Toelichting bij COM(2006)470 - Instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van bepaalde kunststof zakken uit China en Thailand en tot staking van de procedure betreffende de invoer van bepaalde kunststof zakken uit Maleisië - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2006)470 - Instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van bepaalde kunststof zakken uit China en Thailand en tot ... |
---|---|
bron | COM(2006)470 |
datum | 30-08-2006 |
Motivering en doel van het voorstel
Dit voorstel betreft de toepassing van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 van 23 december 2005 (hierna “de basisverordening” genoemd) in het kader van de procedure betreffende de invoer van bepaalde kunststof zakken uit de Volksrepubliek China (VRC), Maleisië en Thailand.
Algemene context
Dit voorstel wordt gedaan in het kader van de tenuitvoerlegging van de basisverordening en is het resultaat van een onderzoek dat werd verricht in overeenstemming met de in de basisverordening vastgestelde materiële en procedurele vereisten.
Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied
Er bestaan nog geen maatregelen betreffende de invoer van bepaalde kunststof zakken uit de VRC, Maleisië en Thailand.
Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de EU
Niet van toepassing.
Inhoudsopgave
Raadpleging van belanghebbende partijen
Partijen die belang hebben bij de procedure, werden overeenkomstig de bepalingen van de basisverordening al in de loop van het onderzoek in de gelegenheid gesteld hun belangen te verdedigen.
Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid
Er behoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid.
Effectbeoordeling
Dit voorstel vloeit voort uit de tenuitvoerlegging van de basisverordening. De basisverordening voorziet niet in een algemene effectbeoordeling, maar omvat wel een volledige lijst van voorwaarden die moeten worden beoordeeld.
Samenvatting van de voorgestelde maatregel(en)
Op 30 juni 2005 heeft de Commissie een antidumpingonderzoek ingesteld met betrekking tot de invoer van bepaalde kunststof zakken uit de VRC, Maleisië en Thailand. Uit het onderzoek bleek dat bepaalde kunststof zakken uit de VRC, Maleisië en Thailand tegen dumpingprijzen werden ingevoerd, waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap schade had geleden, terwijl voor de invoer van bepaalde kunststof zakken uit Maleisië geen dumping werd geconstateerd. Derhalve moet de procedure met betrekking tot de invoer van bepaalde kunststof zakken uit Maleisië worden gestaakt. Het onderzoek toonde ook aan dat het niet tegen het algemene belang van de Gemeenschap was om de maatregelen te nemen. De Raad wordt derhalve verzocht zijn goedkeuring te hechten aan bijgevoegd voorstel voor een verordening, die uiterlijk 29 september 2006 in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt moet worden.
Rechtsgrondslag
Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 van de Raad van 23 december 2005.
Subsidiariteitsbeginsel
Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.
Evenredigheidsbeginsel
Het voorstel is om de volgende redenen in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel:
De vorm van de maatregel is beschreven in bovengenoemde basisverordening en laat geen ruimte voor nationale besluitvorming.
Beschrijving van de wijze waarop de financiële en administratieve lasten voor de Gemeenschap, de nationale, regionale en plaatselijke overheden, de bedrijven en de burgers zo veel mogelijk worden beperkt en hoe zij in verhouding staan tot het doel van het voorstel: niet van toepassing.
Keuze van instrumenten
Voorgesteld instrument: verordening.
Een ander instrument zou om de volgende reden niet geschikt zijn: de basisverordening voorziet niet in andere mogelijkheden.
Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Gemeenschap.
1. Voorstel voor een
VERORDENING VAN DE RAAD
tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van bepaalde kunststof zakken uit de Volksrepubliek China en Thailand en tot staking van de procedure betreffende de invoer van bepaalde kunststof zakken uit Maleisië
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap i (hierna ‘de basisverordening’ genoemd), en met name op artikel 9,
Gezien het voorstel dat de Commissie na raadpleging van het Raadgevend Comité heeft ingediend,
Overwegende hetgeen volgt:
A. PROCEDURE
2. Inleiding van de procedure
3. Op 30 juni 2005 heeft de Commissie overeenkomstig artikel 5 van de basisverordening met een bericht (hierna ‘bericht van inleiding’ genoemd) in het Publicatieblad van de Europese Unie i de inleiding aangekondigd van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van kunststof zakken uit de Volksrepubliek China (hierna ‘de VRC’ genoemd), Maleisië en Thailand (hierna ‘de betrokken landen’) genoemd.
4. De procedure werd ingeleid naar aanleiding van een klacht die op 17 mei 2005 is ingediend door 29 communautaire producenten van kunststof zakken die een groot deel — in dit geval meer dan 25 % — van de totale productie van kunststof zakken in de Gemeenschap voor hun rekening nemen. Het bij de klacht gevoegde bewijsmateriaal betreffende de dumping van dit product en de daaruit voortvloeiende aanmerkelijke schade werd voldoende geacht om een antidumpingprocedure in te leiden.
5. Partijen bij de procedure
6. De Commissie heeft de volgende partijen officieel van de inleiding van de procedure in kennis gesteld: de communautaire producenten die de klacht hebben ingediend en hun organisatie, andere communautaire producenten, de producenten/exporteurs, de haar bekende betrokken importeurs, leveranciers, gebruikers en hun organisaties evenals de vertegenwoordigers van de landen van uitvoer. De belanghebbende partijen konden hun standpunt binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn schriftelijk uiteenzetten en verzoeken om te worden gehoord.
7. Gezien het grote aantal bekende producenten/exporteurs in de VRC, Maleisië en Thailand en het grote aantal bekende communautaire producenten en importeurs werd in het bericht van inleiding vermeld dat overwogen werd een steekproef samen te stellen voor de vaststelling van de dumping en schade overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening (voor nadere bijzonderheden betreffende de steekproef: zie hieronder).
8. Om de producenten/exporteurs in de VRC in de gelegenheid te stellen een verzoek in te dienen om als marktgericht bedrijf te worden behandeld of om een individuele behandeling te verkrijgen, heeft de Commissie de haar bekende producenten/exporteurs alsmede de autoriteiten van de VRC desgewenst aanvraagformulieren toegezonden. Honderdacht bedrijven en concerns hebben verzocht om de status van marktgericht bedrijf op grond van artikel 2, lid 7, van de basisverordening. Al deze bedrijven en concerns hierboven verzochten ook om individuele behandeling, voor het geval op grond van het onderzoek zou worden vastgesteld dat zij niet aan de voorwaarden voor de behandeling als een marktgericht bedrijf voldeden. Drie bedrijven verzochten alleen om individuele behandeling.
9. De Commissie heeft alle haar bekende belanghebbenden en alle andere ondernemingen die zich binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn hadden aangemeld, een vragenlijst toegezonden. Behalve de in de steekproeven opgenomen exporteurs, importeurs en bedrijfstak van de Gemeenschap, hebben ook twee detailhandelaren in de Gemeenschap de vragenlijst beantwoord.
10. Een aantal partijen hebben hun standpunt ook schriftelijk uiteengezet. Alle partijen die binnen de gestelde termijn om een onderhoud hadden verzocht en daarvoor bijzondere redenen hadden opgegeven, werden gehoord.
11. De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de voorlopige vaststelling van dumping, de daaruit voortvloeiende schade en het belang van de EG nodig had ingewonnen en gecontroleerd en zij heeft controles ter plaatse verricht bij de volgende ondernemingen:
Communautaire producenten:
- SP Metal, Parijs, Frankrijk en de ermee verbonden ondernemingen SP Metal Biel, Zaragoza, Spanje en Jet Sac SA, Auchel, Frankrijk
- Groupe Barbier SA, Ste Sigolene, Frankrijk
- Plasticos Romero SA, Murcia, Spanje
- Plasbel SA, Murcia, Spanje
- Alplast SA, Ste Marie aux Mines, Frankrijk
Niet-verbonden importeurs in de Gemeenschap:
- FIPP GmbH & Co KG en de ermee verbonden onderneming DEISS GmbH & Co KG, Hamburg, Duitsland
Producenten/exporteurs en verbonden ondernemingen in de landen van uitvoer:
VRC
- Cedo Shanghai Ltd., Shanghai
- Chun Yip Plastics (Shenzhen) Ltd., Shenzhen
- Huizhou Jun Yang Plastics Co., Ltd., Huizhou
- Suzhou Guoxin Group Co., Ltd., Taicang
- Wuxi Jiayihe Packaging Co., Ltd. en Wuxi Bestpac Packaging Co., Ltd., Wuxi
- Zhongshan Qi Yu Plastic Products Co., Ltd., Zhongshan
- Weifang Lefu Plastic Products Co., Ltd., Weifang
- Jinguan (Longhai) Plastics Packing Co., Ltd., Longhai
- Sunway Kordis (Shanghai) Ltd. en Shanghai Sunway Polysell Ltd., Shanghai
- Nantong Huasheng Plastic Products Co.,Ltd., Nantong
Maleisië
- Dragonpak Industries (M) S/B, Johor Bahru
- Europlastics Malaysia S/B, Shah Alam
- Hond Tat Industries S/B, Klang
- Plastic V S/B, Klang
- Poly Carrier Industries S/B, Klang
- Sido Bangun S/B, Negri Sembilan
Thailand
- King Pac Industrial Company Limited, Chonburi
- Multibax Public Co., Ltd., Chonburi
- Naraipak Co., Ltd., Bangkok
- Sahachit Watana Plastic Industry Co., Ltd., Bangkok
- Thai Plastic Bags Industries Co., Ltd., Nakornpathorn
Verbonden importeurs in de Gemeenschap:
- Cedo Limited UK, Telford, Verenigd Koninkrijk
- Cedo GmbH, Mönchengladbach, Duitsland
- Europackaging plc, Birmingham, Verenigd Koninkrijk
- 3S’s Limited, Upton-upon-Severn, Verenigd Koninkrijk
- Kordis Limited en Kordis BV, Stratford-upon-Avon, Verenigd Koninkrijk
- Onderzoektijdvak
- Het onderzoek naar de dumping had betrekking op de periode van 1 april 2004 tot en met 31 mei 2005 (hierna ‘het onderzoektijdvak’ genoemd). Het onderzoek naar de schade had betrekking op de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 mei 2005 (hierna ‘de beoordelingsperiode’ genoemd).
B. STEEKPROEVEN
12. Steekproef van producenten/exporteurs in de VRC, Maleisië en Thailand
13. Gezien het grote aantal producenten/exporteurs in de VRC, Maleisië en Thailand werd, zoals hierboven vermeld, in het bericht van inleiding voorgesteld overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening gebruik te maken van steekproeven.
14. Om de Commissie in staat te stellen te besluiten of het nodig was van een steekproef gebruik te maken en — indien dat het geval was — daartoe een selectie te verrichten, werd producenten/exporteurs verzocht zich binnen 15 dagen na de opening van het onderzoek bekend te maken en basisgegevens te verstrekken over hun uitvoer, binnenlandse verkoop en de naam en activiteiten te vermelden van alle ondernemingen waarmee zij banden hadden die betrokken waren bij de productie en/of verkoop van het voornoemde product. Tevens werd overleg gepleegd met de autoriteiten van de VRC, Maleisië en Thailand.
15. Honderdacht ondernemingen en concerns uit de VRC, 36 bedrijven uit Maleisië en 17 uit Thailand hebben zich aangemeld en de verlangde informatie binnen de vastgestelde termijn verstrekt. Slechts 104 ondernemingen en concerns uit de VRC, 31 ondernemingen uit Maleisië en 14 uit Thailand gaven evenwel aan het betrokken product in het onderzoektijdvak naar de Gemeenschap te hebben uitgevoerd.
16. De producenten/exporteurs die het voornoemde product in het onderzoektijdvak naar de Gemeenschap hadden uitgevoerd en bereid waren in de steekproef te worden opgenomen, werden als medewerkende bedrijven beschouwd en voor de steekproef in aanmerking genomen.
17. De medewerkende producenten/exporteurs vertegenwoordigden ongeveer 95 % van de totale uitvoer van het betrokken product uit de VRC, 96 % van die uit Maleisië en 88 % van die uit Thailand naar de Gemeenschap.
18. De resterende ondernemingen waren handelaren of producenten/exporteurs die in het onderzoektijdvak niet naar de Gemeenschap hadden uitgevoerd. Daarom zal voor deze bedrijven geen dumpingmarge worden vastgesteld.
19. Producenten/exporteurs die zich vóór het verstrijken van de bovenvermelde termijn niet hadden aangemeld, werden beschouwd als ondernemingen die niet aan het onderzoek meewerkten.
20. Overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening werd bij de samenstelling van de steekproef rekening gehouden met de volgende criteria: de hoeveelheden die de producent/exporteur naar de Gemeenschap uitvoert en de hoeveelheden die de producent/exporteur op de binnenlandse markt verkoopt. Om de hieronder uiteengezette redenen werd het nodig geacht een voldoende aantal bedrijven dat op de binnenlandse markt verkoopt in de steekproef op te nemen. Derhalve werden een aantal grote exporterende bedrijven met een representatieve verkoop op de binnenlandse markt in de steekproef opgenomen.
21. Daarom heeft de Commissie oorspronkelijk tien Chinese producenten/exporteurs, zes Maleisische producenten/exporteurs en zes Thaise producenten/exporteurs voor de steekproef geselecteerd. De geselecteerde bedrijven namen omstreeks 52 %, 62 % en 71 % van het voornoemde product uit respectievelijk de VRC, Maleisië en Thailand voor hun rekening.
22. Overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening werden de medewerkende producenten/exporteurs en de autoriteiten van de betrokken landen in de gelegenheid gesteld op de samenstelling van de steekproef te reageren.
23. Een aantal Chinese exporteurs betoogde dat zij in de steekproef hadden moeten worden opgenomen vanwege bijzondere omstandigheden met betrekking tot hun bedrijven zoals: productsoorten, bedrijfsmodel, kostenstructuur of banden met in Hongkong of in de EU gevestigde ondernemingen. Het zou echter onpraktisch zijn geweest – overeenkomstig de basisverordening – is het niet verplicht om te streven naar een steekproef waarin recht zou worden gedaan aan alle bovengenoemde factoren, gezien de hoeveelheid informatie en de voor de samenstelling van de steekproef beschikbare tijd. Bovendien staat de basisverordening toe het onderzoek te beperken tot de grootste representatieve exporthoeveelheden die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kunnen worden onderzocht.
24. Eén Chinese exporteur stelde dat de Commissie volgens de antidumpingovereenkomst van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) eenvoudigweg de exporteurs die de grootste hoeveelheden naar de Gemeenschap uitvoeren had moeten selecteren, zonder te letten op de omvang van de binnenlandse verkoop. Artikel 6, lid 10, van deze overeenkomst bepaalt onder meer dat een steekproef van exporteurs kan worden samengesteld op basis van “het hoogste percentage van het exportvolume uit het betrokken land dat redelijkerwijs onderzocht kan worden”. Deze uitleg van artikel 6, lid 10, van de antidumpingovereenkomst dient te worden afgewezen. In de eerste plaats sluit de formulering van artikel 6, lid 10, van de antidumpingovereenkomst in generlei opzicht uit dat exporteurs met een representatieve verkoop op de binnenlandse markt eveneens in de steekproef worden opgenomen. In de tweede plaats heeft de samenstelling van een steekproef tot doel een zo groot mogelijk aantal representatieve gegevens te verzamelen, op basis waarvan een dumpingmarge zou kunnen worden berekend. In dit verband is het van essentieel belang dat bedrijven die het betrokken product op de binnenlandse markt verkopen bij de steekproef worden betrokken, zodat de normale waarde, de verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten (hierna ‘VAA-kosten’ genoemd) en de winst overeenkomstig artikel 2, leden 1 tot en met 6, van de basisverordening kunnen worden vastgesteld. Voor bedrijven die voldoen aan de criteria om als marktgericht bedrijf te worden behandeld zou het problematisch zijn om de normale waarde vast te stellen zonder over voldoende informatie over de VAA-kosten en de winst te beschikken. Daarom moet het grootste exportvolume dat redelijkerwijs kan worden onderzocht ook ten minste een voldoende aantal bedrijven omvatten die in het onderzoektijdvak op de binnenlandse markt hebben verkocht. Als gevolg hiervan zijn slechts de grote producenten/exporteurs die ook een belangrijk deel van de binnenlandse verkoop voor hun rekening nemen, geselecteerd overeenkomstig artikel 6, lid 10, van de antidumpingovereenkomst en artikel 17 van de basisverordening.
25. Tijdens het onderzoek werd vastgesteld dat Wuxi Jiayihe Packaging Co., Ltd. en Wuxi Bestpac Packaging Co., Ltd bij vergissing hadden opgegeven grote hoeveelheden van het betrokken product naar de EG te hebben uitgevoerd: zij hadden dit echter niet zelf geproduceerd, maar voor andere producenten/exporteurs verwerkt. Daar zij slechts een geringe hoeveelheid van hun eigen productie verkochten, werd de onderneming uit de Chinese steekproef verwijderd. Gezien het feit dat het bedrijf evenwel reeds was geïnspecteerd, zal het een individueel onderzoek ondergaan.
26. De Malaysian Plastic Manufacturers Association wees erop dat een van de bedrijven die niet voor de steekproef was geselecteerd, zijn plaatselijke verkoop van kunststof zakken van een verbonden onderneming niet had gemeld en in de steekproef had moeten worden opgenomen. Aangezien de Commissie de informatie betreffende deze onjuiste melding tijdig heeft ontvangen, is zij ermee akkoord gegaan om dat bedrijf in de steekproef op te nemen in plaats van een eerder geselecteerd bedrijf dat een geringere hoeveelheid uitvoerde.
27. Er werden vragenlijsten aan de 22 oorspronkelijk voor de steekproef uitgekozen bedrijven gestuurd, die door alle binnen de vastgestelde termijn beantwoord werden, met uitzondering van een Thais bedrijf dat voor de steekproef was geselecteerd maar naderhand van medewerking afzag.
28. Gelet op het grote aantal betrokken landen en partijen en op de termijnen kwam de Commissie tot de conclusie dat geen individueel onderzoek bij de producenten/exporteurs met het oog op de toepassing van artikel 9, lid 6, en artikel 17, lid 3, van de basisverordening kon worden toegestaan omdat dit een te zware werklast zou vormen en een tijdige voltooiing van het onderzoek in de weg zou staan. De Commissie stelde derhalve alle medewerkende producenten/exporteurs ervan in kennis dat zij niet voornemens was om verzoeken om individuele onderzoeken in te willigen. Bovendien kwamen er binnen de in het bericht van inleiding vastgestelde termijn van veertig dagen ook geen dergelijke verzoeken binnen.
29. Het verdient vermelding dat één onderneming in China, die weliswaar niet voor de steekproef was uitgekozen, maar toch aan het onderzoek meewerkte, een verzoek tot naamsverandering – van Jiangmen Xiefeng Plastic Co., Ltd. in Jiangmen Toptype Plastic Products Co., Ltd – heeft ingediend. Er werd bewijsmateriaal overgelegd waaruit bleek dat het hier alleen een verandering van de naam van dezelfde rechtspersoon betrof en dat daarom de status, de structuur of de eigenaar van de onderneming niet veranderde. De naam werd daarom in de bijlage bij de verordening dienovereenkomstig gewijzigd.
30. Steekproef van communautaire producenten
31. Gezien het grote aantal communautaire producenten werd in het bericht van inleiding voorgesteld een steekproef samen te stellen overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening. Hiertoe werd de communautaire producenten verzocht gegevens te verstrekken over de productie en verkoop van het soortgelijk product.
32. Er hebben zich 34 communautaire producenten aangemeld die de in het bericht van inleiding verlangde informatie hebben verstrekt. In totaal vijf ondernemingen (drie in Frankrijk en twee in Spanje) werden voor de steekproef geselecteerd, aangezien zij de grootste representatieve productiehoeveelheid in de Gemeenschap (ongeveer 18 %) voor hun rekening namen die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs onderzocht kon worden. Overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening werd overleg gepleegd met de organisatie van communautaire producenten, die geen bezwaar heeft aangetekend. Alle in de steekproef opgenomen communautaire producenten verleenden medewerking en zonden de beantwoorde vragenlijst binnen de termijnen in. Voorts legden de resterende klagende producenten en de producenten die het onderzoek steunden en die gevestigd waren in België, Denemarken, Frankrijk, Nederland, Polen, Portugal, Spanje en het Verenigd Koninkrijk, naar behoren bepaalde gegevens over ten behoeve van de beoordeling van de schade.
33. Steekproef van importeurs
34. Gezien het grote aantal importeurs in de Gemeenschap werd in het bericht van inleiding vermeld dat overwogen werd een steekproef samen te stellen overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening. De Commissie heeft de importeurs in dat verband verzocht gegevens te verstrekken over de invoer en de verkoop van het betrokken product.
35. Aan de hand van de ontvangen informatie heeft de Commissie vijf importeurs in drie lidstaten geselecteerd: twee in Frankrijk, één in Duitsland en twee in het Verenigd Koninkrijk. Twee bekende organisaties van importeurs werden geraadpleegd. Deze importeurs vertegenwoordigden het grootste representatieve verkoopvolume van bekende importeurs in de Gemeenschap (ongeveer 9 %) dat binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht. Uiteindelijk hebben twee importeurs aan het onderzoek meegewerkt en de vragenlijst beantwoord.
36. Mededeling van feiten en overwegingen
37. Alle partijen werden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie voornemens was de instelling van een definitief antidumpingrecht ten aanzien van de invoer van kunststof zakken uit de VRC en Thailand en de beëindiging van de procedure met betrekking tot invoer uit Maleisië aan te bevelen. Zij kregen tevens de gelegenheid om opmerkingen te maken binnen een bepaalde termijn na de bekendmaking van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan de definitieve maatregelen worden genomen.
38. De mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de belanghebbende partijen zijn in overweging genomen en waar nodig zijn de bevindingen dienovereenkomstig gewijzigd.
C. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT
39. Algemeen
40. Kunststof zakken van polyethyleen worden in het algemeen via de detailhandel verspreid aan consumenten die ze voornamelijk voor het vervoer van inkopen, de verpakking van levensmiddelen en de verwijdering van huishoudafval gebruiken.
41. Het betrokken product
42. Bij het betrokken product gaat het om kunststof zakken met een gehalte aan polyethyleen van minimaal 20 gewichtspercenten en met een dikte van niet meer dan 100 micrometer (hierna ‘kunststof zakken’ genoemd) uit de VRC, Maleisië en Thailand. Het betrokken product valt onder de GN-codes ex 3923 21 00, ex 3923 29 10 en ex 3923 29 90.
43. Kunststof zakken worden vervaardigd van polyethyleen-polymeren door extrusie in een doorlopende buisvorm, door de injectie van lucht, gevolgd door snijden en zo nodig lassen, bedrukken en het aanbrengen van handvatten en/of sluitingen. De zakken kunnen worden vervaardigd van polyethyleen van uiteenlopende densiteit waarin andere harsen of toevoegingsmiddelen worden vermengd. De samenstelling van het materiaal is van invloed op de eigenschappen van de zak zoals sterkte, houdbaarheid of afbreekbaarheid, die voor verschillende toepassingen benodigd kunnen zijn.
44. In de loop van het onderzoek betoogden de autoriteiten van de VRC en diverse importeurs en exporteurs dat het onderzoek te breed van opzet was, aangezien het producten zoals draagtassen, vuilniszakken, diepvrieszakken en zakken voor fruit en groenten omvatte die qua fysieke kenmerken, prijsstelling, verkoopkanalen, eindgebruik en in de perceptie van de consument van elkaar zouden verschillen. Eén exporteur en diverse importeurs verzochten met name om gripzakken (hersluitbare zakken van polyethyleen) vanwege vermeende verschillen in grondstof, productieprocedé, vormgeving, gebruik, distributie, perceptie van de consument en prijs bij het onderzoek buiten beschouwing te laten. Een andere importeur voerde een soortgelijk argument aan ten aanzien van geldzakjes die over een aantal unieke technische en fysieke kenmerken zouden beschikken en slechts door een beperkt aantal bedrijven worden vervaardigd.
45. Voorts meende één Maleisische exporteur dat een aantal van hun draagtassen van het onderzoek diende te worden uitgesloten vanwege een geoctrooieerd kenmerk van het dispensermechanisme ervan, aangezien zakken met deze kenmerken niet door de bedrijfstak van de Gemeenschap geproduceerd zouden kunnen worden. Dit geoctrooieerde kenmerk is weliswaar bedoeld om deze zakken een functioneel voordeel ten opzichte van andere draagzakken te geven, maar het levert onvoldoende verschil in fysieke kenmerken op om de zakken in kwestie als afzonderlijk product te beschouwen. Zij blijven in beginsel onderling verwisselbaar met andere draagtassen met of zonder geoctrooieerde kenmerken.
46. Hoewel het juist is dat er verschillende soorten kunststof zakken bestaan die voor uiteenlopende gebruiksdoeleinden, waaronder de bovengenoemde, bestemd zijn, bleek uit het onderzoek dat al deze soorten kunststof zakken, met inbegrip van de zakken met geoctrooieerde kenmerken, dezelfde fundamentele fysieke en chemische kenmerken bezitten: zij zijn in essentie flexibele, van polyethyleenfolie vervaardigde verpakkingsmiddelen die worden gebruikt voor het verpakken en het vervoer van producten. Het gebruik van de kunststof zakken is altijd identiek, zij het dat de vervoerde of verpakte “producten” kunnen variëren (bijvoorbeeld detailhandelproducten, levensmiddelen, afval). In dit verband dient te worden opgemerkt dat de basisverordening niet verlangt dat de onderzoeken betrekking hebben op producten die in alle opzichten identiek zijn, zoals bijvoorbeeld wat betreft productieproces, prijsstelling, verkoopkanalen, toepassingen of consumentenperceptie. Het is juist steeds de gangbare praktijk van de Commissie geweest om op grond van dezelfde fundamentele fysieke, technische en/of chemische kenmerken soorten producten als één enkel product te beschouwen.
47. Daarom worden alle verschillende soorten kunststof zakken die vallen onder de GN-codes ex 3923 21 00, ex 3923 29 10 en ex 3923 29 90 in het kader van dit onderzoek beschouwd als één enkel product.
48. Soortgelijk product
49. De Commissie heeft vastgesteld dat alle kunststof zakken die vervaardigd en verkocht worden op de binnenlandse markt van de VRC, Maleisië (dat ook als referentieland werd gebruikt) en Thailand, alsmede de kunststof zakken die uit de betrokken landen naar de Gemeenschap worden uitgevoerd en de kunststof zakken die in de Gemeenschap door de bedrijfstak van de Gemeenschap worden vervaardigd en verkocht dezelfde fysieke, chemische en technische eigenschappen hebben en voor dezelfde doeleinden worden gebruikt. Derhalve werd geconcludeerd dat alle soorten zakken soortgelijke producten zijn in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening
D. DUMPING
50. Algemene methode
51. De algemene methode die hieronder wordt uiteengezet, werd toegepast op alle medewerkende producenten/exporteurs in Maleisië en Thailand, alsmede op de medewerkende Chinese producenten/exporteurs die als marktgericht bedrijf werden behandeld. De bevindingen inzake dumping voor elk van de betrokken exportlanden beperken zich derhalve tot hetgeen voor elk van deze landen specifiek is.
52. Normale waarde
53. Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening heeft de Commissie in eerste instantie onderzocht of de verkoop van het betrokken product aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt voor elke producent/exporteur representatief was, dat wil zeggen of de op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid ten minste 5 % bedroeg van de naar de Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheid.
54. Vervolgens heeft de Commissie vastgesteld welke productsoorten die waren verkocht op de binnenlandse markt door ondernemingen met een in het algemeen representatieve binnenlandse verkoop identiek of rechtstreeks vergelijkbaar waren met de naar de Gemeenschap uitgevoerde soorten. Hierbij werden de volgende criteria gehanteerd: de gebruikte grondstof voor, de afmetingen, kleur, opdruk, sluiting, handvatten en de presentatie van de kunststof zakken.
55. De binnenlandse verkoop van een bepaalde productsoort werd als voldoende representatief beschouwd wanneer van die soort in het onderzoektijdvak op de binnenlandse markt aan onafhankelijke afnemers een hoeveelheid was verkocht die ten minste 5 % bedroeg van de hoeveelheid die naar de Gemeenschap was uitgevoerd.
56. De Commissie heeft vervolgens onderzocht of de binnenlandse verkoop van ieder soort kunststof zak in representatieve hoeveelheden door iedere onderneming in ieder land van uitvoer beschouwd kon worden als verkoop die had plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening. Hiertoe werd voor iedere uitgevoerde productsoort nagegaan welke hoeveelheid in het onderzoektijdvak op de binnenlandse markt met winst aan onafhankelijke afnemers was verkocht.
57. Wanneer meer dan 80 % van de totale verkoop van een bepaalde soort was verkocht tegen nettoverkoopprijzen die gelijk waren aan of hoger dan de berekende productiekosten en de gewogen gemiddelde prijs van die soort gelijk was aan of hoger dan de productiekosten, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs. Die prijs werd berekend als het gewogen gemiddelde van alle binnenlandse prijzen van die soort in het onderzoektijdvak, ongeacht de vraag of de gehele verkoop al dan niet winstgevend was geweest.
58. Wanneer de winstgevende verkoop van een productsoort 80 % of minder bedroeg van de totale verkoop van die soort of de gewogen gemiddelde prijs van die soort lager was dan de productiekosten, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs die als gewogen gemiddelde van uitsluitend de winstgevende verkoop van die soort werd berekend, mits deze 10 % of meer bedroeg van de totale verkoop van die soort.
59. Indien de winstgevende verkoop van een productsoort minder bedroeg dan 10 % van de totale verkoop van die soort luidde de conclusie dat deze soort in onvoldoende hoeveelheden werd verkocht om een binnenlandse prijs op te leveren die een geschikte basis kon bieden voor de vaststelling van de normale waarde.
60. Wanneer de binnenlandse prijzen van een bepaald door een producent/exporteur verkochte productsoort niet konden worden gebruikt om de normale waarde vast te stellen, moest een andere methode worden toegepast. In dat geval werd de normale waarde door de Commissie berekend overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening.
61. De normale waarde werd berekend door aan de – eventueel gecorrigeerde – fabricagekosten van de uitgevoerde soorten van iedere exporteur een redelijk bedrag voor VAA-kosten en een redelijke winstmarge toe te voegen.
62. In alle gevallen werden de VAA-kosten en de winst vastgesteld met gebruikmaking van de methoden van artikel 2, lid 6, van de basisverordening. De Commissie heeft met het oog hierop onderzocht of de VAA-kosten en de winst van de betrokken producenten/exporteurs bij verkoop op de binnenlandse markt betrouwbare gegevens waren.
63. Uitvoerprijs
64. In alle gevallen waarin het betrokken product naar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap werd uitgevoerd, werd de uitvoerprijs vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, namelijk aan de hand van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen.
65. Wanneer de uitvoer via verbonden, in de Gemeenschap gevestigde importeurs had plaatsgevonden, werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening berekend aan de hand van de prijs waartegen de ingevoerde producten voor het eerst aan een onafhankelijke afnemer waren doorverkocht, naar behoren gecorrigeerd voor alle kosten tussen invoer en wederverkoop en voor een redelijke marge voor de VAA-kosten en de winst. Hierbij werd gebruik gemaakt van de eigen VAA-kosten van de verbonden importeur. De winstmarge werd vastgesteld op basis van de informatie die verkregen was van medewerkende niet-verbonden importeurs.
66. Vergelijking
67. De normale waarde en de exportprijs werden vergeleken af fabriek.
68. Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Voor alle onderzochte producenten/exporteurs werden, voor zover nodig en gerechtvaardigd, correcties toegepast voor verschillen in de kosten van vervoer over land en zee, verzekering, laden, lossen en aanverwante kosten, verpakking, krediet en commissies.
69. Dumpingmarges
70. Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werden de dumpingmarges vastgesteld door vergelijking van een gewogen gemiddelde normale waarde per productsoort met een gewogen gemiddelde exportprijs per productsoort zoals hierboven vastgesteld.
71. De dumpingmarge voor medewerkende producenten/exporteurs die zich overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening hebben aangemeld, maar niet zijn opgenomen in de steekproef, werd overeenkomstig artikel 9, lid 6, van de basisverordening op basis van het gewogen gemiddelde van de dumpingmarges van de in de steekproef opgenomen ondernemingen vastgesteld.
72. Het is een vaste praktijk van de Commissie om verbonden producenten/exporteurs of producenten/exporteurs die tot hetzelfde concern behoren als één enkele entiteit te beschouwen en daarom voor deze exporteurs één enkele dumpingmarge vast te stellen. De berekening van individuele dumpingmarges kan immers ontduiking van de antidumpingmaatregelen aanmoedigen, zodat zij hun effect verliezen, aangezien verbonden producenten/exporteurs hun uitvoer naar de Gemeenschap kunnen kanaliseren via het bedrijf waarvoor de laagste individuele dumpingmarge is vastgesteld.
73. Overeenkomstig deze praktijk werden de verbonden producenten/exporteurs die tot dezelfde concerns behoren beschouwd als één enkele entiteit en werd voor hen één enkele dumpingmarge vastgesteld op basis van het gewogen gemiddelde van de dumpingmarges van de medewerkende producenten in de respectieve concerns.
74. Om de dumpingmarge vast te stellen voor de niet-medewerkende producenten/exporteurs werd eerst nagegaan in welke mate zij niet hadden meegewerkt. Hiervoor werd de totale uitvoer naar de Gemeenschap waarvan de medewerkende producenten/exporteurs melding hadden gemaakt vergeleken met de invoer volgens de gegevens van Eurostat.
75. Aangezien het niveau van medewerking in Maleisië en Thailand hoog was (meer dan 85 %), werd het wenselijk geacht de residuele dumpingmarge voor producenten/exporteurs die geen medewerking verleenden in elk van de betrokken landen vast te stellen op een niveau dat gelijk was aan het hoogste recht dat op de invoer van een wel medewerkende exporteur was ingesteld.
76. Wat betreft China, wordt erop gewezen dat, hoewel er over het algemeen sprake was van een grote mate van medewerking, drie producenten/exporteurs onjuiste en misleidende inlichtingen hebben verstrekt en derhalve overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening als niet-medewerkend werden aangemerkt (zie hieronder). Daar deze bedrijven opzettelijk medewerking hebben geweigerd, werd de residuele dumpingmarge voor alle niet medewerkende producenten/exporteurs in de VRC aan de hand van de beschikbare gegevens vastgesteld. Het werd daarom juist geacht de residuele dumpingmarge vast te stellen op het hoogste niveau van voor representatieve soorten vastgestelde marges die gelden voor een medewerkende exporteur die niet de status van marktgericht bedrijf of geen individuele behandeling had verkregen. Er waren geen aanwijzingen dat producenten/exporteurs die geen medewerking verleenden, een lagere dumpingmarge hadden toegepast.
77. Maleisië
78. Normale waarde
79. Drie bedrijven hadden over de hele linie een representatieve binnenlandse verkoop. Daar er geen overeenstemming bestond tussen binnenlandse en uitgevoerde productsoorten, moest de normale waarde voor deze bedrijven echter overeenkomstig de hierboven beschreven methode worden bepaald. Voor de drie bedrijven zonder een representatieve binnenlandse verkoop moest de normale waarde op gelijke wijze bepaald worden.
80. Voor de drie ondernemingen met een representatieve binnenlandse verkoop werd voor de bepaling van de normale waarde uitgegaan van de winst in het kader van normale handelstransacties en de op hun eigen binnenlandse verkoop gebaseerde VAA-kosten.
81. Voor de drie ondernemingen zonder representatieve binnenlandse verkoop werd een bedrag aan VAA-kosten vastgesteld op basis van de gemiddelde VAA-kosten van de drie ondernemingen met een binnenlandse verkoop.
82. Daar slechts één Maleisische exporteur het soortgelijk product met winst op de binnenlandse markt had verkocht, werd de berekening van de normale waarde voor de drie ondernemingen die niet op de binnenlandse markt verkochten overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder c), van de basisverordening op de gemiddelde winst gebaseerd die bij de verkoop van producten van dezelfde algemene categorie op de binnenlandse mark werd gemaakt, namelijk 5,5 %,.
83. Uitvoerprijs
84. De zes producenten/exporteurs voerden hetzij rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers, hetzij via in de Gemeenschap en Indonesië gevestigde verbonden handelsmaatschappijen uit naar de Gemeenschap. Wanneer de uitvoer via een verbonden importeur had plaatsgevonden, werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening berekend, zoals uiteengezet in overweging 53 hierboven.
85. Vergelijking
86. De normale waarde en de uitvoerprijzen werden vergeleken af fabriek, zoals beschreven in de overwegingen 54 en 55 hierboven, waarbij zo nodig overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties werden toegepast.
87. Voor de via Indonesië verlopende verkoop werd overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening een correctie van 3,3 % voor commissies toegepast. Het bedrag voor commissies was gebaseerd op de VAA-kosten van de Indonesische onderneming en een winstmarge van 3 %. Daar de winst van de Indonesische onderneming werd beïnvloed door de verkoop tussen verbonden ondernemingen, werd de winstmarge van 3 % vastgesteld op basis van de door een niet-verbonden handelaar behaalde winstmarge
88. Een andere exporteur verzocht om een correctie van zijn prijzen voor uitvoer naar de Gemeenschap, aangezien het meest recente (na het onderzoektijdvak gesloten) contract met de eindafnemer een prijsverhoging mogelijk maakte en zo – volgens de exporteur – de tijdens het onderzoektijdvak door hem geleden verliezen als gevolg van de gestegen grondstofprijzen kunnen worden gecompenseerd. Omdat er tijdens het onderzoektijdvak geen prijscorrectie heeft plaatsgevonden en het verband tussen het nieuwe contract en de kostenontwikkeling in het verleden niet kon worden aangetoond, kon aan dit verzoek geen gehoor worden gegeven.
89. Dumpingmarges
90. De dumpingmarges, uitgedrukt in procenten van de cif-invoerprijs, grens Gemeenschap, vóór inklaring, bedroegen:
Dragonpak Industries (M) S/B, Johor Bahru 0 %
Europlastics Malaysia S/B, Shah Alam 0 %
Hond Tat Industries S/B, Klang 4,0 %
Plastic V S/B, Klang 0 %
Poly Carrier Industries S/B, Klang 0 %
Sido Bangun S/B, Negri Sembilan 9,1 %
Medewerkende producenten/exporteurs die niet in de steekproef zijn opgenomen 7,3 %
Alle overige ondernemingen 9,1 %
91. De Commissie heeft onderzocht of kon worden aangetoond dat de voor het gehele land geldende dumpingmarge voor Maleisië boven het minimumniveau van 2% lag, waarin artikel 9, lid 3, van de basisverordening voorziet . Met het oog hierop werd het nodig geacht de bevindingen van de steekproef te extrapoleren, waarbij ook de bedrijven werden betrokken waarbij geen dumping werd vastgesteld, om de dumpingmarge van de niet in de steekproef opgenomen bedrijven te kunnen schatten. De dumpingmarge voor de steekproef, in procenten van de cif-waarde van de uitvoer van de exporteurs in de steekproef, bedroeg minder dan 2 %. Daarom lag de algemene, voor Maleisië vastgestelde dumpingmarge onder het minimumniveau. Daarom dient de procedure met betrekking tot de invoer van het betrokken product uit Maleisië te worden beëindigd en dienen er geen rechten te worden ingesteld.
92. De bedrijfstak van de Gemeenschap voerde aan dat artikel 9, lid 3, van de basisverordening niet voorziet in de vaststelling van een voor het gehele land geldende nihil- en minimale dumpingmarges.
93. De Commissie wees deze uitleg af. Artikel 9, lid 3, bepaalt duidelijk dat een procedure moet worden beëindigd indien de dumpingmarge minder dan 2 % bedraagt. Daar een procedure tegen een land wordt ingesteld, heeft deze specifiek betrekking op een voor het gehele land geldende marge.
94. De bedrijfstak van de Gemeenschap bracht eveneens naar voren dat artikel 9, lid 6, van de basisverordening bepaalt dat er bij de berekening van het antidumpingrecht dat geldt voor niet bij de steekproef betrokken medewerkende producenten/exporteurs geen rekening moet worden gehouden met nihil- en minimale marges. In dit artikel wordt echter slechts het voor die producenten/exporteurs geldende maximumrecht vastgelegd wanneer rechten worden toegepast. Daar het aantal Maleisische producenten/exporteurs van wie werd vastgesteld dat zij bij dumping betrokken waren, slechts een gering aandeel van de totale uitvoer uit Maleisië vertegenwoordigde, werd het, zoals in overweging 72 hierboven vermeld, juist geacht om de voor het gehele land geldende berekening te baseren op de extrapolatie van de bevindingen van de gehele steekproef.
95. Thailand
96. Normale waarde
97. Drie bedrijven hadden over de hele linie een representatieve binnenlandse verkoop. Daar er geen overeenstemming bestond tussen binnenlandse en uitgevoerde productsoorten, moest de normale waarde voor deze bedrijven echter overeenkomstig de hierboven beschreven methode worden bepaald. Voor de drie bedrijven zonder een representatieve binnenlandse verkoop, moest de normale waarde op gelijke wijze bepaald worden.
98. Voor die drie bedrijven werd gebruik gemaakt van de op hun eigen binnenlandse verkoop gebaseerde VAA-kosten. Voor de drie ondernemingen zonder representatieve binnenlandse verkoop werd een bedrag aan VAA-kosten vastgesteld op basis van de gemiddelde VAA-kosten van de drie ondernemingen met een binnenlandse verkoop.
99. Voor twee van de bedrijven met een representatieve binnenlandse verkoop werd de in het kader van normale handelstransacties behaalde winst gebruikt. Voor de derde onderneming met een representatieve binnenlandse verkoop kon de eigen winst niet worden gebruikt, aangezien minder dan 10 % van de verkoop in het kader van normale handelstransacties plaatsvond.
100. Daar geen enkele Thaise exporteur het betrokken product in het algemeen met winst op de binnenlandse markt had verkocht, werd overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder c), van de basisverordening gebruik gemaakt van een redelijke winstmarge, gebaseerd op de winst die één Thais bedrijf had gemaakt bij de verkoop van producten van dezelfde algemene categorie op de binnenlandse markt, voor de berekening van de normale waarde voor de twee ondernemingen die niet op de binnenlandse markt verkochten en het bedrijf dat minder dan 10 % in het kader van normale handelstransacties op de binnenlandse markt verkocht.
101. Uitvoerprijs
102. De vijf medewerkende producenten/exporteurs voerden rechtstreeks uit naar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap. De exportprijzen werden derhalve gebaseerd op de voor het betrokken product werkelijk betaalde of te betalen prijzen overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening.
103. Vergelijking
104. De normale waarde en de uitvoerprijzen werden vergeleken af fabriek, zoals hierboven beschreven, waarbij zo nodig overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties werden toegepast.
105. Dumpingmarges
106. De dumpingmarges, uitgedrukt in procenten van de cif-invoerprijs, grens Gemeenschap, vóór inklaring, bedroegen:
King Pac Industrial Co Ltd, Chonburi en Dpac Industrial Co., Ltd, Bangkok 14,3 %
Multibax Public Co., Ltd., Chonburi 5,1 %
Naraipak Co., Ltd. en Narai Packaging (Thailand) Ltd., Bangkok 10,4 %
Sahachit Watana Plastic Industry Co., Ltd., Bangkok 6,8 %
Thai Plastic Bags Industries Co., Ltd., Nakhonpathom 5,8 %
Medewerkende producenten/exporteurs die niet in de steekproef zijn opgenomen 7,9 %
Alle overige ondernemingen 14,3 %
107. Volksrepubliek China
108. Status van marktgericht bedrijf en individuele behandeling
109. Bij antidumpingonderzoeken betreffende producten uit de VRC wordt de normale waarde vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening in het geval van producenten voor wie is vastgesteld dat zij voldoen aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening. Uitsluitend om verwijzingen te vergemakkelijken, zijn deze criteria hieronder beknopt samengevat:
110. de bedrijven nemen hun besluiten en maken kosten als reactie op marktsignalen en zonder enige staatsinmenging van betekenis;
111. de boekhouding staat onder controle van een onafhankelijke instantie, is in overeenstemming met de hiervoor internationaal geldende normen en bestrijkt alle terreinen;
112. er zijn geen verstoringen van betekenis die nog voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie;
113. er zijn faillissements- en eigendomswetten die juridische zekerheid en stabiliteit verschaffen; en een
114. omrekening van munteenheden geschiedt tegen de marktkoers.
115. Van de in de steekproeven opgenomen producenten/exporteurs in de VRC verzochten 108 om behandeling als marktgericht bedrijf overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening en zij beantwoordden het desbetreffende aanvraagformulier voor producenten/exporteurs binnen de gestelde termijn. Drie bedrijven verzochten alleen om individuele behandeling en stuurden het aanvraagformulier om als marktgericht bedrijf te worden behandeld, zoals verlangd, gedeeltelijk ingevuld terug. Voor de tien onderzochte bedrijven heeft de Commissie alle gegevens die zij nodig had verzameld en de in het aanvraagformulier verstrekte gegevens ter plaatse gecontroleerd.
116. Vastgesteld is dat van de tien onderzochte Chinese producenten/exporteurs zeven hebben aangetoond dat zij aan de vijf criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening voldoen en dat daarom aan hen de status van marktgericht bedrijf moet worden toegekend, terwijl besloten werd om deze status aan één producent/exporteur te onthouden.
117. Voorts werd geconstateerd dat de twee overige onderzochte Chinese producenten/exporteurs en één niet in de steekproef opgenomen producent/exporteur onjuiste en misleidende inlichtingen hadden verstrekt in de zin van artikel 18 van de basisverordening.
118. Twee producenten/exporteurs vermeldden hun onderlinge relatie niet in de aanvraag om behandeling als marktgericht bedrijf en de antidumpingvragenlijst en één van hen diende onjuiste gegevens in om de bestaande relatie gedeeltelijk te versluieren.
119. In dit verband wordt erop gewezen dat het de vaste praktijk van de Commissie is om na te gaan of een groep van verbonden ondernemingen als geheel aan de voorwaarden voldoet om als marktgericht bedrijf te worden behandeld. Dit is noodzakelijk om te voorkomen dat een groep bedrijven de verkoop via een van de verbonden bedrijven in de groep met individuele rechten en de status van marktgericht bedrijf laat verlopen, indien maatregelen worden opgelegd. Daarom moet indien een dochteronderneming of een verbonden bedrijf het betrokken product produceert en/of verkoopt, worden opgegeven dat al dergelijke bedrijven met elkaar verbonden zijn, zodat de verbonden bedrijven één dumpingmarge ontvangen, als er maatregelen worden opgelegd. Voorts moeten alle verbonden bedrijven die betrokken zijn bij de vervaardiging of verkoop van het betrokken product de aanvraag om de behandeling als marktgericht bedrijf beantwoorden, zodat kan worden onderzocht of zij voldoen aan de in artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening vastgelegde criteria. Ook alle verbonden producenten zouden de vragenlijst moeten beantwoorden.
120. In het onderhavige geval hebben de verbonden bedrijven, hoewel beide afzonderlijk hebben voldaan aan de verplichting om een aanvraag voor behandeling als marktgericht bedrijf in te dienen, hun relatie trachten te verbergen. Aangezien de relatie niet werd vermeld, werd een van de beide verbonden bedrijven niet samen met het in de steekproef opgenomen andere bedrijf onderzocht, zoals normaliter het geval zou zijn geweest. Aan de hand van de bij de Commissie ingediende informatie kon derhalve geen adequaat onderzoek van alle verbonden bedrijven binnen de groep plaatsvinden. Dit had tot gevolg dat niet kon worden vastgesteld of de groep als geheel aan de voorwaarden om als marktgericht bedrijf te worden behandeld voldeed.
121. Daarom werden zowel de onderzochte producent/exporteur en het ermee verbonden bedrijf, een producent die betrokken was bij de vervaardiging en verkoop van het betrokken product, aangemerkt als producenten/exporteurs die geen medewerking verleenden.
122. Er werden bewijzen gevonden waaruit bleek dat het andere resterende bedrijf willens en wetens onjuiste inlichtingen over de uitvoer had opgegeven in zijn antwoorden op de vragenlijst en dat het tijdens het inspectiebezoek vervalste exportfacturen had overgelegd (zie overweging 112 hieronder). Daar het bedrijf was aangemerkt als niet-medewerkende exporteur, werd het niet relevant geacht een beslissing betreffende zijn aanvraag om behandeling als marktgericht bedrijf te nemen, omdat onder de gegeven omstandigheden voor dit bedrijf geen individuele dumpingmarge kon worden berekend.
123. De betrokken producenten/exporteurs en de bedrijfstak van de Gemeenschap werden in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken over bovengenoemde conclusies.
124. De in overweging 85 genoemde Chinese producent/exporteur kon niet aantonen dat hij aan de hierboven genoemde criteria 1, 2 en 3 voldeed en daarom werd hem de status van marktgericht bedrijf geweigerd. Uit het onderzoek naar deze onderneming en de ermee verbonden bedrijven bleek dat tot dit concern twee producerende bedrijven behoren, waarbij het om een Chinees bedrijf en een dochteronderneming van de in Hongkong gevestigde moedermaatschappij ging. De onderneming kon niet aantonen dat het management van dit filiaal niet onder invloed van de Chinese staat stond. Voorts stipuleert de bedrijfsvergunning van de Chinese producent dat een minimumpercentage van de productie moet worden uitgevoerd. Het bedrijf beweerde dat het van de lokale autoriteiten toestemming om op de binnenlandse markt te verkopen, d.w.z. een onbeperkte bedrijfsvergunning, kon verkrijgen. Het kon deze bewering echter niet met bewijzen staven, en het had niet verzocht om de verwijdering van deze kennelijke beperking uit zijn bedrijfsvergunning, noch had het zijn statuten gewijzigd waarin de uitvoerverplichting ook was vastgelegd. Daarom wordt geconcludeerd dat het bedrijf niet op adequate wijze heeft aangetoond vrijelijk en op flexibele wijze als reactie op marktsignalen te kunnen verkopen, aangezien dit ook de mogelijkheid zou inhouden om in het binnenland te verkopen. Deze beperking is te wijten aan een aanzienlijke mate van staatsbemoeienis, namelijk een bedrijfsvergunning die de handelingsvrijheid van het bedrijf tot de exportmarkt beperkt.
125. Om deze redenen werd het verzoek van de onderneming om individuele behandeling ook van de hand gewezen, aangezien het niet voldeed aan criteria van artikel 9, lid 5, onder b), te weten dat het vrij was de exportprijzen en -hoeveelheden vast te stellen.
126. Ook aan het tweede, hierboven genoemde criterium is niet voldaan, aangezien de dochteronderneming van de moedermaatschappij in Hongkong op kasbasis wordt geëxploiteerd en dat daarom geconcludeerd wordt dat zijn boekhouding niet voldoet aan het periodebeginsel in overeenstemming met de internationale boekhoudnormen (‘IAS’). Bovendien zijn de transacties van deze dochteronderneming niet van die van het andere producerende bedrijf gescheiden, waardoor er ernstige vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de nauwkeurigheid van de boekhouding van de beide bedrijven, met name in verband met de kosten. Bijgevolg is niet aan het tweede criterium voor de status van marktgericht bedrijf voldaan.
127. De onderneming toonde ook niet duidelijk aan hoe de grondgebruiksrechten en het fabrieksgebouw waren verworven en of zij kunnen worden afgeschreven. Daar de onderneming niet heeft aangetoond dat er geen belangrijke verstoringen van betekenis zijn die nog voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie met betrekking tot grondgebruiksrechten en de verwerving van de fabrieksgebouwen, is bijgevolg niet aan het derde criterium voor de status van marktgericht bedrijf voldaan.
128. In de bedrijfsvergunning en statuten van een andere Chinese producent/exporteur was een bepaling opgenomen dat 100 % van de productie van het bedrijf diende te worden uitgevoerd. Voor het bedrijf gold derhalve een uitvoerverplichting tijdens het onderzoektijdvak en de Commissie kwam aanvankelijk tot de conclusie dat het bedrijf niet in staat was om op grond van marktsignalen zakelijke beslissingen te nemen en dat daarom niet aan het eerste criterium voor de status van een marktgericht bedrijf werd voldaan. Dit bedrijf legde evenwel bewijzen over waaruit bleek dat deze beperkingen in maart 2006 waren opgeheven. Het bedrijf toonde voorts aan dat zijn besluit om tot en tijdens het onderzoektijdvak niet op de binnenlandse markt te verkopen uitsluitend genomen was vanwege de situatie van het bedrijf en zijn marktvooruitzichten en dat er daarom, ondanks de in de bedrijfsvergunning opgenomen uitvoerverplichting, feitelijk geen sprake was van staatsinmenging. Daar de bedrijfsvergunning niet langer de uitvoerverplichting bevatte en het bedrijf zijn bewering kon bewijzen dat de schijnbare beperking reeds voor de afschaffing ervan was achterhaald, voldeed het bedrijf aan het eerste criterium voor een marktgericht bedrijf.
129. De Chinese overheid en verscheidene exporteurs betoogden dat de Commissie uitsluitend de in de steekproef opgenomen bedrijven in aanmerking nam bij een besluit betreffende de status van marktgericht bedrijf en daarom niet inging op de aanvragen om behandeling als marktgericht bedrijf van ongeveer 100 niet in de steekproef opgenomen bedrijven. Volgens hen is de Commissie verplicht om individuele besluiten te nemen betreffende ingediende aanvragen om de status van marktgericht bedrijf, ongeacht het feit of een exporteur al dan niet bij de steekproef is betrokken.
130. In de eerste plaats dient erop te worden gewezen dat de Commissie zich tijdens deze procedure geconfronteerd zag met een ongekend aantal medewerkende exporteurs, namelijk meer dan 100. In deze omstandigheden moest de Commissie ervoor zorgen dat het onderzoek kon worden uitgevoerd met de beschikbare middelen binnen de wettelijk vastgestelde termijn en zonder afbreuk te doen aan de normen voor de beoordeling van aanvragen om behandeling als marktgericht bedrijf.
131. De Commissie is van oordeel dat de huidige bepaling inzake steekproeven (artikel 17 van de basisverordening) volledig toereikend is voor de situatie van bedrijven die de status van een marktgericht bedrijf aanvragen. Natuurlijk worden exporteurs zowel in landen met een markteconomie als in landen met een overgangseconomie door de aard van de steekproefprocedure niet individueel beoordeeld, en de conclusies voor de steekproef zullen ook op hen van toepassing zijn.
132. Voor situaties waarin een individueel onderzoek niet langer mogelijk is als gevolg van het grote aantal betrokken bedrijven is in artikel 17 van de basisverordening een algemene methode vastgesteld, namelijk de gebruikmaking van een representatieve steekproef. Er bestaat geen reden waarom deze methode ook niet kan worden toegepast in gevallen waarin het grote aantal bedrijven een groot aantal bedrijven omvat dat de status van marktgericht bedrijf aanvraagt.
133. De vraag of een in de steekproef opgenomen bedrijf de status van marktgericht bedrijf of individuele behandeling heeft aangevraagd, is slechts van technische aard en alleen van belang voor de methode om de dumpingmarge te berekenen. Hierbij gaat het alleen om de gegevens die worden gebruikt voor de berekening van de dumping van deze bedrijven, ongeacht of het daarbij om de eigen gegevens van het bedrijf of de gegevens van een referentieland gaat. Zoals bij elke andere steekproef wordt er een gewogen gemiddelde van alle in de steekproef genomen bedrijven vastgesteld, onafhankelijk van de methode die wordt gebruikt voor de berekening van de dumping voor ieder bedrijf op grond van de beoordeling inzake de status van marktgericht bedrijf of individuele behandeling. De status van marktgericht bedrijf of individuele behandeling hoeft dus niet het gebruik van normale steekproefmethoden in de weg te staan.
134. Door middel van een steekproef wordt in de eerste plaats gestreefd naar een evenwicht tussen enerzijds de administratieve noodzaak om een zaak binnen de verplichte termijnen te beoordelen en anderzijds een zo goed mogelijke individuele evaluatie. Het aantal aanvragen om behandeling als marktgericht bedrijf was in dit geval zo omvangrijk dat een individueel onderzoek van de aanvragen – zoals in andere gevallen wel plaatsvindt – in administratief opzicht onmogelijk was. Daarom werd het redelijk geacht om de voor alle in de steekproef opgenomen bedrijven vastgestelde gewogen gemiddelde marge toe te passen op alle daarin niet opgenomen bedrijven overeenkomstig de in overweging 17 beschreven criteria, zonder daarbij onderscheid te maken tussen bedrijven die de status van een marktgericht bedrijf of een individuele behandeling hadden verkregen of niet.
135. De bedrijfstak van de Gemeenschap vocht de verlening van de status van marktgericht bedrijf aan zes van de hierboven genoemde bedrijven aan.
136. De bedrijfstak voerde aan dat een van de bedrijven waaraan deze status was toegekend algemeen als staatsbedrijf wordt beschouwd, en dat aangezien dit bedrijf tot voor kort een van de belangrijkste handelsondernemingen in staatsbezit was, het waarschijnlijk nog steeds in een gunstige positie ten opzichte van de Chinese staat verkeerde en door deze werd beïnvloed. De bedrijfstak van de Gemeenschap wees er verder op dat de vermogensoverdracht van het voormalige staatsbedrijf aan het huidige bedrijf mogelijk overloopeffecten heeft. De Commissie heeft de eigendoms- en controlestructuren van dit bedrijf gecontroleerd en is tot de conclusie gekomen dat het sinds 2002 zonder staatsinmenging door particuliere investeerders wordt geleid. Ook heeft de Commissie de vermogensoverdracht van het staatsbedrijf onder de loep genomen en is ervan overtuigd dat deze marktconform heeft plaatsgevonden. Er is geen bewijsmateriaal overgelegd waardoor deze conclusies in twijfel worden getrokken. De bedrijfstak van de Gemeenschap betoogde eveneens dat het bedrijf een exportsubsidie had ontvangen en daarom niet de status van marktgericht bedrijf diende te ontvangen. De omvang en de aard van deze subsidie rechtvaardigen echter niet de weigering van deze status.
137. Met betrekking tot een ander bedrijf waaraan de status van marktgericht bedrijf was toegekend bepleitte de bedrijfstak van de Gemeenschap bepleitte het deze status te weigeren, aangezien de uitvoer van het bedrijf grotendeels in het kader van tolregelingen met het hierboven genoemde bedrijf vervaardigd worden. Daar uit het onderzoek is gebleken dat het eerstgenoemde bedrijf aan de criteria om als marktgericht bedrijf te worden behandeld voldoet, bestaan er geen redenen voor de veronderstelling dat dit bedrijf op grond van de tolregelingen tussen beide bedrijven niet aan de criteria voldoet.
138. Ten aanzien van een derde bedrijf waaraan de status van marktgericht bedrijf was verleend, bracht de bedrijfstak van de Gemeenschap naar voren dat het bedrijf tot dusverre nog geen winst heeft behaald en dus niet op marktvoorwaarden kon werken. De Commissie was echter van oordeel dat dit niet ongewoon was tijdens de aanloopfase en verenigbaar is met marktvoorwaarden. Ook wees de bedrijfstak van de Gemeenschap op het feit dat de bedrijfsvergunning van de onderneming tijdens het onderzoektijdvak een minimumuitvoerverplichting bevatte, die onverenigbaar is met het eerste criterium om als marktgericht bedrijf te worden behandeld. De Commissie is echter de mening toegedaan dat deze clausule geen daadwerkelijke beperking tijdens het onderzoektijdvak vormde. In de eerste plaats omdat deze beperking in de bedrijfsvergunning van 2005 verwijderd is, en in de tweede plaats omdat het percentage uitgevoerde producten steeds duidelijk boven de in de vroegere bedrijfsvergunning vastgelegde drempel lag, waaruit blijkt dat de beperking in de bedrijfsvergunning reeds verouderd was. Ten slotte bracht de bedrijfstak van de Gemeenschap naar voren dat uit een opmerking van een accountant betreffende de taxatie van de grondstoffen door dit derde bedrijf kon worden afgeleid dat de boekhouding ervan niet betrouwbaar was. De Commissie is echter van oordeel dat uit het feit dat de accountant deze opmerking heeft gemaakt en dat het bedrijf maatregelen heeft genomen om de situatie recht te zetten blijkt dat zijn boekhouding onafhankelijk gecontroleerd wordt en betrouwbaar is.
139. Bij een vierde bedrijf dat de status van marktgericht bedrijf had verkregen was volgens de bedrijfstak van de Gemeenschap sprake van staatsinmenging in het arbeidsbeleid van het bedrijf, aangezien de plaatselijke overheid de gebruikte arbeidsovereenkomst goedkeurde. Deze goedkeuring betrof echter het model van het contract en niet de afzonderlijke bepalingen ervan. Daarom werd dit niet als staatsinmenging gezien.
140. Tot slot betwistte de bedrijfstak van de Gemeenschap de verlening van de status van marktgericht bedrijf aan een vijfde bedrijf waarvan de statuten tijdens het onderzoektijdvak de bepaling bevatten dat de gehele productie moest worden uitgevoerd. Dit bedrijf verkocht het betrokken product evenwel zowel vóór als na het onderzoektijdvak op de Chinese binnenlandse markt. In 2005 heeft het bedrijf alle beperkingen uit zijn statuten verwijderd en daarom bestaat er geen reden om de status van marktgericht bedrijf niet te verlenen.
141. De beide in de overwegingen 87 tot en met 90 vermelde Chinese producenten/exporteurs die als niet-medewerkend werden aangemerkt, tekenden bezwaar aan tegen de conclusie van de diensten van de Commissie dat zij als niet-medewerkend dienden te worden behandeld en dat hun de status van marktgericht bedrijf onthouden moest worden. De bedrijven gaven evenwel geen overtuigende verklaring of verstrekten geen andere gegevens waardoor het bewijsmateriaal werd weerlegd waarover de Commissie beschikt en dat tijdens inspecties ter plaatse in een van de bedrijven werd verzameld. Derhalve werd bevestigd dat zij in het kader van deze procedure als niet-medewerkende producenten moesten worden behandeld en hun dienovereenkomstig de status van marktgericht bedrijf onthouden moest worden.
142. Het Raadgevend Comité werd geraadpleegd en de rechtstreeks betrokkenen werden op de hoogte gebracht. Op de voornaamste argumenten van de exporteurs en de bedrijfstak van de Gemeenschap is hierboven reeds ingegaan.
143. Niet-medewerking van bedrijven aan het onderzoek
144. De Commissie heeft verscheidene klachten ontvangen betreffende het in het laatste gedeelte van overweging 86 beschreven bedrijf waarin de geldigheid van de door de Commissie tijdens het onderzoek ter plaatse ontvangen informatie in zijn aanvraag om behandeling als marktgericht bedrijf en zijn antwoord op de vragenlijst in twijfel werden getrokken. Deze klachten werden nagetrokken en er werd inderdaad geconcludeerd dat de tijdens de controle ter plaatse overgelegde exportfacturen waren gemanipuleerd om een aanzienlijk hogere exportprijs te suggereren.
145. Het bewijsmateriaal werd aan het bedrijf voorgelegd, dat bestreed dat dit toereikend was om te concluderen dat het bedrijf geen medewerking verleende aan het onderzoek overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening. Het kon echter niet het verschil verklaren dat tussen deze documenten bestond, en daarom werd bevestigd dat het als een bedrijf moest worden behandeld dat geen medewerking verleende aan deze procedure. Gezien de aard van de niet-medewerking, d.w.z. de indiening van onjuiste informatie en de vervalsing van documenten, alsmede het tijdstip waarop dit werd vastgesteld, namelijk helemaal aan het einde van het onderzoek, moest de door dit bedrijf ingediende informatie volledig van de hand worden gewezen, aangezien niet kan worden uitgesloten dat andere overgelegde informatie en documenten op dezelfde manier zijn gemanipuleerd.
146. Normale waarde
147. Vaststelling van de normale waarde voor exporteurs/producenten waaraan de status van marktgericht bedrijf werd toegekend
148. Drie bedrijven van de zeven waaraan de status van marktgericht bedrijf was toegekend, hadden over de hele linie een representatieve binnenlandse verkoop. Daar er geen overeenstemming bestond tussen binnenlandse en uitgevoerde productsoorten, moest de normale waarde voor deze bedrijven echter overeenkomstig de hierboven beschreven methode worden bepaald. Voor de resterende vier bedrijven zonder representatieve binnenlandse verkoop, moest de normale waarde op gelijke wijze bepaald worden.
149. Voor de drie ondernemingen met een representatieve binnenlandse verkoop werd voor de bepaling van de normale waarde uitgegaan van de winst in het kader van normale handelstransacties en de op hun eigen binnenlandse verkoop gebaseerde VAA-kosten.
150. Voor de vier resterende ondernemingen zonder representatieve binnenlandse verkoop waaraan de status van marktgericht bedrijf was toegekend, werd een bedrag aan VAA-kosten vastgesteld op basis van de gemiddelde VAA-kosten van de drie ondernemingen met een representatieve binnenlandse verkoop.
151. Daar slechts één Chinese producent/exporteur waaraan de status van marktgericht bedrijf was toegekend het soortgelijk product met winst op de binnenlandse markt had verkocht, werd overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder c), van de basisverordening aan de hand van een redelijke winstmarge, gebaseerd op door dit ene bedrijf behaalde winst met de verkoop op de binnenlandse markt van dezelfde algemene categorie, de normale waarde vastgesteld voor de vier ondernemingen die niet op de binnenlandse markt verkochten.
152. Vaststelling van de normale waarde voor de producenten/exporteurs die niet als marktgericht bedrijf worden beschouwd
153. Referentieland
154. Volgens artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening moet de normale waarde voor producenten/exporteurs in landen met een overgangseconomie aan wie geen behandeling als marktgericht bedrijf wordt toegestaan, worden vastgesteld aan de hand van de prijs of de berekende waarde in een referentieland.
155. In het bericht van inleiding werden de Verenigde Staten voorgesteld als referentieland voor het vaststellen van de normale waarde voor de VRC. De Commissie verzocht alle belanghebbende partijen om reacties dienaangaande.
156. Verschillende belanghebbende partijen hebben gereageerd en Maleisië, Thailand, Indonesië of India als referentieland voorgesteld. Er was reeds informatie beschikbaar betreffende producenten in Maleisië en Thailand als gevolg van hun medewerking aan dit onderzoek. Voorts werd contact opgenomen met andere bekende bedrijven in de Verenigde Staten, Indonesië en India met de bedoeling om vast te stellen of die landen als referentielanden konden worden gebruikt. Slechts één bedrijf in de Verenigde Staten en twee bedrijven in India verklaarden zich bereid om medewerking te verlenen, maar van geen van deze producenten werden beantwoorde vragenlijsten ontvangen.
157. Doordat bedrijven in de andere mogelijke referentielanden geen medewerking verleenden, werd nagegaan of Maleisië eventueel in aanmerking kwam. Vastgesteld werd dat Maleisië een representatieve binnenlandse markt bezat, waar een breed aanbod van soorten van het betrokken product werd vervaardigd en verkocht en een groot aantal leveranciers een voldoende mate van concurrentie waarborgden. Uit het onderzoek bleek dat de drie in de steekproef opgenomen medewerkende producenten/exporteurs in Maleisië aanzienlijke hoeveelheden van het betrokken product op de binnenlandse markt in het kader van normale handelstransacties verkochten.
158. Na de publicatie van het informatiedocument van de Commissie waarin Maleisië als referentieland werd voorgesteld bracht de bedrijfstak van de Gemeenschap hiertegen in dat de Commissie de VS als referentieland moest gebruiken, gezien de kleine binnenlandse markt in Maleisië en de hoge invoerrechten daar in vergelijking met die van de Verenigde Staten.
159. Gezien de aanzienlijke verkoop op de Maleisische binnenlandse markt van het betrokken product werd dit argument verworpen. Voorts werd vastgesteld dat de invoerrechten in Maleisië weliswaar hoog waren (30 %), maar dat voor de invoer uit de ASEAN-landen een preferentieel tarief (5 %) gold dat overeenkwam met de rechten in de VS. Ook moet erop worden gewezen dat, hoewel de Commissie haar uiterste best heeft gedaan, medewerking van Amerikaanse producenten van het betrokken product uitbleef.
160. Doordat bedrijven in de VS, India en Indonesië niet wilden medewerken en er geen dumping uit Maleisië is geconstateerd, werd besloten Maleisië als referentieland voor de VRC te gebruiken.
161. Normale waarde
162. Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening werd de normale waarde voor de medewerkende producent/exporteur waaraan niet de status van marktgericht bedrijf was verleend, vastgesteld aan de hand van de gecontroleerde gegevens die een producent in het referentieland heeft verstrekt, d.w.z. de prijzen die op de binnenlandse markt van Maleisië voor vergelijkbare productsoorten zijn betaald of moeten worden betaald in het kader van normale handelstransacties, overeenkomstig de hierboven beschreven methode. Zo nodig werden die prijzen gecorrigeerd om een billijke vergelijking mogelijk te maken met die productsoorten die door de betrokken Chinese exporteur naar de Gemeenschap zijn uitgevoerd.
163. De normale waarde was dus de gewogen gemiddelde binnenlandse verkoopprijs van de medewerkende producenten in Maleisië met een representatieve binnenlandse verkoop bij levering aan onafhankelijke afnemers in het kader van normale handelstransacties.
164. Uitvoerprijs
165. De Chinese producenten/exporteurs voerden rechtstreeks uit naar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap of via in Hongkong en de Gemeenschap gevestigde handelsmaatschappijen. De exportprijzen werden bepaald met gebruikmaking van de hierboven beschreven algemene methode. Voor de via verbonden verkoopmaatschappijen in Hongkong verlopende verkoop werd overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening een correctie voor de commissies toegepast in gevallen waarin werd aangetoond dat deze verbonden verkoopmaatschappijen als commissionair hadden gehandeld. De commissiebedragen waren gebaseerd op de VAA-kosten van de verkoopmaatschappij en er werd gebruik gemaakt van een winstmarge van 3 % op basis van informatie die ingewonnen was bij niet-verbonden handelaren in Hongkong.
166. Vergelijking
167. De normale waarde en de uitvoerprijzen werden vergeleken af fabriek, zoals hierboven beschreven, waarbij zo nodig overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties werden toegepast.
168. Eén Chinese producent/exporteur vroeg om een correctie van de marktwaarde voor de verschillen in handelsstadium tussen de uitvoer en een deel van de verkoop op de binnenlandse markt overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder d), van de basisverordening. De door het bedrijf verlangde bedragen konden echter niet worden gerechtvaardigd door de overeenkomstige prijsverschillen op de binnenlandse markt en de correctie werd daarom niet toegestaan.
169. Dumpingmarges
170. De dumpingmarges, uitgedrukt in procenten van de cif-invoerprijs, grens Gemeenschap, vóór inklaring, bedroegen:
Cedo (Shanghai) Limited en Cedo (Shanghai) Household Wrappings Co., Ltd., Shanghai 7,4 %
Chun Yip Plastics (Shenzhen) Ltd., Shenzhen 14,8 %
Huizhou Jun Yang Plastics Co., Ltd., Huizhou 4,8 %
Jinguan (Longhai) Plastics Packing Co., Ltd., Longhai 5,1 %
Sunway Kordis (Shanghai) Ltd. en Shanghai Sunway Polysell Ltd., Shanghai 4,8 %
Suzhou Guoxin Group Co. Ltd, Suzhou Guoxin Group Taicang Yihe Import & Export Co., Ltd, Taicang Dongyuan Plastic Co., Ltd. en Suzhou Guoxin Group Taicang Giant Packaging Co., Ltd., Taicang 7,8 %
Zhong Shan Qi Yu Plastic Products Co., Ltd., Zhongshan 5,7 %
In de steekproef opgenomen producenten/exporteurs die geen individuele behandeling hebben verkregen en niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten/exporteurs 8,4 %
Wuxi Jiayihe Packaging Co., Ltd. en Wuxi Bestpac Packaging Co., Ltd., Wuxi (niet in de steekproef opgenomen) 12,8 %
Alle overige ondernemingen 28,8 %
171. Er werd een dumpingmarge berekend voor het medewerkende bedrijf in de steekproef dat niet de status van marktgericht bedrijf of een individuele behandeling had verkregen (zie hierboven) om een gemiddelde dumpingmarge voor de gehele steekproef te kunnen berekenen. Op dat bedrijf zullen echter geen individuele rechten van toepassing zijn, zoals in overweging 227 hieronder beschreven, aangezien het niet voor de status van een marktgericht bedrijf of een individuele behandeling in aanmerking kwam.
E. SCHADE
172. Productie in de Gemeenschap
173. Het betrokken product wordt in de Gemeenschap door honderden producenten vervaardigd. De bedrijfstak is sterk verbrokkeld en bestaat voornamelijk uit kleine en middelgrote ondernemingen.
174. Bij de berekening van de productie in de Gemeenschap in het onderzoektijdvak werd het geschatte verbruik in de Gemeenschap (zie overwegingen 158 en 159) als uitgangspunt genomen. De door Eurostat geregistreerde invoer naar de Gemeenschap werd in mindering gebracht op het verbruik. De aldus verkregen productie werd zo nodig op basis van de door de nationale organisaties van producenten verstrekte informatie gecorrigeerd. Deze hoeveelheid werd vervolgens in mindering gebracht op de geproduceerde hoeveelheden van de bedrijven die niet onder de definitie van de bedrijfstak van de Gemeenschap vallen (zie overweging 153 hieronder). De aldus berekende totale communautaire productie bedroeg 1 175 000 ton.
175. Volgens bepaalde producenten/exporteurs, importeurs en detailhandelaren bedroeg de productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap minder dan 25 % van de totale productie van de Gemeenschap en zou daarom de procedure wegens ontoereikende ondersteuning voor deze zaak moeten worden beëindigd. Dit standpunt was gebaseerd op het argument dat volgens een grote marktonderzoekorganisatie, AMI i, de geschatte hoeveelheid geëxtrudeerde polyethyleenfolie die voor de vervaardiging van het soortgelijk product was gebruikt, groter was dan het voor de beoordeling ter ondersteuning van het onderzoek gebruikte communautaire productiecijfer.
176. AMI verstrekt informatie over de sector die polyethyleenfolie vervaardigt in de volgende rapporten waarnaar door een aantal partijen wordt verwezen:
177. Polyethylene film extruders, 6th edition (ISBN 1 904188 12 5), en
178. Polyethylene film industry in Europe, 7th edition (en ISBN 1 904188 17 6)
179. Op verzoek van de Commissie gaf AMI toestemming om uit de hierboven genoemde rapporten te citeren. Er wordt op gewezen dat AMI in een mededeling bij deze rapporten verklaart dat het geen aansprakelijkheid aanvaardt voor fouten of omissies in de informatie, ongeacht of deze het gevolg zijn van nalatigheid, toeval of een andere oorzaak, en het evenmin aansprakelijkheid aanvaardt ten aanzien van de reputatie van vermelde firma’s en bedrijven. Voorts werd slechts toestemming gegeven informatie uit de bovengenoemde rapporten weer te geven onder voorbehoud dat AMI niet aansprakelijk was voor misinterpretaties door ondernemingen in de bedrijfstak die hebben samengewerkt met de Commissie of voor de interpretatie van de gegevens van AMI door de Europese Commissie.
180. Voorts wordt erop gewezen dat hoewel AMI in de beide rapporten bepaalde informatie verstrekt over de producenten van polyethyleenfolie, het geen schatting van de marktomvang van het onderzochte product in de Gemeenschap als zodanig geeft. In de AMI-rapporten worden de eindtoepassingen van geëxtrudeerde polyethyleenfolie als volgt geschat i:
Productgroep Eindtoepassingen van polyethyleenfolie (in %)
i) Coex-/lamineerfolie 8,2 %
ii) Overige foliën 6,8 %
iii) Krimpfolie 13,8 %
iv) Stretchfolie 14,4 %
v) Landbouw/bouwnijverheid 8,0 %
vi) Folie op rol 15,3 %
vii) Zakken voor zware lasten 7,5 %
ix) Vuilniszakken 5,8 %
x) Boodschappenzakken 8,3 %
xi) Andere zakken 11,9 %
TOTAAL 100 %
181. In de AMI-rapporten i wordt niet precies beschreven welke methoden worden gebruikt voor de berekening van productiecijfers of het verbruik van grondstoffen. In de rapporten wordt het polyethyleenverbruik voor folie-extrusie in Europa (zie overweging 139 hierboven) in 2004 op 7 699 000 ton geschat. Met productie bedoelt AMI verwerkingscijfers die – zoals uit het onderzoek is gebleken – in de regel voor de hoeveelheid door middel van een extruder verwerkte polyethyleen staan. In deze cijfers zijn bij de productie van zakken ook de hoeveelheden industrieel afval inbegrepen (snijafval, opstartafval en andere geëxtrudeerde folie van mindere kwaliteit) die tijdens het productieproces gerecycleerd worden. Daarom leidt recycling van dit afval tot dubbeltelling, aangezien bepaalde hoeveelheden van de oorspronkelijke, nog niet bewerkte grondstof meer dan eens het extrusieproces doorlopen.
182. AMI drukt alle productiecijfers uit in percentages van de eindtoepassingen van het verbruik van polyethyleen voor folie-extrusie in Europa. Het rapport bestrijkt de volgende landen: Frankrijk, Duitsland, Italië, het Verenigd Koninkrijk, de Benelux (België en Nederland), Scandinavië (Denemarken, Finland, Noorwegen en Zweden), Spanje, en andere West-Europese landen (Oostenrijk, Ierland, Griekenland, Portugal, Zwitserland) en Midden-Europese landen (Polen, Hongarije, Roemenië, Tsjechië en Slowakije) i. Het rapport laat van de lidstaten Estland, Letland, Litouwen, Malta en Cyprus buiten beschouwing, maar Zwitserland, Noorwegen en Roemenië, die buiten dit onderzoek vallen, zijn wel opgenomen.
183. Daar de cijfers van AMI betrekking hebben op een geografisch gebied dat niet met dat van de Gemeenschap overeenstemt, moest eerst het verbruik van polyethyleen voor extrusie in de Gemeenschap worden vastgesteld. Twee leveranciers van polyethyleenhars deelden in dit verband mee dat het verbruik van polyethyleenhars voor folie-extrusie in 2004 in de Gemeenschap tussen 6 100 000 en 6 500 000 ton lag. De hierna vermelde hoeveelheden worden daarom op basis van deze verbruiksmarge berekend.
184. De in overweging 134 bedoelde partijen voerden aan dat de categorieën vi), ix), x) en xi) van de in overweging 137 hierboven vermelde categorieën geheel of gedeeltelijk onder het onderzochte product moesten vallen.
185. Het lijkt duidelijk dat de categorie “boodschappenzakken” die 8,3 % (ofwel tussen 506 300 - 539 500 ton) van de eindtoepassingen uitmaakt, op basis van de fysieke kenmerken ervan, onder de definitie van het onderzochte product valt. Het is echter ook aannemelijk dat een gedeelte van de vuilniszakken, die in totaal 5,8 % (ofwel tussen 353 800 - 377 000 ton) vertegenwoordigen, niet onder deze definitie vallen, omdat tot vuilniszakken naar alle waarschijnlijkheid ook zakken van meer dan 100 micron dikte behoren en een deel van deze categorie dus van de definitie dient te worden uitgesloten.
186. Sommige partijen stelden dat tot 65 % van de categorie “folie op rol” (die 15,3 %[7] van de totale eindtoepassingen uitmaakt) onder de definitie van het onderzochte product viel. In dit verband wordt eraan herinnerd dat AMI zelf vermeldt dat tot deze categorie onder meer toepassingen behoren als folie voor stoomgoed, hygiënefolie, verpakkingsfolie voor keuken-, toiletrollen, zakdoekjes enz., en folie voor oppervlaktebescherming. Hierbij wordt er de aandacht op gevestigd dat de genoemde eindtoepassingen als “folie” gedefinieerd worden en dus niet onder de categorie zakken vallen. Bovendien bleek tijdens de in het kader van het onderzoek uitgevoerde controles ter plaatse in zeven productie-eenheden van vijf communautaire producenten in twee landen dat extern geëxtrudeerde folie op rol niet bij de vervaardiging van het soortgelijk product gebruikt werd. Voorts konden aan de hand van de controlebezoeken die afgelegd werden aan de ondernemingen van 21 producenten/exporteurs in de drie betrokken landen geen bewijzen worden gevonden dat extern geëxtrudeerde folie op rol bij de vervaardiging van het betrokken product gebruikt werd. Daarom moest het argument dat een groot deel van de categorie “folie op rol” bij de productie van het soortgelijk product in de Gemeenschap in aanmerking moest worden genomen, van de hand worden gewezen.
187. Ook meenden sommige partijen dat de in het rapport als “andere zakken” gedefinieerde toepassing, die 11,9 %[8] van de totale eindtoepassingen vertegenwoordigde, in de communautaire productiecijfers moest worden opgenomen. Deze partijen voerden evenwel geen bewijzen voor hun bewering in de vorm van gegevens betreffende hoeveelheden aan. Deze categorie wordt in “AMI’s guide to the polyethylene industry in Europe” in de productiecijfers voor de diverse landen als 'ander folie' aangeduid en wordt op dit niveau niet als zakken gedefinieerd. Het is weliswaar niet duidelijk welke producten AMI bij de categorie “andere zakken” indeelt, maar ten minste alle producten die niet onder de productomschrijving vallen zouden bij de schatting buiten beschouwing moeten blijven. Volgens één partij behoort tot de categorie andere zakken ook folie voor “FFS-levensmiddelenverpakking” (“form, fill and seal - packaging”), een soort verpakking waarbij een zak tijdens een geïntegreerd proces gevormd, gevuld en verzegeld wordt. FFS-apparatuur is in de regel volledig automatisch. Dit product wordt niet in de vorm van zakken verkocht en op de invoer van dit product zijn niet de GN-codes 3923 21 00, 3923 29 10 en 3923 29 90 van toepassing. Gezien het feit dat volgens de schattingen van de belanghebbende partijen het aandeel van het onderzochte product aan deze groep varieerde van 15 % tot 100 % en dat deze niet met bewijzen waren gestaafd, was het niet mogelijk een nauwkeurige schatting te maken van het deel van deze groep dat onder de definitie van het onderzochte product moest vallen. Aangezien er geen met bewijzen gestaafde gegevens dienaangaande beschikbaar waren, werd het redelijk geacht 50 % van deze productcategorie bij deze berekeningen in aanmerking te nemen. Daaruit volgt dat de productie voor deze groep in de orde van grootte van 363 000 tot 387 000 ton lag.
188. Enkele partijen beweerden dat wel 1 miljoen ton gerecycleerd materiaal voor de vervaardiging van het soortgelijk product werd gebruikt. Volgens AMI worden inderdaad ongeveer 1 miljoen ton i geregenereerd materiaal bij de polyethyleenextrusie gebruikt. AMI geeft niet nader aan welke productcategorieën hiervoor in aanmerking komen. Voorts bleek tijdens controles ter plaatse dat er maar een zeer beperkt aanbod van na verbruik gerecycleerd materiaal op de markt is, terwijl tijdens het productieproces ontstaan industrieel afval doeltreffend wordt gerecycleerd. In dit verband wordt erop gewezen dat als nieuw materiaal gebruikt industrieel afval reeds in de productiecijfers is opgenomen en dat wanneer deze hoeveelheid bij de productie meegerekend wordt, er sprake is van dubbeltelling. Het onderzoek toonde aan dat na verbruik gerecycleerd materiaal voornamelijk wordt gebruikt voor de vervaardiging van vuilniszakken. Volgens sommige partijen zou wel 25 % van de grondstof voor deze categorie van het soortgelijk product uit na verbruik gerecycleerd materiaal bestaan. Als wordt uitgegaan van de van de belanghebbende partijen ontvangen informatie, zou dit met een aandeel van 20 % bij de productie van deze zakken overeenkomen. Daar deze hoeveelheid door AMI nog niet is meegenomen in de schatting ten aanzien van het eindverbruik, dient deze hoeveelheid bij deze schatting van de productie opgeteld te worden. De hoeveelheid geproduceerde vuilniszakken werd met 20 % gecorrigeerd; dit leverde een extra productie van het betrokken product in de orde van grootte van 88 000 tot 94 000 ton op.
189. Dit levert op basis van de in de overwegingen 135 tot en met 145 uiteengezette factoren een totale geproduceerde hoeveelheid op die ligt tussen 1 311 000 en 1 398 000 ton van het onderzochte product. Deze schatting omvat echter alle vuilniszakken hoewel deze, zoals hierboven reeds uiteengezet, meer dan 100 micron dik kunnen zijn en derhalve niet onder de definitie van het product vallen. Daarom is hier sprake van een te hoge schatting van de productie.
190. Om de communautaire productie te kunnen berekenen moet de productie van 119 000 ton door de bedrijven die niet tot de bedrijfstak van de Gemeenschap worden gerekend, in mindering worden gebracht op de hierboven vermelde cijfers. Dit levert een communautaire productie op die tussen 1 193 000 en 1 279 000 ton van het onderzochte product ligt. De geschatte communautaire productie lag bij de inleiding van de procedure met 1 240 000 ton binnen deze marge en aan de drempel van 25 % voor de ondersteuning van het verzoek was tot de bovengrens van de marge voldaan.
191. De bovenstaande analyse maakt duidelijk dat de informatie waarnaar door bepaalde in overweging 134 vermelde partijen wordt verwezen de schatting van de Commissie van het onderzochte product in overweging 150 hieronder niet weerlegt.
192. Op grond van het bovengenoemde moeten de beweringen van deze partijen dat de aanvraag niet voldoende ondersteund werd, van de hand worden gewezen.
193. Definitie van de bedrijfstak van de Gemeenschap
194. Tijdens de inleiding van de procedure bedroeg de gezamenlijke productie van de 29 communautaire producenten die de klacht ondersteunden, 331 500 ton, d.w.z. 26,7 % van de totale, bij de inleiding van de procedure berekende communautaire productie van 1 240 000 ton. De gezamenlijke productie van de communautaire producenten die tegen de procedure gekant waren, bedroeg minder dan de helft van de productie van het bovengenoemde deel van de bedrijfstak dat de klacht ondersteunde.
195. Voorts wordt erop gewezen dat nog eens 21 bedrijven met een totale productie van 302 000 ton de klacht bij de inleiding van de procedure ondersteunden. In totaal werd de klacht derhalve ondersteund door een aantal communautaire producenten dat meer dan 50% van de totale productie van 1 240 000 ton in de Gemeenschap voor hun rekening nam.
196. Vijf van de klagende communautaire producenten verleenden geen medewerking aan het onderzoek. Zeven andere producenten die de procedure steunden, verleenden wel medewerking aan het onderzoek.
197. Drie andere medewerkende bedrijven werden uitgesloten van de definitie van de bedrijfstak van de Gemeenschap en hun productie werd daarom niet meegeteld met de productie van de bedrijfstak, aangezien een van deze bedrijven aanzienlijke hoeveelheden van zijn verbonden exporteur in China afnam en twee andere bedrijven in verhouding tot hun productie in de Gemeenschap aanzienlijke hoeveelheden uit de betrokken landen invoerden. Een vierde bedrijf dat zich verzette tegen de procedure en als communautair producent niet met het onderzoek meewerkte, werd eveneens van de definitie van de bedrijfstak van de Gemeenschap uitgesloten, aangezien het een verbonden producent/exporteur in een van de betrokken landen had en het aanzienlijke hoeveelheden van het betrokken product in de Gemeenschap invoerde in verhouding tot zijn productie in de Gemeenschap.
198. Bepaalde partijen beweerden dat het bedrijf dat zich tegen de procedure verzette, British Polyethylene Industries plc (‘BPI’), van de definitie van de bedrijfstak van de Gemeenschap was uitgesloten en dat daarom zijn productie geen onderdeel uitmaakte van de totale productie van de Gemeenschap, terwijl een ander bedrijf, dat de procedure ondersteunde, Cedo Ltd., onder de definitie was opgenomen, hoewel beide bedrijven zich in een vergelijkbare situatie bevonden, doordat zij zowel in de Gemeenschap als in de betrokken landen produceerden. In dit verband wordt erop gewezen dat beide bedrijven op gelijke voet werden behandeld en beide om de in overweging 153 hierboven uiteengezette redenen werden uitgesloten.
199. Volgens een aantal partijen dienden twee in de steekproef opgenomen communautaire producenten van de definitie van de bedrijfstak van de Gemeenschap te worden uitgesloten, aangezien zij aanzienlijke hoeveelheden van het betrokken product uit de VRC en Thailand invoerden. Alhoewel het vaste praktijk is om communautaire producenten die ook importeren van de bedrijfstak van de Gemeenschap uit te sluiten indien zij van de dumping worden afgeschermd of ervan profiteren, worden zij niet uitgesloten indien blijkt dat de communautaire producenten zich gedwongen zagen om tijdelijk en op zeer beperkte schaal gebruik te maken van invoer als gevolg van de neerwaartse prijsdruk op de markt van de Gemeenschap. In dit geval bedroeg de totale invoer van deze beide bedrijven in het onderzoekstijdvak respectievelijk 1% en 0,1% van hun totale productie. Gezien de kleine hoeveelheden die hier in het geding zijn, kunnen deze twee communautaire producenten wel degelijk worden beschouwd als behorend tot de bedrijfstak van de Gemeenschap in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening. Daarom werd het argument afgewezen.
200. De 24 communautaire producenten die een klacht hadden ingediend en de zeven andere producenten die met het onderzoek hebben meegewerkt werden daarom als de bedrijfstak van de Gemeenschap beschouwd in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening. In totaal vervaardigen deze bedrijven omstreeks 358 000 ton (of 31%) van de tijdens het onderzoek gemeten productie in de Gemeenschap.
201. Nog eens negen bedrijven, die goed waren voor 57 000 ton van de productie, hebben zich uitgesproken voor het onderzoek; deze bedrijven zijn er echter niet in geslaagd volledig mee te werken aan het onderzoek en werden dus niet tot de bedrijfstak van de Gemeenschap gerekend.
202. Verbruik in de Gemeenschap
203. Het zichtbare verbruik in de Gemeenschap werd vastgesteld aan de hand van gegevens in de door de klager ingediende klacht. Het marktonderzoek van de klagers op diverse markten en de gegevens die ontleend waren aan door twee handelsagenten verstrekte informatie dienden hierbij als uitgangspunt. De verzamelde informatie betreffende de markt in België, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland en Spanje werd vervolgens gebruikt om het communautaire verbruik in de resterende lidstaten te extrapoleren.
204. Uit bovengenoemde analyse bleek dat het verbruik in de Gemeenschap tussen het begin en het einde van de beoordelingsperiode met 6 % van 1 582 000 ton in 2001 tot 1 674 000 ton tijdens het onderzoektijdvak was toegenomen. Hierna volgen de gedetailleerde gegevens, uitgedrukt in ton:
Verbruik Onderzoektijdvak
1000 ton 1 1 1 1 1
Index
Bron: klacht
205. Invoer uit de betrokken landen
206. Cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de betrokken invoer
207. De Commissie heeft onderzocht of de invoer van kunststof zakken uit de betrokken landen overeenkomstig artikel 3, lid 4, van de basisverordening cumulatief moest worden beoordeeld. Dit artikel bepaalt dat de gevolgen van de invoer uit meer dan één land die terzelfder tijd aan een antidumpingonderzoek worden onderworpen uitsluitend cumulatief worden beoordeeld indien wordt vastgesteld dat a) de dumpingmarge voor het product uit elk land meer dan minimaal is in de zin van artikel 9, lid 3, van de basisverordening en de uit elk land ingevoerde hoeveelheid niet te verwaarlozen is, en b) een cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer gezien de concurrentieverhoudingen tussen de ingevoerde producten onderling en tussen de ingevoerde producten en het soortgelijke product uit de Gemeenschap, opportuun is.
208. Daar vastgesteld werd dat de algemene dumpingmarge voor Maleisië minder dan 2 % bedroeg, d.w.z. minder dan het minimum, werd de invoer uit Maleisië bij de cumulatieve beoordeling buiten beschouwing gelaten. De voor invoer uit de VRC en Thailand vastgestelde dumpingmarges lagen boven het minimumniveau van 2 % overeenkomstig artikel 9, lid 3, van de basisverordening. Bovendien waren de ingevoerde hoeveelheden producten uit de VRC en Thailand niet te verwaarlozen, aangezien de invoer uit de VRC tijdens het onderzoektijdvak een marktaandeel van 14,4 % vertegenwoordigde en die uit Thailand 4 %.
209. Wat de concurrentieverhoudingen betreft, bleek uit het onderzoek dat de fysieke basiskenmerken van het betrokken product uit de VRC en Thailand overeenkwamen. Dit hield in dat uit de VRC en Thailand ingevoerde kunststof zakken onderling verwisselbaar waren en tijdens de beoordelingsperiode via vergelijkbare verkoopkanalen en op vergelijkbare handelsvoorwaarden in de Gemeenschap in de handel waren gebracht. De ontwikkelingen op het gebied van prijzen en hoeveelheden waren voor de invoer uit beide landen vergelijkbaar en in beide gevallen werd een aanzienlijke onderbieding geconstateerd. Bovendien wordt eraan herinnerd dat het ingevoerde product gelijk was aan de in de Gemeenschap geproduceerde kunststof zakken en als zodanig op dezelfde voorwaarden ermee concurreerde.
210. In het licht van het bovenstaande luidt de voorlopige conclusie dat aan alle criteria van artikel 3, lid 4, van de basisverordening werd voldaan en dat de gevolgen van de invoer uit de VRC en Thailand cumulatief moeten worden beoordeeld.
211. Omvang van de invoer en marktaandeel
212. Het volume van de invoer met dumping van het betrokken product uit de VRC en Thailand steeg volgens Eurostat van 219 000 ton in 2001 tot 307 000 ton in het onderzoektijdvak: een stijging met 40 %. De drastische stijging van de invoer in de beoordelingsperiode absorbeerde 96 % van de stijging van het verbruik in de Gemeenschap in dezelfde periode.
213. Alle invoer van het betrokken product werd aangegeven onder GN-code ex 3923 21 00 (zakken van polymeren van ethyleen). Invoer onder de GN-codes ex 3923 29 10 (zakken van polyvinylchloride) en ex 3923 29 90 (zakken van andere kunststof) werd bij de berekening buiten beschouwing gelaten, aangezien er volgens de beschikbare informatie geen zakken worden geproduceerd waarbij qua gewicht niet overwegend polyethyleen wordt gebruikt en er derhalve momenteel geen invoer van het betrokken product onder deze GN-codes plaatsvindt.
Gecumuleerde invoer Onderzoektijdvak
in 1000 ton
Index
214. In de beoordelingsperiode steeg het aandeel van de invoer met dumping uit de VRC en Thailand op de markt van de Gemeenschap met 33 %, namelijk van 13,8 % in 2001 tot 18,3 % in het onderzoektijdvak.
Marktaandeel Onderzoektijdvak
Gecumuleerd 13,8 % 14,8 % 17,4 % 18,0 % 18,3 %
Index
215. Prijs van de invoer met dumping en prijsonderbieding
216. De prijsinformatie hieronder is berekend aan de hand van gegevens van Eurostat op basis van de omvang van de invoer; hierbij werd gebruik gemaakt van de hierboven beschreven methode. Uit deze gegevens bleek dat de gemiddelde cif-prijs van de invoer uit de VRC en Thailand tussen 2001 en het onderzoektijdvak met 14 % was gedaald. De prijzen bereikten een absoluut dieptepunt in 2003 en gaven tot het onderzoektijdvak een licht herstel te zien. Zij bereikten echter niet meer het peil van 2001 en 2002 en bleven laag.
Prijzen van ingevoerde producten in euro/kg Onder-zoektijd-vak
Gecumuleerd 1, 1, 1, 1, 1,
Index
217. Voor de vaststelling van de prijsonderbieding voor de betrokken invoer is de Commissie van gegevens uitgegaan die de in de steekproef opgenomen producenten/exporteurs en communautaire producenten hebben verstrekt. In het kader van deze analyse werden per productsoort de daadwerkelijke cif-prijzen van de producenten/exporteurs grens Gemeenschap, gecorrigeerd voor de kosten na invoer, vergeleken met de gemiddelde gewogen verkoopprijzen aan afnemers van de bedrijfstak van de Gemeenschap, gecorrigeerd tot af fabriekprijzen.
218. Op basis van in de vragenlijst gedefinieerde productsoorten en van de gemiddelde gewogen prijzen bleek uit deze vergelijking dat tijdens het onderzoektijdvak de betrokken producten uit de betrokken landen in de Gemeenschap werden verkocht tegen prijzen die onder de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap lagen. Uitgedrukt als percentage van de prijzen van de bedrijfstak waren de prijzen van de invoer uit de VRC en Thailand 4,1 % tot en met 37,9 % lager dan de prijzen van de bedrijfstak.
219. Economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap
220. Voorafgaande opmerkingen
221. Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Gemeenschap een beoordeling van alle relevante economische factoren en indicatoren die de situatie van deze producenten in de beoordelingsperiode beïnvloedden. Zoals hierboven vermeld, had deze analyse betrekking op de in de steekproef opgenomen bedrijven. Op basis hiervan werd de situatie van de bedrijfstak zoals bepaald door factoren zoals prijzen, lonen, investeringen, winst, rendement van investeringen, kasstroom en vermogen om kapitaal aan te trekken vastgesteld aan de hand van gegevens over de in de steekproef opgenomen ondernemingen. Om evenwel een volledig beeld te verkrijgen van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap wordt hieronder ook informatie verstrekt betreffende indicatoren waarvoor betrouwbare gegevens van de bedrijfstak van de Gemeenschap als geheel beschikbaar waren. Daarom zijn schade-indicatoren zoals marktaandeel, verkoop, werkgelegenheid, productiecapaciteit, voorraden en productie vastgesteld voor de bedrijfstak van de Gemeenschap in zijn geheel.
222. Productiecapaciteit, productie, bezettingsgraad
223. Tijdens de beoordelingsperiode nam de productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap toe met 66 000 ton ofwel 17 %. Gedurende dezelfde periode nam de productie slechts toe met 9 %. De bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Gemeenschap daalde derhalve met 6 %.
Productie 1000 ton Onderzoektijdvak
Productie
Index
Productiecapaciteit
Index
Bezettingsgraad %
Index
Bron: antwoorden van de producenten van de Gemeenschap op de vragenlijst.
224. Voorraden
225. Zes niet bij de steekproef betrokken producenten konden geen samenhangende informatie over hun voorraden verstrekken als gevolg van de ontoereikende gegevens van hun voorraadbeheerssystemen betreffende het soortgelijk product. Daarom kon bij de analyse van de voorraden in de beoordelingsperiode geen rekening worden gehouden met de gegevens van deze bedrijven. Deze analyse was gebaseerd op de informatie die door de in de steekproef opgenomen en door 20 niet opgenomen producenten is verstrekt.
Voorraden Onderzoektijdvak
Ton 24 26 26 25 28
Index
Bron: antwoorden van de producenten van de Gemeenschap op de vragenlijst.
226. In het onderzoektijdvak vormde de voorraden eindproducten ongeveer 8 % van de totale productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. De eindvoorraden van de bedrijfstak van de Gemeenschap namen in 2003 aanvankelijk met 11 % toe en daalden vervolgens met 7 procentpunten in 2004 alvorens tijdens het onderzoektijdvak met 20 procentpunt te stijgen ten opzichte van 2001.
227. Verkoopvolume, marktaandeel en groei
228. De verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap steeg in de beoordelingsperiode met 10 %. De verkoop bereikte een piek in 2004, maar daalde vervolgens licht tijdens het onderzoektijdvak. De algemene evenredige toename was hoger dat de toename van het totale verbruik, dat 6 % bedroeg.
Verkoop Onder-zoek-tijdvak
Ton 308 330 334 341 338
Index
Bron: antwoorden van de producenten van de Gemeenschap op de vragenlijst.
229. Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap steeg in de beoordelingsperiode met 4 %. Na eerst tussen 2001 en 2002 met 5 % te zijn toegenomen, bleef het ongewijzigd tot 2004 en liet het een lichte daling zien tijdens het onderzoektijdvak. Tegelijkertijd steeg tijdens de beoordelingsperiode het verbruik in de Gemeenschap met 6 % . De bedrijfstak van de Gemeenschap kon derhalve tussen 2001 en het onderzoektijdvak niet ten volle profiteren van de groei van de markt.
Marktaandeel Onderzoektijdvak
% 19,5 % 20,4 % 20,3 % 20,5 % 20,2 %
Index
Bron: antwoorden van de producenten van de Gemeenschap op de vragenlijst.
230. Werkgelegenheid, productiviteit en lonen
231. De werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Gemeenschap daalde in de beoordelingsperiode met 1 %. In dezelfde periode steeg zijn productiviteit, uitgedrukt in productie per werknemer per jaar, met 10 %.
Onder-zoek-tijdvak
Aantal werknemers 3 3 3 3 3
Index
Productiviteit: productie per werknemer
Index
Bron: antwoorden van de producenten van de Gemeenschap op de vragenlijst.
232. Gedurende de beoordelingsperiode namen de jaarlijkse arbeidskosten per werknemer met 7 % toe. Het gemiddelde loon steeg eerst met 8 % tussen 2001 en 2004 en daalde vervolgens tussen 2004 en het onderzoektijdvak met 1 %.
Onderzoektijdvak
Totale arbeidskosten per werknemer in euro 32 34 34 35 35
Index
Bron: antwoorden van de producenten van de Gemeenschap op de vragenlijst.
233. Verkoopprijzen
234. De gemiddelde nettoverkoopprijs van de in de steekproef opgenomen producenten van de bedrijfstak van de Gemeenschap daalde van 1,50 euro per kg in 2001 tot 1,47 euro per kg tijdens het onderzoektijdvak. De prijzen daalden eerst met 4 % in 2002 en met nog eens 2 % in 2003. Tussen 2003 en 2004 was er sprake van een lichte stijging met 0,7 % en tijdens het onderzoektijdvak stegen zij nog eens met 3,5 %. Deze tamelijk stabiele prijsontwikkeling moet worden gezien tegen de achtergrond van de ontwikkeling van de grondstofprijzen, die aanzienlijk – met 23 % – stegen.
Onder-zoek-tijdvak
Aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap in rekening gebrachte verkoopprijzen in euro/kg 1, 1, 1, 1, 1,
Index
Bron: antwoorden van de producenten van de Gemeenschap op de vragenlijst.
235. Rentabiliteit
236. In de beoordelingsperiode daalde de rentabiliteit van de in de steekproef opgenomen producenten van de bedrijfstak bij verkoop aan niet-verbonden afnemers in de Gemeenschap met 82 %. In 2001 en 2002 boekten de in de steekproef opgenomen producenten van de bedrijfstak van de Gemeenschap nog redelijke winsten. Tussen 2002 en het onderzoektijdvak was er sprake van een aanhoudende drastische daling van de rentabiliteit tot 1,1 % in het onderzoektijdvak, terwijl verscheidene bij de steekproef betrokken bedrijven verliezen leden.
Onder-zoek-tijdvak
Rentabiliteit 6,3 % 6,9 % 4,0 % 2,5 % 1,1 %
Index
Bron: antwoorden van de producenten van de Gemeenschap op de vragenlijst.
237. Investeringen en rendement van investeringen
238. De jaarlijkse investeringen van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de productie van het soortgelijk product daalden met 30 % tijdens de beoordelingsperiode: van omstreeks 16 miljoen euro tot minder dan 12 miljoen euro.
Onder-zoek-tijdvak
Investeringen (x 1000 euro) 16 20 11 16 11
Index
Bron: antwoorden van de producenten van de Gemeenschap op de vragenlijst.
239. Het rendement van de investeringen van de in de steekproef opgenomen producenten van de bedrijfstak van de Gemeenschap (het resultaat vóór belastingen in procenten van de gemiddelde nettoboekwaarde van de activa die bij de productie van het soortgelijk product worden gebruikt aan het begin en het einde van het boekjaar) maakte een spectaculaire daling door als gevolg van de afnemende rentabiliteit. Het rendement van de investeringen bleef stabiel tussen 2001 en 2002, maar daalde daarna scherp tot 6 % in de onderzoeksperiode; dit betekende een totale daling met 84 % tussen 2001 en het onderzoektijdvak.
Onder-zoek-tijdvak
Rendement van de investeringen (in %) 37 % 37 % 20 % 12 % 6 %
Index
Bron: antwoorden van de producenten van de Gemeenschap op de vragenlijst.
240. Kasstroom
241. De in de steekproef opgenomen producenten van de bedrijfstak van de Gemeenschap registreerden in de beoordelingsperiode een nettokasinstroom uit hun activiteiten. In procenten van de omzet ging deze nettokasinstroom met name in het onderzoektijdvak, parallel aan de afnemende rentabiliteit, echter duidelijk achteruit.
Onder-zoek-tijdvak
Kasstroom (x 1000 EUR) 14 23 17 17 4
Index
Bron: antwoorden van de producenten van de Gemeenschap op de vragenlijst.
242. Vermogen om kapitaal aan te trekken
243. De bedrijfstak van de Gemeenschap bestaat voor een belangrijk deel uit middelgrote of kleine ondernemingen. Het vermogen van de bedrijfstak om kapitaal aan te trekken werd in de beoordelingsperiode dan ook enigszins beperkt, met name in het laatste gedeelte ervan, toen de winst uitermate gering was.
244. Herstel van de gevolgen van dumping of subsidiëring in het verleden
245. De producenten van de Gemeenschap waren niet in een situatie waarin zij zich moesten herstellen van de gevolgen van schadelijke dumping of subsidiëring in het verleden.
246. Hoogte van de dumpingmarge
247. Gezien de omvang van de invoer uit de VRC en Thailand en de prijzen waartegen deze producten werden ingevoerd, zijn de gevolgen van de omvang van de dumpingmarge voor de bedrijfstak van de Gemeenschap aanzienlijk.
248. Conclusie inzake schade
249. Bij onderzoek van bovenvermelde factoren blijkt dat de hoeveelheden en het marktaandeel van de invoer met dumping tussen 2001 en het onderzoektijdvak sterk zijn toegenomen. De omvang van deze invoer nam in de beoordelingsperiode met 40 % toe en het daarmee overeenstemmende marktaandeel was 18,3 % in het onderzoektijdvak. De invoer met dumping was in het onderzoektijdvak goed voor ongeveer 57 % van de totale invoer van het betrokken product in de Gemeenschap. De verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap werden bovendien in het onderzoektijdvak aanzienlijk (van 4,1 % tot 37,9 %) onderboden door de invoerprijzen van het betrokken product. Hierdoor stonden de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap onder druk en bevonden zij zich dicht bij de rentabiliteitsdrempel.
250. Gedurende de beoordelingsperiode deed zich een verslechtering in de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap voor. De rentabiliteit van de bedrijfstak daalde fors met 5,2 procentpunt en tijdens het onderzoektijdvak was de rentabiliteitsdrempel bijna bereikt. In dezelfde periode nam het rendement van investeringen met 31 procentpunt af en de kasstroom daalde aanzienlijk met 69 %. Bovendien daalde de bezettingsgraad met 5 %, daalden de verkoopprijzen met 2 %, de werkgelegenheid nam met 1 % af, namen de eindvoorraden met 20 % toe, namen de investeringen met 30% af en verslechterde het vermogen om kapitaal aan te trekken geleidelijk.
251. De productiecapaciteit van de bedrijfstak nam tijdens de beoordelingsperiode enigszins toe. Dit dient evenwel te worden gezien in de context van de totale communautaire productie die negatief beïnvloed werd door de sluiting van een aantal bedrijven met een productiecapaciteit van meer dan 140 000 ton. De bedrijfstak van de Gemeenschap breidde zijn capaciteit uit door de verwerving van productiemiddelen van deze bedrijven die hun poorten moesten sluiten.
252. Gezien het voorafgaande wordt geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap zich in een moeilijke economische en financiële situatie bevindt en aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening.
F. OORZAKELIJK VERBAND
2
Inleiding
254. Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening ging de Commissie na of de invoer met dumping uit Thailand en de VRC de bedrijfstak van de Gemeenschap zodanige schade heeft berokkend dat deze aanmerkelijk kan worden genoemd. Andere bekende factoren dan de invoer met dumping, waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap ook schade had kunnen lijden, werden eveneens onderzocht om te voorkomen dat schade die mogelijk het gevolg was van deze andere factoren, aan de invoer met dumping werd toegeschreven.
255. Gevolgen van de invoer met dumping
256. Tussen 2001 en het onderzoektijdvak is de omvang van de invoer met dumping uit de VRC en Thailand met 40 % toegenomen. Voorts nam het marktaandeel van deze invoer toe van 13,8 % in 2001 tot 18,3% tijdens het onderzoektijdvak. De importprijzen van deze landen zijn gedurende de beoordelingsperiode aanzienlijk afgenomen en hebben de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens het onderzoektijdvak met 4,1 % tot 37,9 % onderboden.
257. Deze onderbieding is over het algemeen het resultaat van een prijsstelling die niet alle kosten in de distributieketen omvat.
258. De sterke toename van de invoer van deze producten tegen zeer lage dumpingprijzen en de stijging van het marktaandeel ervan tijdens de beoordelingsperiode deden zich voor in identiek dezelfde periode als waarin de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap verslechterde; deze verslechtering was vooral voelbaar in de rentabiliteit, verkoopprijzen, eindvoorraden, investeringen, bezettingsgraad, kasstroom, vermogen om kapitaal aan te trekken en rendement uit investeringen.
259. Derhalve wordt geconcludeerd dat de druk die uitging van de invoer van de betrokken producten in belangrijke mate heeft bijgedragen tot de ongunstige situatie waarin de bedrijfstak van de Gemeenschap zich bevindt.
260. Gevolgen van andere factoren
261. Prestaties van andere communautaire producenten
262. De verkoop van de andere communautaire producenten nam tussen 2001 en het onderzoektijdvak qua omvang met 7,1 % af en qua marktaandeel met 7,8 %. Er waren geen indicaties waaruit bleek dat de prijzen van de andere communautaire producenten lager waren dan die van de medewerkende producenten van de bedrijfstak of dat hun globale situatie anders was. Derhalve wordt geconcludeerd dat de producten die vervaardigd en verkocht werden door de andere producenten van de Gemeenschap niet bijdroegen tot de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap werd berokkend.
263. Invoer uit andere derde landen
264. Volgens de gegevens van Eurostat is gedurende de beoordelingsperiode de omvang van de invoer uit andere derde landen (zoals Maleisië, Turkije, India en Indonesië) met 22 % gestegen en heeft deze in het onderzoektijdvak een niveau van omstreeks 231 000 ton bereikt. Dit komt overeen met een marktaandeel van 13,8 %. In dezelfde periode daalden de prijzen van deze invoer met 11 % (van 1,66 euro/kg in 2001 tot 1,48 euro/kg in het onderzoektijdvak). Er wordt echter op gewezen dat de gemiddelde prijs van deze invoer tijdens het onderzoektijdvak boven die uit de VRC en Thailand lag en zelfs licht boven die van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Derhalve wordt geconcludeerd dat de invoer uit andere derde landen niet aanmerkelijk heeft bijgedragen tot de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.
265. Grondstofprijzen
266. Sommige partijen beweerden dat de prijs van polyethyleen altijd al lager is geweest in Azië dan in EU. Uit de ontwikkeling van de polyethyleenprijzen blijkt echter dat de grondstofprijzen in Azië fluctueerden en tijdens de beoordelingsperiode zowel onder als boven de Europese prijzen hebben gelegen. Uit de cijfers die door deze partijen betreffende de situatie in de VRC werden ingediend bleek dat het gemiddelde verschil tussen de grondstofprijzen in de VRC en die in de EU tussen 2001 en 2004 afnam van 20,3 % tot 12,3 % terwijl tegelijkertijd het gemiddelde prijsverschil bij het eindproduct steeg van 0,7 % tot 14,8 %. Daar de ontwikkeling van de grondstofprijzen eerder had moeten leiden tot een afname van het prijsverschil van het eindproduct in plaats van tot een toename, heeft het onderzoek aangetoond dat er geen logisch verband bestaat tussen de ontwikkeling van de grondstofprijs en de prijs van het naar de Gemeenschap uitgevoerde eindproduct. Integendeel, terwijl de bedrijfstak van de Gemeenschap in betrekkelijk goede vorm was in 2001, hoewel het prijsverschil op zijn hoogtepunt was, verkeerde hij in 2004 en het onderzoektijdvak, toen het prijsverschil veel geringer was, in een ongunstige situatie. Daarom moet worden geconcludeerd dat de verschillen tussen de grondstofprijzen niet in belangrijke mate hebben bijgedragen tot de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.
267. Voorts was volgens sommige partijen de door de bedrijfstak geleden schade niet het gevolg van de invoer met dumping, maar van de stijging van de polyethyleenprijzen in de Gemeenschap tijdens de beoordelingsperiode. Hierbij kan de kanttekening worden geplaatst dat de polyethyleenprijzen tijdens de beoordelingsperiode gemiddeld inderdaad zijn gestegen. De bedrijfstak van de Gemeenschap kon zijn verkoopprijzen echter niet dienovereenkomstig verhogen. Dit gebrek aan prijsflexibiliteit vindt zijn oorzaak in het feit dat de invoer met dumping uit de VRC en Thailand tegen prijzen die de prijzen van de bedrijfstak aanzienlijk onderboden fors is toegenomen en dat tegelijkertijd die prijzen gemiddeld niet eens de productiekosten in de VRC en Thailand dekten. Daarom moet worden geconcludeerd dat de bedrijfstak onder ernstige prijsdruk heeft geleden door deze invoer met dumping en daarom niet in staat is geweest om de stijging van de grondstofprijzen door een verhoging van de verkoopprijzen te compenseren.
268. Ten slotte moet bij het onderzoek naar een oorzakelijk verband worden vastgesteld of de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden door de invoer met dumping (qua prijzen en hoeveelheden) dan wel dat deze schade aan andere factoren is toe te schrijven. Volgens artikel 3, lid 6, van de basisverordening moet worden aangetoond dat het prijsniveau van de invoer met dumping schade veroorzaakt. Daarom wordt daarin slechts gesproken van het verschil tussen de prijzen van de invoer met dumping en die van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Derhalve bestaat er geen verplichting om de factoren te analyseren die van invloed zijn op de hoogte van de invoerprijzen, zoals bijvoorbeeld de arbeidskosten, de grondstofprijzen of de VAA-kosten.
269. Dit wordt ook bevestigd in artikel 3, lid 7, van de basisverordening, waarin wordt verwezen naar andere gekende factoren dan de invoer met dumping. In de lijst van de andere bekende factoren in dit artikel wordt namelijk naar geen enkele factor verwezen die van invloed is op het prijspeil van de invoer met dumping. Samengevat komt het erop neer dat, als producten worden gedumpt en zelfs als de ontwikkeling van de grondstofprijzen de uitvoerprijzen gunstig beïnvloedde, de gunstige ontwikkeling van die grondstofprijzen bezwaarlijk als een andere schadefactor kan worden gezien.
270. De analyse van de factoren die van invloed zijn op het prijspeil van de invoer met dumping, of het nu verschillen in grondstofprijzen dan wel andere factoren zijn, kan derhalve geen sluitende conclusie opleveren en een dergelijke analyse zou verder gaan dan wat in de basisverordening is voorgeschreven. Daarom worden de argumenten betreffende de grondstofprijzen eveneens afgewezen.
271. Conclusie ten aanzien van het oorzakelijk verband
272. De ongunstige situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap viel samen met een sterke stijging van de invoer uit de VRC en Thailand en met aanzienlijke prijsonderbieding door die invoer.
273. Gezien het lagere marktaandeel van de invoer uit andere derde landen tijdens het onderzoektijdvak dan dat van de betrokken invoer, en met name gezien de hogere gemiddelde prijs ervan dan die van de betrokken invoer tijdens het onderzoektijdvak, die – wat nog belangrijker is – nog hoger was dan die van de bedrijfstak van de Gemeenschap, wordt geconcludeerd dat de gevolgen van deze factoren niet aanmerkelijk kunnen hebben bijgedragen aan de door de bedrijfstak geleden schade. Voorts was het effect van het verschil in grondstofprijzen tussen de Gemeenschap en de betrokken landen op de negatieve ontwikkelingen van de bedrijfstak op het gebied van rentabiliteit, prestaties en afname van marktaandeel te verwaarlozen en zou deze in feite een positieve uitwerking moeten hebben gehad op de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap.
274. Bij het onderzoek hebben de belanghebbenden geen andere factoren aangevoerd of werden geen andere factoren gevonden waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap ook schade had kunnen lijden.
275. Gelet op de bovenstaande analyse, waarbij de gevolgen van alle bekende factoren voor de situatie van de communautaire producenten duidelijk zijn onderscheiden van de schadelijke effecten van de invoer met dumping, bevestigde het onderzoek dat deze andere factoren als zodanig de bevinding dat de vastgestelde schade moet worden toegeschreven aan de invoer met dumping, niet ongedaan kunnen maken.
276. Derhalve wordt geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden door de invoer met dumping uit de VRC en Thailand in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening.
G. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP
277. Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening werd nagegaan of er ondanks de conclusie in verband met de schadelijke dumping dwingende redenen waren om te concluderen dat het niet in het belang van de Gemeenschap was in dit bijzondere geval maatregelen te nemen. De gevolgen van het al dan niet nemen van maatregelen voor alle bij deze procedure betrokken partijen enerzijds en van het afzien van maatregelen anderzijds werden onderzocht.
278. Belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap
279. De instelling van maatregelen zal, zo is de verwachting, verdere verstoring van de markt voorkomen en de eerlijke mededinging herstellen. De bedrijfstak van de Gemeenschap is concurrerend en levensvatbaar, zoals blijkt uit de situatie van 2001, toen deze bedrijfstak ondanks een felle internationale concurrentie in betrekkelijk goede vorm verkeerde. Daarom zou de bedrijfstak door de instelling van maatregelen in staat zijn om zijn marktaandeel en verkoopprijzen te verhogen, waardoor een winstniveau kan worden bereikt dat nodig is om de financiële situatie van de bedrijfstak te verbeteren. Dit zou verdere investeringen in de productiefaciliteiten mogelijk maken en zo het voortbestaan van de bedrijfstak veilig stellen.
280. Indien geen antidumpingmaatregelen zouden worden genomen, zou de toch al slechte situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap waarschijnlijk verder verslechteren. De bedrijfstak zou niet tot de nodige investeringen kunnen overgaan om doeltreffend te kunnen concurreren met de uit de betrokken derde landen met dumping ingevoerde producten. Hierdoor zullen sommige bedrijven in de nabije toekomst gedwongen worden hun productie te staken en hun werknemers te ontslaan. Hierdoor zouden de 3 300 directe arbeidsplaatsen in de medewerkende bedrijfstak van de Gemeenschap in gevaar worden gebracht. Met de totale communautaire productie van zakken zijn ongeveer 12 000 arbeidsplaatsen gemoeid, voornamelijk in kleine en middelgrote ondernemingen. Na de stopzetting van de productie in de Gemeenschap zou de Gemeenschap sterker afhankelijk worden van leveranciers van buiten de Gemeenschap.
281. Derhalve wordt geconcludeerd dat de instelling van antidumpingmaatregelen de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat zou stellen van de gevolgen van de schadelijke dumping waarvan hij het slachtoffer was, te herstellen en dat deze maatregelen daarom in het belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn.
282. Belang van niet-verbonden importeurs/handelaren en detailhandelaren
283. De Commissie heeft aan vier in de steekproef opgenomen importeurs/handelaren, die 9 % van de totale verkoop van de invoer uit betrokken landen voor hun rekening namen, vragenlijsten toegestuurd. Slechts twee importeurs/handelaren, die bijna 3 % vertegenwoordigden van de totale invoer uit de betrokken landen, hebben echter de vragenlijst beantwoord. De medewerkende niet-verbonden importeurs betoogden dat door de instelling van maatregelen de verkoopprijs van het betrokken product omhoog zou gaan, dat de consument er meer voor zou moeten betalen en dat het effect van het recht dus op de consument zou worden afgewenteld. Daarom zou dit maar in beperkte mate een negatieve uitwerking hebben op de niet-verbonden importeurs.
284. Het betrokken product wordt grotendeels via de detailhandel gedistribueerd. Bepaalde productsoorten, zoals boodschappenzakken en draagtassen worden in een aantal landen van de Gemeenschap gratis aan de afzonderlijke consumenten aangeboden, terwijl bepaalde andere soorten zoals diepvrieszakken, luierzakken en vuilniszakken aan de consumenten verkocht worden. Op het ogenblik worden draagtassen voor eenmalig gebruik in bepaalde lidstaten, zoals het Verenigd Koninkrijk, de consument niet in rekening gebracht.
285. Uit het onderzoek kwam naar voren dat de beweringen betreffende de financiële gevolgen van een antidumpingrecht voor diverse exploitanten, in het bijzonder binnen de detailhandel, sterk overdreven waren. Een aantal detailhandelaren stelde dat een recht van 10 % alleen al voor de detailhandel zou leiden tot extra kosten ten bedrage van 220 miljoen euro per jaar. Uit het onderzoek blijkt dat een gemiddeld recht van 10 %, gezien de totale douanewaarde van de betrokken invoer van omstreeks 375 miljoen euro, maximaal 38 miljoen euro op jaarbasis voor de gehele Gemeenschap zou bedragen. Bovendien blijkt uit de twee beantwoorde vragenlijsten die van detailhandelaren werden ontvangen, dat de gemiddelde verkoop van het betrokken product minder dan 0,1 % van hun omzet bedroeg. Daarom zouden door een antidumpingrecht in de bovengenoemde orde van grootte hun kosten maar in geringe mate stijgen. Verder zou een gedeelte van deze extra kosten over de diverse niveaus van de toeleveringsketen worden gedistribueerd. Het argument van deze detailhandelaren werd dus van de hand gewezen.
286. Dezelfde detailhandelaren beweerden ook dat bepaalde soorten van het betrokken product niet alleen niet door de bedrijfstak van de Gemeenschap worden geleverd, maar ook dat deze bedrijfstak niet de capaciteit bezit om aan de totale communautaire vraag te voldoen. Er moet in dit verband op worden gewezen dat de instelling van antidumpingmaatregelen geen einde zou maken aan de levering van het product uit de betrokken landen, maar dat hierdoor alleen weer gelijke concurrentievoorwaarden op de markt zouden worden geschapen. Aan een deel van de vraag op de communautaire markt zal ook in de toekomst door de invoer van zakken worden voldaan. Bovendien bezit de bedrijfstak van de Gemeenschap momenteel de productiecapaciteit om aan iedere toename van de vraag tegemoet te kunnen komen. In ieder geval blijft de levering van alle soorten kunststof zakken ook in de toekomst mogelijk vanuit derde landen waarop geen maatregelen van toepassing zijn. Deze argumenten werden derhalve afgewezen.
287. Eén organisatie, die detailhandelaren vertegenwoordigde en die geld inzamelde voor charitatieve doeleinden, voerde aan dat rechten deze fondsenwerving onevenredig nadelig zou beïnvloeden, aangezien zij zakken kochten die gratis aan hun consumenten waren aangeboden. Voorts meenden zij dat zakken die voor de inzameling van gerecycleerde goederen voor charitatieve doeleinden gebruikt werden ook getroffen zouden worden als er een antidumpingrecht zou worden ingevoerd. In dit verband wordt erop gewezen dat dit soort fondsenwerving, ook al is het voor charitatieve doeleinden bestemd, op commerciële basis plaatsvindt. Daarom zijn hieraan dezelfde risico’s verbonden als aan iedere andere commerciële activiteit en moet zij op dezelfde wijze worden beoordeeld. Een dergelijk recht zou op deze detailhandelaren bijna dezelfde uitwerking hebben als op andere detailhandelaren. Dit argument werd daarom afgewezen.
288. Belang van de consument
289. Geen enkele consumentenorganisatie heeft zich binnen de in het bericht van inleiding vastgestelde termijn aangemeld.
290. Volgens sommige importeurs zouden door de instelling van antidumpingmaatregelen de aan de eindgebruiker in rekening gebrachte prijzen stijgen, aangezien het niveau van de verkoopprijzen aan de rechten zou worden aangepast.
291. Zoals hierboven vermeld, bieden sommige detailhandelaren het product echter deels gratis aan de consument aan. Zolang deze detailhandelaren dit reeds lang gangbare beleid niet opgeven, zal de consument niets bemerken van de in deze gevallen opgelegde antidumpingmaatregel.
292. Door een gemiddeld recht van 10 % zou de prijs van iedere ingevoerde zak gemiddeld met 0,086 cent stijgen en de prijs van iedere in de Gemeenschap verkochte zak met 0,016 cent (uitgaande van een hypothetisch gewicht van 7 g per zak). Deze stijging is te verwaarlozen, ook al zou zij alleen ten laste van de consument komen. In werkelijkheid zou het effect van het recht dat ten laste komt van de consument nog geringer zijn, omdat deze kosten over diverse niveaus van de toeleveringsketen verspreid worden.
293. Verstoring van concurrentie en handel
294. Wat de gevolgen van eventuele maatregelen voor de concurrentie in de Gemeenschap betreft, kan worden opgemerkt dat de betrokken producenten/exporteurs door hun sterke marktpositie bepaalde kunststof zakken zullen kunnen blijven verkopen. Als gevolg hiervan en dankzij het grote aantal producenten in de Gemeenschap en de invoer uit andere derde landen, zullen gebruikers en detailhandelaren uit een groot aantal leveranciers van het soortgelijk product tegen redelijke prijzen kunnen blijven kiezen.
295. Er zal dus een groot aantal marktspelers zijn die aan de vraag kunnen voldoen. Om die reden wordt derhalve geconcludeerd dat de concurrentie na de instelling van de antidumpingmaatregelen naar alle waarschijnlijkheid intensief zal blijven.
296. Conclusie inzake het belang van de Gemeenschap
297. De instelling van maatregelen tegen de invoer van bepaalde kunststof zakken uit de Volksrepubliek China en Thailand is duidelijk in het belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Hierdoor zou de bedrijfstak van de Gemeenschap kunnen groeien en zich volledig van de door de invoer met dumping veroorzaakte schade kunnen herstellen. Indien echter geen maatregelen worden genomen, ligt het in de lijn der verwachting dat de productie in de Gemeenschap verder achteruit zal gaan en dat meer bedrijven hun activiteiten zullen staken. Bovendien zullen importeurs en detailhandelaren geen ernstige gevolgen van de maatregelen ondervinden daar er nog steeds kunststof zakken tegen aanvaardbare prijzen op de markt beschikbaar zullen zijn, waaronder uit derde landen.
298. Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat er geen dwingende redenen zijn om geen antidumpingmaatregelen te nemen ten aanzien van de invoer van bepaalde kunststof zakken uit de Volksrepubliek China en Thailand.
H. DEFINITIEVE MAATREGELEN
299. Gezien de conclusies met betrekking tot dumping, de daaruit voortvloeiende schade en het belang van de Gemeenschap moeten overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening definitieve antidumpingmaatregelen worden genomen ten aanzien van invoer uit de Volksrepubliek China en Thailand om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap nog meer schade lijdt door de invoer met dumping.
300. De rechten moeten hoog genoeg zijn om een eind te maken aan de door die invoer geleden schade, maar mogen het niveau van de vastgestelde dumpingmarge niet overschrijden. Bij de berekening van de hoogte van het recht dat nodig is om de schade ten gevolge van de dumping te neutraliseren, werd in aanmerking genomen dat de maatregelen de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat moeten stellen zijn productiekosten te dekken en een winst vóór belasting te maken die een bedrijfstak van dit type onder normale concurrentieomstandigheden, namelijk wanneer er geen sprake is van dumping, in de betrokken sector op de verkoop van het soortgelijk product in de Gemeenschap redelijkerwijs kan behalen. De winstmarge vóór belasting die voor deze berekening werd gebruikt, was 6 % van de omzet van het soortgelijk product; dit is een gezond winstniveau voor de bedrijfstak bij normale concurrentievoorwaarden, zoals de bedrijfstak deze vóór de sterke stijging van de invoer met dumping behaalde.
301. De bij deze verordening vastgestelde individuele antidumpingrechten voor afzonderlijke ondernemingen zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen derhalve de situatie die in het kader van het onderzoek voor deze ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten zijn dus uitsluitend van toepassing op producten uit de betrokken landen die door de ondernemingen en dus door de specifiek genoemde rechtspersonen zijn vervaardigd.
302. Op één Chinese producent/exporteur waaraan de status van marktgericht bedrijf en een individuele behandeling is geweigerd, moet geen individueel antidumpingrecht worden toegepast, ook al werd er voor het bedrijf een dumpingmarge berekend, zoals uiteengezet in overweging 131. Op de door dit bedrijf, een medewerkende producent/exporteur, vervaardigde producten dient daarom het gemiddelde recht te gelden voor medewerkende exporteurs die niet voor de steekproeven zijn geselecteerd, dat is vastgesteld als beschreven in overweging 228.
303. De rechten voor medewerkende exporteurs die niet in de steekproef zijn opgenomen, zijn voor ieder land berekend als het gewogen gemiddelde van de dumpingmarges die voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen zijn vastgesteld (zie overweging 54). Producten die door andere ondernemingen zijn geproduceerd die niet specifiek, met naam en adres, in het dispositief of in de bijlagen van deze verordening zijn genoemd, met inbegrip van rechtspersonen die banden hebben met de specifiek genoemde rechtspersonen, komen niet voor deze rechten in aanmerking. Op deze ondernemingen is het recht van toepassing dat voor ‘alle andere ondernemingen’ geldt.
304. Verzoeken om toepassing van een individueel antidumpingrecht (bijvoorbeeld na naamswijziging van de rechtspersoon of na oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen onverwijld aan de Commissie te worden gericht, onder opgave van alle relevante informatie, met name indien deze naamswijziging of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houden met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van de productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien gerechtvaardigd, zal de verordening worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen. Volgens artikel 11, lid 4, van de basisverordening kon in het kader van deze procedure geen nieuw onderzoek voor nieuwe exporteurs plaatsvinden met het doel individuele dumpingmarges vast te stellen, omdat bij de producenten/exporteurs van de VRC, Maleisië en Thailand gebruik was gemaakt van een steekproef. Om evenwel een gelijke behandeling van eventuele nieuwe producenten/exporteurs en de niet in de steekproef opgenomen medewerkende bedrijven te kunnen garanderen, zou in de mogelijkheid moeten worden voorzien om het voor laatstgenoemde bedrijven geldende recht toe te passen op eventuele nieuwe producenten/exporteurs die kunnen aantonen dat zij in aanmerking komen voor een onderzoek overeenkomstig artikel 11, lid 4, van de basisverordening.
305. Verzoeken om toevoeging van een nieuwe producent/exporteur in de VRC of Thailand aan de lijsten in de bijlagen I en II bij de verordening dienen onverwijld aan de Commissie te worden gericht, onder opgave van alle relevante informatie, met name het bewijs dat het bedrijf voldoet aan de drie criteria van artikel 2 van de verordening. Indien nodig wordt de verordening dienovereenkomstig gewijzigd, door bijwerking van de lijst van ondernemingen in de bijlagen I en II waarvoor het gemiddelde recht van de bij de steekproef betroken ondernemingen geldt.
306. Gelet op het voorgaande dienen de antidumpingrechten als volgt te worden vastgesteld:
Land Producent/exporteur Dumpingmarge Schademarge Antidumpingrecht
VRC Cedo (Shanghai) Limited en Cedo (Shanghai) Household Wrappings Co. Ltd., Shanghai 7,4 % 39,0 % 7,4 %
Jinguan (Longhai) Plastics Packing Co., Ltd., Longhai 5,1 % 74,6 % 5,1 %
Sunway Kordis Shanghai Ltd en Shanghai Sunway Polysell, Shanghai 4,8 % 37,4 % 4,8 %
Suzhou Guoxin Group Co., Ltd, Suzhou Guoxin Group Taicang Yihe Import & Export Co., Ltd, Taicang Dongyuan Plastic Co., Ltd en Suzhou Guoxin Group Taicang Giant Packaging Co., Ltd, Taicang 7,8 % 61,3 % 7,8 %
Wuxi Jiayihe Packaging Co., Ltd. en Wuxi Bestpac Packaging Co., Ltd., Wuxi 12,8 % 57,8 % 12,8 %
Zhong Shan Qi Yu Plastic Products Co Ltd., Zhongshan 5,7 % 34,3 % 5,7 %
Huizhou Jun Yang Plastics Co, Huizhou 4,8 % 30,8 % 4,8 %
Niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten/exporteurs 8,4 % 49,3 % 8,4 %
Alle overige ondernemingen 28,8 % 34,3 % 28,8 %
Thailand King Pac Industrial Co Ltd, Chonburi en Dpac Industrial Co., Ltd, Bangkok 14,3 % 37,4 % 14,3 %
Multibax Public Co., Ltd., Chonburi 5,1 % 10,6 % 5,1 %
Naraipak Co., Ltd. en Narai Packaging (Thailand) Ltd., Bangkok 10,4 % 29,7 % 10,4 %
Sahachit Watana Plastic Industry Co., Ltd., Bangkok 6,8 % 23,9 % 6,8 %
Thai Plastic Bags Industries Co., Ltd., Nakhonpathom 5,8 % 53,5 % 5,8 %
Niet in de steekproef opgenomen medewerkende producenten/exporteurs 7,9 % 27,6 % 7,9 %
Alle overige ondernemingen 14,3 % 37,4 % 14,3 %
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Er worden definitieve antidumpingrechten ingesteld op de invoer van kunststof zakken met een gehalte aan polyethyleen van minimaal 20 gewichtspercenten en met een dikte van niet meer dan 100 micrometer uit de Volksrepubliek China en Thailand die onder de GN-codes ex 3923 21 00, ex 3923 29 10 en ex 3923 29 90 (TARIC-codes 3923 21 00 20, 3923 29 10 20 en 3923 29 90 20) vallen.
2. Voor de door onderstaande ondernemingen vervaardigde producten gelden de volgende definitieve antidumpingrechten op de nettoprijs franco grens EG, vóór inklaring:
Land Bedrijf Antidumpingrecht (%) Aanvullende TARIC-code
Volksrepubliek China Cedo (Shanghai) Limited en Cedo (Shanghai) Household Wrappings Co. Ltd., Shanghai 7, A
Jinguan (Longhai) Plastics Packing Co., Ltd., Longhai 5, A
Sunway Kordis (Shanghai) Ltd. en Shanghai Sunway Polysell Ltd., Shanghai 4, A
Suzhou Guoxin Group Co., Ltd., Suzhou Guoxin Group Taicang Yihe Import & Export Co., Ltd., Taicang Dongyuan Plastic Co., Ltd. en Suzhou Guoxin Group Taicang Giant Packaging Co., Ltd., Taicang 7, A
Wuxi Jiayihe Packaging Co., Ltd. en Wuxi Bestpac Packaging Co., Ltd., Wuxi 12, A
Zhong Shan Qi Yu Plastic Products Co Ltd., Zhongshan 5, A
Huizhou Jun Yang Plastics Co,. Ltd., Huizhou 4, A
In BIJLAGE I opgenomen bedrijven 8, A
Alle overige ondernemingen 28, A
Thailand King Pac Industrial Co., Ltd., Chonburi en Dpac Industrial Co., Ltd., Bangkok 14, A
Multibax Public Co., Ltd., Chonburi 5, A
Naraipak Co Ltd. en Narai Packaging (Thailand) Ltd., Bangkok 10, A
Sahachit Watana Plastic Industry Co., Ltd., Bangkok 6, A
Thai Plastic Bags Industries Co., Ltd., Nakonpathom 5, A
In BIJLAGE II opgenomen bedrijven 7, A
Alle overige ondernemingen 14, A
3. Tenzij anders bepaald, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.
Artikel 2
Wanneer een nieuwe producent/exporteur in de VRC of Thailand ten genoegen van de Commissie aantoont dat:
- hij het in artikel 1, lid 1, omschreven product in het onderzoektijdvak (1 april 2004 tot en met 31 maart 2005) niet naar de Gemeenschap heeft uitgevoerd; en
- hij niet verbonden is met exporteurs of producenten in de VRC of Thailand waarop de bij deze verordening ingestelde antidumpingmaatregelen van toepassing zijn; en
- hij de betrokken producten na het onderzoektijdvak waarop de maatregelen zijn gebaseerd daadwerkelijk naar de Gemeenschap heeft uitgevoerd of dat hij een onherroepelijke contractuele verplichting heeft om een aanzienlijke hoeveelheid van dit product naar de Gemeenschap uit te voeren,
kan de Raad, met een gewone meerderheid, op voorstel van de Commissie na raadpleging van het Raadgevend Comité, artikel 1, lid 3, van deze verordening wijzigen door de naam van de nieuwe producent/exporteur toe te voegen aan de lijsten in de bijlagen I of II.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie .
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, […]
Voor de Raad
[…]
De Voorzitter
BIJLAGE I: Niet in de steekproef opgenomen Chinese medewerkende producenten/exporteurs
Aanvullende TARIC-code A766
BEIJING LIANBIN PLASTIC & PRINTING CO LTD Peking
CHANGLE BEIHAI PLASTIC PRODUCTS CO., LTD. Zhuliu
CHANGLE DONGFANG RUBBER PRODUCTS CO., LTD. Changle
CHANGLE HUALONG PLASTIC PRODUCTS CO LTD Changle
CHANGLE SANDELI PLASTIC PRODUCTS CO LTD Changle
CHANGLE SHENGDA RUBBER PRODUCTS CO., LTD. Changle
CHANGZHOU HUAGUANG PLASTIC PRODUCTS CO., LTD. Wujin
CHEONG FAT PLASTIC BAGS (CHINA) PRINTING FACTORY Shenzhen
CHUN HING PLASTIC PACKAGING MANUFACTORY LTD Hongkong
CHUN YIP (SHENZHEN) PLASTICS LIMITED Shenzhen
CROWN POLYETHYLENE PRODUCTS (INT'L) LTD. Hongkong
DALIAN JINSHIDA PACKING PRODUCTS CO., LTD Dalian
DONG GUAN HARBONA PLASTIC & METALS FACTORY CO., LTD. Dongguan
DONGGUAN CHERRY PLASTIC INDUSTRIAL, LTD Dongguan
DONGGUAN FIRSTWAY PLASTIC PRODUCTS CO., LTD Dongguan
DONGGUAN MARUMAN PLASTIC PACKAGING COMPANY LIMITED Dongguan
DONGGUAN NAN SING PLASTICS LIMITED Dongguan
DONGGUAN NOZAWA PLASTIC PRODUCTS CO. LTD Dongguan
DONGGUAN RUI LONG PLASTICS FACTORY Dongguan
FOSHAN SHUNDE KANGFU PLASTIC PRODUCTS CO., LTD. Shunde
FU YUEN ENTERPRISES CO. Hongkong
GOLD MINE PLASTIC INDUSTRIAL LIMITED Jiangmen
GOOD-IN HOLDINGS LTD. Hongkong
HANG LUNG PLASTIC FACTORY (SHENZHEN) LTD Shenzhen
JIANGMEN CITY XIN HUI HENGLONG PLASTIC LTD. Jiangmen
JIANGMEN TOPTYPE PLASTIC PRODUCTS LTD. Jiangmen
JIANGMEN XINHUI FENGZE PLASTIC COMPANY LTD. Jiangmen
JIANGYIN BRAND POLYTHENE PACKAGING CO., LTD. Jiangyin
JINAN BAIHE PLASTIC PRODUCTS COMPANY LIMITED Jinan
JINAN CHANGWEI PLASTIC PRODUCTS CO., LTD. Jinan
JINAN CHENGLIN PLASTIC PRODUCTS COMPANY LTD. Jinan
JINAN MINFENG PLASTIC CO., LTD. Jinan
JINYANG PACKING PRODUCTS (WEIFANG) CO. LTD Qingzhou
JUXIAN HUACHANG PLASTIC CO., LTD Liuguanzhuang
JUXIAN HUAYANG PLASTIC PRODUCTS CO., LTD Liuguanzhuang
KIN WAI POLY BAG PRINTING LTD. Hongkong
LAIZHOU JINYUAN PLASTICS INDUSTRY & TRADE CO., LTD. Laizhou
LAIZHOU YUANXINYIE PLASTIC MACHINERY CO., LTD. Laizhou
LICK SAN PLASTIC BAGS (SHENZHEN) CO., LTD. Shenzhen
LINQU SHUNXING PLASTIC PRODUCTS CO. LTD Linqu
LONGKOU CITY LONGDAN PLASTIC CORPORATION LTD. Longkou
NEW CARING PLASTIC MANUFACTORY LTD. Jiangmen
NEW WAY POLYPAK DONGYING CO., LTD. Dongying
NINGBO HUASEN PLASTHETICS CO., LTD. Ningbo
NINGBO MARUMAN PACKAGING PRODUCT CO. LTD. Ningbo
POLY POLYETHYLENE BAGS AND PRINTING CO. Hongkong
QINGDAO NEW LEFU PACKAGING CO., LTD. Qingdao
RALLY PLASTICS CO., LTD. ZHONGSHAN Zhongshan
RIZHAO XINAO PLASTIC PRODUCTS CO., LTD Liuguanzhuang
DONGGUAN SEA LAKE PLASTIC PRODUCTS MANUFACTURING CO., LTD. Dongguan
SHANGHAI HANHUA PLASTIC PACKAGE PRODUCT CO., LTD. Shanghai
SHANGHAI HUAYUE PACKAGING PRODUCTS CO., LTD. Shanghai
SHANGHAI LIQIANG PLASTICS INDUSTRY CO., LTD. Zhangyan
SHANGHAI MINGYE PLASTICS GOODS COMPANY LIMITED Shanghai
SHANGHAI QUTIAN TECHNOLOGY INDUSTRY DEVELOPMENT CO. LTD. Shanghai
SHANTOU ULTRA DRAGON PLASTICS LTD. Shantou
SHAOXING YUCI PLASTICS AND BAKELITE PRODUCTS CO., LTD. Shangyu
SHENG YOUNG INDUSTRIAL (ZHONGSHAN) CO., LTD. Zhongshan
SUPREME DEVELOPMENT COMPANY LIMITED Hongkong
TAISHING PLASTIC PRODUCTS CO., LTD. ZHONGSHAN Zhongshan
TIANJIN MINGZE PLASTIC PACKAGING CO., LTD. Tianjin
UNIVERSAL PLASTIC & METAL MANUFACTURING LIMITED Hongkong
WAI YUEN INDUSTRIAL AND DEVELOPMENT LTD Hongkong
WEIFANG DESHUN PLASTIC PRODUCTS CO., LTD. Changle
WEIFANG HENGSHENG RUBBER PRODUCTS CO., LTD. Changle
WEIFANG HONGYUAN PLASTIC PRODUCTS CO., LTD. Changle
WEIFANG HUASHENG PLASTIC PRODUCTS CO., LTD. Changle
WEIFANG KANGLE PLASTICS CO., LTD. Changle
WEIFANG LIFA PLASTIC PACKING CO., LTD. Weifang
WEIFANG XINLI PLASTIC PRODUCTS CO., LTD. Weifang
WEIFANG YUANHUA PLASTIC PRODUCTS CO., LTD. Weifang
WEIFANG YUJIE PLASTICS PRODUCTS CO., LTD. Weifang
WEIHAI WEIQUAN PLASTIC AND RUBBER PRODUCTS CO. LTD. Weihai
WINNER BAGS PRODUCT COMPANY (SHENZHEN) LIMITED Shenzhen
WUI HING PLASTIC BAGS PRINTING (SHENZHEN) COMPANY LIMITED Shenzhen
XIAMEN EGRET PLASTICS CO., LTD. Gaoqi
XIAMEN RICHIN PLASTIC CO., LTD Xiamen
XIAMEN UNITED OVERSEA ENTERPRISES LTD. Xiamen
XIAMEN XINGXIA POLYMERS CO., LTD Xiamen
XIAMEN XINYATAI PLASTIC INDUSTRY CO. LTD. Xiamen
XINHUI ALIDA POLYTHENE LIMITED Xinhui
XINTAI CHUNHUI MODIFIED PLASTIC CO., LTD Xintai
YANTAI BAGMART PACKAGING CO., LTD. Yantai
YANTAI LONGQUAN PACKAGING MATERIAL CO. LTD. Yantai
YAU BONG POLYBAGS PRINTING CO., LTD. Hongkong
YINKOU FUCHANG PLASTIC PRODUCTS. CO., LTD. Yingkou
YONGCHANG (CHANGLE) PLASTIC INDUSTRIES CO., LTD. Weifang
ZHANGJIAGANG YUANHEYI PAPER & PLASTIC COLOR PRINTING & PACKING CO., LTD Zhangjiagang
ZHONGSHAN DONGFENG HUNG WAI PLASTIC BAG MFY Zhongshan
ZHONGSHAN HUANGPU TOWN LIHENG METAL & PLASTIC FACTORY Zhongshan
ZHUHAI CHINTEC PACKING TECHNOLOGY ENTERPRISE CO. LTD Zhuhai
ZIBO WEIJIA PLASTIC PRODUCTS CO., LTD. Zibo
BIJLAGE II: Niet in de steekpreof opgenomen Thaise medewerkende producenten/exporteurs
Aanvullende TARIC-code A772
APPLE FILM CO., LTD Provincie Samutprakarn
C P PACKAGING INDUSTRY CO., LTD. Bangkok
K. INTERNATIONAL PACKAGING CO., LTD. Samutsakorn
POLY WORLD CO., LTD. Bangkok
SIAM FLEXIBLE INDUSTRIES CO., LTD Samutsakorn
THAI GRIPTECH CO. LTD. en SUPER GRIP CO., LTD. Bangkok
THANTAWAN INDUSTRY PUBLIC COMPANY LIMITED Nakornphathom
UNITY THAI PRODUCTS CO., LTD. and UNITY THAI PRODUCTS (1999) CO., LTD. Bangkok
UNIVERSAL POLYBAG COMPANY LTD. Chonburi
ZIPLAS INTERNATIONAL CO LTD Bangkok