Toelichting bij COM(2004)629 - Financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking en economische samenwerking

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

In haar mededelingen aan de Raad en het Europees Parlement betreffende de financiële vooruitzichten 2007-2013[1] en in de inleidende mededeling betreffende de basisverordeningen heeft de Commissie in detail de nieuwe structuur van de beleidsinstrumenten voor buitenlandse hulp uiteengezet. In het financieel memorandum bij deze verordening is aanvullende informatie opgenomen over de algemene en de specifieke doelstellingen en de voorwaarden voor uitvoering van het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking en economische samenwerking. De toelichting blijft dan ook beperkt tot uitleg over de kenmerken van de voornaamste bepalingen van de verordening.

1.

Doel


STELLINGEN EN BEGINSELEN (TITEL I)

2.

Algemene doelstellingen en samenwerkingsterreinen


Artikel 1 definieert de landen, gebieden en regio’s die in aanmerking komen voor hulp uit hoofde van de verordening (lid 1), de algemene doeleinden die worden nagestreefd (lid 1) en de communautaire samenwerkingsterreinen (lid 2).

De verordening heeft betrekking op alle landen, gebieden en regio’s van de wereld, met uitzondering van:

- de lidstaten van de Gemeenschap;

- de landen en gebieden overzee die krachtens de artikelen 182 tot en met 188 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap geassocieerd zijn met de Gemeenschap;

- de landen die in aanmerking komen voor het instrument voor pretoetredingssteun (Albanië, Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Bosnië-Herzegovina, Kroatië, Servië en Montenegro, Turkije);

- de landen die in aanmerking komen voor het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (Algerije, Armenië, Palestijnse Autoriteit van Cisjordanië en de Gazastrook, Azerbeidzjan, Belarus, Egypte, Russische Federatie, Georgië, Israël, Jordanië, Libanon, Libië, Marokko, Moldavië, Syrië, Tunesië, Oekraïne).

De verordening heeft zowel betrekking op de algemene doelstellingen die zijn vastgelegd in titel XX („Ontwikkelingssamenwerking”) van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap als op die welke zijn vastgelegd in titel XXI („Economische, financiële en technische samenwerking met derde landen”). De verordening ondersteunt derhalve zowel het ontwikkelingsbeleid[2] als alle vormen van samenwerking met ontwikkelingslanden, landen in overgang en geïndustrialiseerde landen. Meer algemeen is de verordening tevens - overeenkomstig de mededeling betreffende de financiële vooruitzichten[3] - de nieuwe geconsolideerde rechtsgrond voor het nastreven van doelstellingen van binnenlands beleid op internationaal niveau, inclusief op multilateraal en mondiaal niveau.

De verordening houdt geen beperking in van de terreinen waarop de Gemeenschap kan samenwerken of hulp kan verlenen. De terreinen moeten worden gekozen naargelang hun relevantie voor het verwezenlijken van de doelstellingen die in het Verdrag zijn vastgelegd, voor het nakomen van de internationale verplichtingen en verbintenissen van de Gemeenschap (zoals de millenniumontwikkelingsdoelstellingen), of voor het verwezenlijken van specifieke doelstellingen die in de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten met de partnerlanden en -regio's zijn opgenomen. Bij de keuze dient evenwel rekening te worden gehouden met de richtsnoeren van de Gemeenschap inzake de concentratie van hulp[4], en dient overeenkomstig artikel 177 van het Verdrag[5], de mededelingen van de Commissie en de resoluties van het Europees Parlement[6] complementariteit tussen het beleid van de Gemeenschap en dat van de lidstaten te worden nagestreefd.

3.

Algemene beginselen (artikel 2)


Artikel 2 somt vijf algemene beginselen op voor de uitvoering van de verordening:

- samenhang tussen de verschillende terreinen van het buitenlands beleid, en samenhang met de andere communautaire beleidsterreinen, overeenkomstig de artikelen 6 en 178 van het Verdrag[7], en de mededelingen van de Commissie en de resoluties van de Raad[8];

- coördinatie van het beleid en de samenwerkingsacties tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en de Commissie, overeenkomstig artikel 180 van het Verdrag[9], de mededelingen van de Commissie en de resoluties en conclusies van de Raad[10];

- coördinatie met de andere bilaterale of multilaterale donoren in het kader van de algemene doelstelling van het buitenlands beleid van de Europese Unie, met name bevordering van een multilaterale aanpak voor de oplossing van internationale problemen;

- heroriëntering van de communautaire hulp op vormen van sectorale steun en begrotingssteun om met name de strategieën voor nationale ontwikkeling en het hervormingsbeleid te consolideren, het effect van de communautaire hulp te verhogen, eigen verantwoordelijkheid en de plaatselijke capaciteiten te bevorderen, en coördinatie en complementariteit tussen de donoren aan te moedigen;

- eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, de democratische beginselen en de rechtsstaat. De procedure voor de opschorting van hulp ingeval een partnerland een essentieel element niet naleeft, is beschreven in artikel 23.

4.

Programmering en toewijzing van middelen (Titel II)


Algemeen kader voor de programmering en de toewijzing van middelen (artikel 3), meerjarenprogrammering van de geografische programma's (artikel 4) en meerjarenprogrammering van de thematische programma's (artikel 5)

Artikel 3 beschrijft het algemene kader voor de uitvoering van de communautaire buitenlandse hulp. Dit kader is gebaseerd op de opgedane ervaring, eerbiedigt de richtsnoeren die zijn vastgesteld door de hervorming van het beheer van de communautaire buitenlandse hulp[11] en volgt de belangrijkste vernieuwingen die bij de meest recente verordeningen van de Gemeenschap zijn ingevoerd[12]. De communautaire buitenlandse hulp zal worden uitgevoerd door middel van grote geografische programma's. Tevens worden begrotingsmiddelen uitgetrokken voor het opstellen van thematische programma's voor de financiering van globale en horizontale initiatieven, met name multilaterale of mondiale initiatieven om de doelstellingen van binnenlands beleid van de Unie op internationaal niveau te verwezenlijken. Ook wordt een specifiek thematisch programma voorzien voor de samenwerking met de geïndustrialiseerde landen (zie tevens de punten 6.1.1 en 5.2 van het financieel memorandum).

De artikelen 4 en 5 betreffen de modaliteiten van de meerjarenprogrammering van de geografische programma's (strategiedocumenten en indicatieve meerjarenprogramma's) en de thematische programma's (thematische strategiedocumenten) overeenkomstig de hervorming en de beginselen die sedert 2000 in nauw overleg met de lidstaten zijn vastgelegd. De structuur van de strategiedocumenten en de indicatieve meerjarenprogrammas, die voor elk van de partnerlanden en -regio's worden vastgesteld, eerbiedigt met name de voorschriften van het document „Kader voor de strategiedocumenten per land”[13], met eventuele aanpassingen om rekening te houden met de ervaring die is opgedaan sedert de lancering van de hervorming. Ook bij het opstellen van de thematische strategiedocumenten dient met name rekening te worden gehouden met het document „Gemeenschappelijk kader en procedure voor het opstellen van de programmering van de thematische en horizontale begrotingslijnen”[14]. De kwaliteit en de eenvormigheid van de programmering dienen te worden behouden en verbeterd, zodat de doelstellingen en de prioriteiten van de beleidsterreinen van de Europese Unie erin tot uiting komen. De strategische prioriteiten worden formeel vastgelegd in de strategiedocumenten en de meerjarenprogrammering moet voor elk partnerland of voor elke partnerregio de meest geschikte beleidsmix weergeven waarin de instrumenten van de buitenlandse hulp en de andere communautaire instrumenten (handel, GBVB) worden geïntegreerd, en waarin rekening wordt gehouden met de regionale prioriteiten van de Unie, de synergie en de complementariteit met de lidstaten en de andere bilaterale en multilaterale donoren, de specifieke macro-economische context van elk land en de dialoog met de partnerlanden over het beleid. De geografische strategiedocumenten worden opgesteld in samenspraak met de partnerlanden en -regio's en de indicatieve meerjarenprogramma’s worden door hen erkend. Met het oog op de samenhang van het communautair beleid en de complementariteit tussen het beleid van de Gemeenschap en dat van de lidstaten, zullen laatstgenoemden volledig bij het programmeringsproces worden betrokken, in de eerste plaats door middel van een sterke coördinatie ter plaatse tussen de vertegenwoordiging van de Commissie en die van de lidstaten, en vervolgens te Brussel, door middel van de comitologieprocedure.

5.

Goedkeuring van de meerjarenprogrammeringsdocumenten (artikel 6)


Artikel 6 bepaalt dat de meerjarenprogrammeringsdocumenten (dat wil zeggen de strategiedocumenten en de indicatieve meerjarenprogramma's voor de partnerlanden en -regio's, en de thematische strategiedocumenten) door de Commissie worden goegekeurd volgens de procedure bedoeld in artikel 4 van Besluit 1999/468/EG, dat wil zeggen na advies van een comité van beheer, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie (dit comité is ingesteld bij artikel 21 van de verordening). Het comité brengt advies uit over de programmeringsdocumenten met de meerderheid van stemmen die in artikel 205, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie moet aannemen.

6.

UITVOERING (TITEL III)


Goedkeuring van actieprogramma’s (artikel 7)

Artikel 7 bepaalt dat de financieringsbesluiten van de Commissie de vorm zullen aannemen van actieprogramma's per land en per regio, die jaarlijks worden goedgekeurd. Dit is in overeenstemming met de nieuwe beginselen die bij de meest recente verordeningen van de Gemeenschap zijn ingevoerd[15]. Voor de besluiten die de Commissie neemt in overeenstemming met de door de lidstaten goedgekeurde meerjarenprogrammeringsdocumenten (dat wil zeggen strategiedocumenten en indicatieve meerjarenprogramma's voor de partnerlanden en -regio's en thematische strategiedocumenten) is niet voorzien dat voor de actieprogramma's de comitologieprocedure moet worden gevolgd. De Commissie zendt de actieprogramma’s uiterlijk één maand na haar besluit toe aan de lidstaten. De actieprogramma's leiden tot de ondertekening van financieringsovereenkomsten met de partnerlanden en -regio's, wanneer nodig, met name in het kader van de geografische programma's. De actieprogramma's kunnen worden aangepast wanneer nodig in het kader van de prerogatieven van de Commissie. In uitzonderlijke omstandigheden maakt artikel 7 het mogelijk maatregelen te nemen buiten de actieprogramma's volgens dezelfde modaliteiten als de actieprogramma's. Deze bepaling kan nuttig blijken in het geval waarin de Commissie snel een financiering tot stand wenst te brengen terwijl het actieprogramma nog niet volledig afgerond is.

Goedkeuring van bijzondere maatregelen die niet in de strategiedocumenten en de indicatieve meerjarenprogramma’s zijn opgenomen (artikel 8)

Artikel 8 maakt het mogelijk bijzondere maatregelen goed te keuren die niet in de strategiedocumenten en de indicatieve meerjarenprogramma’s zijn opgenomen, indien zich onverwachte behoeften of gebeurtenissen voordoen. Deze bepaling vergroot het reactievermogen van de Gemeenschap en voorziet in de nodige flexibiliteit voor een doeltreffende uitvoering van de communautaire buitenlandse hulp door dringende maatregelen mogelijk te maken. Voor besluiten die de Commissie buiten de door de lidstaten goedgekeurde meerjarenprogrammering wenst te nemen, moet de comitologieprocedure worden gevolgd wanneer het te financieren bedrag hoger is dan 15 miljoen euro. Bijzondere maatregelen die niet in de strategiedocumenten en de indicatieve meerjarenprogramma's zijn opgenomen, dienen derhalve door de Commissie te worden goedgekeurd volgens de procedure van artikel 3 van Besluit 1999/468/EG, dat wil zeggen na advies van een raadgevend comité, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie (dit comité is ingesteld bij artikel 21 van de verordening). Het comité brengt advies uit over de bijzondere maatregelen, en de Commissie houdt zo veel mogelijk rekening met het door het comité uitgebrachte advies. Zij stelt het comité in kennis van de wijze waarop zij met het advies rekening heeft gehouden. De Commissie kan bijzondere maatregelen aanpassen volgens dezelfde procedure. Het advies van het comité is evenwel niet vereist voor aanpassingen die klein worden geacht (zie lid 5 van artikel 8).

7.

Voorwaarden (artikel 9)


Artikel 9 bepaalt welke entiteiten, organen en instellingen krachtens de verordening in aanmerking komen. Overeenkomstig de huidige praktijk zijn de voorwaarden ruim. De instellingen en organen van de Europese Unie komen in aanmerking doch uitsluitend in het kader van de uitvoering van de ondersteunende maatregelen (zie artikel 11). Wat de voorwaarden betreft om in aanmerking te komen voor communautaire subsidies, moet artikel 9 worden gelezen in het licht van artikel 16 dat de regels vaststelt voor deelname aan de procedures voor overheidsopdrachten en de procedures voor toekenning van subsidies.

8.

Financieringsvormen (artikel 10) en ondersteunende maatregelen (artikel 11)


Artikel 10 geeft een niet-uitputtende opsomming op basis van de huidige praktijk[16] van de soorten maatregelen die krachtens de verordening kunnen worden gefinancierd.

Krachtens artikel 11 kan de Gemeenschap uit hoofde van de verordening alle ondersteunende maatregelen financieren die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de verordening. In de gevallen waarin de ondersteunende maatregelen niet rechtstreeks worden gefinancierd in het kader van meerjarenprogrammeringen en actieprogramma's, zijn specifieke begrotingen voorzien (die overeenstemmen met de huidige „BA-lijnen”) voorzien in punt 6.1.2 van het financieel memorandum. Lid 3 van artikel 11 bepaalt dat de ondersteunende maatregelen worden goedgekeurd volgens dezelfde modaliteiten als de bijzondere maatregelen die niet in de strategiedocumenten en de indicatieve meerjarenprogramma’s zijn opgenomen (zie artikel 8).

9.

Medefinancieringen (artikel 12) en beheer (artikel 13)


Overeenkomstig de huidige praktijk en de wens van de donoren naar meer coördinatie van de samenwerkingsacties te streven, bevestigt artikel 12 dat medefinanciering (parallelle of gezamenlijke) mogelijk is voor de gefinancierde maatregelen. Voorts wordt in lid 3 bepaald dat de Commissie in voorkomend geval middelen kan ontvangen en beheren van lidstaten (en met name hun overheids- en semi-overheidsinstanties), van derde staten die donor zijn of van internationale en regionale organisaties. Deze bepaling maakt het voor de Commissie mogelijk te handelen op gelijke voet met de andere donoren.

Artikel 13 beschrijft de wijzen waarop de Commissie de krachtens de verordening gefinancierde maatregelen kan uitvoeren:

- rechtstreeks of onrechtstreeks gecentraliseerd beheer door communautaire agentschappen of door de Gemeenschappen opgerichte organen (lid 2);

- onrechtstreeks gecentraliseerd beheer door organen van de lidstaten (lid 3), overeenkomstig artikel 54, lid 2, onder c), i), van het Financieel Reglement dat deze mogelijkheid biedt indien het basisbesluit daarin voorziet. In dat geval bepaalt het artikel dat de Commissie haar besluit dient te nemen overeenkomstig de procedure van artikel 4 van Besluit 1999/468/EG, dat wil zeggen na advies van een beheerscomité dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten (zie de modaliteiten in punt 2.2).

10.

Vastleggingen (artikel 14)


Artikel 14 bepaalt dat de vastleggingen worden uitgevoerd op basis van de besluiten die door de Commissie worden genomen uit hoofde van de actieprogramma's (artikel 7), de bijzondere maatregelen die niet in de strategiedocumenten en de indicatieve meerjarenprogramma’s zijn opgenomen (artikel 8) en de ondersteunende maatregelen (artikel 11).

11.

Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap (artikel 15)


Artikel 15 stelt de maatregelen vast ter bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap, met name de maatregelen waardoor de Commissie alle verificaties kan uitvoeren die noodzakelijk zijn voor de controle van de uitgevoerde activiteiten.

12.

Deelname aan procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten en procedures voor de toekenning van subsidies en regels van oorsprong (artikel 16)


Artikel 16 stelt de voorwaarden vast om te mogen deelnemen aan procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten en de procedures voor de toekenning van subsidies in het kader van de uitvoering van de verordening. In dit stadium zijn de voorgestelde bepalingen conform het „Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de toegang tot buitenlandse hulp van de Gemeenschap”[17] dat erin voorziet dat de basisverordeningen van de voornaamste instrumenten van de communautaire hulp worden gewijzigd met het oog op een grotere ontkoppeling van de hulp. Opgemerkt moet worden dat met name artikel 16, lid 2, bepaalt dat wanneer een derde staat zijn procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten en voor de toekenning van subsidies openstelt voor de lidstaten van de Gemeenschap, de Commissie de communautaire procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten en voor de toekenning van subsidies voor die derde staat mag openstellen, na advies van een beheerscomité dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten (procedure van bij artikel 4 van Besluit 1999/468/EG, zie de modaliteiten in punt 2.2). Artikel 16 kan worden gewijzigd om rekening te houden met de conclusies van de Raad en het Europees Parlement in het onderzoek van bovengenoemde verordening.

13.

Voorfinancieringen (artikel 17) en middelen die ter beschikking zijn gesteld van de Europese Investeringsbank of andere financiële tussenpersonen (artikel 18)


De artikelen 17 en 18 preciseren bepaalde technische punten in verband met de uitvoering van bepaalde in artikel 10 bedoelde maatregelen.

Artikel 17 bepaalt dat de rente verkregen uit voorfinancieringsbetalingen van het uiteindelijke betaling worden afgetrokken.

Artikel 18 stelt vast welke bepalingen de Commissie per geval moet goedkeuren wanneer zij middelen ter beschikking stelt van de Europese Investeringsbank of andere financiële tussenpersonen.

14.

Beoordeling (artikel 19)


Artikel 19 verplicht de Commissie geregeld de resultaten van het beleid en de geografische en thematische programma’s, het sectoraal beleid, alsmede de doeltreffendheid van de programmering te beoordelen.

15.

SLOTBEPALINGEN (TITEL IV)


Jaarverslag (artikel 20)

Overeenkomstig de besluiten die sedert 2001 worden uitgevoerd met het oog op vereenvoudiging en beperking van het aantal verslagen dat aan de Raad en het Europees Parlement wordt voorgelegd, verlengt artikel 20 de huidige situatie. De Commissie dient jaarlijks aan de Raad en het Europees Parlement een verslag voor te leggen. Bij het opstellen van dit verslag dient rekening te worden gehouden met de ervaring die sedert 2001 is opgedaan, en met name met de jaarlijkse opmerkingen van de Raad en het Europees Parlement over de vorm en de inhoud van het verslag[18].

16.

Comitologie (artikel 21)


Artikel 21 stelt het comité van de lidstaten in. In verband met de prerogatieven van het comité dient te worden verwezen naar de punten 2.2, 3.2, 3.5 en 3.8. Wanneer het comité buitenlandse acties onderzoekt die verband houden met het verwezenlijken van binnenlands beleid op internationaal niveau, kan het comité mede worden voorgezeten door de betrokken dienst van de Commissie.

17.

Deelname van een derde land dat niet voor deze verordening in aanmerking komt (artikel 22)


Teneinde de doeltreffendheid van de communautaire hulp te verhogen, en de opsplitsing van bepaalde programma’s over verschillende instrumenten te voorkomen, breidt artikel 22 de lijst van landen die voor maatregelen uit hoofde van deze verordening in aanmerking komen, uit tot de landen en gebieden overzee, de landen die in aanmerking komen voor het instrument voor pretoetredingssteun en de landen die in aanmerking komen voor het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument. Deze bepaling is van toepassing wanneer het goedgekeurde project of programma een mondiaal, regionaal of grensoverschrijdend karakter heeft.

18.

Opschorting van de hulp (artikel 23)


Artikel 23 stelt de procedure vast die van toepassing is ingeval de in titel I vastgelegde beginselen niet worden nageleefd. Dit artikel is van toepassing indien er met een partnerland geen partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst is gesloten, of indien deze overeenkomst niet in procedures in verband met essentiële clausules voorziet.

19.

Financiële bepalingen (artikel 24)


Artikel 24 stelt het financiële referentiebedrag vast voor de uitvoering van de verordening en preciseert de begroting voor de samenwerking met de landen van Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan, overeenkomstig de mededeling aan de Raad en het Europees Parlement „Naar de volledige integratie van de samenwerking met de ACS-landen in de EU-begroting”[19].

20.

Herziening van de verordening (artikel 25)


Artikel 25 voorziet in de mogelijkheid van herziening van de verordening op 31 december 2011.