Toelichting bij COM(2007)256 - Aanneming van de eenheidsmunt door Cyprus op 1 januari 2008

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Op 3 mei 1998 heeft de Raad besloten dat België, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal en Finland voldeden aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van de eenheidsmunt op 1 januari 1999. Denemarken en het Verenigd Koninkrijk hebben gebruik gemaakt van hun recht om niet deel te nemen en werden derhalve niet beoordeeld door de Raad. Griekenland en Zweden werden door de Raad beschouwd als lidstaten met een derogatie. Op 19 juni 2000 heeft de Raad besloten dat Griekenland voldeed aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van de euro op 1 januari 2001. De landen die op 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden (Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije), werden overeenkomstig artikel 4 van het desbetreffende Toetredingsverdrag als lidstaten met een derogatie aangemerkt. Op 11 juli 2006 heeft de Raad besloten dat Slovenië voldeed aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van de euro op 1 januari 2007. Bulgarije en Roemenië, die op 1 januari 2007 tot de Europese Unie zijn toegetreden, werden overeenkomstig artikel 5 van het desbetreffende Toetredingsverdrag als lidstaten met een derogatie aangemerkt.

In Artikel 122, lid 2, zijn de procedures voor de intrekking van derogaties neergelegd. Deze procedures moeten ten minste om de twee jaar, dan wel op verzoek van een lidstaat met een derogatie worden ingeleid. Volgens deze procedures moeten de Commissie en de Europese Centrale Bank (ECB) aan de Raad verslag uitbrengen op grond van artikel 121, lid 1, over de vooruitgang die door de lidstaten met een derogatie is geboekt bij de nakoming van hun verplichtingen met het oog op de totstandbrenging van de Economische en Monetaire Unie. Op basis van haar eigen verslag en dat van de ECB kan de Commissie bij de Raad een voorstel indienen voor een beschikking van de Raad tot intrekking van de derogatie van de lidstaten die aan de nodige voorwaarden voldoen.

In 2006 zijn alle landen met een derogatie door de Commissie en de ECB beoordeeld. Op 13 februari 2007 heeft Cyprus een verzoek om een nieuwe beoordeling van de convergentie ingediend met de bedoeling op 1 januari 2008 de euro in te voeren ingeval de derogatie zou worden ingetrokken. In reactie op dit verzoek hebben de Commissie en de ECB convergentieverslagen voor Cyprus opgesteld.

Op 16 mei 2007 heeft het College zijn goedkeuring gehecht aan het convergentieverslag 2007 van de Commissie over Cyprus. Op dezelfde dag heeft de ECB haar verslag goedgekeurd. Deze verslagen bevatten een onderzoek naar de verenigbaarheid van de nationale wetgeving van Cyprus, met inbegrip van de statuten van zijn nationale centrale bank, met artikel 108 en artikel 109 van het Verdrag en met de statuten van het ESCB en de ECB. In de verslagen wordt ook nagegaan of er een hoge mate van duurzame convergentie is bereikt aan de hand van de mate waarin aan de convergentiecriteria is voldaan. Tevens wordt in de verslagen rekening gehouden met verschillende andere factoren die in de laatste alinea van artikel 121, lid 1, worden genoemd.

In haar convergentieverslag concludeert de Commissie dat er in Cyprus een hoge mate van duurzame convergentie is bereikt.

Op grond van haar verslag en dat van de ECB heeft de Commissie haar goedkeuring gehecht aan het bijgaande voorstel voor een beschikking van de Raad tot intrekking van de derogatie van Cyprus met ingang van 1 januari 2008.