Toelichting bij COM(2003)818 - Maatregelen voor het herstel van de bestanden van zuidelijke heek en langoustines in de Cantabrische Zee en ten westen van het Iberisch Schiereiland

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Bij dit voorstel worden maatregelen vastgesteld voor het herstel van de bestanden van zuidelijke heek en langoustines in de Cantabrische Zee en ten westen van het Iberisch Schiereiland, naar aanleiding van de verklaring van de Commissie aan de Raad over meerjarenplannen in de vergadering van de Raad van december 2002 (SN 107/02, blz.

6). Het voorstel is ook gebaseerd op artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid, dat betrekking heeft op herstelplannen voor de bevissing van bestanden die zich buiten biologisch veilige grenzen bevinden.

Het zuidelijk heekbestand en de langoustinebestanden waarop dit voorstel betrekking heeft, overlappen elkaar zodanig dat het logisch is ze in dezelfde tekst op te nemen. Doel van dit herstelplan is ervoor te zorgen dat de bestanden zich binnen een tijdspanne van 5 tot 10 jaar herstellen tot binnen biologisch veilige grenzen.

Dit voorstel omvat zes hoofdstukken:

In hoofdstuk I wordt bepaald voor welke bestanden dit voorstel geldt en worden de criteria voor het bereiken van de doelstellingen van het plan vastgesteld, zodat wanneer, op basis van een advies van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij, de bestanden kunnen worden geacht zich binnen biologisch veilige grenzen te bevinden, de Raad, op voorstel van de Commissie, zal besluiten het plan te beëindigen.

In hoofdstuk II wordt voor het zuidelijk heekbestand bepaald wat de maximale visserijsterfte is die moet garanderen dat het bestand zich binnen de vastgestelde termijn herstelt. Aan de hand van deze sterfte zullen dan de totaal toegestane vangsten worden berekend. Voor langoustines zal de totaal toegestane vangst worden vastgesteld op een zodanig niveau dat de bevissing hierop zal dalen in dezelfde verhouding als voor zuidelijke heek.

De wetenschappers hebben erop gewezen dat de raming van de relatieve ontwikkeling van de grootte van het zuidelijk heekbestand zeer nauwkeurig is, maar dat de ramingen van de absolute grootte van dit bestand zeer onzeker zijn. Er zijn geen ramingen beschikbaar van de absolute grootte van de langoustinebestanden. De wetenschappers hebben daarom aanbevolen dat de referentiepunten voor de biomassa niet mogen worden gebruikt als streefniveau voor het herstel en hebben voorgesteld dit streefniveau uit te drukken in visserijsterftecijfers.

Het referentiepunt voor de visserijsterfte F0.1, dat gebaseerd is op de opbrengst per recruut en daardoor ongevoelig is voor wijzigingen in de absolute ramingen van de bestandsgrootte, is gekozen als een grensniveau voor het herstel. Het referentiepunt F0.1 is zo laag dat, indien het wordt bereikt, herstel zeer waarschijnlijk is. Aangenomen wordt dat de streefcijfers voor de visserijsterfte zullen worden bereikt door de visserij-inspanning geleidelijk te verminderen en de TAC's dienovereenkomstig vast te stellen, zodat het bestand waarschijnlijk zal herstellen binnen dezelfde periode als is voorgesteld in de herstelplannen voor kabeljauw, namelijk ongeveer 5 tot 10 jaar. F0.1 is hoe dan ook een grensniveau, geen streefniveau. Dit betekent dat herstel mogelijk is en het herstelplan kan worden afgewerkt, wanneer de bestanden geacht worden zich binnen biologisch veilige grenzen te bevinden, los van de vraag of de grens van F0.1 is bereikt.

De opbrengst per recruut op lange termijn wanneer op F0.1-niveau wordt gevist ligt dicht bij de maximumopbrengst, en hoewel de vermindering van de visserijsterfte tot F0.1 op korte termijn zal leiden tot een daling van de opbrengst, zal de opbrengst naar verwachting op middellange tot lange termijn toenemen.

Het hoofdstuk bevat bovendien nadere bepalingen inzake het beginsel dat de jaarlijkse verhoging of verlaging, van welke TAC dan ook, na het eerste jaar van het herstelplan nooit meer dan 15% mag bedragen. Het eerste jaar worden deze grenswaarden tot 25% verhoogd om in een eerste fase een hoger herstelniveau mogelijk te maken.

Hoofdstuk III bevat de voorstellen van de Commissie voor het beheer van een regeling tot beperking van de visserij-inspanning, d.w.z. een beperking van de tijd gedurende dewelke de betrokken vissersvaartuigen mogen vissen om te voldoen aan de TAC's. Deze regeling is dezelfde als die welke is voorgesteld in het herstelplan voor kabeljauw en verleent de lidstaten de vereiste flexibiliteit in het beheer en de verdeling van de visserij-inspanning over de afzonderlijke vissersvaartuigen.

In het kort werkt de regeling als volgt:

* eerst wordt de totale visserij-inspanning van alle vaartuigen die op zuidelijke heek en/of langoustines vissen, in het verleden berekend;

* vervolgens wordt de vermindering van de visserij-inspanning ten opzichte svan de inspanning in de referentieperiode berekend die nodig is om tot de vastgestelde TAC te komen en deze vermindering wordt over de lidstaten verdeeld naar verhouding van het aandeel van elke lidstaat in de totale aanvoer van zuidelijke heek en rekening houdende met de verschillen in vangbaarheid.

Deze inspanningsbeperkingen, uitgedrukt in kilowattdagen, worden door de lidstaten over hun vissersvaartuigen verdeeld. Deze beperkingen zijn echter wel overdraagbaar en mogen op elk moment van het jaar worden toegepast.

Hoofdstuk IV voorziet in maatregelen ter verbetering van de bewaking, inspecties en controles ten aanzien van vaartuigen die onder de regeling voor het beheer van de visserij-inspanning vallen. Deze maatregelen betreffen onder andere de voorafgaande kennisgeving, de verplichte aanlanding in aangewezen havens en voorschriften inzake opslag en vervoer.

In hoofdstuk V worden de technische maatregelen aangegeven die ter ondersteuning van bovengenoemde maatregelen zullen worden vastgesteld, zoals gesloten gebieden en de verbetering van de selectiviteit van het vistuig in de belangrijkste visserijtakken. Er is rekening gehouden met de bijdrage die de bestaande nationale maatregelen leveren tot de instandhouding.

Hoofdstuk VI slotbepalingen

De bij deze verordening ten uitvoer gelegde maatregelen voor het herstel van het zuidelijk heekbestand en het langoustinebestand hebben via de voorgestelde regeling voor de beperking van de visserij-inspanning rechtstreeks consequenties voor de verwante soorten. Er dient op gewezen dat er ook gevolgen zullen zijn voor de totaal toegestane vangsten van andere verwante soorten en bestanden, hoewel hiernaar niet rechtstreeks wordt verwezen in de verordening.