Toelichting bij COM(2004)244 - Voorschriften voor de controle op de handel in bepaalde stoffen die worden gebruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2004)244 - Voorschriften voor de controle op de handel in bepaalde stoffen die worden gebruikt voor de illegale vervaardiging van ... |
---|---|
bron | COM(2004)244 |
datum | 07-04-2004 |
Op 13 december 1990 hechtte de Raad zijn goedkeuring aan Verordening (EEG) nr. 3677/90 houdende maatregelen om te voorkomen dat bepaalde stoffen worden misbruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen. Met deze verordening werd artikel 12 van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen van 1988 uitgevoerd met betrekking tot de handel in drugprecursoren ofwel stoffen die veelvuldig worden gebruikt bij de illegale vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen.
De Gemeenschap nam, binnen haar bevoegdheden, deel aan de onderhandelingen en sloot het Verdrag middels Besluit 90/611/EEG van de Raad.
Op grond van artikel 12 van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen is een systeem vereist om toezicht te houden op de internationale handel in drugprecursoren. Dit systeem moet ervoor zorgen dat de stoffen die nodig zijn om verdovende middelen en psychotrope stoffen te vervaardigen niet in handen komen van personen die zich bezighouden met de illegale productie van deze verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Omdat deze stoffen ook voor talloze legale doeleinden kunnen worden gebruikt en de handel in deze stoffen in beginsel legaal is, kan toegang tot deze stoffen niet algemeen worden verboden doch moeten maatregelen worden genomen om het juiste evenwicht te vinden tussen enerzijds de wens alle mogelijke middelen in te zetten om te voorkomen dat drugprecursoren in handen komen van illegale drugsproducenten en anderzijds te voorzien in de commerciële behoeften van de chemische bedrijfstak.
Verordening (EEG) nr. 3677/90 houdt derhalve maatregelen in om toezicht te houden op de handel in drugprecursoren tussen de Gemeenschap en derde landen. Bij deze verordening werd voorts een systeem opgezet voor de melding van verdachte transacties. Dit systeem, dat is gebaseerd op nauwe samenwerking met de deelnemers aan het handelsverkeer, wordt versterkt door maatregelen inzake documentatie en etikettering, vergunning- of registratieplicht voor deelnemers aan het handelsverkeer, procedures en voorschriften met betrekking tot de uitvoer.
Omdat deze regelgeving alweer meer dan tien jaar oud, is lijkt het passend het EG-systeem om toezicht te houden op de handel in precursoren te evalueren, om conclusies te trekken uit de tenuitvoerlegging van de bestaande EG-wetgeving op dit gebied en doeltreffend op te treden tegen nieuwe patronen en trends van misbruik van precursoren en illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen tegen te gaan.
Inhoudsopgave
In aansluiting op het EU-Actieplan inzake Drugs voor 2000-2004, dat werd goedgekeurd op de Europese Raad van Feira in juni 2000, organiseerde de Commissie, in nauwe samenwerking met de EG-lidstaten, een beoordeling van het EG-controlesysteem ten aanzien van de handel in drugprecursoren.
Uit deze beoordeling bleek dat de mechanismen en procedures om toezicht te houden op de handel tussen de Gemeenschap en derde landen in drugprecursoren verder moeten worden versterkt en dat de bestaande controlesystemen moeten worden aangepast aan de nieuwe trends en patronen van misbruik van drugprecursoren die zich voordoen. Het bleek met name noodzakelijk het toezicht uit te breiden tot in de Gemeenschap gevestigde deelnemers aan het handelsverkeer die zich bezighouden met het handelsverkeer tussen derde landen te vergemakkelijken, een communautaire aanpak in te voeren ten aanzien van de procedures voor het verlenen van vergunningen en de controlevoorschriften inzake opschortende douaneregelingen te versterken. Voorts moeten de procedures en eisen voor de uitvoer worden uitgebreid en de controles worden geconcentreerd op de meest gevoelige zendingen met als voornaamste criterium de gevoeligheid van de precursor en het derde land van de handelspartner.
Nu de verontrusting over amfetamineachtige stimulerende middelen steeds meer begint toe te nemen streeft men er bij dit voorstel vooral naar de controle op de invoer van de voornaamste synthetische drugprecursoren verder te versterken. Er moeten eisen en procedures worden opgesteld voor individuele invoervergunningen zodat toezicht kan worden gehouden op individuele zendingen naar de Gemeenschap en de Gemeenschap zich nog meer kan inzetten om te voorkomen dat synthetische drugprecursoren, die in beginsel niet in de Gemeenschap worden vervaardigd, in handen komen van illegale producenten van en handelaren in synthetische drugs.
Om deelnemers aan het handelsverkeer in staat te stellen te voldoen aan deze eisen dienen de bepalingen met betrekking tot de externe handel in drugprecursoren zoveel mogelijk te worden aangepast aan de bepalingen voor de intracommunautaire handel in drugprecursoren, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 273/2004 van het Europees Parlement en van de Raad van 11 februari 2004.
Verordening (EEG) nr. 3677/90 dient derhalve dienovereenkomstig, en met het oog op de duidelijkheid, te worden gewijzigd en vervangen.
Artikel 1:
Artikel 1 vermeldt het onderwerp van de verordening en licht de draagwijdte toe.
Artikel 2:
Artikel 2 houdt definities in. Definities met betrekking tot de handel tussen de Gemeenschap en derde landen zijn, met het oog op de vervollediging en verduidelijking, opnieuw geformuleerd, zodat ze op uniforme wijze kunnen worden toegepast in de gehele Gemeenschap. Voorts werd een bepaling ingevoegd met betrekking tot rechtstreekse leveringen, dat wil zeggen activiteiten van in de Gemeenschap gevestigde deelnemers aan het handelsverkeer die zich bezighouden met de handel tussen derde landen om toezichtsbepalingen in verband met deze activiteiten mogelijk te maken.
Artikelen 3 tot en met 6:
De artikelen 3 tot en met 6 hebben betrekking op documentatie, archivering en etiketteringseisen.
De bepalingen inzake de documentatieplicht zijn gewijzigd zodat de controleautoriteiten de handel in precursoren makkelijker kunnen identificeren en hun controles hierop beter kunnen afstemmen. Hierbij werd ook rekening gehouden met natuurproducten. Uitzonderingen op de eisen in verband met archivering moeten mogelijk zijn indien de bevoegde autoriteiten van oordeel zijn dat de documentatie volstaat.
Artikelen 7 tot en met 9:
De artikelen 7 tot en met 9 hebben betrekking op de vergunning- en registratieplicht en andere eisen.
Voor intermediaire activiteiten met inbegrip van rechtstreekse leveringen geldt nu een vergunning- en registratieplicht. Tevens wordt voorgesteld om deelnemers aan het handelsverkeer die gebruik maken van douanedepots niet langer vrij te stellen van deze plicht. Standaard vergunningsvoorwaarden en procedures zijn nodig om gelijke concurrentievoorwaarden in de gehele Gemeenschap te creëren.
Om beter toezicht te kunnen uitoefenen op gevallen waarin geen vergunningen of registraties zijn vereist, wordt voorgesteld een legitimiteitsbewijs van het land van uitvoer te verlangen van de deelnemer aan het handelsverkeer. De bevoegde autoriteiten kunnen met een dergelijk bewijs makkelijker nagaan of het land van uitvoer toestemming heeft verleend voor de zending zonder dat onnodige extra administratieve lasten worden gecreëerd. De Commissie zal tegelijkertijd haar internationale verplichting kunnen nakomen om een systeem op te zetten waarmee toezicht kan worden gehouden op de internationale handel in precursoren.
Artikel 12:
Artikel 12 heeft betrekking op de voorafgaande kennisgeving van uitvoer.
Het voorgestelde artikel houdt een toelichting in op de huidige praktijk om een voorafgaande kennisgeving van uitvoer te zenden voor stoffen van categorie 2 en categorie 3, met name bij overeenkomsten en in gevallen van gevoelige zendingen.
Het internationaal overeengekomen beginsel van voorafgaande kennisgeving van uitvoer is volledig erkend.
De bijkomende administratieve lasten van een voorafgaande kennisgeving van uitvoer zijn echter alleen aanvaardbaar wanneer een dergelijk instrument op een zinvolle wijze wordt gebruikt, namelijk om de bevoegde autoriteiten in staat te stellen na te gaan of een uitvoervergunning kan worden verleend. Indien de autoriteiten in het land van bestemming niet reageren, dient dit derhalve niet automatisch te leiden tot het verlenen van een uitvoervergunning. De intensiteit van de follow-up die is vereist van de autoriteiten in het land van bestemming zou moeten afhangen van de mate van de gevoeligheid van de zending. Voorgesteld wordt derhalve een meer genuanceerde aanpak te voeren overeenkomstig de richtsnoeren van het Internationaal Comité van Toezicht op verdovende middelen (INCB) op dit gebied.
Artikelen 13 tot en met 21:
Deze artikelen hebben betrekking op uitvoervergunningen.
Voorgesteld wordt het 'open individuele uitvoervergunningssysteem' af te schaffen en meer gebruik te maken van individuele uitvoervergunningen, in beginsel voor alle stoffen van categorie 1 en categorie 2. Een dergelijke uitbreiding betekent een extra administratieve belasting voor zowel de bevoegde autoriteiten als de deelnemers aan het handelsverkeer maar houdt ook in dat toezicht kan worden gehouden op individuele uitvoerzendingen hetgeen de doelmatigheid van de controle ten goede komt.
Om het juiste evenwicht te vinden tussen de administratieve procedures en eisen en de gewenste doelmatigheid van de controle dienen de middelen te worden geconcentreerd op gevoelige drugprecursoren. De uitvoer van stoffen van categorie 3 dient derhalve alleen bij uitzondering te worden onderworpen aan de vergunningsplicht, namelijk in gevallen waarin een voorafgaande kennisgeving van uitvoer wordt gedaan en in gevallen van gevoelige zendingen. De vereenvoudigde vergunningsprocedure dient verder te worden uitgewerkt.
Artikel 22 tot en met 27:
Deze artikelen hebben betrekking op invoervergunningen.
Toen de wetgeving van kracht werd, was de Gemeenschap een belangrijke exporteur van precursoren en een importeur van illegaal vervaardigde drugs. Dit is nog steeds het geval maar de Gemeenschap is nu ook exporteur geworden van illegaal vervaardigde synthetische drugs en importeur van precursoren die nodig zijn voor die illegale productie.
Met deze verordening wil men dan ook vooral de controles versterken op de invoer van de voornaamste synthetische drugprecursoren om dit groeiende probleem aan te pakken, met name omdat de Gemeenschap over het algemeen wordt beschouwd als een van de toonaangevende wereldleiders op het gebied van de productie van en de handel in ecstacy.
Voorgesteld wordt derhalve voor stoffen van categorie 1 een individuele invoervergunningplicht en procedures in te voeren. De bevoegde autoriteiten zullen zo toezicht kunnen uitoefenen op individuele zendingen die binnenkomen op het douanegebied van de Gemeenschap en afzonderlijke zendingen kunnen controleren.
Artikel 34:
Artikel 34 heeft betrekking op het verstrekken van informatie over de tenuitvoerlegging van de voorschriften met betrekking tot de handel in precursoren. Deze informatie is noodzakelijk om de doelmatigheid van deze voorschriften en hun toepassing te evalueren en de nodige aanpassingen te verrichten. Voorts kunnen aan de hand van deze informatie de jaarverslagen worden opgesteld die bestemd zijn voor het Internationaal Comité van Toezicht op verdovende middelen overeenkomstig artikel 12 van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen van 1988.