Toelichting bij COM(2006)250 - Sluiting van het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Onder auspiciën van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) en het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP) zijn de onderhandelingen over een verdrag inzake de toepassing van de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel in maart 1998 afgerond. Het verdrag is voor ondertekening opengesteld tijdens een ministersconferentie die in september 1998 in Rotterdam is gehouden. Het is op 11 september 1998 door de Gemeenschap ondertekend.

In januari 2002 heeft de Commissie een voorstel ingediend voor een besluit van de Raad inzake de bekrachtiging van het verdrag door de Gemeenschap, dat gebaseerd was op artikel 133 (inzake de gemeenschappelijke handelspolitiek) juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin, en lid 3, eerste alinea, van het Verdrag. In artikel 2, lid 2, van het voorstel wordt gesteld dat 'de Gemeenschap met betrekking tot alle in het verdrag geregelde aangelegenheden bevoegd is'.

Nadat het Europees Parlement overeenkomstig artikel 300, lid 3, was geraadpleegd, heeft de Raad met algemene stemmen besloten artikel 133 te vervangen door artikel 175, lid 1, en heeft hij Besluit 2003/106/EG van de Raad van 19 december 2002 inzake de sluiting van het verdrag namens de Europese Gemeenschap vastgesteld[1], alsmede een overeenkomstig artikel 25, lid 3, van het verdrag vereiste bevoegdheidsverklaring die als volgt luidt:

"De Europese Gemeenschap verklaart dat zij overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en met name krachtens artikel 175, lid 1, bevoegd is om internationale overeenkomsten te sluiten en de daaruit voortvloeiende verbintenissen ten uitvoer te brengen die bijdragen tot de volgende doelstellingen:

- behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu;

- bescherming van de gezondheid van de mens;

- behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen;

- bevordering op internationaal vlak van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen.

Voorts verklaart de Europese Gemeenschap dat zij met betrekking tot door dit verdrag bestreken aangelegenheden reeds wettelijke instrumenten heeft vastgesteld, met inbegrip van Verordening (EG) nr. 304/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen, die bindend zijn voor haar lidstaten en dat zij een lijst van die wettelijke instrumenten zal voorleggen aan het secretariaat van het verdrag en die lijst indien nodig zal actualiseren.

De Europese Gemeenschap is verantwoordelijk voor de uitvoering van de uit het verdrag voortvloeiende verbintenissen die onder de vigerende Gemeenschapswetgeving vallen.

De uitoefening van de bevoegdheid van de Gemeenschap is uiteraard aanhoudend in ontwikkeling."

De akte van bekrachtiging is samen met de bevoegdheidsverklaring op 20 december 2002 bij de secretaris-generaal van de Verenigde Naties nedergelegd. Het verdrag is op 24 februari 2004 in werking getreden.

Op 10 januari 2006 heeft het Hof van Justitie in zijn arrest in een zaak van de Commissie tegen de Raad[2] het Besluit van de Raad inzake de sluiting van het verdrag nietig verklaard, omdat er een tweeledige rechtsgrondslag had moeten zijn, namelijk zowel artikel 133 als artikel 175, lid 1. In een parallel arrest[3] heeft het Hof om dezelfde redenen ook Verordening (EG) nr. 304/2003 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen nietig verklaard, hoewel het wel bepaalde dat deze verordening van toepassing kan blijven totdat binnen een redelijke termijn een nieuwe verordening was vastgesteld die op de passende rechtsgrondslagen was gebaseerd.

De nietigverklaring van Besluit 2003/106/EG van de Raad heeft geen gevolgen voor de oorspronkelijke bekrachtiging van het verdrag door de Gemeenschap en de EG blijft overeenkomstig het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht partij bij het verdrag. Er moet echter een nieuw besluit van de Raad worden vastgesteld met bovengenoemde tweeledige rechtsgrondslag alsmede een gewijzigde bevoegdheidsverklaring die bij de VN-depositaris moet worden nedergelegd, waarin rekening wordt gehouden met de wijziging in de rechtsgrondslag. Om een rechtsvacuüm te vermijden wordt voorgesteld dat het nieuwe besluit met terugwerkende kracht zal ingaan op de datum van vaststelling van het eerste besluit van de Raad.

De benodigde wijziging in de rechtsgrondslag van de verordening van de Raad tot uitvoering van de bepalingen van het verdrag zal naast een aantal andere wijzigingen worden opgenomen in een apart voorstel dat de Commissie zal indienen.