Toelichting bij COM(2006)99-1 - Stelsel van eigen middelen van de EG (EG, Euratom)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Inleiding

De Europese Raad bereikte op zijn bijeenkomst van 15-16 december 2005 een politiek akkoord over het financiële kader voor de periode 2007-2013 i. Tevens verzocht de Raad aan de Commissie een nieuw eigenmiddelenbesluit op te stellen en het begeleidende werkdocument over de Britse korting te wijzigen om zijn conclusies inzake de financiering van de Europese Unie te weerspiegelen. Punt 78 van het bij de conclusies van de Europese Raad gevoegde akkoord over het financiële kader luidt als volgt:

"Het eigenmiddelenbesluit en het begeleidende werkdocument worden zo gewijzigd dat het proces tot bekrachtiging van het eigenmiddelenbesluit door alle lidstaten kan worden voltooid om deze uiterlijk begin 2009 in werking te laten treden en de onderstaande wijzigingen aan te brengen. Deze wijzigingen zijn van toepassing vanaf 1 januari 2007 en zullen indien nodig met terugwerkende kracht worden toegepast …"

2.

Bovendien concludeerde de Europese Raad:


· dat de maxima voor de eigen middelen en voor vastleggingskredieten op het huidige niveau blijven (punt 76), en

· dat de algemene doelstelling van billijkheid als leidraad voor de eigenmiddelenregelingen moet dienen. Deze regelingen moeten er derhalve voor zorgen, overeenkomstig de conclusies van de Europese Raad van Fontainebleau in 1984, dat geen enkele lidstaat een begrotingslast behoeft te dragen die buitensporig is in vergelijking met zijn relatieve welvaart. In deze regelingen moeten er dus bepalingen voor specifieke lidstaten worden opgenomen (punt 77).

Het onderhavige voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen en het begeleidende werkdocument betreffende de Britse korting strekken ertoe de bestaande eigenmiddelenregelingen te wijzigen. De wijzigingen betreffen:

· bepalingen ter uitvoering van de conclusies van de Europese Raad van 15-16 december 2005 inzake de eigen middelen (zie paragrafen 2 en 3 hierna);

· aanpassingen van bestaande bepalingen ter weerspiegeling van ontwikkelingen die sinds de goedkeuring van het geldende eigenmiddelenbesluit door de Raad in september 2000 hebben plaatsgevonden en ter verbetering van de juridische en taalkundige samenhang van de bepalingen (zie paragrafen 3 en 4).

Alle hierna volgende artikelverwijzingen hebben betrekking op het onderhavige voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen.

2. Uitvoering van de conclusies van de Europese Raad – voorstel voor een nieuw eigenmiddelenbesluit

2.1. Vast BTW-afdrachtpercentage – artikel 2, lid 4, eerste alinea

De Europese Raad heeft beslist dat het afdrachtpercentage van de BTW-middelen wordt vastgesteld op 0,30% van de afgetopte BTW-grondslagen van de lidstaten.

Overeenkomstig het huidige eigenmiddelenbesluit 2000/597/EG, Euratom i wordt het op de afgetopte BTW-grondslagen van de lidstaten toegepaste uniforme afdrachtpercentage bepaald door op het maximumafdrachtpercentage (momenteel 0,50%) een 'bevroren percentage' in mindering te brengen, dat op zijn beurt wordt berekend volgens een complexe formule die gekoppeld is aan de grootte van de Britse korting.

In het nieuwe stelsel zal het afdrachtpercentage een vaste 0,30% bedragen, zijnde het verschil tussen het huidige maximum van 0,50% en de gemiddelde waarde van het bevroren percentage in het verleden, namelijk 0,20%.

De vervanging van de huidige ingewikkelde en ondoorzichtige berekeningswijze van het BTW-afdrachtpercentage door een vast percentage is een welkome vereenvoudiging, die veel eerder al had moeten plaatsvinden. De koppeling van het BTW-afdrachtpercentage aan de Britse korting via het 'bevroren percentage' is een overblijfsel van het eigenmiddelenstelsel van vóór 1988, toen de Britse korting door de lidstaten werd gefinancierd naar evenredigheid van hun niet-afgetopte BTW-grondslag; sedert 1988 geschiedt die financiering naar verhouding van de nationale BNP/BNI i-grondslagen. De vaststelling van een vast BTW-afdrachtpercentage (het 'uniform percentage') op het huidige peil moet daarom als een logische ontwikkeling worden aangemerkt, aangezien het bevroren percentage geen enkel concreet doel meer dient.

2.2. Tijdelijke verlaging van de BTW-afdrachtpercentages voor sommige lidstaten – artikel 2, lid 4, tweede alinea

De Europese Raad heeft beslist dat vier landen voor de periode 2007-2013 een geringer percentage van de BTW moeten afdragen om hun begrotingslasten te verlichten. Het percentage zal in de betrokken periode respectievelijk 0,225% bedragen voor Oostenrijk, 0,15% voor Duitsland en 0,10% voor Nederland en Zweden.

2.3. Tijdelijke vermindering van de bijdragen op basis van het BNI voor sommige lidstaten – artikel 2, lid 5

De Europese Raad heeft beslist dat voor de periode 2007-2013 de jaarlijkse BNI-bijdrage van Nederland zal worden verminderd met een brutobedrag van 605 miljoen euro en die van Zweden met een brutobedrag van 150 miljoen euro, uitgedrukt in prijzen van 2004.

Deze brutoverminderingen worden gefinancierd door alle lidstaten, met inbegrip dus van Nederland en Zweden. Zij hebben niet tot doel de Britse korting te doen toenemen, noch het aandeel van Nederland en Zweden in de financiering daarvan te verkleinen. De brutoverminderingen worden daarom pas toegekend nadat is vastgesteld hoeveel de Britse korting bedraagt en hoe ze zal worden gefinancierd.

De maatregel heeft tot doel de begrotingslasten voor de betrokken landen te verlichten.

2.4. Aanpassing van de Britse korting in verband met de uitbreiding – artikel 4, lid 1, onder f) en g), en artikel 4, lid 2

De Europese Raad heeft beslist dat het begrotingscorrectiemechanisme voor het Verenigd Koninkrijk volledig blijft gelden voor alle uitgaven, behalve met betrekking tot de uitgaven voor de lidstaten die na 30 april 2004 tot de EU zijn toegetreden.

De uitgaven in die nieuwe lidstaten, met uitzondering van de marktuitgaven in het kader van het GLB (rechtstreekse betalingen en marktgerelateerde landbouwuitgaven, alsmede het gedeelte van de uitgaven voor plattelandsontwikkeling dat afkomstig is uit het EOGFL, afdeling Garantie), worden bijgevolg voor de berekening van de Britse korting niet meegeteld bij de in totaal toegewezen uitgaven.

De inkrimping van de in totaal toegewezen uitgaven geschiedt in fasen - te beginnen met de korting 2008, voor het eerst in de begroting op te nemen in 2009, wordt de kruissnelheid bereikt met de korting 2010, voor het eerst in de begroting op te nemen in 2011 – volgens het onderstaande tijdschema:

Britse korting die voor het eerst in de begroting wordt opgenomen in Percentage van de uitgaven in verband met de uitbreiding (zie omschrijving hierboven) dat buiten de berekening van de Britse korting wordt gehouden







De Europese Raad heeft eveneens beslist dat de aanpassing van de Britse korting als gevolg van deze inkrimping van de in totaal toegewezen uitgaven, over de periode 2007-2013 niet hoger mag zijn dan 10,5 miljard euro (prijzen van 2004) in totaal. In het voorstel voor een besluit van de Raad wordt daarom bepaald dat de diensten van de Commissie jaarlijks zullen controleren of de gecumuleerde aanpassing van de Britse korting niet boven dat bedrag uitkomt. Als dat wel het geval is, zal de Britse begrotingsbijdrage naar evenredigheid worden verminderd. Voor die berekening zal worden gebruikgemaakt van de jongst beschikbare BBP-deflator voor de EU in euro, zoals die door de Commissie wordt meegedeeld.

Het bedrag van 10,5 miljard euro zal bovendien naar boven worden aangepast in geval van een nieuwe uitbreiding vóór 2013, behalve voor de toetreding van Roemenië en Bulgarije.

Als de fasering eenmaal voltooid is en de bovengrens van 10,5 miljard euro gedurende de periode 2007-2013 niet wordt overschreden, zal deze aanpassing van de Britse korting ervoor zorgen dat het Verenigd Koninkrijk de uitbreiding volledig meefinanciert, behalve wat de bovenbedoelde landbouwuitgaven betreft.

Overeenkomstig bijlage III van het bij de conclusies van de Europese Raad gevoegde akkoord over het financiële kader zal de in verband met de uitbreiding bij het huidige eigenmiddelbesluit voorziene aanpassing, d.w.z. de vermindering van de in totaal toegewezen uitgaven met een bedrag gelijk aan de pretoetredingsuitgaven voor de toetredende landen in het aan de toetreding voorafgaande jaar, wegvallen vanaf de correctie 2013, voor het eerst in de begroting op te nemen in 2014.

2.5. Evaluatie van het stelsel van eigen middelen – artikel 9

De Europese Raad verzocht (punt 80) de Commissie een volledige, alomvattende en brede evaluatie te verrichten, waarin alle aspecten van de EU-inkomsten en -uitgaven aan bod komen, en daarover in 2008/2009 verslag uit te brengen.

In het voorstel voor een besluit van de Raad wordt dienovereenkomstig bepaald dat de Commissie binnen het raam van die volledige evaluatie een algemeen onderzoek zal instellen betreffende het stelsel van eigen middelen, zonodig vergezeld van passende voorstellen.

2.6. Inwerkingtreding en vankrachtwording – artikel 10

Volgens de Europese Raad diende het nieuwe eigenmiddelenbesluit zo te worden aangenomen dat het proces tot bekrachtiging van het besluit door alle lidstaten op tijd kan worden voltooid om het besluit uiterlijk begin 2009 in werking te laten treden, met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2007.

De bepalingen van vorige eigenmiddelenbesluiten blijven gelden voor de berekening van de eigen middelen en de Britse korting van de jaren vóór 2007.

3. Uitvoering van de conclusies van de Europese Raad – voorstel voor een nieuw begeleidend werkdocument betreffende de Britse korting

3.

Het begeleidende werkdocument betreffende de Britse korting heeft wijzigingen ondergaan die de voorgestelde wijzigingen in het eigenmiddelbesluit weerspiegelen. Deze omvatten:


– de datum van inwerkingtreding van het werkdocument,

– het wegvallen van de aanpassing in verband met de pretoetredingssteun,

– de nieuwe aanpassing in verband met de uitgaven in de nieuwe lidstaten,

– het maximum voor de totale vermindering van de Britse korting in verband met de nieuwe aanpassing zoals hierboven bedoeld,

– de aanpassing van het bovenbedoelde maximum in verband met (een) nieuwe uitbreiding(en),

– het wegvallen van de berekening van het 'bevroren percentage' en alle verwijzingen naar de impact van de Britse korting op het BTW-afdrachtpercentage.

Daarnaast zijn enkele wijzigingen aangebracht die de samenhang van de tekst en het begrip ervan ten goede moeten komen. Het betreft louter formele wijzigingen zonder gevolgen voor de berekeningsmethode. Deze omvatten:

– het ongedaan maken van een overbodige dubbele berekeningswijze van de financiering van de korting. In het huidige werkdocument zijn de bepalingen van het eigenmiddelenbesluit inzake die financiering opgenomen in deel 2, punten a) en b); in punt c) wordt daaraan nog toegevoegd: 'om dit resultaat te bereiken vindt een overeenkomstige aanpassing van de BNP-grondslagen plaats'. Omdat deze laatste bepaling geen enkel praktisch nut heeft, wordt voorgesteld de tekst te vereenvoudigen en slechts de berekeningsmethode van het eigenmiddelenbesluit, die ook in de financieringstabellen van de jaarlijkse begroting wordt opgenomen, te houden:

– een betere mathematische presentatie van de verschillende stappen van de berekening,

– een aanpassing van de presentatie van de totaal toegewezen uitgaven aan de nomenclatuur en de structuur van het financiële kader 2007-2013,

– enkele louter taalkundige en formele verbeteringen van de tekst.

1.

4. Overige aanpassingen van het huidige eigenmiddelenbesluit 2000/597/EG, Euratom


4.1. Opheffing van het onderscheid tussen landbouw- en douanerechten – artikel 2, lid 1, onder a) en b)

Nu de tijdens de Uruguayronde van multilaterale handelsbesprekingen gesloten overeenkomsten in het Gemeenschapsrecht zijn opgenomen, is er geen wezenlijk verschil meer tussen landbouwrechten en douanerechten. Het gemaakte onderscheid betreft niet de eigenlijke rechten, maar de aard van de producten (landbouw/andere) waarop zij worden toegepast.

Om de nieuwe situatie te weerspiegelen, worden de punten a) en b) in artikel 2, lid 1, van het huidige eigenmiddelenbesluit samengevoegd en wordt de formulering lichtjes aangepast zodat er geen enkel expliciet onderscheid tussen landbouw- en andere rechten meer wordt gemaakt. Dat heeft tot gevolg dat de eigen middelen uit de BTW en die op basis van het BNI nu respectievelijk in artikel 2, lid 1, onder b), en artikel 2, lid 1, onder c) worden behandeld.

Sommige andere heffingen, rechten e.d. die komen te vervallen, worden toch nog behandeld omdat de zogeheten B-rekeningen (betreffende uitstaande vorderingen die worden betwist) overeenkomstige niet-voldane douaneschulden kunnen bevatten.

4.2. Toepassing van significante statistische veranderingen op het BNI ten behoeve van het eigenmiddelenstelsel – artikel 2, lid 7

Artikel 2, lid 7, tweede alinea, van het huidige eigenmiddelenbesluit bepaalt: "Indien wijzigingen van het ESR [Europees systeem van nationale en regionale rekeningen] 1995 resulteren in significante veranderingen in het bruto nationaal inkomen, … besluit de Raad, … met eenparigheid van stemmen of deze wijzigingen gelden voor de toepassing van dit besluit".

Er is echter geen reden waarom door de EU besloten wijzigingen die leiden tot een verbetering van de ESR-methodiek en tot een nauwkeuriger vergelijking van de economische activiteit binnen de EU niet zouden gelden op het gebied van de eigen middelen. Anderzijds is het van belang dat overeengekomen wijzigingen op een uniforme manier door alle lidstaten worden geïmplementeerd voordat zij als basis voor het vaststellen van hun eigenmiddelenafdrachten worden gebruikt. Daarom wordt voorgesteld om de bovenbedoelde bepaling als volgt te wijzigen:

"Indien wijzigingen van het ESR 1995 resulteren in significante veranderingen in het bruto nationaal inkomen, … besluit de Raad, … met eenparigheid van stemmen vanaf welk tijdstip deze wijzigingen gelden voor de toepassing van dit besluit."

..

4.3. Maxima voor eigen middelen en vastleggingskredieten – artikel 3

Naar aanleiding van de overschakeling van ESR79 op ESR95 voor begrotings- en eigenmiddelendoeleinden en om de financiële middelen die ter beschikking van de Gemeenschappen worden gesteld op hetzelfde peil te handhaven, werden de maxima voor de eigen middelen en de vastleggingskredieten (tot twee decimalen) door de Commissie opnieuw berekend volgens de formules in respectievelijk artikel 3, lid 1, en artikel 3, lid 2, van het huidige eigenmiddelenbesluit 2000/597/EG. Euratom De nieuwe maxima werden in december 2001 i door de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement meegedeeld. Het maximum voor de eigen middelen bedraagt 1,24% van het totale BNI van de lidstaten tegen marktprijzen en dat voor de vastleggingskredieten 1,31% van het totale BNI van de lidstaten.

De Europese Raad van 15-16 december 2005 heeft besloten dat deze maxima op het huidige niveau moeten blijven, wat in het onderhavige voorstel voor een nieuw besluit van de Raad is terug te vinden.

4.4. Schrapping van verwijzingen naar reserves – artikel 2, lid 6, en artikelen 6 en 7

Het huidige eigenmiddelenbesluit bepaalt dat de ontvangsten die nodig zijn om de reserves te dekken, pas bij de lidstaten worden afgeroepen wanneer de reserves worden aangelegd.

Sinds 2003 bestaat de monetaire reserve echter niet meer. Bovendien wordt in het op 1 februari 2006 door de Commissie gepresenteerde ontwerp voor een nieuw interinstitutioneel akkoord (IIA) voorgesteld om de reserve voor noodhulp als een voorziening in de begroting op te nemen en de reserve voor garanties op verstrekte leningen aan derde landen om te vormen tot een vereenvoudigd voorzieningsmechanisme, waarbij de nodige kredieten voor het Garantiefonds zouden worden gebudgetteerd en er dus niet langer behoefte zou bestaan aan een ad-hoc voorziening voor de corresponderende afroep van middelen.

In het voorstel voor een besluit van de Raad zijn alle verwijzingen naar reserves bijgevolg geschrapt. Een secundair effect daarvan is, dat eventuele veranderingen in de bestaande reserves niet langer een wijziging van het eigenmiddelenbesluit vereisen (en dus eenparigheid van stemmen in de Raad en bekrachtiging door de lidstaten).

4.5. Precisering van de grondslag voor het vaststellen van de uitvoeringsbepalingen – artikel 8, lid 2

In haar advies over het voorstel van de Commissie van 2004 voor een nieuw eigenmiddelenbesluit uitte de Rekenkamer tegen de voorgestelde formulering van bovenvermelde bepaling en tegen de formulering ervan in het huidige eigenmiddelenbesluit het bezwaar dat, 'doordat artikel 8, lid 2, van het voorstel voor een besluit een interpretatie geeft van wat de Kamer moet nagaan en controleren, dit erop neerkomt dat een bepaling van het Verdrag buiten de daartoe bestemde procedure om wordt gewijzigd' i. De Rekenkamer had er voorts moeite mee dat artikel 279 van het Verdrag niet werd vermeld als grondslag voor het vaststellen van uitvoeringsbepalingen, waardoor het advies van de Rekenkamer niet behoefde te worden gevraagd.

De thans voorgestelde tekst houdt rekening met het feit dat een verwijzing naar de bevoegdheden van de Rekenkamer op dit gebied niet vereist is en met de standaardpraktijk om de Rekenkamer te raadplegen over de uitvoeringsbepalingen.