Toelichting bij COM(2000)899 - Richtlijn 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende machines en tot wijziging van Richtlijn 95/16/EG (herschikking) - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2000)899 - Richtlijn 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende machines en tot wijziging van ... |
---|---|
bron | COM(2000)899 |
datum | 26-01-2001 |
Richtlijn 89/392/EEG i van de Raad van 14 juni 1989 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende machines, gewoonlijk de 'machinerichtlijn' genoemd, is op 1 januari 1993 in werking getreden en is sinds 1 januari 1995 volledig van toepassing. Zij is gewijzigd bij de Richtlijnen 91/368/EEG i, 93/44/EEG i en 93/68/EEG i van de Raad. Al deze richtlijnen zijn sinds januari 1997 geheel van toepassing.
Deze teksten zijn gecodificeerd in Richtlijn 98/37/EG i van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende machines.
2. RECHTVAARDIGING EN DOEL VAN DE MAATREGEL
Uit het oogpunt van efficiëntie en doorzichtigheid voor de buitenwereld streeft de Commissie ernaar de zware belasting op te heffen die overdreven regelgeving met zich meebrengt en de tenuitvoerlegging van wetgeving te vereenvoudigen.
De Commissie achtte het daarom nodig diverse niet direct bij de opstelling en uitvoering van de richtlijnen betrokken personen te raadplegen. Zij werd hierin gesteund door de Raad. Daarom richtte zij in september 1994 een groep van onafhankelijke deskundigen van hoog niveau met verschillende achtergronden (bedrijfsleven, vakbonden, universiteiten, rechterlijke macht en de overheid) op, met als opdracht te onderzoeken welke invloed de communautaire en de nationale regelgeving op het concurrentievermogen en de werkgelegenheid heeft en de Commissie aanbevelingen te doen. Deze groep, die onder voorzitterschap van Bernhard Molitor stond, heeft algemene voorstellen gedaan met betrekking tot het geheel aan richtlijnen. Daarnaast heeft de groep enkele bijzondere richtlijnen onderzocht, waaronder de machinerichtlijn.
Dit voorstel voor een richtlijn is gebaseerd op deze voorstellen en op de opmerkingen van de Commissie over het rapport van de groep van onafhankelijke deskundigen i (achttien algemene voorstellen en twaalf voorstellen met betrekking tot de machinerichtlijn). In het voorstel is ook rekening gehouden met de ervaring die is opgedaan met de praktische toepassing van de gewijzigde Richtlijn 89/392/EEG.
Dit voorstel voor een richtlijn betreft wijzigingen van Richtlijn 98/37/EG. Gezien het belang van de wijzigingen en het grote aantal alsook om de tekst doorzichtiger te maken, wordt de tekst als een herziening gepresenteerd en niet als een richtlijn houdende wijziging van Richtlijn 98/37/EG.
De geamendeerde delen zijn onderstreept. De Commissie wil benadrukken dat dit herzieningsvoorstel alleen deze onderstreepte delen betreft.
Inhoudsopgave
Dit voorstel tot herziening van de machinerichtlijn is gebaseerd op artikel 95 van het Verdrag, dat de beginselen in verband met de instelling van de interne markt bevat. De machinerichtlijn garandeert het vrije verkeer van de machines die onder haar toepassingsgebied vallen en aan de erin gedefinieerde fundamentele veiligheids-, gezondheids- en consumentenbeschermingseisen voldoen.
De beginselen van de nieuwe aanpak, als gedefinieerd in de Resolutie van de Raad van 7 mei 1985, zijn toegepast. Dit voorstel bevat de fundamentele veiligheids- en gezondheidseisen waaraan machines moeten voldoen alvorens in de handel gebracht en/of in bedrijf gesteld te worden, evenals de toepasselijke procedures voor het beoordelen van de overeenstemming. De richtlijn definieert de te behalen doelstellingen; de praktische middelen om aan deze fundamentele eisen te voldoen worden aan de Europese normalisatieorganisaties overgelaten, te weten de CEN, het CENELEC en het ETSI.
Dit voorstel voor een richtlijn is van belang voor de Europese Economische Ruimte (EER).
4. BELANG VAN DE BEDRIJFSTAK WAAROP DE RICHTLIJN BETREKKING HEEFT
Over het toepassingsgebied waarop de richtlijn betrekking heeft, zijn geen statistische gegevens beschikbaar. Wel zijn er statistieken over de machinebouw, de bedrijfstak die machines, mechanische apparaten en onderdelen omvat.
De productie van deze bedrijfstak had in 1998 een waarde van ongeveer 300 miljard euro (314 miljard euro met inbegrip van de leden van de EVA), waarmee de bedrijfstak een aandeel van circa 8% in de industriële productie van de Unie had.
Als producent van apparatuur voor de bedrijfstakken landbouw, mijnbouw, bouwnijverheid, vervoer en alle overige industriële sectoren speelt de machinebouw een sleutelrol voor de gehele economie. De concurrentiekracht van de overige bedrijfstakken is voor een belangrijk deel afhankelijk van de door de machinebouw geproduceerde apparaten en installaties.
Gemeten naar het geproduceerde volume is de Europese Unie samen met de Verenigde Staten marktleider op het gebied van de machinebouw, vóór Japan. De bedrijfstak biedt in de vijftien lidstaten werk aan meer dan 2,2 miljoen ingenieurs, technici en overige werknemers, grotendeels hooggekwalificeerd personeel.
De door de Europese Unie uitgevoerde machines en mechanische apparatuur hebben een waarde van 113 miljard euro, waarmee de Unie veruit de grootste exporteur op dit gebied is, gevolgd door de Verenigde Staten (66 miljard euro) en Japan (57 miljard euro). Van alle industriële sectoren levert de machinebouw de Europese Unie het grootste handelsoverschot op.
Met een jaarlijkse omzet van 227 miljard euro heeft de Europese Unie na de Verenigde Staten de grootste afzetmarkt voor machines.
5. DE TEKST MOET TOEGANKELIJK EN GEMAKKELIJK TOEPASBAAR ZIJN
In het Molitor-rapport werd onder andere aangedrongen op betere begripsdefinities. Daarnaast hecht de Commissie eraan de in de richtlijn beschreven procedures te verduidelijken. De procedures met betrekking tot de beoordeling van de overeenstemming en met betrekking tot het markttoezicht zijn daarom explicieter gemaakt, zodat wordt voorkomen dat deze procedures uiteenlopend worden geïnterpreteerd.
Dit voorstel bevat twee belangrijke wijzigingen van het toepassingsgebied.
Ten eerste worden draagbare werktuigen met explosieve lading waarvan de explosieve lading geen rechtstreekse werking op het werkstuk heeft, zoals schiethamers, slachtpistolen en markeerpistolen, erin opgenomen. Op dit moment zijn deze apparaten van de richtlijn uitgesloten omdat zij als vuurwapens worden beschouwd, hoewel zij geheel aan de definitie van de richtlijn voldoen. Het lijkt dan ook nuttig deze apparaten in het toepassingsgebied op te nemen, zodat het vrije verkeer ervan in de Europese Unie wordt gewaarborgd. Apparaten die gebruikmaken van een explosieve lading met rechtstreekse werking kunnen als vuurwapens worden beschouwd en blijven vanzelfsprekend van het toepassingsgebied van de richtlijn uitgesloten.
De tweede wijziging betreft bouwliften, bestemd voor het heffen van personen of personen en goederen. Op dit moment bestaat op dit terrein geen Europese wetgeving. Bouwliften, bestemd voor het heffen van personen of personen en goederen zijn expliciet uitgesloten van het toepassingsgebied van de 'machinerichtlijn' 98/37/EG en de 'liftenrichtlijn' 95/16/EG i, hoewel zij kunnen worden gelijkgesteld met andere werktuigen voor het heffen van personen, die wel onder de richtlijn vallen. Er is geen reden om voor bouwliften, bestemd voor het heffen van personen of personen en goederen een uitzondering te maken en het is dan ook volkomen logisch om ze in het toepassingsgebied op te nemen.
Richtlijn 98/37/EG is door de betrokken partijen algemeen aanvaard, met name door het bedrijfsleven en door vertegenwoordigers van werknemers. De richtlijn heeft de veiligheid verhoogd van de machines die sinds haar toepassing in de handel zijn gebracht. Geoordeeld wordt dat zij aan de wensen van de markt is aangepast en in overeenstemming is met de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, waaraan communautaire teksten moeten voldoen.
7. FOLLOW-UP VAN HET MOLITOR-RAPPORT
Er is rekening gehouden met de algemene voorstellen van het rapport van de groep-Molitor, in het bijzonder met:
- voorstel 6, dat bepaalde criteria betreft waaraan ieder wetsvoorstel moet voldoen (de bepalingen moeten onder meer begrijpelijk en duidelijk zijn en compatibel zijn met de bestaande wetgeving). De voorgestelde tekst voldoet aan al deze criteria;
- voorstel 8, dat inhoudt dat alle betrokken partijen moeten worden geraadpleegd alvorens een voorstel wordt gedaan. Het voorontwerp is zeer uitgebreid met alle betrokken partijen besproken (lidstaten, consumenten, bedrijfsleven, werknemers).
Aan de bijzondere voorstellen van de groep met betrekking tot de machinerichtlijn is het volgende gevolg gegeven:
- voorstel 1, dat de definitie van het begrip 'machines' betreft, is overgenomen. De definitie van de onder de richtlijn vallende machines is verbeterd en de uitsluitingen zijn verduidelijkt;
- met voorstel 2, dat het in de handel brengen betreft, is rekening gehouden. De begrippen 'in de handel brengen', 'inbedrijfstelling', 'fabrikant' en 'gevolmachtigde' zijn eveneens verduidelijkt om te voorkomen dat economische subjecten deze verschillend uitleggen. Gepreciseerd is dat het in de handel brengen het 'voor het eerst' in de Europese Unie ter beschikking stellen betreft;
- voorstel 3, waarin wordt gevraagd de richtlijn alleen op gebruiksklare machines toe te passen, is overgenomen. Er zijn preciseringen aangebracht met betrekking tot pseudo-machines (voorheen onderdelen genoemd), waarvan het vrije verkeer binnen de Europese Unie moet worden gewaarborgd. Hiervoor gelden niet alle bepalingen van de richtlijn, maar slechts de volgende twee verplichtingen:
- er moet een inbouwverklaring, zoals die nu al bestaat, worden opgesteld;
- er moet een montagehandleiding worden opgesteld, die deel moet uitmaken van het technisch dossier van de voltooide machine.
De richtlijn heeft ook geen betrekking op componenten;
- voorstel 4 betreft de CE-markering. Gevraagd wordt een einde te maken aan de heersende verwarring rondom het gebruik van deze markering. De Commissie heeft geconstateerd dat andere merktekens worden gebruikt om aan te geven dat een machine in overeenstemming is met de veiligheids- en gezondheidseisen, eventueel met gebruikmaking van andere procedures voor het beoordelen van de overeenstemming dan die welke door de richtlijn worden voorgeschreven. De voorliggende tekst kon hierin geen verbetering brengen. Het lijkt nodig een voorstel te doen dat voor alle richtlijnen nieuwe aanpak geldt; dit probleem kan niet naar tevredenheid worden opgelost door alleen de tekst van de machinerichtlijn te verbeteren;
- voorstel 5 betreft tweedehands machines. In de tekst is gepreciseerd dat de richtlijn alleen betrekking heeft op het voor het eerst in de Europese Unie ter beschikking stellen; het gebruik van tweedehands machines wordt geregeld door de toepassing van Richtlijn 89/655/EEG i, zoals gewijzigd bij Richtlijn 95/63/EG i;
- voorstel 6 betreft de overlapping met Richtlijn 73/23/EEG i, zoals gewijzigd, betreffende elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen (de 'laagspanningsrichtlijn' genoemd). Hieraan is speciale aandacht besteed omdat er op dit punt veel moeilijkheden waren met de toepassing van de bestaande richtlijn. De tekst is geëxpliciteerd om overlappingen te voorkomen;
- voorstel 7 betreft het verband met Richtlijn 92/59/EEG i inzake algemene productveiligheid (GPS). Deze richtlijn wordt momenteel herzien. De bepalingen van de GPS-richtlijn zijn niet van toepassing op consumentenproducten die onder de richtlijnen nieuwe aanpak vallen, voorzover deze richtlijnen specifieke bepalingen bevatten in verband met dezelfde doelstellingen en aspecten als de GPS-richtlijn. Zo voorziet dit voorstel niet in een alarmsysteem voor zeer gevaarlijke producten die op communautair niveau snel uit de handel moeten worden genomen. Voor producten die voor consumenten zijn bestemd moet daarom gebruik worden gemaakt van het communautaire systeem voor snelle informatie-uitwisseling en moeten, in voorkomend geval, de nodige noodmaatregelen worden getroffen, zoals voorzien in de GPS-richtlijn. Geschillen in verband met producten moeten worden beslecht volgens de vrijwaringsclausules die in de diverse toepasselijke richtlijnen zijn beschreven;
- voorstel 8 betreft de lijst van machines waarvoor een striktere beoordeling van de overeenstemming nodig is. Dit voorstel beperkt het aantal machines op de lijst, maar gezien de grote risico's die aan deze machines verbonden zijn kon dit aantal niet nog verder worden teruggebracht. Daarnaast zijn de verschillende procedures voor de beoordeling van de overeenstemming aangepast aan de procedures die in Besluit 93/465/EEG i (het 'modulebesluit') zijn beschreven.
- Bovendien is de procedure voor volledige kwaliteitsborging aan de bestaande mogelijkheden toegevoegd om het bedrijfsleven de mogelijkheid te bieden niet meer iedere nieuwe machine door een aangemelde instantie te laten onderzoeken. Deze procedure, die naar keuze van de fabrikant kan worden toegepast, lijkt met name interessant voor fabrikanten die machines per stuk of in zeer kleine series vervaardigen;
- voorstel 9, dat machines betreft die volgens geharmoniseerde normen zijn gefabriceerd, kon niet worden overgenomen om de in de opmerkingen van de Commissie naar aanleiding van de voorstellen vermelde redenen, namelijk:
"In geval van naleving van geharmoniseerde normen is er reeds sprake van vereenvoudiging, omdat dan de fabrikant niet hoeft aan te tonen hoe met de door hem gebruikte middelen aan de fundamentele eisen kan worden voldaan. Dat betekent evenwel niet dat de verklaring van overeenstemming alleen voldoende is. Het doel van de verklaring en dat van het technisch dossier zijn verschillend: met de verklaring wordt vorm gegeven aan de verantwoordelijkheid van de fabrikant die het product op de markt brengt; het technisch dossier geeft de beschikking over de resultaten van de proeven die volgens de normen zijn verricht. De verklaring van overeenstemming kan dus niet worden beschouwd als een vervangmiddel voor het technisch dossier. De hier voorgestelde weg volgen zou in strijd zijn met het horizontaal beleid op het gebied van certificatie dat sinds 1990 wordt gevolgd (Globale Aanpak) en sindsdien wordt toegepast in alle richtlijnen van de Nieuwe Aanpak";
- voorstel 10, dat het gebruik van talen betreft, is zorgvuldig onderzocht, wat heeft geleid tot duidelijkere bepalingen in bijlage I, punt 1.10.1. De vertaling alleen bleek echter niet voldoende om de rechten van de fabrikanten beter te waarborgen, omdat zij uitsluitend 'verantwoordelijk' zijn voor de oorspronkelijke gebruiksaanwijzing(en);
- voorstel 11 betreft richtsnoeren voor het gebruik van de richtlijn ten behoeve van gebruikers. De diensten van de Commissie hadden een nieuwe structuur voorgesteld voor bijlage I (fundamentele veiligheids- en gezondheidseisen), op basis van de gevaren die aan de machines verbonden zijn (algemene eisen, gevolgd door specifieke eisen voor de diverse categorieën materieel). Deze nieuwe opzet zou het gebruik van deze bijlage vereenvoudigen. Dit voorstel is afgewezen door zowel de lidstaten als de vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, die er de voorkeur aan gaven de bestaande structuur (op basis van de diverse categorieën machines) te behouden. De Commissie overweegt per categorie machines richtsnoeren voor het gebruik op te stellen (in de vorm van opmerkingen). De desbetreffende sociale partners zullen hierbij uiteraard worden betrokken;
- voorstel 12, ten slotte, betreft de geharmoniseerde normen. Hoewel de Commissie onderschrijft dat de geharmoniseerde normen volledige, relevante en commercieel verantwoorde reeksen moeten vormen, wijst zij erop dat de Europese normalisatie een particuliere aangelegenheid is waarop zij geen rechtstreekse invloed heeft. Ook wijst zij erop dat alle sociale partners en met name het bedrijfsleven een zeer belangrijke rol spelen bij de keuzen die door de technische normalisatiecomités worden gemaakt.
Een meerderheid van de lidstaten wil dat de regels met betrekking tot het markttoezicht worden aangescherpt om een daadwerkelijke informatie-uitwisseling mogelijk te maken. Met amendementen wordt daarom beoogd de samenwerking tussen de lidstaten te versterken om een duidelijke rechtsgrond te leggen voor de informatie-uitwisseling en het, indien nodig, in acht nemen van het beroepsgeheim.
De Commissie bestudeert momenteel de noodzaak voor een aanvullend voorstel in verband hiermee.
Samenvattend zijn de inspanningen die aan de herziening van de machinerichtlijn ten grondslag liggen erop gericht de toepassing van de machinerichtlijn te vereenvoudigen en haar uitlegging te vergemakkelijken op grond van de sinds de inwerkingtreding door de lidstaten opgedane ervaring en het Molitor-rapport. De economische subjecten hebben behoefte aan een stabiel juridisch kader dat gunstig is voor de ontwikkeling van de interne markt om hun huidige en toekomstige activiteiten zo goed mogelijk te kunnen beheren.
Omdat de voorliggende richtlijn een herziening betreft van Richtlijn 98/37/EG, die sinds 1 januari 1993 gedeeltelijk en sinds 1 januari 1997 volledig van toepassing is, worden hier alleen de belangrijke wijzigingen van de tekst vermeld.
Artikelen
Artikel 1 is ingrijpend gewijzigd in verband met de gemaakte opmerkingen, namelijk dat niet alle producten die onder de richtlijn vallen machines in de strikte zin van het woord zijn. In de nieuwe definitie wordt hier rekening mee gehouden; hierin worden duidelijk pseudo-machines onderscheiden, waarop de richtlijn niet in haar geheel van toepassing is.
Er zijn veel definities toegevoegd om de interpretatieproblemen van de tekst te beperken. Ten aanzien van veiligheidscomponenten is ervoor gekozen een volledige lijst van machines op te nemen in plaats van een definitie (de tekst van Richtlijn 98/37/EG bevat wel een definitie, die veel interpretatieproblemen opleverde). In verband met de voortgang van de techniek kan het bij deze richtlijn opgerichte machinecomité deze lijst wijzigen.
Ten opzichte van Richtlijn 98/37/EG zijn verschillende machines in het toepassingsgebied opgenomen, namelijk:
- werktuigen voor het heffen van personen met een verminderde mobiliteit,
- bouwliften, bestemd voor het heffen van personen of personen en goederen,
- werktuigen met explosieve lading.
Deze laatste categorie is het voorwerp van een door dertien landen i, waaronder acht lidstaten, in het kader van de Permanent International Commission for the Proof of Small Arms (CIP) i gesloten verdrag. Dit verdrag schrijft voor dat alle producten die in een van de ondertekenende landen in de handel worden gebracht door een bevoegde instantie moeten worden onderzocht en van een keurmerk moeten worden voorzien. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat dit verdrag en de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen met elkaar verenigbaar zijn.
Overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden i bestaat het bij deze richtlijn opgerichte machinecomité uit twee afzonderlijke delen; het ene past op duidelijk gedefinieerde taken de regelgevingsprocedure toe, het andere heeft een raadgevende rol en houdt zich bezig met alle vraagstukken in verband met de tenuitvoerlegging en praktische toepassing van de richtlijn.
De mogelijkheid is gecreëerd een potentieel gevaarlijke machine te verbieden. Een lidstaat moet dit potentiële gevaar constateren, bewarende maatregelen nemen en de Commissie en de overige lidstaten hiervan in kennis stellen. Na onderzoek kan het bij deze richtlijn opgerichte machinecomité een communautair verbod opleggen (volgens de regelgevingsprocedure).
Aan de procedure bij aanvechting van een geharmoniseerde norm en de vrijwaringsclausule zijn twee afzonderlijke artikelen gewijd.
Ten aanzien van de beoordeling van de overeenstemming van onder de richtlijn vallende machines is het onderscheid behouden tussen machines in het algemeen en machines met een verhoogd risico (deze laatste zijn in bijlage IV vermeld). Voor de eerste categorie is alleen de procedure voor de beoordeling van de overeenstemming met interne controle van de productie (bijlage VII) van toepassing; voor machines met een verhoogd risico kan de fabrikant of zijn gevolmachtigde kiezen tussen een beoordeling van de geschiktheid in het licht van de geharmoniseerde normen (bijlage IX), een EG-typeonderzoek van de machine (bijlage X) en volledige kwaliteitsborging (bijlage XI).
Opgemerkt zij dat de mogelijkheid het technisch dossier van een overeenkomstig geharmoniseerde normen gefabriceerde machine bij een aangemelde instantie te deponeren, waarna deze bericht van ontvangst geeft en geen onderzoek uitvoert, is geschrapt. Anderzijds is een vereenvoudigde procedure voor onder de richtlijn vallende machines zonder intrinsiek gevaar voor de veiligheid en gezondheid opgenomen (bijlage VIII).
Voor pseudo-machines (samenstellen die bijna een machine vormen, maar die niet zelfstandig een bepaalde toepassing kunnen realiseren) gelden slechts twee verplichtingen: er moeten een inbouwverklaring (bijlage II, deel B) en een montagehandleiding (bijlage V) bij worden gevoegd.
Met het oog op de doorzichtigheid van de in de lidstaten geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de installatie en het gebruik van machines, zijn de lidstaten verplicht alle betrokken partijen en de Commissie te informeren over alle bestaande en voorgenomen toekomstige bepalingen.
In artikel 17 wordt specifiek ingegaan op onjuiste markeringen en worden de verplichtingen beschreven die voortvloeien uit het aanbrengen van de CE-markering op een niet onder de richtlijn vallende machine of het ontbreken van deze markering op een machine die hier wel onder valt.
Om de toepassingsgebieden van deze richtlijn en Richtlijn 95/16/EG inzake liften geheel op elkaar af te stemmen is een wijziging van laatstgenoemde richtlijn opgenomen (artikel 24).
Twee artikelen (de artikelen 18 en 19) zijn toegevoegd om enerzijds de noodzakelijke samenwerking tussen de lidstaten te beschrijven en anderzijds de noodzakelijke vertrouwelijkheid bij de uitwisseling van informatie betreffende de toepassing van de richtlijn te waarborgen.
Bijlage I - Fundamentele veiligheids- en gezondheidseisen
De in bijlage I opgenomen fundamentele veiligheids- en gezondheidseisen zijn niet wezenlijk gewijzigd; de nummering van de diverse punten is waar mogelijk behouden. De meeste wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijke tekst zijn van redactionele aard; de belangrijkere wijzigingen worden hierna genoemd:
- een aantal eisen die in de huidige tekst golden voor machines waaraan gevaren in verband met de mobiliteit zijn verbonden of voor hijs- en hefmachines, zijn in het voorstel op alle machines van toepassing. Het gaat met name om:
- onverhoedse verplaatsingen bij het hanteren (punt 1.1.6),
- enkele bepalingen voor machines met meer dan een bedieningspost,
- de verplichting werkplekken en/of bestuurdersplaatsen te beschermen tegen vervuiling van buitenaf (punt 1.5.1),
- de verplichting over zitplaatsen te beschikken, met name in geval van machines die aan trillingen onderhevig zijn (punt 1.5.2),
- gevaren door blikseminslag (punt 1.6.3);
- de punten betreffende de gebruiksaanwijzing (punt 1.10 en volgende) zijn gewijzigd om de begrijpelijkheid te vergroten;
- aan alle hoofdstukken betreffende bijzondere risico's is een waarschuwing toegevoegd om de aandacht erop te vestigen dat de machines in kwestie aan alle in de bijlage opgenomen fundamentele veiligheids- en gezondheidseisen moeten voldoen;
- er zijn bijzondere punten toegevoegd in verband met de machines die aan het toepassingsgebied van de richtlijn zijn toegevoegd.
De fundamentele veiligheids- en gezondheidseisen worden vermeld per categorie machines, fundamentele eisen die op alle machines van toepassing zijn gevolgd door aanvullende eisen voor bepaalde categorieën:
- machines voor agrolevensmiddelen en machines bestemd voor de cosmetische en farmaceutische industrie,
- met de hand vastgehouden en/of geleide draagbare machines,
- draagbare werktuigen met explosieve lading,
- machines voor de bewerking van hout en soortgelijke materialen,
- machines waaraan gevaren in verband met de mobiliteit zijn verbonden,
- machines waaraan gevaren in verband met hijs- of hefverrichtingen zijn verbonden,
- machines bestemd om bij ondergrondse werkzaamheden te worden gebruikt,
- machines waaraan gevaren in verband met het heffen of verplaatsen van personen zijn verbonden,
- machines bestemd voor het heffen van personen met een verminderde mobiliteit,
- bouwliften, bestemd voor het heffen van personen of personen en goederen.
Bij het ontwerpen van een machine is de fabrikant verplicht in bijlage I op te zoeken welke fundamentele veiligheids- en gezondheidseisen op deze machine van toepassing zijn. Deze taak van de fabrikant zou waarschijnlijk eenvoudiger zijn als bijlage I op basis van de gevaren was opgesteld, waarbij voor ieder gevaar een algemene regel zou worden gegeven gevolgd door bijzondere gevallen voor de diverse categorieën machines.
De Commissie is voornemens in samenwerking met de betrokken ondernemingen toelichtende richtsnoeren per categorie machines op te stellen.
Bijlage II - Verklaringen
De inhoud van de in bijlage II bedoelde verklaringen is aangepast aan de opname van veiligheidscomponenten in machines. Er zijn nog maar twee soorten verklaringen: de EG-verklaring van overeenstemming voor alle machines en de inbouwverklaring voor pseudo-machines.
Bijlage IV - Categorieën potentieel gevaarlijke machines
De in bijlage IV opgenomen lijst van machines met een verhoogd risico is gewijzigd met het oog op de interpretatieproblemen die de bestaande lijst opleverde, met name de punten 1.1 tot en met 1.4 en punt 4. De punten 14 en 15 zijn nu van toepassing op alle 'verwijderbare mechanische overbrengingssystemen' en niet meer alleen op 'verwijderbare aftaktussenassen voor krachtoverbrenging '.
Draagbare werktuigen met explosieve lading zijn aan de lijst van machines toegevoegd; anderzijds zijn ook machines geschrapt: machines voor de vervaardiging van pyrotechnische producten, logische eenheden voor beveiligingsfuncties bij met twee handen te bedienen bedieningsorganen, kantelbeveiligingsinrichtingen (ROPS) en constructies ter beveiliging tegen vallende voorwerpen (FOPS).
Bijlagen V en VIII betreffende pseudo-machines en machines zonder intrinsiek gevaar
Er is een speciale bijlage toegevoegd betreffende de montagehandleiding van pseudo-machines (bijlage V). Ook bijlage VIII, betreffende de beoordeling van de overeenstemming voor een machine zonder intrinsiek gevaar voor de veiligheid en gezondheid, is toegevoegd.
Bijlagen VI, VII, IX, X en XI betreffende de beoordeling van de overeenstemming
De inhoud van de bijlagen die overeenkomen met de in Besluit 93/465/EEG beschreven modules (bijlagen VI, VII, X en XI) is hetzelfde gebleven, maar de formulering is gewijzigd om het gebruik ervan te vergemakkelijken.
Aan het technisch dossier, dat in verschillende modules aan de orde komt, is een afzonderlijke bijlage gewijd (bijlage VI) om te voorkomen dat deze tekst op verschillende plaatsen moet worden opgenomen.
Bijlage IX, betreffende de beoordeling van de geschiktheid van een machine in het licht van de geharmoniseerde normen, is toegevoegd met het oog op de praktijk die bestaat krachtens de richtlijn uit 1989, die vóór de goedkeuring van de modules is opgesteld. Deze procedure houdt een aanzienlijke vereenvoudiging in voor fabrikanten die ervoor hebben gekozen hun machines overeenkomstig geharmoniseerde normen te produceren; als deze zou worden geschrapt zou dat voor de ondernemingen een groot nadeel opleveren. De kosten van de toepassing van de richtlijn zouden hierdoor toenemen.
In de bijlagen IX (beoordeling van de geschiktheid in het licht van de geharmoniseerde normen) en X (EG-typeonderzoek) is gepreciseerd dat de aangemelde instantie het technisch dossier gedurende 15 jaar moet bewaren. Deze precisering ontbreekt in de modules.
Bijlage XI, betreffende de volledige kwaliteitsborging, is gewijzigd ten opzichte van de hiermee corresponderende module. Aangegeven wordt dat de fabrikant voor iedere door hem gefabriceerde machine over een technisch dossier moet kunnen beschikken, zodat hij kan reageren op een met redenen omkleed verzoek van een lidstaat die van mening is dat de machine in kwestie gebrekkig is.
Bijlage XII - Minimumcriteria voor de aanmelding van keuringsinstanties
Bijlage XII bevat minimumcriteria en komt overeen met de tekst van de huidige richtlijn.
De machinerichtlijn lijkt niet in strijd te zijn met ander communautair beleid, zoals de richtlijnen betreffende het gebruik van machines (Richtlijn 89/655/EEG, zoals gewijzigd).
10. EXTERNE RAADPLEGING
De afgelopen drie jaar zijn vele partijen geraadpleegd die verenigd zijn in de werkgroep die is ingesteld door het bij artikel 6 van deze richtlijn opgerichte machinecomité. Alle betrokken partijen op lidstaatniveau evenals de Europese organisaties van fabrikanten en vakbonden hebben hun mening kunnen geven en opmerkingen kunnen maken. Op grond van deze raadpleging kon worden vastgesteld in welke zin de bestaande richtlijn moest worden aangepast en konden oplossingen worden gezocht voor problemen bij de toepassing.
De definitieve versie van het voorstel tot herziening van de machinerichtlijn is voortgekomen uit drie opeenvolgende ontwerpen, die alle drie aan de werkgroep zijn voorgelegd. Voorzover mogelijk zijn de kritiek en opmerkingen van de lidstaten alsook van de Europese brancheorganisaties en vakbonden en in het bijzonder van het Raadgevend Comité voor de veiligheid, de hygiëne en de gezondheidsbescherming op de arbeidsplaats erin verwerkt.
Deze beoordeling van het effect van de herziening van de richtlijn op de Europese economie en met name op het MKB is gebaseerd op een studie die in opdracht van de Commissie door een externe organisatie is uitgevoerd. i
Opgemerkt zij dat een reële kosten-batenanalyse van het ontwerp voor een herziening van de richtlijn voor iedere concrete situatie praktisch onmogelijk is aangezien de situaties zeer sterk kunnen variëren. In gesprekken met fabrikanten en gebruikers zijn wel meningen verzameld die gebaseerd zijn op de ervaringen met de toepassing van de huidige richtlijn.
De herziening heeft een meerledig doel:
- de rechtszekerheid vergroten door degenen die de richtlijn moeten naleven en degenen die de naleving ervan moeten waarborgen een duidelijkere, preciezere tekst te bieden waarin de bestaande onduidelijkheden zijn opgeheven en uitsluitsel wordt gegeven over de uiteenlopende uitlegging van de huidige tekst;
- het toepassingsgebied aanpassen en preciseren;
- een zo hoog mogelijk veiligheids- en gezondheidsniveau bereiken.
Uit de studie kunnen de volgende conclusies worden getrokken.
De machinerichtlijn dekt een onbepaald aantal categorieën producten. Het aantal fundamentele veiligheidseisen bedraagt naar schatting ten minste honderd. Uit de nieuwe interpretatiegids die de Commissie in 1999 heeft gepubliceerd blijkt dat de richtlijn aanleiding is geweest voor zeer belangrijke en uiteenlopende technische, juridische en praktische vraagstukken.
Over het algemeen wordt het voorstel tot herziening positief beoordeeld. Alle geraadpleegde personen vinden dat de herziening van de richtlijn helderheid biedt op vele punten waarvan de uitlegging totnogtoe onzeker was.
De geraadpleegde deskundigen zijn unaniem van mening dat de arbeidsveiligheid door de herziening aanzienlijk wordt verhoogd.
De balans van de gecreëerde financiële en administratieve belasting van fabrikanten en gebruikers zal volgens de geraadpleegde fabrikanten positief uitvallen. De afname van de belasting als gevolg van realistische preciseringen in de nieuwe tekst compenseert de eventuele geringe uitgaven die door enkele detailpunten worden gegenereerd.
Enkele punten moeten met name worden toegelicht.
a) Noodzakelijke uitlegging van de bestaande tekst
De geraadpleegde personen waren van mening dat deze doelstelling is bereikt. Met name de nieuwe formulering van enkele eisen en de definitie van de in de herziening gebruikte terminologie werden geprezen.
Veiligheidscomponenten
De in de herziening opgenomen lijst van veiligheidscomponenten is uitputtend; het bij de richtlijn opgerichte comité kan deze lijst bijwerken. De huidige tekst bevat een open lijst, waardoor er controverses over het toepassingsgebied zijn. Deze meningsverschillen vormden een aanzienlijke belemmering voor het bedrijfsleven.
Afstemming met de laagspanningsrichtlijn
Een ander belangrijk probleem is de vraag welke elektrische apparaten onder de machinerichtlijn vallen. Hierover is een eindeloze discussie gaande tussen machinefabrikanten en fabrikanten van elektrische en elektronische apparatuur, met name in het kader van de normalisatie. De herziening bevat een precieze lijst van producten die niet onder de machinerichtlijn vallen. Deze maatregel houdt geen verandering voor de fabrikanten in maar betekent ontegenzeggelijk een verbetering voor de organisatie van de normalisatiewerkzaamheden.
b) Wijziging van het toepassingsgebied
In de herziening wordt voorgesteld een aantal nieuwe producten in het toepassingsgebied op te nemen.
Draagbare werktuigen met explosieve lading
Deze werktuigen werden als vuurwapens beschouwd en waren als zodanig van het toepassingsgebied uitgesloten. Anders dan op concurrerende werktuigen die volgens een ander procédé werken, mocht de CE-markering er niet op worden aangebracht. De sector is zeer te spreken over deze wijziging.
Bouwliften, bestemd voor het heffen van personen of personen en goederen
Met de opname van bouwliften, bestemd voor het heffen van personen of personen en goederen in het toepassingsgebied van de richtlijn wordt een einde gemaakt aan een juridische lacune, want zij vallen onder geen enkele van toepassing zijnde Europese richtlijn. Hiermee wordt tevens het verzoek van het bedrijfsleven ingewilligd om deze producten van het vrije verkeer te laten profiteren.
Motoren
Met de expliciete uitsluiting van motoren, die onder specifiekere richtlijnen vallen, komt een einde aan de door fabrikanten gemelde administratieve onzekerheid. De kosten worden hiermee gereduceerd en de verstoring van de handel wordt opgeheven.
c) 'Pseudo-machines'
De bestaande richtlijn bevat bepalingen voor 'onderdelen' van machines. Deze profiteren van het recht op vrij verkeer door middel van een speciale verklaring. Het begrip 'onderdeel' was echter rekbaar; sommigen lieten er meer elementaire componenten onder vallen. De herziening geeft duidelijk aan dat het hier alleen om vrijwel voltooide machines gaat en bevat de verplichting de inbouwverklaring en een montagehandleiding aan de koper te overhandigen. Veel fabrikanten van pseudo-machines leveren al een montagehandleiding. De fabrikanten die dit nog niet doen, ramen de kosten voor het opstellen echter lager dan de kosten die ontstaan door hun wettelijke aansprakelijkheid. De ondervraagde fabrikanten benadrukten echter het belang van een redelijke uitlegging van deze eis. De montagehandleiding moet geen gebruiksaanwijzing worden die even uitgebreid is als die van een voltooide machine. Mits dit compromis in acht wordt genomen, zijn de kosten van deze maatregel aanvaardbaar.
d) Herziening van de fundamentele eisen
In dit punt komen alleen enkele fundamentele eisen aan de orde die in het bijzonder de aandacht van de geraadpleegde personen trokken.
Bediening
De herziening bevat de verplichting iedere werkplek uit te rusten met de noodzakelijke bedieningsorganen. Deze eis heeft geen gevolgen voorzover het organen betreft die voor iedere werkplek noodzakelijk zijn; de eis lijkt disproportioneel als deze inhoudt dat alle bedieningsfuncties op iedere werkplek aanwezig moeten zijn. Ten aanzien van de bediening van mobiele machines eist de herziening middelen om gebruik door onbevoegden te voorkomen. Deze maatregel kan tot gevolg hebben dat bepaalde voorzieningen moeten worden aangepast (systeem om het inschakelen van de machine aan bevoegde personen voor te behouden). Als de eis daadwerkelijk deze betekenis heeft, is deze niet disproportioneel ten opzichte van de ermee gewonnen veiligheid. Een nieuwe eis betreft bediening op afstand. Deze eis komt overeen met de stand van de techniek op dit punt als deze verder op redelijke wijze wordt geïnterpreteerd.
Cabines
De herziening bevat de eis dat de machine van een cabine moet zijn voorzien indien de werkomgeving gezondheidsrisico's met zich meebrengt. Aan de zeer algemene formulering van deze eis kleeft het probleem dat niet duidelijk is op welk punt de verplichtingen van de fabrikant ophouden en die van de gebruiker beginnen. Een excessieve uitlegging van deze tekst kan ertoe leiden dat de verantwoordelijkheid van de gebruiker kunstmatig op de fabrikant wordt afgewenteld. De extra kosten kunnen dan disproportioneel worden.
Blikseminslag
De herziening bevat de eis dat maatregelen ter voorkoming van blikseminslag moeten worden genomen indien de machine buiten is geïnstalleerd. Als deze eis zonder meer op ieder type machine wordt toegepast, kan dit zeer kostbaar worden.
Machines bestemd voor de cosmetische industrie
De eisen inzake hygiëne worden van toepassing verklaard op dit type machines, dat impliciet al werd bedoeld. A priori zal dit geen extra kosten opleveren omdat de fabrikanten deze eisen reeds toepassen.
e) Administratieve procedures en formele kant van de richtlijn
De richtlijn bepaalt dat een aangemelde instantie op grond van het dossier of het product moet bevestigen dat onder bijlage IV vallende materialen in overeenstemming zijn met geharmoniseerde normen. De betrokken fabrikanten betreuren dat de procedure volgens welke het technisch dossier kon worden gedeponeerd zonder dat onderzoek volgde, is geschrapt, aangezien deze weinig kosten met zich meebracht.
Anderzijds is voor machines waarvoor nu een EG-typeonderzoek moet worden uitgevoerd de kwaliteitsborgingsprocedure toegevoegd, wat de financiële en administratieve belasting van fabrikanten die machines per stuk of in een zeer kleine serie produceren zeer aanzienlijk vermindert. Het was bijna onmogelijk in ieder nieuw model de kosten van het EG-typeonderzoek te verdisconteren. De volledige kwaliteitsborging spreidt de kosten over de gehele productie.
Enkele ondervraagde fabrikanten spraken hun vrees uit voor een 'maximalistische' uitlegging van sommige nieuwe eisen, waarbij verder wordt gegaan dan de letter van de tekst van de herziening. Deze onwettige uitleggingen zouden kunnen leiden tot disproportionele kosten. Een redelijke lezing is een noodzakelijke voorwaarde voor het succes van de herziening. De herziening vormt een evenwichtig geheel uit het oogpunt van veiligheid alsook administratieve en financiële belasting. Deze tekst zou een gunstig onthaal moeten vinden bij de economische en sociale partners aangezien deze geen radicale veranderingen inhoudt ten opzichte van de huidige situatie.