Toelichting bij COM(2007)58-1 - Wijziging van richtlijn 2001/114/EG inzake bepaalde voor menselijke voeding bestemde, geheel of gedeeltelijk gedehydrateerde verduurzaamde melk

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

I. Inleiding

Met dit pakket voorstellen wordt beoogd de volgende teksten te wijzigen:

- Richtlijn 2001/114/EG van de Raad inzake bepaalde voor menselijke voeding bestemde, geheel of gedeeltelijk gedehydrateerde verduurzaamde melk,

- Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten, en

- Verordening (EG) nr. 2597/97 van de Raad houdende aanvullende voorschriften voor de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten met betrekking tot consumptiemelk.

Door de voorgestelde wijzigingen wordt met name een aantal regels in de zuivelsector ten behoeve van alle belanghebbenden vereenvoudigd.

II. Richtlijn 2001/114/EG van de Raad

De zuivelindustrie in de Gemeenschap en de exporteurs van melkpoeder en gecondenseerde melk vragen al lang om een wijziging van de communautaire regels betreffende het eiwitgehalte in dergelijke producten. Momenteel moet het natuurlijke melkeiwitgehalte van de verzamelde melk in de verduurzaamde melk behouden blijven. De aanpassing van het eiwitgehalte aan een standaardniveau is niet toegestaan.

In 1999 heeft het Comité van de Codex Alimentarius in de door het comité vastgestelde internationale norm voor melkpoeder echter wel een dergelijke standaardisering van het eiwitgehalte toegestaan.

Als gevolg daarvan genieten concurrenten van buiten de Gemeenschap die volgens die normen produceren, een economisch voordeel ten opzichte van de producenten in de Gemeenschap. Met de bijgaande voorstellen wordt beoogd die situatie te wijzigen door de standaardisering van het eiwitgehalte in de Gemeenschap toe te staan overeenkomstig de normen van de Codex (minimumgehalte 34%, uitgedrukt in vetvrije droge stof).

Aangezien het natuurlijke eiwitgehalte in melkpoeder tussen 31% en 37% bedraagt, zou een standaardisering op 34% er waarschijnlijk toe leiden dat aanzienlijke hoeveelheden eiwitten op de communautaire markt komen. Op basis van de vooruitzichten voor de markt voor zuiveleiwitten, die door een grote vraag wordt bepaald, wordt echter niet verwacht dat de toegenomen beschikbaarheid van dergelijke eiwitten voor de Gemeenschap tot veel hogere kosten voor interventie, uitvoerrestituties of afzetsteun zullen leiden, als ze al tot hogere kosten leiden. De algemene hogere handelswaarde van eiwitten, in combinatie met verbeterde concurrentiekracht op de wereldmarkt, zou zelfs voor een hogere melkprijs kunnen zorgen, waardoor de handelsvoordelen bij de melkproducenten terechtkomen.

De interventieprijs voor mageremelkpoeder (MMP) is momenteel gebaseerd op een eiwitgehalte van 35,6%. Wanneer de Gemeenschap 34% als norm hanteert, moet de interventienorm logischerwijze aan dat gehalte worden aangepast, met daaruit voortvloeiend aanpassingen van de interventieprijs (zie onder III a)).

III. Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad

1.

a) Verlaging van de interventieprijs voor MMP


De bovenvermelde aanpassing van de interventieprijs voor MMP is strikt mathematisch en volgt de bestaande regels inzake prijsverlaging wanneer de MMP een eiwitgehalte heeft dat lager is dan de interventienorm van 35,6%. Per procentpunt dat het eiwitgehalte lager ligt dan de norm wordt een verlaging met 1,75% toegepast.

De nieuwe interventienorm van 34% zou derhalve een nieuwe interventieprijs tot gevolg hebben die 2,8% (1,6% x 1,75) lager ligt dan de huidige prijs. Bovendien is het als gevolg van de nieuwe mogelijkheid om MMP te standaardiseren dienstig alleen standaard-MMP met een eiwitgehalte van 34% tot de interventie toe te laten. Artikel 7 moet dus dienovereenkomstig worden gewijzigd.

b) Afschaffing van de 92%-regel voor boter

Volgens de bestaande regels voor boterinterventie wordt de interventie van 1 maart tot en met 31 augustus in een lidstaat geopend, wanneer in die lidstaat de gemiddelde marktprijs gedurende twee achtereenvolgende weken beneden 92% van de interventieprijs ligt. Tot schorsing van de aankoop wordt voor een lidstaat besloten wanneer de gemiddelde boterprijs gedurende twee achtereenvolgende weken op of boven 92% van de interventieprijs ligt. De werkelijke vaste aankoopprijs bedraagt 90% van de interventieprijs. Deze regeling is voor de lidstaten en de Commissie administratief omslachtig en heeft zijn praktische waarde verloren.

De bepalingen moeten derhalve worden vereenvoudigd zonder de waarde van het interventieregeling af te zwakken, en wel door de 92%-regel te schrappen. De interventiebureaus mogen gewoon vanaf 1 maart boter aankopen tegen 90% van de interventieprijs, totdat het maximum voor de hele Gemeenschap is bereikt. De Commissie kan daarna de interventieaankoop schorsen of deze voortzetten door middel van een inschrijvingssysteem, zoals reeds in de regelgeving is voorzien. Artikel 6, lid 1, moet dus dienovereenkomstig worden gewijzigd.

2.

c) Afschaffing van nationale kwaliteitsklassen voor boter


De verwijzing naar de 'nationale kwaliteitsklassen' is in de communautaire wetgeving opgenomen toen er nog geen communautaire normen voor boter bestonden.

In 1995 zijn gemeenschappelijke kwaliteitseisen voor boterinterventie ingevoerd. Die eisen werden als zeer stringent en moeilijk te verifiëren beoordeeld, en daarom is de verwijzing naar nationale kwaliteitsklassen voor boter in de verschillende steunregelingen voortgezet. Nu er echter sprake is van 27 nationale kwaliteitsklassen, bestaat er uiteraard een risico dat er verschillende kwaliteiten en controlestelsels worden verbonden aan de verlening van steun. Daarom wordt voorgesteld die nationale kwaliteitsklassen als criterium voor de kwaliteit van boter te vervangen door de communautaire eisen voor met restitutie uitgevoerde boter. Die eisen zijn niet alleen minder stringent dan de eisen voor interventie, maar ook gemakkelijker te controleren. In artikel 6 moeten de leden 2 en 3 dus dienovereenkomstig worden gewijzigd.

3.

d) Afschaffing van bepaalde steun voor particuliere opslag


Aangezien de steun voor de particuliere opslag van room of MMP in het verleden in de praktijk niet door marktdeelnemers is gebruikt als steun voor de zuivelmarkt, wordt ervan uitgegaan dat beide maatregelen achterhaald zijn en dus uit de basisverordening voor zuivelproducten moeten worden geschrapt.

4.

e) Afschaffing van afzetsteun voor legers


De mogelijkheid om steun te verlenen voor de koop van boter door legers (artikel 13, lid 1, onder b)) is eveneens achterhaald en moet uit de verordening worden geschrapt.

5.

f) Invoering van één enkel steunpercentage voor schoolmelk


In artikel 14 is bepaald dat communautaire steun wordt verleend voor schoolmelk. Hoewel de regeling ongetwijfeld van grote voedings- en promotiewaarde is, wordt de uitvoering ervan door de lidstaten als omslachtig ervaren. Om de regeling te vereenvoudigen wordt voorgesteld één steunbedrag te hanteren en geen onderscheid te maken naar gelang van de soort melk die aan de leerlingen wordt geleverd. Het eenheidssteunbedrag moet worden vastgesteld op basis van het gebruik dat in het verleden in het kader van de schoolmelkregeling van de verschillende melkkwaliteiten is gemaakt. Voor andere voor steun in aanmerking komende zuivelproducten moeten de steunbedragen in het licht van die vereenvoudiging worden vastgesteld.

6.

g) Afschaffing van de verplichting van het gebruik van invoercertificaten


In artikel 26 is bepaald dat voor de invoer van alle in artikel 1 genoemde producten verplicht een invoercertificaat moet worden overgelegd. Ten aanzien van de invoercontingenten houdt DG TAXUD van de Commissie echter reeds enige tijd toezicht op de invoer van verscheidene landbouwproducten door middel van het systeem 'wie het eerst komt, het eerst maalt'. Het stelsel is gegrond op een dagelijkse controle van de ingevoerde hoeveelheden met behulp van een betrouwbaar computernetwerk met de lidstaten.

Als informatiebron voor de belanghebbenden biedt het toezichtsysteem van DG TAXUD nauwkeuriger, beter bijgewerkte en transparantere informatie dan het huidige certificatenstelsel. Tegen die achtergrond wordt voorgesteld de marktdeelnemers vrij te stellen van de indiening van een invoercertificaat, wanneer door DG TAXUD toezicht wordt gehouden op de invoercontingenten.

IV. Verordening (EG) nr. 2597/97 van de Raad

In deze verordening is op dit moment bepaald dat er in de Gemeenschap slechts drie categorieën consumptiemelk mogen worden geproduceerd en op de markt gebracht:

- magere melk (0,5% vet of minder),

- halfvolle melk (tussen 1,5% en 1,8% vet);

- volle melk (3,5% vet of meer).

In het kader van de verschillende toetredingsverdragen is in het verleden echter een groot aantal afwijkingen van bovenstaande bepaling aanvaard. Al die afwijkingen verstrijken in 2009, behalve voor Estland, waar de afwijking in april 2007 verstrijkt. Estland heeft formeel om verlenging van zijn afwijking verzocht, en met het oog op de gelijke behandeling wordt in een apart voorstel voorgesteld aan dat verzoek tegemoet te komen door een verlenging tot 2009 toe te staan.

Verder is er in de Gemeenschap reeds vele jaren een duidelijke trend in de richting van de consumptie van zuivelproducten met minder melkvet, in het bijzonder ten aanzien van consumptiemelk.

In reactie op die veranderingen van de voedingsgewoonten en om te voldoen aan de algemene doelstelling de marktgerichte productie van landbouwproducten te bevorderen, wordt voorgesteld de markt voor consumptiemelk te liberaliseren door de productie en het op de markt brengen in de Gemeenschap toe te staan van melk met vetgehalten buiten de drie bovengenoemde categorieën, mits in de etikettering duidelijke leesbare informatie over het vetgehalte wordt gegeven.

Door die liberalisering zouden de bovengenoemde afwijkingen overbodig worden, terwijl de transparantie en de handel tussen de lidstaten erdoor zouden toenemen.

V. Financiële consequenties

De standaardisering van verduurzaamde melk, in combinatie met een verlaging van de interventieprijs voor MMP met 2,8%, leidt waarschijnlijk tot een geringe toename van de productie van MMP, terwijl het grootste deel van de extra hoeveelheid eiwitten die door de standaardisering wordt verkregen, zal worden weggewerkt via de toenemende productie van kaas en verse zuivelproducten. Daartegenover staat dat die toename zou leiden tot een groter gebruik van vet in die producten en een dienovereenkomstig geringere productie en uitvoer van boter. Over het geheel genomen zou standaardisering derhalve tot budgettaire besparingen leiden.

De voorgestelde wijzigingen van de basisverordening (Verordening (EG) nr. 1255/1999), met uitzondering van de wijziging van de interventieprijs voor MMP, zijn van technische aard of hebben te maken met het schrappen van achterhaalde bepalingen en zullen niet tot besparingen of nieuwe uitgaven leiden. De invoering van één enkel steunpercentage voor schoolmelk leidt niet tot wijziging van de totale uitgaven voor de regeling.

Tot slot wordt ervan uitgegaan dat de liberalisering van de consumptiemelkverordening (Verordening (EG) nr. 2597/97) er niet toe zal leiden dat de geleidelijke overschakeling naar consumptie van melk met een lager vetgehalte sneller zal verlopen. Aangezien ervan uit wordt gegaan dat de trend in het gemiddelde vetgehalte niet verandert, zullen er geen budgettaire gevolgen zijn in vergelijking met de huidige wetgeving.