Toelichting bij COM(2005)32 - Overeenkomst tussen de sociale partners in de spoorwegsector inzake de arbeidsvoorwaarden voor mobiele werknemers die interoperabele grensoverschrijdende diensten verrichten

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

I. DOEL VAN HET VOORSTEL

1. Dit voorstel moet uitvoering geven aan de in de bijlage opgenomen overeenkomst inzake bepaalde aspecten van de arbeidsvoorwaarden voor mobiele werknemers die interoperabele grensoverschrijdende diensten verrichten, die op 27 januari 2004 tussen de Gemeenschap van Europese Spoorwegen (CER) en de Europese Federatie van Vervoerswerknemers (ETF) werd gesloten.

2. Bij brief van 20 december 2002 hebben de sociale partners in de spoorwegsector, de Gemeenschap van Europese Spoorwegen (CER) en de Europese Federatie van Vervoerswerknemers (ETF), de Commissie in kennis gesteld van hun voornemen om onderhandelingen te beginnen over de arbeidsvoorwaarden van op grensoverschrijdende diensten ingezet personeel.

3. Op 27 januari 2004 hebben deze twee organisaties een overeenkomst gesloten over bepaalde aspecten van de arbeidsvoorwaarden voor mobiele werknemers die interoperabele grensoverschrijdende diensten verrichten. Zij hebben de overeenkomst aan de Europese Commissie voorgelegd met het verzoek om tenuitvoerlegging ervan door middel van een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie, overeenkomstig artikel 139, lid 2, van het Verdrag.

1.

II. JURIDISCHE CONTEXT


4. Ten aanzien van het sociaal beleid kent het Verdrag de sociale partners op communautair niveau een fundamentele eigen rol toe. Overeenkomstig artikel 138, lid 2, moet elk initiatief op dit gebied worden voorafgegaan door een raadpleging van de sociale partners over de mogelijke richting van een communautair optreden en in een latere fase over de inhoud van het overwogen voorstel.

5. Artikel 139, lid 1, van het Verdrag gaat verder. Hierin wordt de sociale partners op communautair niveau de mogelijkheid geboden, indien zij zulks wensen, om een dialoog te beginnen die kan leiden tot contractuele betrekkingen, met inbegrip van overeenkomsten. In dat geval is een voorafgaande raadpleging niet verplicht.

6. Deze overeenkomsten worden ten uitvoer gelegd hetzij volgens de procedures en gebruiken die eigen zijn aan de sociale partners en aan de lidstaten, hetzij, voor zaken die onder artikel 137 vallen, op gezamenlijk verzoek van de ondertekenende partijen, door een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie (artikel 139, lid 2).

7. In haar mededeling over de aanpassing en de bevordering van de sociale dialoog op communautair niveau[1] benadrukt de Commissie dat ze, alvorens een wetgevingsvoorstel tot tenuitvoerlegging van een overeenkomst aan de Raad voor te leggen, een beoordeling uitvoert, waarbij zij overweegt in hoeverre de partijen die de overeenkomst hebben gesloten, representatief zijn en hoe hun mandaat luidt, en zij voor elke clausule in de overeenkomst nagaat of deze in overeenstemming is met de Gemeenschapswetgeving en de bepalingen inzake kleine en middelgrote ondernemingen.

8. Deze beoordeling wordt hieronder uitgevoerd.

2.

III. ANALYSE VAN DE OVEREENKOMST


Representativiteit en mandaat van de partijen die de overeenkomst sluiten

9. De ondertekenende partijen bij de overeenkomst zijn de Gemeenschap van Europese Spoorwegen (CER) en de Europese Federatie van Vervoerswerknemers (ETF). Deze twee organisaties zijn lid van het comité voor de sectoriële dialoog 'spoorwegen', dat is opgericht overeenkomstig het besluit van de Commissie van 20 mei 1998[2] betreffende de oprichting van Comités voor de sectoriële dialoog tussen de sociale partners op Europees niveau.

10. Uit de informatie die door de ondertekenende partijen is verstrekt, blijkt dat zij tot een specifieke sector behoren en op Europees niveau zijn georganiseerd. Bovendien bestaan ze uit organisaties die op zichzelf een integrerend en erkend onderdeel uitmaken van de structuren voor sociale partners van de lidstaten; zij bezitten het vermogen overeenkomsten te sluiten en zijn representatief voor bijna alle lidstaten. Tot slot bezitten ze toereikende structuren om hun doeltreffende deelneming aan het werk van de Comités te waarborgen.

11. De door deze organisaties gesloten overeenkomst betreft bepaalde aspecten van de arbeidsvoorwaarden voor mobiele werknemers die op interoperabele grensoverschrijdende diensten worden ingezet. De ondertekenende organisaties hebben informatie verstrekt om hun representativiteit aan te tonen. Uit die informatie blijkt dat ze voldoende representatief zijn voor mobiele werknemers, ook voor hen die op interoperabele grensoverschrijdende diensten worden ingezet. Vaststaat dat zij de voornaamste organisaties van sociale partners in de sector zijn. De CER vertegenwoordigt 24 spoorwegondernemingen in 22 lidstaten van de EU. Afgezien van Malta en Cyprus, die geen spoorwegnet hebben, is Zweden de enige lidstaat waar geen ondernemingen bij de CER zijn aangesloten. De leden van de CER bieden samen werk aan circa 95% van alle werknemers in de spoorwegsector. Van vakbondszijde is de overeenkomst ondertekend door de ETF, waarvan de afdeling spoorwegen werknemers uit 22 lidstaten vertegenwoordigt. Afgezien van Malta en Cyprus is Estland de enige lidstaat waar de ETF geen leden heeft. De ETF vertegenwoordigt verreweg de meeste werknemers in de spoorwegsector die bij een vakbond zijn aangesloten.

12. Sinds de aanpassing van de communautaire wetgeving voor de spoorwegsector in maart 2001 zijn twee nieuwe organisaties opgericht om de belangen van de infrastructuurbeheerders en van de spoorwegondernemingen op Europees niveau te behartigen. Die organisaties zijn de EIM (European Rail Infrastructure Managers), waarvan de leden geen mobiele werknemers in de zin van de overeenkomst inzetten, zodat de overeenkomst niet rechtstreeks op hen van toepassing is[3], en de ERFA (European Rail Freight Association) die nieuwe spoorwegexploitanten voor het goederenvervoer vertegenwoordigt en tot dusver niet als sociale partner in de zin van de criteria van het besluit van de Commissie van 20 mei 1998 kan worden beschouwd, met name niet wat het vermogen betreft om overeenkomsten te sluiten.

13. Wat de vakbonden betreft, is er nog een andere Europese organisatie waarin verschillende onafhankelijke machinistenvakbonden zijn verenigd, namelijk de ALE (Autonome Lokomotivführer-Gewerkschaften Europas), die in 1989 werd opgericht en is aangesloten bij de Europese Confederatie van onafhankelijke vakbonden. De ALE vertegenwoordigt alleen machinisten en is daardoor zeer specifiek. Deze organisatie wordt door de Europese werkgevers niet als onderhandelingspartner erkend en neemt dus niet aan de sociale dialoog deel. Zelfs als de ALE aan de onderhandelingstafel had plaatsgenomen, had dat geen invloed gehad op de representativiteit van de ondertekenende partijen. De machinisten worden al door de ETF vertegenwoordigd, die ook de belangen behartigt van andere mobiele werknemers (zie onderstaande tabel).

EU25 Werkgevers Gemiddeld aantal werknemers In % van het totaal aantal werknemers in de sector Machinisten Machinisten op interoperabele grensoverschrijdende diensten Andere mobiele werknemers Andere mobiele werknemers op interoperabele grensoverschrijdende diensten

3.

Totaal sector 1 046 400 (1) 133 021 (4) 79 125 (5)


CER 991 700 (1) 1 083 524 (2) 94,7 (1) 125 971 (2) 13 261 (2) 74 931 (2) 11 105 (2)

Ander Europese organisaties van spoorwegondernemingen 25 000 (3) 2 280 (6) 298 (6) -

EU25 Werknemers Aantal leden In % van het aantal werknemers waarvan bekend is dat ze bij een vakbond zijn aangesloten Aangesloten machinisten Andere aangesloten mobiele werknemers

4.

Totaal sector 889 440(7)


ETF 711 552(8) 752 078(9) 80 (8) 72 380(9) 73 599 (9)

Ander Europese organisaties van spoorwegpersoneel 73 080 (10) 73 080 (10)

Bronnen:

Internationale Spoorwegunie (UIC); Statistiques des chemins de fer – synthèse – résultats provisoires 2002 (onvolledige cijfers voor het Verenigd Koninkrijk).

Door de CER verstrekte cijfers voor 2004.

Europese Commissie, directoraat-generaal Energie en Vervoer, Energy and Transport in Figures 2003. Deze cijfers voor 2001 voor EU15 betreffen geen Europese organisatie, maar alle werknemers in ondernemingen die niet bij de CER zijn aangesloten.

Schatting op basis van de veronderstelling dat 94,7% van de machinisten bij de CER is aangesloten. Volgens deze berekening maken de machinisten 12,67% van alle werknemers in de sector uit.

Schatting op basis van de veronderstelling dat 94,7% van de andere mobiele werknemers bij de CER is aangesloten. Volgens deze berekening maken andere mobiele werknemers 7,65 % van alle werknemers in de sector uit.

Door de EFRA verstrekt cijfer voor 2004.

Schatting op basis van een dichtheid van vakbondslidmaatschap van 85% waarbij wordt uitgegaan van de cijfers van de UIC (1). Volgens een studie die in maart 2000 door het EIRO (European Industrial Relations Observatory) werd gepubliceerd over de arbeidsverhoudingen in de spoorwegsector is in negen van de 15 lidstaten 90% of meer van de werknemers bij een vakbond aangesloten (www.eiro.eurofound.ie/2000/03/study/tn0003402s) Aangezien de spoorwegondernemingen in de tien nieuwe lidstaten nauwe banden hebben met de openbare sector, wordt geschat dat ook daar een zeer hoog percentage van de werknemers lid is van een vakbond.

Volgens het verslag van december 2000 van de Université catholique de Louvain over de werkgevers- en werknemersorganisaties in de spoorwegsector van de EU ("Les organisations d'employeurs et de salariés dans le secteur du transport ferroviaire au sein de l'UE"), in opdracht van DG Werkgelegenheid en Sociale Zaken van de Europese Commissie, vertegenwoordigt de ETF 80% van de werknemers waarvan bekend is dat zij lid zijn van een vakbond. Dit cijfer wordt ook als realistische basis voor EU25 gezien.

Door de ETF verstrekte cijfers voor 2004. Deze cijfers hebben uitsluitend betrekking op werkenden.

Door de ALE (Autonome Lokomotivführer-Gewerkschaften Europas) verstrekte cijfers voor 2004. De ALE heeft momenteel in slechts tien lidstaten leden, waarbij 34 000 van de in de ALE vertegenwoordigde machinisten uit één lidstaat komen.

14. De Commissie heeft deze drie organisaties ingelicht over de inhoud van de overeenkomst en over haar voornemen deze voor een besluit aan de Raad voor te leggen.

15. De drie organisaties betreurden het dat zij niet aan de onderhandelingen hadden deelgenomen.

16. Zoals het Gerecht van eerste aanleg in zijn UEPMA-arrest van 17 juni 1998[4] heeft gesteld, verleent het Gemeenschapsrecht "geen enkele sociale partner, ongeacht de belangen die hij zegt te vertegenwoordigen, een algemeen recht […] om aan onderhandelingen […] deel te nemen […] . Het enkele feit dat verzoekster in casu de Commissie meermaals heeft verzocht te mogen deelnemen aan de onderhandelingen die door andere sociale partners waren geopend, doet daaraan niet af, daar de eigenlijke onderhandelingsfase uitsluitend in handen van de betrokken sociale partners ligt, en niet in die van de Commissie".

17. Volgens het Gerecht moeten de Commissie en de Raad nagaan of, gelet op de inhoud van de betrokken overeenkomst, de sociale partners die haar hebben ondertekend samen voldoende representatief zijn (punt 90). De drie organisaties in kwestie worden tot op heden niet als representatief voor de sector beschouwd en worden dus niet door de Commissie op grond van artikel 138 van het Verdrag geraadpleegd.

18. De twee bovenstaande tabellen geven een overzicht van de werkgelegenheid in de spoorwegsector (spoorwegondernemingen) en een zo precies mogelijke schatting van het mobiel personeel (machinisten en andere mobiele werknemers). Op basis van de huidige cijfers kan worden geschat dat het mobiel personeel ongeveer 20% van het totale aantal werknemers in de sector uitmaakt, dat wil zeggen circa 210 000 werknemers, waarvan ongeveer 12% (25 000 werknemers) op interoperabele grensoverschrijdende diensten. De bij de CER aangesloten werkgevers hebben bijna 95% van alle werknemers in de spoorwegsector in dienst. De ETF vertegenwoordigt ongeveer 80% van het bij een vakbond aangesloten personeel.

19. Het totaal aantal machinisten in EU25 wordt op circa 133 000 geschat. Als in de tweede tabel het aantal bij de ETF aangesloten machinisten wordt opgeteld bij het aantal bij de ALE aangesloten machinisten, komt men op een hoger cijfer uit; een verklaring daarvoor kan zijn dat sommige machinisten bij beide organisaties zijn aangesloten of dat vakbonden vaak ook gepensioneerden, werklozen of andere niet werkenden als leden meetellen. De cijfers voor de ETF omvatten daarentegen uitsluitend werkende leden.

20. De Commissie concludeert hieruit dat de ETF een hoog aandeel van de mobiele werknemers op interoperabele grensoverschrijdende diensten, waaronder meer dan de helft van de machinisten, vertegenwoordigt.

21. Wat de toepassing van het door de sociale partners gesloten akkoord betreft, staat de representativiteit van de ETF dus buiten kijf.

22. De werkgeversorganisatie (CER) vertegenwoordigt een grote meerderheid van de ondernemingen in de sector, die samen het merendeel van de betrokken werknemers in dienst hebben.

23. Uit de verzamelde informatie blijkt dat de CER en ETF van hun nationale leden het mandaat hebben gekregen om over de overeenkomst inzake bepaalde aspecten van de arbeidsvoorwaarden voor mobiele werknemers die interoperabele grensoverschrijdende diensten verrichten te onderhandelen en dat deze organisaties een zeer groot deel van de sector vertegenwoordigen en dus aan het representativiteitscriterium voldoen.

24. De ondertekenende partijen bij de overeenkomst zijn dus voldoende representatief voor de spoorvervoersector in het algemeen alsook voor de werknemers op wie de overeenkomst mogelijk van toepassing is.

5.

Overeenstemming met de bepalingen betreffende kleine en middelgrote ondernemingen


25. Artikel 137, lid 2, van het Verdrag bepaalt dat bij wetgeving inzake sociaal beleid moet worden vermeden zodanige administratieve, financiële en juridische verplichtingen op te leggen dat de oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen daardoor zou kunnen worden belemmerd.

26. De overeenkomst maakt geen onderscheid tussen werknemers van kleine en middelgrote ondernemingen en andere werknemers. Op grond van deze bepaling van het Verdrag is dat echter niet verplicht.

27. Volgens het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Kirsammer-Hack[5] wijst deze bepaling erop dat voor deze ondernemingen bijzondere economische maatregelen kunnen worden getroffen. Zij belet evenwel niet dat voor deze ondernemingen bindende maatregelen worden getroffen.

28. De bepaling heeft veeleer tot doel dat niet meer verplichtingen worden opgelegd dan strikt noodzakelijk is om het wezenlijke doel van alle maatregelen op dit gebied te bereiken, namelijk de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de werknemers.

29. De overeenkomst stelt geen administratieve, financiële en juridische verplichtingen vast boven de regels die al van kracht zijn op grond van de communautaire wetgeving op dit gebied, te weten Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd. Die richtlijn is ook van toepassing op de spoorwegsector.

30. Daar in de overeenkomst is vastgelegd dat deze op bepaalde punten (een tweede rustperiode buitenshuis en compensatie voor rustperioden buitenshuis) na rechtstreeks met de onderneming gevoerde onderhandelingen kan worden aangepast, kunnen de toepasselijke regels nog preciezer worden toegesneden op de rechtstreeks betrokken onderneming, en met name op kleine en middelgrote ondernemingen.

31. De Commissie is dus van oordeel dat de overeenkomst in overeenstemming is met de bepalingen betreffende kleine en middelgrote ondernemingen.

"Rechtsgeldigheid" van de clausules van de overeenkomst

32. De Commissie heeft elk van de clausules van de overeenkomst zorgvuldig bestudeerd en is van mening dat geen enkele clausule in strijd is met de Gemeenschapswetgeving. De verplichtingen van de lidstaten vloeien niet rechtstreeks voort uit de overeenkomst tussen de sociale partners, maar uit de bepalingen tot uitvoering van deze overeenkomst die uit hoofde van de richtlijn worden vastgesteld. Wat de mobiele werknemers op interoperabele grensoverschrijdende diensten betreft, is bepaald dat Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd niet van toepassing is op aspecten waarover in deze overeenkomst specifiekere bepalingen zijn opgenomen. Het volgende deel bevat de beoordeling van de inhoud van de overeenkomst door de Commissie.

6.

Beoordeling van de overeenkomst


33. Richtlijn 93/104/EG van 23 november 1993[6] was de eerste communautaire tekst waarin minimumvoorschriften werden vastgesteld om de verbetering van met name het arbeidsmilieu te bevorderen ten einde een hogere graad van bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers te waarborgen.

34. Richtlijn 93/104/EG was van toepassing op alle sectoren met uitzondering van het weg-, lucht-, zee- en spoorwegvervoer, de binnenvaart, de zeevisserij, andere activiteiten op zee, alsmede de activiteiten van artsen in opleiding. Deze richtlijn van 23 november 1993 werd gewijzigd bij Richtlijn 2000/34/EG van 22 juni 2000 om ook de tot dan uitgesloten sectoren en activiteiten te bestrijken. Met het oog op de duidelijkheid en rechtszekerheid werden Richtlijn 93/104/EG van 23 november 1993 en Richtlijn 2000/34/EG van 22 juni 2000 gecodificeerd tot Richtlijn 2003/88/EG van 4 november 2003. Momenteel geldt dus Richtlijn 2003/88/EG, waarbij de twee eerdere richtlijnen zijn ingetrokken.

35. Het spoorwegvervoer valt nu dus onder Richtlijn 2003/88/EG van 4 november 2003. In artikel 14 van die richtlijn is bepaald dat andere communautaire besluiten meer specifieke voorschriften inzake de organisatie van de arbeidstijd voor bepaalde beroepen of beroepswerkzaamheden kunnen bevatten. Voort is in artikel 17, lid 3, onder e), vastgesteld dat voor spoorwegpersoneel onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van de artikelen 3, 4, 5, 8 en 16 van die richtlijn.

36. Het is dus mogelijk om in het nationaal recht specifieke arbeidsvoorwaarden vast te leggen voor personeel dat aan boord van treinen werkt. Teneinde te voorkomen dat op het op grensoverschrijdende diensten ingezette personeel nationale maatregelen van toepassing zijn die per land kunnen verschillen, kan dus alleen een communautaire maatregel gecoördineerde en homogene arbeidsvoorwaarden vastleggen, die des te meer noodzakelijk zijn omdat het grensoverschrijdende treinverkeer naar verwachting verder zal toenemen.

37. De door de CER en ETF gesloten overeenkomst inzake bepaalde aspecten van de arbeidsvoorwaarden voor mobiele werknemers die interoperabele grensoverschrijdende diensten verrichten moet in deze context worden gezien.

38. De Commissie heeft al eerder haar steun betuigd aan de onderhandelingen van de sociale partners over dit onderwerp. Zo heeft de Commissie tijdens de discussie in de Raad Vervoer van 28 maart 2003 over het tweede spoorwegpakket een verklaring in de notulen laten opnemen, waarin zij haar steun en aanmoediging toezegt 'aan de werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de Europese sociale dialoog door de sociale partners, overeenkomstig artikel 139 van het Verdrag, met betrekking tot de harmonisatie van de rij- en rusttijden voor treinbestuurders en ander treinpersoneel'[7].

39. Om diverse redenen krijgt het initiatief van de sociale partners een positieve beoordeling van de Commissie.

40. Ten eerste geeft de overeenkomst met het vastleggen van minimumvoorschriften inzake arbeidstijd uitvoering aan de punten 7, 8 en 19 van het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werkenden, waarnaar in artikel 136 van het Verdrag wordt verwezen, en aan artikel 31 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

41. Ten tweede schept de overeenkomst een evenwicht tussen enerzijds de noodzaak de gezondheid en veiligheid van de mobiele werknemers op interoperabele grensoverschrijdende diensten adequaat te beschermen en anderzijds het streven naar voldoende operationele flexibiliteit voor spoorwegondernemingen met het oog op een geïntegreerde Europese spoorverkeersruimte. Deze overeenkomst sluit perfect aan bij het eerste spoorwegpakket, dat bestaat uit de richtlijnen die door de Raad en het Europees Parlement zijn aangenomen[8] om de internationale goederenvervoersmarkt tussen 2003 en 2008 open te stellen, wat tot een toename van het grensoverschrijdend verkeer zal leiden.

42. De overeenkomst is ook volledig in overeenstemming met Richtlijn 2003/88/EG van 4 november 2003, aangezien zij specifieke voorschriften vaststelt voor mobiele werknemers die op interoperabele grensoverschrijdende diensten worden ingezet. Wat de dagelijkse rusttijd, pauzes en wekelijkse rusttijd betreft, beoogt de overeenkomst zowel een grotere bescherming van de betrokken werknemers als een grotere flexibiliteit dan in de richtlijn, teneinde zoveel mogelijk aan de eisen van de sector tegemoet te komen. In de overeenkomst zijn immers in principe rusttijden en pauzes vastgelegd die langer zijn dan de minimumvoorschriften in de richtlijn, maar tegelijk wordt voorzien in een versoepeling van deze regels om rekening te houden met de bijzondere situatie in de spoorwegsector. Hetzelfde wordt beoogd met de twee definities in de overeenkomst die tot doel hebben Richtlijn 2003/88/EG nader te definiëren en aan te passen aan de specifieke kenmerken en behoeften van de sector, namelijk de definities van de begrippen 'rijtijd'en 'rijdend spoorwegpersoneel op interoperabele grensoverschrijdende diensten'.

43. Tot slot vormt de overeenkomst een opmerkelijk succes voor de sectorale sociale dialoog op communautair niveau, bevestigt ze de essentiële rol van de Europese sociale partners bij het aanvullen, versterken en aanpassen op communautair niveau van nationale normen inzake arbeidsvoorwaarden en illustreert ze de bijdrage die de sociale partners kunnen leveren aan de uitvoering van het proces van economische en sociale hervorming waartoe in Lissabon werd besloten en dat in Barcelona in maart 2002 opnieuw werd bevestigd, zoals nogmaals onder de aandacht is gebracht in de mededeling van de Commissie over 'De Europese sociale dialoog, een kracht voor modernisering en verandering'[9]. Zoals de Commissie in haar recente mededeling over een partnerschap voor verandering[10] heeft onderstreept, is zij ervan overtuigd dat onderhandelingen de beste manier zijn om vraagstukken betreffende de arbeidsorganisatie en arbeidsverhoudingen zowel op interprofessioneel als op bedrijfstakniveau te regelen.

44. De Commissie is dus van mening dat aan alle voorwaarden is voldaan om een voorstel in te dienen voor de tenuitvoerlegging van deze overeenkomst door middel van een besluit van de Raad.

7.

IV. HET VOORSTEL VAN DE COMMISSIE


45. In haar mededeling van 14 december 1993 gaf de Commissie te kennen 'dat de tenuitvoerlegging van een op communautair niveau gesloten overeenkomst door een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie, op gezamenlijk verzoek van de sociale partners, de Raad niet de mogelijkheid geeft de overeenkomst te wijzigen. Daarom stelt de Commissie, na bestudering van de overeenkomst tussen de sociale partners, alleen de goedkeuring voor van een besluit over de overeenkomst zoals gesloten'. In dit geval is het voorgestelde instrument een richtlijn. Het bevat dus de standaardclausules voor de tenuitvoerlegging op nationaal niveau.

46. Daarnaast was de Commissie van mening 'dat het besluit van de Raad beperkt dient te zijn tot het bindend maken van de bepalingen van de tussen de betrokken sociale partners gesloten overeenkomst, zodat de tekst van de overeenkomst geen deel uitmaakt van het besluit, maar als bijlage daaraan wordt gehecht'.

47. Tot slot verklaarde de Commissie 'dat indien de Raad, overeenkomstig de in de laatste alinea van artikel 139, lid 2, beschreven procedures, besluit de overeenkomst zoals gesloten tussen de sociale partners niet ten uitvoer te leggen, zij haar voorstel voor een besluit terugtrekt en in het licht van de uitgevoerde werkzaamheden onderzoekt of het wenselijk is een wetgevend instrument voor het gebied in kwestie voor te leggen'.

48. De Commissie heeft de tekst van de overeenkomst dus niet in haar voorstel opgenomen, maar daaraan gehecht. Voorts herhaalt zij dat zij haar voorstel intrekt, mocht de Raad wijzigingen aanbrengen in de tussen de sociale partners gesloten overeenkomst.

Rechtsgrond



49. Artikel 139, lid 2, van het Verdrag bepaalt dat de tenuitvoerlegging van de op communautair niveau gesloten overeenkomsten voor zaken die onder artikel 137 vallen, geschiedt op gezamenlijk verzoek van de ondertekenende partijen, door een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie. De overeenkomst inzake bepaalde aspecten van de arbeidsvoorwaarden voor mobiele werknemers die interoperabele grensoverschrijdende diensten verrichten betreft de gezondheid en veiligheid van werknemers, die onder artikel 137, lid 1, van het Verdrag vallen. Dit is een van de gebieden waarop de Raad met gekwalificeerde meerderheid besluiten kan nemen. Bijgevolg vormt artikel 139, lid 2, de passende rechtsgrond voor het voorstel van de Commissie.

50. Dit artikel voorziet niet in raadpleging van het Europees Parlement over door de sociale partners aan de Commissie gerichte verzoeken. Niettemin stuurt zij dit voorstel ook aan het Parlement, zodat het, indien het zulks wenselijk acht, zijn advies aan de Commissie en de Raad kan mededelen. Hetzelfde geldt voor het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.

8.

Vorm van het besluit


51. De term 'besluit' in artikel 139, lid 2, van het Verdrag is algemeen bedoeld, zodat voor een van de wetgevende instrumenten van artikel 249 van het Verdrag kan worden gekozen. Het is aan de Commissie de Raad het meest geschikte van de drie bindende instrumenten uit dat artikel (verordening, richtlijn of beschikking) voor te stellen. In het onderhavige geval is het gezien de aard en inhoud van de tekst van de sociale partners duidelijk dat deze overeenkomst in aanmerking komt voor indirecte toepassing door middel van bepalingen die door de lidstaten en/of sociale partners in nationaal recht moeten worden omgezet. Het meest geschikte instrument voor de tenuitvoerlegging van de overeenkomst is dan ook een richtlijn van de Raad. Voorts is de Commissie, overeenkomstig de gedane toezeggingen, van mening dat de tekst van de overeenkomst geen deel moet uitmaken van de richtlijn, maar daaraan moet worden gehecht.

52. Ten aanzien van de afzonderlijke artikelen van haar voorstel merkt de Commissie het volgende op:

9.

Artikel 1


Dit artikel beperkt zich tot het bindend maken van de tussen de sociale partners gesloten overeenkomst, hetgeen het doel is van een besluit van de Raad krachtens artikel 139, lid 2, van het Verdrag.

10.

Artikel 2


In artikel 2 is bepaald dat de richtlijn alleen minimumvoorschriften bevat en dat de lidstaten op het betrokken gebied voor de werknemers gunstigere regels kunnen vaststellen.

11.

Artikel 3


In de context van de ontwikkeling van de spoorwegsector is in artikel 3 bepaald dat de Commissie drie jaar na de uiterste termijn voor de omzetting van de richtlijn in het nationaal recht van de lidstaten verslag uitbrengt aan de Raad en het Europees Parlement over de uitvoering van de richtlijn. Dit verslag van de Commissie staat los van de follow-up en evaluatie door de ondertekenende partijen en zal worden opgesteld nadat de sociale partners op communautair niveau zijn geraadpleegd.

12.

Artikel 4


Dit artikel verplicht de lidstaten doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties vast te stellen. Bij de toepassing van het Gemeenschapsrecht is het, zoals in elk rechtsstelsel, enerzijds nodig inbreuken op de wettelijke verplichtingen te ontmoedigen en anderzijds overtreders te straffen.

13.

Artikelen 5 tot en met 7


De artikelen 5 tot en met 7 bevatten de gebruikelijke bepalingen betreffende de omzetting van de richtlijn in het nationaal recht van de lidstaten.

14.

V. MOTIVERING VAN DE RICHTLIJN INZAKE SUBSIDIARITEIT


53. Het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de overeenkomst tussen de Gemeenschap van Europese Spoorwegen (CER) en de Europese Federatie van Vervoerswerknemers (ETF) inzake bepaalde aspecten van de arbeidsvoorwaarden voor mobiele werknemers die interoperabele grensoverschrijdende diensten verrichten voldoet aan de twee componenten van het subsidiariteitsbeginsel, te weten noodzakelijkheid en evenredigheid, zoals bepaald in artikel 5 van het Verdrag.

54. De communautaire maatregel is niet alleen gerechtvaardigd omdat de sociale partners overeenkomstig artikel 139, lid 1, van het Verdrag zijn overeengekomen dat een communautaire maatregel op dit gebied noodzakelijk is en op communautair niveau een overeenkomst hebben gesloten en vervolgens uit hoofde van artikel 139, lid 2, van het Verdrag een verzoek hebben ingediend betreffende de tenuitvoerlegging van die overeenkomst door een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie, maar ook omdat aan de spoorwegsector een Europese dimensie is gegeven.

55. Bovendien vult het voorstel voor een richtlijn de wetgeving van de lidstaten aan, daar het een flexibel communautair kader vaststelt om de arbeidsvoorwaarden voor mobiele werknemers op interoperabele grensoverschrijdende diensten te verbeteren en het grensoverschrijdend spoorwegverkeer te bevorderen. Een dergelijk kader geeft de spoorwegondernemingen meer duidelijkheid en transparantie en bevordert een eerlijke concurrentie op de interne markt.

56. Tot slot kan de overwogen maatregel door zijn aard en transnationale dimensie alleen op communautair niveau worden getroffen.

57. De richtlijn van de Raad voldoet aan het evenredigheidsvereiste daar zij uitsluitend de doelstellingen vaststelt die dienen te worden bereikt. De richtlijn betreffende de overeenkomst heeft tot doel specifiekere bepalingen vast te stellen met betrekking tot de organisatie van de arbeidstijd voor personeel op grensoverschrijdende diensten, zodat beter wordt tegemoet gekomen aan de behoefte aan veiligheid voor het personeel en aan flexibiliteit voor de spoorwegondernemingen.

15.

VI. CONCLUSIE


58. De Raad wordt verzocht zijn goedkeuring te hechten aan het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de overeenkomst tussen de Gemeenschap van Europese Spoorwegen (CER) en de Europese Federatie van Vervoerswerknemers (ETF) inzake bepaalde aspecten van de arbeidsvoorwaarden voor mobiele werknemers die interoperabele grensoverschrijdende diensten verrichten.