Toelichting bij COM(2007)156 - Instelling van een definitief antidumpingrecht op ammoniumnitraat uit Oekraïne naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen, op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening 384/96

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel


Dit voorstel betreft de toepassing van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 van de Raad van 21 december 2005 ("de basisverordening"), in het kader van de procedure betreffende de invoer van ammoniumnitraat uit Oekraïne.

Algemene context


Dit voorstel past in het kader van de tenuitvoerlegging van de basisverordening en is het resultaat van een onderzoek dat werd verricht in overeenstemming met de materiële en procedurele eisen van de basisverordening.

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied


Verordening (EG) nr. 132/2001 van de Raad, waarbij een definitief antidumpingrecht van 33,25 euro per ton werd ingesteld op ammoniumnitraat, ingedeeld onder de GN-codes 3102 30 90 en 3102 40 90, van oorsprong uit Oekraïne. Verordening (EG) nr. 945/2005 van de Raad, waarbij naar aanleiding van een tussentijds nieuw onderzoek dat alleen de definitie van het betrokken product betrof, de term 'ammoniumnitraat' in de oorspronkelijke verordening werd vervangen door 'vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten'.

Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de EU


Niet van toepassing.

1.

Raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



Raadpleging van belanghebbende partijen



Partijen die belang hebben bij de procedure werden overeenkomstig de basisverordening al in de loop van het onderzoek in de gelegenheid gesteld hun belangen te verdedigen.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid



Er behoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid.

Effectbeoordeling


Dit voorstel vloeit voort uit de tenuitvoerlegging van de basisverordening. De basisverordening voorziet niet in een algemene effectbeoordeling, maar bevat wel een uitputtende lijst van factoren die moeten worden beoordeeld.

2.

Juridische elementen van het voorstel



Samenvatting van de voorgestelde maatregelen


Op 25 januari 2006 heeft de Commissie een nieuw onderzoek geopend naar aanleiding van het vervallen van antidumpingmaatregelen inzake de invoer van ammoniumnitraat ("AN") van oorsprong uit Oekraïne. Dit onderzoek had tot doel na te gaan of voortzetting of herhaling van de invoer met dumping van AN van oorsprong uit Oekraïne en daardoor voortzetting of herhaling van schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap waarschijnlijk zijn. Uit het onderzoek bleek dat de invoer van AN van oorsprong uit Oekraïne met dumping plaatsvond en dat voortzetting van dumping en herhaling van schade waarschijnlijk waren. Er is dus geconcludeerd dat de antidumpingmaatregelen ten aanzien van AN uit Oekraïne moeten worden gehandhaafd. Daar de Oekraïense uitvoerprijzen echter kunnen worden beïnvloed door hogere productiekosten die het gevolg zijn van de ontwikkeling van de binnenlandse gasprijzen in Oekraïne, lijkt het verstandig de handhaving van de maatregelen tot twee jaar te beperken. Daarom wordt voorgesteld dat de Raad bijgevoegd voorstel voor een verordening van de Raad goedkeurt, waarna deze verordening uiterlijk 24 april 2007 in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt.

Rechtsgrondslag


Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005.

Subsidiariteitsbeginsel


Het voorstel betreft een gebied dat onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap valt. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

Evenredigheidsbeginsel


Het voorstel is om de volgende reden(en) in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel:

De vorm van de maatregel wordt voorgeschreven in de basisverordening en laat geen ruimte voor nationale besluitvorming.

Beschrijving van de wijze waarop de financiële en administratieve lasten voor de Gemeenschap, de nationale, regionale en plaatselijke overheden, bedrijven en burgers zoveel mogelijk worden beperkt en hoe zij in verhouding staan tot het doel van het voorstel: niet van toepassing.

Keuze van instrumenten



Voorgesteld(e) instrument(en): verordening.

De basisverordening voorziet niet in andere mogelijkheden.

3.

Gevolgen voor de begroting



Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Gemeenschap.

1. Voorstel voor een

VERORDENING VAN DE RAAD

tot instelling van een definitief antidumpingrecht op ammoniumnitraat van oorsprong uit Oekraïne naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen, op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap i ("de basisverordening"), en met name op artikel 11, lid 2,

Gezien het voorstel dat de Commissie na raadpleging van het Raadgevend Comité heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

A. PROCEDURE

1. Geldende maatregelen

Op 25 januari 2001 heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 132/2001 i een definitief antidumpingrecht van 33,25 euro per ton ingesteld ("de bestaande maatregelen") op ammoniumnitraat ("AN"), ingedeeld onder de GN-codes 3102 30 90 en 3102 40 90, van oorsprong uit onder andere Oekraïne. Het tot die maatregelen leidende onderzoek wordt hierna aangeduid als het 'oorspronkelijke onderzoek'.

Naar aanleiding van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek heeft de Raad op 17 mei 2004 bij Verordening (EG) nr. 993/2004 i producten van ondernemingen waarvan de Commissie een verbintenis wilde aanvaarden, vrijgesteld van de bij Verordening (EG) nr. 132/2001 van de Raad ingestelde antidumpingrechten. Bij Verordening (EG) nr. 1001/2004 van de Commissie i, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1996/2004 van de Commissie i, werden prijsverbintenissen aanvaard tot 20 mei 2005. Deze verbintenissen waren bedoeld om rekening te houden met bepaalde gevolgen van de uitbreiding van de Europese Unie tot 25 lidstaten.

Bij Verordening (EG) nr. 945/2005 i heeft de Raad, naar aanleiding van een tussentijds nieuw onderzoek dat alleen de definitie van het betrokken product betrof, besloten dat die definitie moest worden verduidelijkt en dat de geldende maatregelen op het betrokken product van toepassing moesten zijn wanneer dit samen met andere marginale stoffen en nutriënten in andere meststoffen verwerkt was, naar rato van het AN-gehalte van die meststoffen.

2. Verzoek om een nieuw onderzoek

Na de bekendmaking op 5 mei 2005 van het bericht dat de maatregelen op korte termijn zouden vervallen i, werd uit hoofde van artikel 11, lid 2, van de basisverordening op 25 oktober 2005 een verzoek om een nieuw onderzoek ingediend. Dit verzoek werd ingediend door de European Fertilizer Manufacturers Association (EFMA) ("de indiener van het verzoek") namens producenten die samen een groot deel, in dit geval meer dan 50%, van de totale productie van AN in de Gemeenschap voor hun rekening nemen.

De indiener van het verzoek beweerde, op grond van voldoende voorlopig bewijsmateriaal, dat met betrekking tot de invoer van AN van oorsprong uit Oekraïne ("het betrokken land") herhaling van dumping en schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap waarschijnlijk was.

Daar de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité tot de conclusie is gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal is om een procedure voor een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen in te leiden, heeft zij op 25 januari 2006 door middel van bekendmaking van een bericht van opening in het Publicatieblad van de Europese Unie  i de opening van een nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening aangekondigd.

3. Onderzoek

3.1. Onderzoektijdvak

Het onderzoek naar de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van dumping had betrekking op de periode van 1 januari tot en met 31 december 2005 ("het nieuwe onderzoektijdvak" of 'NOT'). Het onderzoek van de ontwikkelingen die relevant zijn om te beoordelen of het waarschijnlijk is dat de schade zal voortduren of zich zal herhalen, had betrekking op de periode van 2002 tot het einde van het nieuwe onderzoektijdvak ("de beoordelingsperiode").

3.2. Bij het onderzoek betrokken partijen

De Commissie heeft de haar bekende betrokken producenten/exporteurs, importeurs en gebruikers en hun verenigingen, de vertegenwoordigers van het land van uitvoer, de indiener van het verzoek en de producenten in de Gemeenschap officieel van de opening van het nieuwe onderzoek in kennis gesteld. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en konden binnen de in het bericht van opening vermelde termijn een verzoek indienen om te worden gehoord.

Alle belanghebbenden die daarom met opgave van redenen hadden verzocht, werden gehoord.

Wegens het grote aantal producenten en importeurs in de Gemeenschap werd overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening besloten na te gaan of gebruik moest worden gemaakt van een steekproef. Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, heeft de Commissie bovengenoemde partijen overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening verzocht binnen 15 dagen na de opening van het onderzoek contact met haar op te nemen en haar de in het bericht van opening gevraagde gegevens te verstrekken.

Na beoordeling van de verstrekte informatie en gezien het feit dat tien communautaire producenten zich bereid verklaarden medewerking te verlenen, werd besloten dat voor de communautaire producenten een steekproef moest worden samengesteld. Slechts één importeur verstrekte de in het bericht van opening gevraagde informatie en verklaarde zich bereid de diensten van de Commissie verdere medewerking te verlenen. Deze importeur was evenwel buiten de Gemeenschap gevestigd en had het betrokken product tijdens het nieuwe onderzoektijdvak niet in de Gemeenschap ingevoerd. Daarom werd besloten dat een steekproef van de importeurs niet nodig was.

Tien communautaire producenten stuurden het formulier voor de samenstelling van de steekproef binnen de termijn ingevuld terug en zegden formeel toe verder aan het onderzoek te zullen meewerken. De Commissie stelde overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening van die tien producenten een steekproef samen op basis van de grootste representatieve productie- en verkoophoeveelheden van AN in de Gemeenschap die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs konden worden onderzocht. De vier in de steekproef opgenomen communautaire producenten vertegenwoordigden 76% van de totale productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, zoals gedefinieerd in overweging 51 hieronder, in het nieuwe onderzoektijdvak, terwijl de bovengenoemde tien communautaire producenten in het nieuwe onderzoektijdvak 70% van de totale productie van de Gemeenschap voor hun rekening namen.

Overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening werd met de betrokken partijen overleg gepleegd over de samengestelde steekproef; zij maakten geen bezwaar tegen de selectie.

Aan de vier in de steekproef opgenomen communautaire producenten en alle bekende producenten/exporteurs werd een vragenlijst toegezonden.

De vier in de steekproef opgenomen communautaire producenten, drie producenten in het betrokken land, waarvan twee producenten/exporteurs, en één verbonden handelaar stuurden de vragenlijsten ingevuld terug.

Eén producent in het referentieland diende ook een volledig beantwoorde vragenlijst in.

De Commissie verzamelde en controleerde alle gegevens die zij nodig achtte om vast te stellen of herhaling van de dumping en de daaruit voortvloeiende schade waarschijnlijk was en om het belang van de Gemeenschap te bepalen. Bij de volgende bedrijven werd ter plaatse een controle verricht:

a) verbonden handelaar van de Oekraïense producent Stirol:

- IBE Trading, New York, New York, VS;

b) producent in het referentieland:

- Terra Industries, Sioux City, Iowa, VS;

c) in de steekproef opgenomen communautaire producenten:

- Terra Nitrogen Limited, Stockton, VK;

- Grande Paroisse SA, Parijs, Frankrijk;

- Zaklady Azotowe Anwil SA, Polen;

- Yara NV, Brussel, België, en zijn verbonden producent Yara Sluiskil BV, Sluiskil, Nederland.

B. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1. Betrokken product

Bij het betrokken product gaat het om vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten, van oorsprong uit Oekraïne, ingedeeld onder de GN-codes 3102 30 90, 3102 40 90, ex 3102 29 00, ex 3102 60 00, ex 3102 90 00, ex 3105 10 00, ex 3105 20 10, ex 3105 51 00, ex 3105 59 00 en ex 3105 90 91. Ammoniumnitraat is een vaste stikstofhoudende meststof die vaak in de landbouw wordt gebruikt. AN wordt vervaardigd uit ammoniak en salpeterzuur en heeft in de vorm van prils of granules een stikstofgehalte van meer dan 28 gewichtspercenten.

De definitie van het betrokken product is verduidelijkt in Verordening (EG) nr. 945/2005.

2. Soortgelijk product

Dit nieuwe onderzoek bevestigde wat bij het oorspronkelijke onderzoek al was vastgesteld, namelijk dat AN een echt basisproduct is en dat de kwaliteit en de fysische eigenschappen van dit product identiek zijn, ongeacht het land van oorsprong. Het betrokken product en de door de producenten/exporteurs vervaardigde en op hun binnenlandse markt en in derde landen verkochte producten, alsmede de producten die de communautaire producenten in de Gemeenschap vervaardigen en verkopen en het product dat de producent in het referentieland vervaardigt en op de binnenlandse markt van het referentieland verkoopt, hebben dus dezelfde fysische en chemische eigenschappen en worden in wezen voor dezelfde doeleinden gebruikt, zodat zij als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening moeten worden beschouwd.

C. WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN DUMPING

1. Algemeen

Drie Oekraïense producenten van het betrokken product hebben aan het onderzoek meegewerkt. Twee van hen hebben het betrokken product tijdens het nieuwe onderzoektijdvak uitgevoerd. Er is ten minste één niet-medewerkende producent waarvan bekend is dat hij het betrokken product in Oekraïne vervaardigt.

Een vergelijking van de door de producenten/exporteurs verstrekte gegevens over de uitvoer naar de Gemeenschap en de cijfers van Eurostat over het totale invoervolume toonde aan dat de twee producenten/exporteurs tijdens het nieuwe onderzoektijdvak circa 60% van de totale invoer uit Oekraïne in de Gemeenschap voor hun rekening namen. Het bleek echter dat het overgrote deel van de resterende 40% van de invoer van het betrokken product weliswaar in december 2004 was gefactureerd, maar pas tijdens het nieuwe onderzoektijdvak de Gemeenschap was binnengekomen (zodat deze invoer niet door de medewerkende producenten werd gemeld, maar wel in de invoerstatistiek was opgenomen). Daarentegen was de uitvoer die in december 2005 werd gefactureerd maar pas in januari 2006 in de Gemeenschap werd ingevoerd van onbeduidende omvang. Er werd dus geconcludeerd dat 85-90% van alle invoer uit Oekraïne in de Gemeenschap tijdens het nieuwe onderzoektijdvak voor rekening van de medewerkende producenten kwam. Het niveau van medewerking was dus hoog.

De totale invoer van het betrokken product uit Oekraïne was gering en maakte minder dan 1% van de totale communautaire markt uit.

2. Invoer met dumping tijdens het onderzoektijdvak

2.1. Referentieland

Aangezien Oekraïne ten tijde van de indiening van het verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen nog niet als land met een markteconomie werd beschouwd i, moest de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening worden vastgesteld aan de hand van gegevens van een producent in een derde land met markteconomie. In het bericht van opening werden de VS en Roemenië als mogelijke referentielanden genoemd. In het oorspronkelijke onderzoek was Polen als referentieland gebruikt. Aangezien Polen in mei 2004 tot de Europese Unie toetrad, kon dit land niet meer als referentieland dienen. Alle belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld over de keuze van de VS en Roemenië als referentieland op- of aanmerkingen te maken.

Uit de analyse die na de bekendmaking van het bericht van opening werd uitgevoerd, bleek echter dat de Roemeense AN-markt werd gedomineerd door invoer uit Oekraïne en Rusland, terwijl de Roemeense producenten zich vooral op de uitvoer richtten en slechts zeer geringe hoeveelheden op hun binnenlandse markt verkochten. Om die reden werd besloten dat Roemenië gezien bovengenoemde structuur van zijn binnenlandse markt niet als het meest geschikte referentieland kon worden beschouwd.

Van slechts één medewerkende producent werden opmerkingen ontvangen. Hij stelde voor Algerije als referentieland te gebruiken wegens de toegang van dit land tot de belangrijkste grondstof, gas. Bij de keuze van het referentieland is het echter niet van belang of dat land zelf aardgas wint. Wat wel van belang is, is of de gasprijzen de marktwaarde weergeven. De dubbele prijsstelling die Algerije voor gas hanteert, wijst er duidelijk op dat dit niet het geval is en dat Algerije dus minder geschikt is om als referentieland te dienen. Voorts zijn zowel de VS als Oekraïne producenten en netto-importeurs van aardgas, terwijl Algerije een netto-exporteur van aardgas is. Op dit punt zijn de overeenkomsten tussen de VS en Oekraïne dus groter dan die tussen Algerije en Oekraïne.

Voorts werd beweerd dat de VS geen geschikt referentieland waren, omdat de gasprijzen op de binnenlandse VS-markt in het nieuwe onderzoektijdvak te hoog waren. Hoewel de gasprijzen door een aantal natuurrampen in het vierde kwartaal van het nieuwe onderzoektijdvak inderdaad zeer hoog waren, kunnen hiervoor gemakkelijk correcties worden toegepast, zoals in overweging 35 wordt beschreven.

Ook op grond van het productieproces werd bezwaar gemaakt tegen de VS als referentieland. Er werd beweerd dat het Algerijnse productieproces beter vergelijkbaar was met dat in Oekraïne. Deze bewering werd door de producent echter niet met bewijzen gestaafd.

Verder werd aangevoerd dat Algerije qua productie, verbruik en vraag beter vergelijkbaar was met Oekraïne. Volgens de beschikbare informatie zijn zowel de productie i als het binnenlands verbruik i in Algerije van onbeduidende omvang. Anderzijds hebben zowel Oekraïne als de VS een aanzienlijke productie en een grote binnenlandse markt.

Hoewel in de VS antidumpingmaatregelen van toepassing waren op AN van oorsprong uit Oekraïne, werd vastgesteld dat de VS-economie een openmarkteconomie is waar een aanzienlijk aantal binnenlandse producenten aanzienlijke concurrentie ondervinden van invoer uit andere derde landen. Voorts is de binnenlandse verkoop van de VS-producenten representatief en is hun toegang tot grondstoffen vergelijkbaar met die van Oekraïense producenten.

Bij het onderzoek werd dus vastgesteld dat de VS een geschikt referentieland waren. Daarom werden de berekeningen gebaseerd op de gecontroleerde informatie van de enige medewerkende Amerikaanse producent die een volledig ingevulde vragenlijst terugstuurde.

2.2. Normale waarde

Aangezien Oekraïne ten tijde van de indiening van het verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen nog niet als land met een markteconomie werd beschouwd, moest de normale waarde worden vastgesteld aan de hand van de gegevens van een producent in de VS, zoals in overweging 31 nader is toegelicht.

De representativiteit van de binnenlandse verkoop door de enige medewerkende producent van het soortgelijke product in het referentieland werd dus aan de hand van de uitvoer van de twee medewerkende producenten/exporteurs naar de Gemeenschap beoordeeld. Er werd maar één productsoort naar de Gemeenschap uitgevoerd. Een analyse naar productsoort was daarom niet nodig.

Er werd geconcludeerd dat de binnenlandse verkoop van de enige medewerkende producent van het soortgelijke product in het referentieland reprsesentatief was, aangezien deze verkoop veel groter was dan de hoeveelheid AN die door de twee medewerkende Oekraïense producenten/exporteurs naar de Gemeenschap werd uitgevoerd.

Om vast te stellen of de binnenlandse verkoop van de VS-producent in het kader van normale handelstransacties plaatsvond, werden de binnenlandse verkoopprijzen vergeleken met de productiekosten. Bij het bepalen van de productiekosten van de VS-producent bleek dat deze in het vierde kwartaal door natuurrampen waren beïnvloed. Volgens informatie die door deze producent werd gepubliceerd, stuurde een aantal orkanen aan de Amerikaanse Golfkust tijdens het derde kwartaal de aardgasmarkten danig in de war en hadden deze orkanen een negatieve invloed op de resultaten in het vierde kwartaal en op de jaarresultaten van de producent i. De in de VS genoteerde gasprijzen i verdubbelden inderdaad tussen augustus i en oktober i 2005, de periode waarin de Amerikaanse Golfkust door de orkanen Katrina (23-31 augustus) en Rita (17-26 september) werd geteisterd. Aangezien aardgas de belangrijkste kostenpost is bij de productie van AN, was het effect hiervan aanzienlijk en zou een kunstmatig hoge normale waarde zijn berekend. Daarom werd besloten dat de productiekosten voor het vierde kwartaal 2005 zouden worden vastgesteld op basis van de gemiddelde gasprijzen die de producent in de eerste drie kwartalen van 2005 had betaald.

Op basis van het bovenstaande bleek het overgrote deel van de binnenlandse verkoop winstgevend te zijn, zodat de normale waarde werd gebaseerd op de binnenlandse verkoopprijzen aan de eerste onafhankelijke binnenlandse afnemer. Aangezien de Oekraïense producenten/exporteurs tijdens het nieuwe onderzoektijdvak slechts één productsoort naar de Gemeenschap uitvoerden, was de analyse tot deze soort beperkt.

2.3. Uitvoerprijs

De uitvoerprijs werd overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld aan de hand van de werkelijk betaalde of te betalen prijs van het betrokken product dat met het oog op uitvoer naar de Gemeenschap wordt verkocht. Alle verkoop van de medewerkende producenten/exporteurs werd rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap uitgevoerd.

2.4. Vergelijking

De normale waarde en de uitvoerprijs werden vergeleken in het stadium af fabriek. Om een billijke vergelijking te waarborgen, werd overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening door middel van correcties rekening gehouden met verschillen die de vergelijkbaarheid van de prijzen beïnvloeden. Dienovereenkomstig werden er in voorkomend geval correcties toegepast voor verschillen in de kosten van vervoer, op- en overslag, laden en lossen en aanverwante kosten, krediet en commissielonen, waar die met gecontroleerd bewijsmateriaal waren gestaafd.

2.5. Dumpingmarge

Daar Oekraïne voor dit onderzoek niet als land met een markteconomie wordt beschouwd, werd overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening een voor het gehele land geldende dumpingmarge vastgesteld op basis van een vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs. Zoals al in overweging 22 werd gezegd, was er een hoog niveau van medewerking.

Bij bovengenoemde vergelijking bleek dat het niveau van dumping (30-40%) tijdens het nieuwe onderzoektijdvak iets lager was dan bij het oorspronkelijke onderzoek. Daar de uitvoer van Oekraïne naar de Gemeenschap tijdens het nieuwe onderzoektijdvak echter gering was, werd bij de analyse vooral gekeken naar de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van de dumping.

3. Ontwikkeling van de invoer indien de maatregelen worden ingetrokken

3.1. Reservecapaciteit

De productie van de drie medewerkende producenten bleef stabiel tijdens de beoordelingsperiode. Ook de productiecapaciteit bleef gedurende die periode constant. De drie producenten hebben een reservecapaciteit van 600 000–700 000 ton (8-10% van het verbruik in de Gemeenschap), zodat zij bij intrekking van de maatregelen hun uitvoer naar de Gemeenschap aanzienlijk kunnen opvoeren. Bovendien is er ten minste nog één andere bekende Oekraïense producent van het betrokken product die niet aan het onderzoek heeft meegewerkt. Hoewel de reservecapaciteit van deze niet-medewerkende producent niet bekend is, kan niet worden uitgesloten dat ook die aanzienlijk is, daar de drie medewerkende producenten een reservecapaciteit van gemiddeld 30% hadden.

Gemiddeld kwam de binnenlandse verkoop van de drie medewerkende producenten tijdens de beoordelingsperiode overeen met 30-40% van de productiecapaciteit. Het lijkt dus weinig aannemelijk dat de binnenlandse markt van Oekraïne het grootste deel van deze reserveproductiecapaciteit kan absorberen, zodat alle extra productie waarschijnlijk zal worden uitgevoerd.

Zonder antidumpingmaatregelen zou een aanzienlijk deel van die reservecapaciteit dus voor uitvoer naar de Gemeenschap kunnen worden gebruikt.

3.2. Verhouding tussen de Oekraïense verkoopprijzen op andere markten en de verkoopprijs in de Gemeenschap

Uit een analyse van de uitvoer van de medewerkende Oekraïense producenten naar derde landen bleek, bij een vergelijking op basis van daf-/fob-prijzen grens Oekraïne, dat de prijzen van die uitvoer tijdens het nieuwe onderzoektijdvak gemiddeld 20-30% lager waren dan die voor de uitvoer naar de Gemeenschap. Daarnaast vond ook de binnenlandse verkoop plaats tegen prijzen die 20-30% onder die van de verkoop aan de Gemeenschap lagen. Uit de gegevens over het nieuwe onderzoektijdvak kan dus worden opgemaakt dat er bij intrekking van de maatregelen reden zou zijn de uitvoer die nu voor derde landen is bestemd naar de Gemeenschap te verleggen, zodat hogere prijzen en betere marges kunnen worden behaald.

De Oekraïense invoerprijzen voor aardgas zijn tijdens het nieuwe onderzoektijdvak echter aanzienlijk gestegen. Aangezien aardgas de belangrijkste kostenpost is bij de productie van AN, kan niet worden uitgesloten dat de Oekraïense producenten hun prijzen voor de uitvoer naar derde landen zullen verhogen, zodat het in overweging 44 genoemde prijsverschil tussen de verkoop aan derde landen en die aan de Gemeenschap veel kleiner wordt. Eerste gegevens i wijzen er inderdaad op dat dat het geval is.

4. Conclusie betreffende de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van dumping

Uit het onderzoek is gebleken dat twee van de medewerkende producenten hun dumpingpraktijken ondanks de geldende antidumpingmaatregelen hebben voortgezet. Bovendien kan niet worden uitgesloten dat de huidige uitvoer naar derde landen naar de Gemeenschap wordt verlegd.

Voorts liggen ook de gewogen gemiddelde prijzen die de medewerkende producenten/exporteurs bij uitvoer naar derde landen berekenen een stuk onder de gangbare prijzen in de Gemeenschap. Als de maatregelen worden ingetrokken is dat dus samen met de aanzienlijke reservecapaciteit een reden voor de Oekraïense producenten/exporteurs om hun uitvoer, waarschijnlijk tegen dumpingprijzen, naar de Gemeenschap te verleggen.

D. DEFINITIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

In de Gemeenschap wordt het soortgelijke product vervaardigd door 14 producenten wier productie de totale communautaire productie van het soortgelijke product in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening vormt.

Er wordt op gewezen dat de 'Hydro Agri'-ondernemingen in het oorspronkelijke onderzoek nu 'Yara' heten. Vijf van de veertien bedrijven zijn bij de uitbreiding van de Europese Unie in 2004 onderdeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap geworden.

Van de 14 communautaire producenten hebben tien bedrijven aan het onderzoek meegewerkt, die alle in het verzoek om een nieuw onderzoek werden genoemd. De overige vier producenten ("andere communautaire producenten") hebben binnen de gestelde termijn contact opgenomen en de voor de steekproef vereiste informatie verstrekt. Zij hebben echter niet aangeboden verder mee te werken. De volgende tien producenten waren tot medewerking bereid:

- Achema AB (Litouwen),

- Zaklady Azotowe Anwil SA (Polen),

- BASF AG (Duitsland),

- DSM Agro (Nederland),

- Fertiberia SA (Spanje),

- Grande Paroisse SA (Frankrijk),

- Nitrogénművek Rt (Hongarije),

- Terra Nitrogen Limited (VK),

- Yara (Duitsland, Italië, Nederland en het Verenigd Koninkrijk),

- Zaklady Azotowe Tarnowie (Polen).

Deze tien communautaire producenten namen tijdens het nieuwe onderzoektijdvak 70% van de totale communautaire productie voor hun rekening, dus een groot deel van de totale communautaire productie van het soortgelijke product. Zij worden dus als de bedrijfstak van de Gemeenschap in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening beschouwd en zullen hierna als 'de bedrijfstak van de Gemeenschap' worden aangeduid.

Zoals reeds vermeld in de overwegingen 11 en 14 is een steekproef van vier bedrijven geselecteerd. Alle in de steekproef opgenomen communautaire producenten hebben medewerking verleend en hebben de vragenlijst binnen de termijn beantwoord. Daarnaast hebben de overige zes medewerkende producenten bepaalde algemene gegevens voor de schadeanalyse verstrekt.

E. SITUATIE OP DE COMMUNAUTAIRE MARKT

1. Verbruik in de Gemeenschap

Het zichtbare verbruik in de Gemeenschap werd vastgesteld aan de hand van de omvang van de verkoop door de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt, de omvang van de verkoop door de andere communautaire producenten op de communautaire markt en gegevens van Eurostat over de totale EU-invoer. Met het oog op de uitbreiding van de Europese Unie in 2004 werd voor de duidelijkheid en coherentie van de analyse het verbruik gedurende de gehele beoordelingsperiode gebaseerd op de markt van de EU-25.

Tussen 2002 en het eind van het nieuwe onderzoektijdvak daalde het verbruik in de Gemeenschap met 1%. De toename met 4% in 2003 werd in 2004 weer tenietgedaan, wat op een stabilisatie duidde, waarna de verdere daling in het nieuwe onderzoektijdvak (-1%) op een licht neergaande trend wees.

NOT

Totaal verbruik in de Gemeenschap (ton) 7 757 8 099 7 775 7 641

Index (2002=100)

2. Omvang, marktaandeel en prijzen van de invoer uit Oekraïne

De ontwikkeling van de omvang, het marktaandeel en de gemiddelde prijzen van de invoer uit Oekraïne is hieronder weergegeven. De cijfers zijn van Eurostat.

NOT

Omvang van de invoer (ton) 212 123 51 62

Marktaandeel 2,7% 1,5% 0,7% 0,8%

Prijzen van de invoer (euro/ton)

Index (2002=100)

De omvang van de invoer uit Oekraïne is tijdens de beoordelingsperiode gestaag afgenomen. Ook het marktaandeel van deze invoer daalde van 2,7% in 2002 tot 0,8% in het nieuwe onderzoektijdvak. De prijzen hebben zich tijdens de beoordelingsperiode positief ontwikkeld van 88 tot 122 euro/ton. Deze ontwikkeling weerspiegelt de gunstige marktvoorwaarden die ook in overweging 73 worden vermeld.

Voor de berekening van de prijsonderbieding tijdens het nieuwe onderzoektijdvak werden de af-fabriekprijzen die de bedrijfstak van de Gemeenschap aan niet-verbonden afnemers berekende, vergeleken met de cif-importprijzen, grens Gemeenschap, van de medewerkende producenten/exporteurs van het betrokken land, naar behoren gecorrigeerd om de prijs inclusief lossen, inklaring en invoerrechten weer te geven. Uit de vergelijking bleek dat de invoer uit Oekraïne de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap met 10% tot 15% onderbood.

3. Invoer uit andere landen

In onderstaande tabel wordt de omvang van de invoer uit andere derde landen tijdens de beoordelingsperiode weergegeven. Ook hier zijn de cijfers van Eurostat.

NOT

Omvang van de invoer uit Rusland (ton) 690 528 504 257

Marktaandeel 8,9% 6,5% 6,5% 3,4%

Prijzen van de invoer uit Rusland (euro/ton)

Omvang van de invoer uit Georgië (ton) 86 100 132 153

Marktaandeel 1,1% 1,2% 1,7% 2,0%

Prijzen van de invoer uit Georgië (euro/ton)

Omvang van de invoer uit Roemenië (ton) 186 14 107 111

Marktaandeel 2,4% 0,2% 1,4% 1,5%

Prijzen van de invoer uit Roemenië (euro/ton)

Omvang van de invoer uit Bulgarije (ton) 160 140 79 73

Marktaandeel 2,1% 1,7% 1,0% 1,0%

Prijzen van de invoer uit Bulgarije (euro/ton)

Omvang van de invoer uit Egypte (ton) 63 133 16 46

Marktaandeel 0,8% 1,6% 0,2% 0,6%

Prijzen van de invoer uit Egypte (euro/ton)

Omvang van de invoer uit alle andere landen (ton) 94 128 54 17

Marktaandeel 1,2% 1,6% 0,7% 0,2%

Prijzen van de invoer uit alle andere landen (euro/ton)

De omvang van de uitvoer uit alle bovengenoemde landen blijkt tussen 2002 en het eind van het nieuwe onderzoektijdvak te zijn gedaald, behalve die uit Georgië dat zijn aandeel in de communautaire markt enigermate vergrootte van 1,1% in 2002 tot 2% in het nieuwe onderzoektijdvak. Voor alle bovengenoemde landen behalve Rusland en Roemenië lagen de prijzen van de uitvoer naar de Gemeenschap in het nieuwe onderzoektijdvak, en in sommige gevallen in de hele beoordelingsperiode, boven die van de bedrijfstak van de Gemeenschap. De invoer uit Rusland valt sinds april 2002 onder Verordening (EG) nr. 658/2002 van de Raad i, dat wil zeggen dat hierop een antidumpingrecht van 47,07 euro per ton van toepassing is. Overigens waren de prijzen voor de invoer uit Rusland in de hele beoordelingsperiode met uitzondering van het nieuwe onderzoektijdvak lager dan die voor de invoer uit Oekraïne. De Roemeense prijzen lagen onder die van de bedrijfstak van de Gemeenschap, maar de omvang van de uitvoer uit dat land daalde van 187 000 ton in 2002 tot 111 000 ton in het nieuwe onderzoektijdvak, zodat het toch al geringe marktaandeel van dat land slonk van 2,4% in 2002 tot 1,5% in het nieuwe onderzoektijdvak.

4. Economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening onderzocht de Commissie alle relevante economische factoren en indicatoren die op de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap van invloed waren.

4.1. Opmerkingen vooraf

Drie van de medewerkende communautaire producenten bleken het soortgelijke product binnen hetzelfde concern te verwerken tot stikstofhoudende mengmeststoffen of synthetische meststoffen die naast stikstof in water oplosbare fosfor en/of kalium, de andere primaire voedingselementen van kunstmeststoffen, bevatten. Deze producten, met een AN-gehalte van minder dan 80 gewichtspercenten, concurreren niet met het soortgelijke product.

Deze AN-productie, die binnen het concern verder wordt verwerkt, komt niet op de open markt en concurreert dan ook niet rechtstreeks met het betrokken product dat wordt ingevoerd. Daarom werd nagegaan of en in welke mate bij de analyse rekening moest worden gehouden met het verdere gebruik van het door de bedrijfstak van de Gemeenschap geproduceerde soortgelijke product. Aangezien uit het onderzoek bleek dat slechts een zeer gering deel van de productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap (maximaal 2%) voor intern gebruik was bestemd, werd het niet nodig geacht onderscheid te maken tussen de open markt en de markt voor eigen gebruik. Omwille van de duidelijkheid en transparantie zijn de hoeveelheden AN die door de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn geproduceerd en intern werden verwerkt, echter wel vermeld in overweging 64 hieronder.

Wanneer gebruik wordt gemaakt van een steekproef, is het vaste praktijk bepaalde schade-indicatoren (productie, productiecapaciteit, voorraden, verkoop, marktaandeel, groei en werkgelegenheid) voor de bedrijfstak van de Gemeenschap als geheel ("BG" in onderstaande tabellen) te analyseren en schade-indicatoren die betrekking hebben op de resultaten van individuele bedrijven (prijzen, productiekosten, winstgevendheid, lonen, investeringen, rendement van investeringen, kasstroom en het vermogen om kapitaal aan te trekken) aan de hand van gegevens over de communautaire producenten in de steekproef ("SP" in onderstaande tabellen) te onderzoeken.

4.2. Gegevens over de bedrijfstak van de Gemeenschap als geheel

a) Productie

De productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap is tussen 2002 en het eind van het nieuwe onderzoektijdvak met 7% toegenomen, van ongeveer 5,1 miljoen ton in 2002 tot ongeveer 5,4 miljoen ton in het nieuwe onderzoektijdvak. De productie voor intern gebruik is tijdens de beoordelingsperiode nagenoeg constant gebleven op een zeer laag niveau, waaruit blijkt dat deze geen invloed heeft op de schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap.

NOT

BG: productie (ton) 5 075 5 424 5 358 5 446

Index (2002 = 100)

BG: productie voor intern gebruik 83 83 93 107

In % van de totale productie 1,6% 1,5% 1,7% 2,0%

Bron: Klagers, antwoorden op de steekproefvragenlijst en gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst

b) Capaciteit en bezettingsgraad

De productiecapaciteit is in de gehele beoordelingsperiode vrijwel constant gebleven. De productiestijging had ook een stijging van de bezettingsgraad van 52% in 2002 tot 56% in het nieuwe onderzoektijdvak tot gevolg. Bij het oorspronkelijke onderzoek was al opgemerkt dat de bezettingsgraad bij dit soort productie en in deze sector kan worden beïnvloed doordat met dezelfde productieapparatuur ook andere producten kunnen worden vervaardigd; de bezettingsgraad is als schade-indicator dus van minder betekenis.

NOT

BG: productiecapaciteit (ton) 9 813 9 843 9 681 9 718

BG: bezettingsgraad 52% 55% 55% 56%

c) Voorraden

De eindvoorraden van de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn tussen 2002 en het eind van het nieuwe onderzoektijdvak met tien procentpunten geslonken. De sterke daling in 2003 en 2004 was het gevolg van een toename van de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap (zie de volgende overweging), en met name de uitvoer, en niet van veranderingen in het productievolume.

NOT

BG: eindvoorraden (ton) 312 216 163 282

Index (2002 = 100)

d) Omvang van de verkoop

De verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt nam tussen 2002 en het eind van het nieuwe onderzoektijdvak met 13% toe. Deze ontwikkeling moet worden gezien tegen de achtergrond van een lichte daling van het verbruik in de Gemeenschap.

NOT

BG: omvang van de verkoop in de Gemeenschap (ton) 4 499 5 045 4 975 5 074

Index (2002 = 100)

SP: omvang van de verkoop aan derde landen (ton) 420 528 522 373

Index (2002 = 100)

e) Marktaandeel

Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap nam tussen 2002 en het eind van het nieuwe onderzoektijdvak, dus in de beoordelingsperiode, met ruim 8 procentpunten toe.

NOT

BG: marktaandeel 58,0% 62,3% 64,0% 66,4%

Index (2002 = 100)

f) Groei

Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap is in de beoordelingsperiode ondanks een licht krimpende markt toegenomen.

g) Werkgelegenheid

Het aantal werknemers in de bedrijfstak van de Gemeenschap nam tussen 2002 en het eind van het nieuwe onderzoektijdvak met 5% af terwijl de productie steeg, waaruit het voortdurende streven van deze bedrijfstak naar verbetering van zijn productiviteit en concurrentievermogen blijkt.

NOT

BG: aantal werknemers i.v.m. het betrokken product 1 1 1 1

Index (2002 = 100)

h) Productiviteit

De jaarlijkse productie per werknemer in de bedrijfstak van de Gemeenschap nam tussen 2002 en het eind van het nieuwe onderzoektijdvak aanzienlijk toe – het positieve effect van een daling van het aantal werknemers in combinatie met een hogere productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

NOT

BG: productiviteit (ton per werknemer) 3 3 3 3

Index (2002 = 100)

i) Hoogte van de dumpingmarge

Gezien de geringe hoeveelheden die momenteel uit Oekraïne worden ingevoerd, wordt het effect van de werkelijke dumpingmarge op de bedrijfstak van de Gemeenschap als onbelangrijk beschouwd, zodat deze marge geen indicator van betekenis is.

4.3. Gegevens over de in de steekproef opgenomen communautaire producenten

a) Verkoopprijzen en factoren die van invloed zijn op de binnenlandse prijzen

De gemiddelde nettoverkoopprijs van de bij de steekproef betrokken communautaire producenten nam in 2004 en in het nieuwe onderzoektijdvak fors toe als gevolg van de gunstige internationale marktvoorwaarden voor AN in die periode.

NOT

SP: eenheidsprijzen op de communautaire markt (euro/ton)

Index (2002 = 100)

b) Lonen

Tussen 2002 en het eind van het nieuwe onderzoektijdvak steeg het gemiddelde loon per werknemer met 9%, zoals blijkt uit onderstaande tabel. Dat is een matige toename gezien de inflatie en de algemene daling van het aantal werknemers.

NOT

SP: jaarlijkse arbeidskosten per werknemer (1000 euro) 46, 46, 46, 50,

Index (2002 = 100)

c) Investeringen

De jaarlijkse investeringen in het soortgelijke product van de vier in de steekproef opgenomen producenten hebben zich tijdens de beoordelingsperiode positief ontwikkeld, d.w.z. zij zijn met 69% gestegen, ook al waren er enkele schommelingen. Deze investeringen betroffen voornamelijk de modernisering van apparatuur. Hieruit blijkt het streven van de bedrijfstak van de Gemeenschap naar voortdurende verbetering van zijn productiviteit en concurrentievermogen. De resultaten van deze inspanningen zijn duidelijk zichtbaar: de productiviteit is in deze periode aanzienlijk gestegen (zie overweging 71).

NOT

SP: netto-investeringen (1000 euro) 21 16 22 35

Index (2002 = 100)

d) Winstgevendheid en rendement van de investeringen

De winstgevendheid van de bij de steekproef betrokken producenten liet vooral vanaf 2003 een geleidelijke verbetering zien en bereikte in het nieuwe onderzoektijdvak een niveau van 8,2%. Bij het oorspronkelijke onderzoek was in dit verband vastgesteld dat zonder schade veroorzakende dumping een winstmarge van 8% haalbaar was. Het rendement van de investeringen, uitgedrukt in procenten van de nettoboekwaarde, volgde in de hele beoordelingsperiode grotendeels de ontwikkeling van de winstgevendheid.

NOT

SP: winstgevendheid van de EG-verkoop aan niet-verbonden afnemers (% van de nettoverkoop) 3,9% 5,5% 7,6% 8,2%

Index (2002 = 100)

SP: rendement van investeringen (in % van de nettoboekwaarde) 10,1% 14,0% 20,0% 25,5%

Index (2002 = 100)

e) Kasstroom en vermogen om kapitaal aan te trekken

In de beoordelingsperiode is de kasstroom met 13 procentpunten toegenomen. Deze ontwikkeling was in overeenstemming met de ontwikkeling van de algemene winstgevendheid in de beoordelingsperiode.

NOT

SP: kasstroom (1000 euro) 59 61 69 67

Index (2002 = 100)

Uit het onderzoek bleek niet dat de bij de steekproef betrokken producenten moeilijkheden hadden ondervonden bij het aantrekken van kapitaal. Verscheidene van hen maken deel uit van een grote ondernemingsgroep en financieren hun activiteiten binnen die groep, hetzij door samenvoeging van kasmiddelen, hetzij door leningen van de moedermaatschappij.

5. Conclusie

Alle schade-indicatoren hebben zich tussen 2002 en het eind van het nieuwe onderzoektijdvak positief ontwikkeld: het productievolume van de bedrijfstak van de Gemeenschap is toegenomen, de verkoopprijzen per eenheid en de omvang van de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn gestegen en de winstgevendheid heeft gelijke tred gehouden met de prijsontwikkeling en is aanzienlijk verbeterd. Ook het rendement van de investeringen en de kasstroom hebben zich positief ontwikkeld. De loonontwikkeling was gematigd en de bedrijfstak van de Gemeenschap is blijven investeren.

Bovendien is het marktaandeel van de Gemeenschap met 9% gestegen terwijl de markt licht kromp. Ook de productiviteit is flink toegenomen als gevolg van de positieve ontwikkeling van de productie en de inspanningen van de bedrijfstak van de Gemeenschap om zijn productiviteit door middel van investeringen te verbeteren.

Over het geheel genomen is de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap aanzienlijk verbeterd ten opzichte van de situatie in 2001 toen nog geen antidumpingmaatregelen op AN uit het betrokken land waren ingesteld. Die maatregelen hadden dus een duidelijk positief effect op de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

De conclusie luidt dus dat de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens de beoordelingsperiode geleidelijk verbeterd is ten opzichte van de periode die aan de instelling van maatregelen voorafging.

F. WAARSCHIJNLIJKHEID VAN HERHALING VAN SCHADE

1. Algemeen

Aangezien er geen sprake meer is van aanmerkelijke schade door invoer uit het betrokken land, was de analyse er vooral op gericht de waarschijnlijkheid van een herhaling van de schade te bepalen. In dit verband werden met name de volgende twee parameters geanalyseerd: i) mogelijke omvang van de uitvoer en uitvoerprijzen van het betrokken land en ii) het effect van de verwachte omvang en prijzen van de uitvoer uit het betrokken land op de bedrijfstak van de Gemeenschap.

2. Mogelijke omvang van de uitvoer en uitvoerprijzen van het betrokken land

Zoals in overweging 41 is aangetoond, bedraagt de bekende reservecapaciteit van de medewerkende Oekraïense producenten 600 000-700 000 ton, wat overeenkomt met 8-10% van de communautaire markt. Deze overtollige capaciteit wijst erop dat de Oekraïense producenten hun huidige productie en dus ook hun uitvoer van AN kunnen opvoeren.

Bovendien zijn de Oekraïense producenten door hun betrekkelijk kleine binnenlandse markt sterk afhankelijk van de uitvoer naar derde landen. Uit onderstaande tabel blijkt dat de totale Oekraïense uitvoer naar derde landen in 2005 circa 847 000 ton bedroeg, wat overeenkomt met rond 11% van de communautaire markt.

Oekraïense uitvoer naar derde landen

Turkije Omvang (ton) 295 292

Prijs (euro/ton)*

Egypte Omvang (ton) 81 183

Prijs (euro/ton)*

Marokko Omvang (ton) 92 62

Prijs (euro/ton)*

India Omvang (ton) 42 48

Prijs (euro/ton)*

Syrië Omvang (ton) 50 41

Prijs (euro/ton)*

Brazilië Omvang (ton) 8 38

Prijs (euro/ton)*

Maleisië Omvang (ton) - 35

Prijs (euro/ton)*

Argentinië Omvang (ton) 28 28

Prijs (euro/ton)*

Andere landen Omvang (ton) 140 114

Prijs (euro/ton)*

Totale uitvoer naar derde landen Omvang (ton) 739 846

Prijs (euro/ton)*

Bron: Oekraïens bureau voor de statistiek.

*: De eenheidsprijs is gebaseerd op de douanewaarde van het product aan de Oekraïense grens. Deze waarde kan als vergelijkbaar worden beschouwd met de waarde van de invoer naar de Gemeenschap van het product van oorsprong uit Oekraïne, berekend op basis van Eurostat-gegevens.

Zoals uit de tabel blijkt, is de Oekraïense uitvoer van AN naar derde landen tussen 2004 en 2005 gestegen. Deze uitvoer vond plaats tegen prijzen die veel lager waren dan die van de uitvoer naar de Gemeenschap.

Gezien de hierboven beschreven omstandigheden zou de Gemeenschap in vergelijking met alle andere exportmarkten wat de prijzen betreft een aantrekkelijke markt zijn voor de Oekraïense producenten/exporteurs. Daarom kan redelijkerwijs worden verwacht dat een groot deel van de uitvoer die nu naar derde landen gaat, bij intrekking van de maatregelen waarschijnlijk naar de Gemeenschap wordt verlegd, ook al zijn er eerste tekenen die erop wijzen dat de prijzen van de verkoop aan derde landen en die van de verkoop aan de Gemeenschap convergeren (zie overweging 45). De aantrekkelijkheid van de communautaire markt is nog groter door de relatieve nabijheid van deze markt in vergelijking met andere exportmarkten, met als gevolg dat de huidige uitvoer van Oekraïense producenten naar derde landen naar de Gemeenschap zou worden verlegd.

Aangezien de huidige marktpositie van de Oekraïense producten in de Gemeenschap echter zwak is, zouden de Oekraïense exporteurs het verloren marktaandeel moeten terugwinnen en meer afnemers moeten vinden, waarbij zij, zoals tijdens het nieuwe onderzoektijdvak is vastgesteld, waarschijnlijk gebruik zullen maken van dumpingprijzen.

De indiener van het verzoek voerde aan dat de winst van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de beoordelingsperiode eigenlijk zeer gering was en dat het niveau van 8% pas in het nieuwe onderzoektijdvak werd bereikt. Voorts kwam hij met het argument dat een kapitaalintensieve sector als de kunstmeststoffenindustrie bij een dergelijke winstmarge geen kapitaalgoederen kon onderhouden en vervangen en niet alle activiteiten kon handhaven en dus op lange termijn niet levensvatbaar was. Hierbij moet worden opgemerkt dat het geen schade veroorzakende niveau van 8%, dat bij het oorspronkelijke onderzoek werd vastgesteld, voor dit soort industrie als normale winstmarge wordt beschouwd wanneer er geen sprake is van schade veroorzakende dumping. Bij het oorspronkelijke onderzoek werd echter ook vastgesteld dat de winstgevendheid als gevolg van de schade veroorzakende dumping door onder meer Oekraïne tot -12,4% was gedaald. Als de maatregelen worden ingetrokken, bestaat er dus een ernstig risico dat de winstgevendheid daalt tot een percentage dat een stuk onder het niveau ligt waarbij geen schade wordt veroorzaakt.

Hierbij moet erop worden gewezen dat voor circa 80% van de totale uitvoer van Oekraïne naar de communautaire markt tijdens het nieuwe onderzoektijdvak een prijsverbintenis gold. De prijzen lagen evenwel 20-25% boven de minimuminvoerprijs in die verbintenis. Omdat in de verbintenis echter een maximumhoeveelheid was vastgelegd, kon geen algemene conclusie worden getrokken over het vermoedelijke prijsgedrag van de exporteurs bij het ontbreken van een dergelijke maximumhoeveelheid.

Gezien het bovenstaande is het dus waarschijnlijk dat aanzienlijke hoeveelheden in Oekraïne geproduceerde AN bij intrekking van de maatregelen op de communautaire markt terecht zouden komen tegen dumpingprijzen die de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap in belangrijke mate onderbieden.

3. Effect van de verwachte omvang van de uitvoer en prijzen op de bedrijfstak van de Gemeenschap bij het vervallen van de maatregelen

Aangezien het, zoals hierboven is vastgesteld, waarschijnlijk is dat de omvang van de uitvoer van Oekraïne naar de Gemeenschap tegen prijsonderbiedende dumpingprijzen aanzienlijk zal toenemen, zal de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn afnemers alleen kunnen behouden als hij zijn verkoopprijzen aanmerkelijk verlaagt. Dat geldt des te meer omdat de AN-markt een sterk wisselende markt is waar dumping tegen prijzen die de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap sterk onderbieden, een grote invloed kan hebben op het prijsniveau. Er zou dus veel minder winst worden gemaakt omdat de huidige verbetering van de prestaties van de bedrijfstak van de Gemeenschap te danken is aan verkoopprijzen die de gunstige marktvoorwaarden in met name 2004 en het nieuwe onderzoektijdvak weerspiegelen.

De gunstige marktvoorwaarden in de laatste twee jaar van de beoordelingsperiode hebben er, afgezien van de geldende antidumpingmaatregelen, in belangrijke mate toe bijgedragen dat de prijzen op een hoog niveau bleven. Door het gespannen evenwicht tussen vraag en aanbod op de wereldmarkt werden in die periode namelijk voor alle stikstofhoudende meststoffen hoge prijzen genoteerd. Evenals de andere stikstofhoudende meststoffen is AN een product waarvan de prijsstelling van talrijke factoren afhangt, bijvoorbeeld van de sterk schommelende gasprijs die als belangrijkste kostenpost een aanzienlijke invloed op het aanbod heeft, de weersomstandigheden, de oogsten en de graanvoorraden, waardoor de vraag kan af- of toenemen. Vooral wat de Gemeenschapsmarkt betreft wordt verwacht dat de vraag naar stikstofhoudende meststoffen de komende jaren licht zal dalen i. Handhaving van het huidige hoge prijspeil hangt dus af van een krap aanbod, dat – zoals het onderzoek heeft aangetoond – zeer onwaarschijnlijk is gezien de onbenutte uitvoercapaciteit van het betrokken land en de waarschijnlijkheid dat het bij het vervallen van de maatregelen een deel van de uitvoer die tijdens het nieuwe onderzoektijdvak naar derde landen ging, naar de Gemeenschap zal verleggen. Aangezien de door de Oekraïense producenten gehanteerde prijzen de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap sterk onderboden, zal de waarschijnlijke toename van de invoer uit Oekraïne de bedrijfstak van de Gemeenschap dwingen zijn prijzen en dus zijn winstmarge fors te verlagen of een aanzienlijk marktaandeel prijs te geven en daarmee inkomsten te derven, of beide. De succesvolle herstructurering van de bedrijfstak van de Gemeenschap zou een dergelijke prijsverlaging waarschijnlijk maar ten dele kunnen compenseren en het hele herstel van de sector zou hierdoor op losse schroeven komen te staan. Daarom zou intrekking van de maatregelen waarschijnlijk leiden tot een verslechtering van de algehele prestatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

4. Conclusie over de waarschijnlijkheid van herhaling van de schade

Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het betrokken land bij het vervallen van de maatregelen zeer waarschijnlijk aanzienlijke hoeveelheden naar de Gemeenschap zou uitvoeren tegen dumpingprijzen die de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap onderbieden. Dat zou zeer waarschijnlijk tot gevolg hebben dat de prijzen op de markt voor AN worden gedrukt, wat naar verwachting nadelige gevolgen voor de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft. Met name zou dit een belemmering zijn voor voortzetting van het financiële herstel dat in 2004 en het nieuwe onderzoektijdvak heeft plaatsgevonden, zodat een herhaling van schade waarschijnlijk is.

G. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

Inleiding



Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening werd onderzocht of handhaving van de bestaande antidumpingmaatregelen in strijd was met het belang van de Gemeenschap. Het belang van de Gemeenschap werd vastgesteld aan de hand van een beoordeling van alle verschillende betrokken belangen.

In het oorspronkelijke onderzoek werden antidumpingmaatregelen niet in strijd met het belang van de Gemeenschap geacht. Voorts is dit onderzoek een nieuw onderzoek, wat betekent dat een situatie wordt onderzocht waarin al antidumpingmaatregelen van toepassing zijn, zodat kan worden nagegaan of deze maatregelen negatieve gevolgen voor de betrokken partijen hebben.

Op basis hiervan werd onderzocht of er, ondanks de conclusies inzake de waarschijnlijkheid van herhaling van schadeveroorzakende dumping, dwingende redenen waren om te concluderen dat handhaving van de maatregelen in dit bijzondere geval niet in het belang van de Gemeenschap is.

2. Belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap

De bedrijfstak van de Gemeenschap heeft bewezen structureel gezond te zijn. Dit werd bevestigd door de positieve ontwikkeling van zijn economische situatie na de instelling van antidumpingmaatregelen in 2001. De bedrijfstak van de Gemeenschap heeft tussen 2002 en het eind van het nieuwe onderzoektijdvak met name zijn winstgevendheid sterk verbeterd en een succesvolle herstructurering doorgemaakt.

Redelijkerwijs kan dan ook worden verwacht dat de bedrijfstak van de Gemeenschap van de thans geldende maatregelen zal blijven profiteren en zich door het behoud en de stabilisatie van zijn winstgevendheid verder zal herstellen. Als de maatregelen niet worden gehandhaafd, zal de invoer met dumping uit het betrokken land waarschijnlijk toenemen en de bedrijfstak van de Gemeenschap schade toebrengen doordat de verkoopprijzen onder druk komen te staan, waardoor zijn thans positieve financiële situatie in gevaar komt.

3. Belang van de importeurs

Zoals al in overweging 11 is vermeld, heeft slechts één importeur zich bereid verklaard in de steekproef te worden opgenomen en de in het formulier voor de samenstelling van de steekproef gevraagde basisinformatie verstrekt. Deze importeur heeft in het nieuwe onderzoektijdvak echter geen AN ingevoerd.

Bij het oorspronkelijke onderzoek werd vastgesteld dat het effect van de maatregelen niet al te groot zou zijn, daar het product verder zou worden ingevoerd, maar tegen prijzen die geen schade veroorzaken, en importeurs doorgaans niet alleen AN invoeren, maar voor een belangrijk deel ook andere meststoffen. De daling van de invoer uit het betrokken land tijdens de beoordelingsperiode doet concluderen dat een aantal importeurs inderdaad negatieve gevolgen heeft ondervonden van de antidumpingmaatregelen, zoals in overweging 52 van Verordening (EG) nr. 1629/2000 van de Commissie was aangegeven. Bij gebrek aan medewerkende importeurs, en dus aan afdoende bewijs om na te gaan of er sprake is geweest van belangrijke negatieve gevolgen, werd geconcludeerd dat de meeste importeurs/handelaren over het geheel genomen maar weinig last hadden gehad van de maatregelen.

Er is geen betrouwbare informatie waaruit blijkt dat handhaving van de maatregelen belangrijke negatieve gevolgen voor importeurs of handelaren zal hebben.

4. Belang van de gebruikers

AN wordt in de Gemeenschap in de landbouw gebruikt. Bij het oorspronkelijke onderzoek werd geconcludeerd dat een stijging van de kosten van AN de boeren waarschijnlijk geen groot nadeel zou berokkenen, aangezien deze kosten voor hen van weinig betekenis zijn. Het feit dat geen van de gebruikers of gebruikersorganisaties in het kader van dit nieuwe onderzoek gegevens heeft verstrekt die deze conclusie weerleggen, lijkt te bevestigen dat: i) AN voor de boeren slechts een zeer klein deel van hun totale productiekosten uitmaakt; ii) de bestaande maatregelen geen belangrijke negatieve gevolgen voor hun economische situatie hebben; en iii) handhaving van de maatregelen geen nadelige gevolgen zal hebben voor de financiële belangen van de boeren.

5. Conclusie inzake het belang van de Gemeenschap

Gezien het bovenstaande wordt geconcludeerd dat er geen dwingende redenen zijn om de bestaande antidumpingmaatregelen niet te handhaven.

H. ANTIDUMPINGMAATREGELEN

Alle partijen zijn in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie wil aanbevelen de bestaande maatregelen te handhaven. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken.

Uit het bovenstaande volgt dat de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op AN van oorsprong uit Oekraïne overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening moeten worden gehandhaafd. Er wordt aan herinnerd dat deze maatregelen uit specifieke rechten bestaan.

Zoals al in overweging 45 is vermeld, zijn de prijzen die Oekraïne voor ingevoerd aardgas moet betalen sinds het nieuwe onderzoektijdvak fors gestegen en zal het verschil met de prijzen op de wereldmarkt in de komende jaren waarschijnlijk geleidelijk verdwijnen. Bovendien was, zoals al in overweging 32 is uitgelegd, bij de bevindingen inzake dumping uitgegaan van een normale waarde die aan de hand van de gegevens van een producent in een derde land met markteconomie was vastgesteld. Na de indiening van het verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen is aan Oekraïne de status van markteconomie toegekend. Daarom en omdat aardgas de belangrijkste kostenpost bij de productie van AN is, zou een latere herziening van de dumpingmarge op basis van een normale waarde die aan de hand van de gegevens van de Oekraïense exporteurs is berekend, tot andere bevindingen kunnen leiden dan het huidige nieuwe onderzoek. Ook zou het effect van de hogere productiekosten, die het gevolg zijn van de ontwikkeling van de binnenlandse gasprijzen, op de uitvoerprijzen een factor zijn die het potentieel schade veroorzakende effect van de herziene dumpingmarge beïnvloedt. Onverminderd de andere bepalingen van artikel 11 van de basisverordening, lijkt het dus verstandig de handhaving van de maatregelen tot twee jaar te beperken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten, vallende onder de GN-codes 3102 30 90, 3102 40 90, ex 3102 29 00, ex 3102 60 00, ex 3102 90 00, ex 3105 10 00, ex 3105 20 10, ex 3105 51 00, ex 3105 59 00 en ex 3105 90 91, van oorsprong uit Oekraïne.

2. Het antidumpingrecht is een vast bedrag in euro's per ton volgens onderstaand schema:

Omschrijving van het product GN-code TARIC-code Recht (in euro's per ton)

Ammoniumnitraat, ander dan in waterige oplossing 3102 30 - 33,

Mengsels van ammoniumnitraat en calciumcarbonaat of andere niet-vruchtbaarmakende anorganische stoffen, met een stikstofgehalte van meer dan 28 gewichtspercenten 3102 40 33,

Dubbelzouten en mengsels van ammoniumsulfaat en ammoniumnitraat - Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten 3102 29 33,

Dubbelzouten en mengsels van calciumnitraat en ammoniumnitraat - Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten 3102 60 33,

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten 3102 90 33,

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten, geen fosfor en geen kalium bevattend 3105 10 33,

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 en/of een kaliumgehalte berekend als K2O van minder dan 3 gewichtspercenten 3105 10 33,

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 en/of een kaliumgehalte berekend als K2O van 3 of meer doch minder dan 6 gewichtspercenten 3105 10 31,

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 en/of een kaliumgehalte berekend als K2O van 6 of meer doch minder dan 9 gewichtspercenten 3105 10 30,

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 en/of een kaliumgehalte berekend als K2O van 9 of meer doch niet meer dan 12 gewichtspercenten 3105 10 29,

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 en een kaliumgehalte berekend als K2O van minder dan 3 gewichtspercenten 3105 20 32,

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 en een kaliumgehalte berekend als K2O van 3 of meer doch minder dan 6 gewichtspercenten 3105 20 31,

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 en een kaliumgehalte berekend als K2O van 6 of meer doch minder dan 9 gewichtspercenten 3105 20 30,

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 en een kaliumgehalte berekend als K2O van 9 of meer doch niet meer dan 12 gewichtspercenten 3105 20 29,

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 van minder dan 3 gewichtspercenten 3105 51 32,

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 van 3 of meer doch minder dan 6 gewichtspercenten 3105 51 31,

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 van 6 of meer doch minder dan 9 gewichtspercenten 3105 51 30,

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 van 9 of meer doch niet meer dan 10,40 gewichtspercenten 3105 51 29,

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 van minder dan 3 gewichtspercenten 3105 59 32,

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 van 3 of meer doch minder dan 6 gewichtspercenten 3105 59 31,

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 van 6 of meer doch minder dan 9 gewichtspercenten 3105 59 30,

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een fosforgehalte berekend als P2O5 van 9 of meer doch niet meer dan 10,40 gewichtspercenten 3105 59 29,

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een kaliumgehalte berekend als K2O van minder dan 3 gewichtspercenten 3105 90 32,

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een kaliumgehalte berekend als K2O van 3 of meer doch minder dan 6 gewichtspercenten 3105 90 31,

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een kaliumgehalte berekend als K2O van 6 of meer doch minder dan 9 gewichtspercenten 3105 90 30,

Vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten en een kaliumgehalte berekend als K2O van 9 of meer doch niet meer dan 12 gewichtspercenten 3105 90 29,

3. Wanneer goederen zijn beschadigd voordat zij in het vrije verkeer worden gebracht en de werkelijk betaalde of te betalen prijs derhalve verhoudingsgewijs is verminderd met het oog op de vaststelling van de douanewaarde overeenkomstig artikel 145 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie i, wordt het op basis van bovenstaande bedragen berekende antidumpingrecht met hetzelfde percentage verminderd als de werkelijk betaalde of te betalen prijs.

4. Tenzij anders vermeld zijn de bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie . Zij is gedurende twee jaar van kracht.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor de Raad

De Voorzitter
– online statistieken van de International Fertilizer Industry Association.
– From 10-K, blz. 6.