepalingen.
Dit artikel verwijst naar de datum van inwerkingtreding en de bekendmaking van de wijzigingsrichtlijn.