Toelichting bij COM(2006)170 - Sluiting van het Protocol inzake berglandbouw bij de Alpenovereenkomst

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND

De Overeenkomst inzake de bescherming van de Alpen (Alpenovereenkomst) is op 7 november 1991 te Salzburg door de Europese Gemeenschap ondertekend. Deze overeenkomst is bij Besluit 96/191/EG van de Raad van 26 februari 1996[1] door de Gemeenschap bekrachtigd en op 4 april 1998 definitief in werking getreden. De andere overeenkomstsluitende partijen zijn Oostenrijk, Frankrijk, Duitsland, Italië, Liechtenstein, Monaco, Slovenië en Zwitserland.

De redenen voor het besluit van de Raad zijn nog steeds geldig. Met name is het zo dat:

1. de sluiting van de overeenkomst past in het kader van deelneming van de Gemeenschap aan internationale milieubeschermingsactiviteiten, waartoe in (…) het vijfde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschappen (1992) is opgeroepen, en

2. de bescherming van de Alpen wegens het grensoverschrijdend karakter van de economische, sociale en ecologische problematiek van het Alpengebied een belangrijke uitdaging vormt voor alle lidstaten.

Krachtens artikel 2, leden 2 en 3, van de Alpenovereenkomst worden de concrete maatregelen om de doelstellingen van deze overeenkomst te bereiken, vastgesteld via een reeks protocollen, waaronder het Protocol inzake berglandbouw. Door haar bekrachtiging van de Alpenovereenkomst heeft de EG zich ertoe verbonden, de uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen na te komen.

De ondertekening en bekrachtiging van het Protocol inzake berglandbouw past in het kader van het landbouwbeleid van de Europese Gemeenschap, met name de artikelen 36 en 37 van het EG-Verdrag.

2. DE GEMEENSCHAP EN HET PROTOCOL INZAKE BERGLANDBOUW

De Europese Commissie heeft deelgenomen aan de onderhandelingen over het Protocol inzake berglandbouw, dat duidelijk het stempel draagt van het communautaire beleid en het Gemeenschapsrecht. Het protocol is door de EG reeds geparafeerd op de ministerconferentie van de Alpenovereenkomst te Chambéry op 20 december 1994. De Commissie heeft zich de jongste tien jaar minder intensief beziggehouden met regionale verdragen zoals de Alpenovereenkomst; deze omstandigheid verklaart waarom een voorstel om het protocol te bekrachtigen, zo lang op zich heeft laten wachten.

In het kader van de overkoepelende doelstelling van duurzame ontwikkeling beoogt het Protocol inzake berglandbouw overeenkomstig artikel 1 een aangepaste en milieuvriendelijke landbouw in het Alpengebied te behouden en te stimuleren en zo een essentiële bijdrage te leveren tot het behoud van de bewoonde gebieden en de instandhouding van duurzame economische activiteiten. Een en ander behelst de productie van typische kwaliteitsproducten, de vrijwaring van het natuurlijk milieu, de bescherming tegen natuurrisico's en het behoud van de schoonheid en waarde van het landschap. De partijen bij de overeenkomst dienen de multifunctionaliteit van de berglandbouw te optimaliseren.

De maatregelen waarin het Protocol inzake berglandbouw voorziet, zoals het bevorderen van de berglandbouw en de verbetering van levensomstandigheden, bodemgebruik, natuurvriendelijke landbouwmethoden, commerciële promotie en bosbouwmaatregelen, sporen met de wetgeving en het beleid van de EU inzake landbouw en met de huidige ontwikkelingen terzake.

Agenda 2000 heeft van het plattelandsontwikkelingsbeleid de tweede pijler van het gemeenschappelijk landbouwbeleid gemaakt; bijgevolg is Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL)[2] een integrerend onderdeel van dat landbouwbeleid geworden. Deze verordening bevat specifieke bepalingen inzake steun voor probleemgebieden alsmede agro-milieumaatregelen die inmiddels cruciale onderdelen van de tweede pijler zijn geworden. Het gaat daarbij enerzijds om maatregelen met betrekking tot het beheer van productiegronden, bijvoorbeeld acties die specifiek gericht zijn op de instandhouding van biodiversiteit en natuur, het behoud van de genetische diversiteit van inheemse landbouwrassen, de preventie van erosie en branden en de instandhouding van landbouwsystemen die kenmerkend zijn voor het traditionele cultuurlandschap, en anderzijds om maatregelen met betrekking tot het beheer van niet-productieve gronden, bijvoorbeeld het behoud van het rurale landschap en specifieke landschapselementen.

Het toekomstige plattelandsontwikkelingsbeleid als omschreven bij Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)[3] en het besluit van de Raad inzake communautaire strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling (programmeringsperiode 2007–2013) wordt vanaf 2007 toegespitst op drie kerngebieden: de agro-voedingssector, het milieu en de plattelandseconomie en –bevolking in het algemeen. De nieuwe generatie plattelandsontwikkelingsstrategieën en –programma’s zal worden vormgegeven op basis van drie grote assen: een as concurrentiekracht van de landbouw-, voedings- en bosbouwsector, een as landbeheer en milieu en een as levenskwaliteit en diversificatie in plattelandsgebieden; daarmee wordt ingespeeld op de economische, sociale en milieuproblemen waarmee berggebieden worden geconfronteerd.

De as concurrentiekracht behelst een scala van maatregelen ter benutting van het menselijke en materiële potentieel in de sectoren landbouw, levensmiddelenproductie en bosbouw (bevordering van kennisoverdracht en innovatie) alsook het genereren van producten van hoge kwaliteit. De as landbeheer/milieu omvat maatregelen om de natuurlijke hulpbronnen te beschermen en te optimaliseren en in de Europese plattelandsgebieden land- en bosbouwsystemen en cultuurlandschappen met een hoge natuurwaarde in stand te houden.

Bijgevolg dienen de toekomstige ontwikkelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van Lissabon en Göteborg, “bij te dragen tot het bereiken van duurzame ontwikkeling door meer nadruk te leggen op de bevordering van gezonde producten van hoge kwaliteit, ecologisch duurzame productiemethodes waaronder biologische productie, hernieuwbare grondstoffen en de bescherming van de biodiversiteit”.

3. CONCLUSIES

Het Alpengebied kan bogen op een overvloed aan natuurlijke rijkdommen, inclusief waterreserves, mogelijkheden voor de landbouw, een historisch en cultureel waardevol erfgoed en troeven voor levenskwaliteit en voor economische en recreatieactiviteiten, niet alleen voor de plaatselijke bevolking maar ook voor andere bevolkingsgroepen. Tegelijk wordt het Alpengebied als gevolg van geomorfologische en klimaatfactoren gekenmerkt door moeilijke levensomstandigheden en moeilijke productieomstandigheden voor de landbouw.

De Alpenovereenkomst vormt samen met het bijbehorende Protocol inzake berglandbouw een instrument dat de Europese Gemeenschap in staat stelt een milieuvriendelijke berglandbouw in stand te houden die aangepast is aan dit zeer kwetsbare grensoverschrijdende gebied, en indirect ook een uniek natuurlijk en cultureel erfgoed te behouden en de productie van voedingsmiddelen van hoge kwaliteit te bestendigen. Het protocol biedt een gemeenschappelijk kader voor het uitwerken van een grensoverschrijdende benadering waarbij gemeenschappelijke doelstellingen en acties worden geïntegreerd om specifieke problemen van het Alpengebied op te lossen. De Europese Gemeenschap maakt zich sterk voor de doelstellingen van de overeenkomst en van het protocol, dat zij reeds heeft geparafeerd. Door het protocol te bekrachtigen, bevestigt de EG haar engagement, geeft zij een krachtig politiek signaal en versterkt zij het ecologisch proces in een regio die voor Europa van grote betekenis is. Om al deze redenen dient de Europese Gemeenschap het Protocol inzake berglandbouw te sluiten. De Raad wordt verzocht het protocol goed te keuren door de vaststelling van het aan dit document gehechte besluit.