Toelichting bij COM(2007)415 - Beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006[1] biedt de mogelijkheid om door middel van een flexibiliteitsmechanisme middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) beschikbaar te stellen zolang het jaarlijkse plafond van 500 miljoen euro boven het maximum van de betrokken rubrieken van het financiële kader niet wordt overschreden. De subsidiabiliteitsregels voor bijdragen uit het fonds zijn neergelegd in Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad[2].

De diensten van de Commissie hebben twee door Frankrijk ingediende aanvragen grondig onderzocht aan de hand van Verordening (EG) nr. 1927/2006, en met name de artikelen 2,3,4,5 en 6.

De belangrijkste elementen van de evaluaties kunnen als volgt worden samengevat:

1.

Zaak EGF/2007/01/FR/Peugeot SA


1. De aanvraag werd op 9 maart 2007 door de Franse autoriteiten bij de Commissie ingediend. Zij was gebaseerd op de specifieke criteria voor steunverlening van artikel 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 1927/2006 en werd ingediend binnen de in artikel 5 van die verordening genoemde termijn van tien weken.

2. In de aanvraag wordt gewezen op in totaal 1 345 aangemelde ontslagen bij 18 verschillende toeleveranciers voor auto-onderdelen aan Peugeot SA (PSA) met samen 38 vestigingen in elf Franse regio's gedurende de referentieperiode van vier maanden (1 september 2006 tot 31 december 2006). De aanvraag heeft evenwel alleen betrekking op door het EFG medegefinancierde bijstand voor de 267 werknemers die zijn ontslagen bij één van deze toeleveranciers, de Ateliers de Thomé Génot in Nouzonville (Département des Ardennes), die failliet is gegaan en niet langer in staat is effectieve bijstand aan zijn werknemers te geven.

3. De analyse van het verband tussen de ontslagen en de grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen is gebaseerd op de volgende informatie. Tussen 2001 en 2005 nam de wereldautoproductie met 14% toe van 58,3 miljoen tot 66,5 miljoen eenheden, terwijl de productie in de EU met slechts 5% toenam. Het marktaandeel van Azië op de wereldautomarkt steeg met 8 punten van 30,7% in 2001 naar 38,8% in 2005, terwijl dat van het Amerikaanse continent met 1,7 punt daalde van 30,7% in 2001 naar 29,0% in 2005 en dat van EU27 met 3,7 punt van 33,7% in 2001 naar 29,9% in 2005. Tezelfdertijd nam het concurrentievermogen van de Koreaanse en Japanse fabrikanten op de Europese markt toe. Het aantal in Japan en Korea vervaardigde auto's dat in de EU werd ingevoerd, nam tussen 2001 en 2005 toe met 27%. Deze grotere invoer concurreerde vooral met de productie van kleinere auto's in de EU.

4. De toename van de invoer wordt bevestigd door de statistische gegevens waarover de Commissie beschikt. In 2002 ging het bij 9,3% van de autoverkopen in de EU om buiten de EU vervaardigde en in de EU ingevoerde auto's. In 2006 was dit aandeel gestegen tot 13,9%. Dit verschijnsel wordt bevestigd voor het laagste marktsegment, waar het aandeel van de invoer in de EU van buiten de EU vervaardigde auto's in de totale autoverkopen in de EU in 2002 nog 5,2% bedroeg en in 2006 al 9,2%.

Hoewel het aantal nieuwe registraties in de laagste marktsegmenten tussen 2002 en 2006 enigszins terugliep, nam het aantal nieuwe registraties van ingevoerde auto's in deze segmenten met ongeveer 70% af.

5. Omdat de autoproductie van PSA grotendeels in die laagste segmenten geconcentreerd is, voert Frankrijk aan dat deze veranderingen in de wereldhandelspatronen deze fabrikant schade hebben berokkend en tot een ernstige economische verstoring hebben geleid. Het effect van de grotere invoer van kleine auto's, vooral uit Azië, en de toegenomen concurrentie op de wereldmarkt hebben tot op zekere hoogte bijgedragen tot een vermindering van het aantal in Frankrijk geproduceerde kleine auto's (aantal geproduceerde personenauto's en lichte bedrijfsvoertuigen samen) met 14,3% in 2006. Dit heeft niet tot grootschalige ontslagen bij PSA geleid, maar wel tot het verdwijnen van duizenden banen van tijdelijke werknemers en arbeidscontractanten. Bij de toeleveranciers van PSA hebben de geringere activiteiten en de prijsdruk op de geleverde componenten evenwel veel ontslagen tot gevolg gehad, wat heeft geleid tot deze aanvraag.

6. Wat de criteria in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1972/2006 betreft, bevestigde Frankrijk onder meer dat de financiële bijdrage van het EFG niet in de plaats komt van maatregelen die krachtens de nationale wetgeving of cao's onder de verantwoordelijkheid van ondernemingen vallen. Frankrijk liet weten dat wanneer de gerechtelijke liquidatieprocedure voor een onderneming begonnen is, zoals bij de Ateliers de Thomé Génot het geval is, de onderneming niet meer verplicht is re-integratiemaatregelen ("mesures de reclassement") te nemen. In Frankrijk hebben de nationale en de plaatselijke autoriteiten geen wettelijke of cao-verplichting om bij te dragen in de kosten van re-integratiemaatregelen. Volgens de Franse autoriteiten lijkt overheidsingrijpen ten gunste van de ontslagen werknemers van een onderneming waarvoor de gerechtelijke liquidatieprocedure in gang is gezet onvermijdelijk. De bijstand van het EFG vormt een aanvulling op de financiële inspanningen van Frankrijk. Frankrijk bevestigde dat de beoogde maatregelen ten doel hebben steun te verlenen aan individuele werknemers en niet worden gebruikt om ondernemingen of sectoren te herstructureren. Frankrijk heeft bevestigd dat de door het EFG gefinancierde maatregelen geen bijstand uit andere financiële instrumenten van de Gemeenschap zullen ontvangen.

Om de hierboven uiteengezette redenen wordt daarom voorgesteld de door Frankrijk ingediende aanvraag EGF/2007/01/FR/PSA betreffende de ontslagen bij de toeleveranciers van Peugeot SA goed te keuren, aangezien het bewijs is geleverd dat deze ontslagen het gevolg zijn van het feit dat grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen tot ernstige economische verstoringen hebben geleid, wat in het geval van de Ateliers de Thomé Génot , de onderneming voor wier werknemers bijstand wordt gevraagd, schade berokkent aan de plaatselijke economie. Er is een gecoördineerd pakket van subsidiabele gepersonaliseerde diensten voor een bedrag van 5 116 500 euro voorgesteld; de van het EFG verlangde bijdrage hieraan bedraagt 2 558 250 euro.

2.

Zaak EGF/2007/01/FR/Renault SA


1. De aanvraag werd op 23 maart 2007 door de Franse autoriteiten bij de Commissie ingediend. Zij was gebaseerd op de specifieke criteria voor steunverlening in artikel 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 1927/2006 en werd ingediend binnen de in artikel 5 van die verordening genoemde termijn van tien weken.

2. Volgens de door de Franse autoriteiten verstrekte gegevens vielen er gedurende de periode van vier maanden van 1 december 2006 tot 31 maart 2007 bij 10 toeleveranciers van Renault SA 1 057 ontslagen. De steun van het EFG wordt alleen gevraagd voor de 628 werknemers van Cadence Innovation , met vestigingen in Burhaupt-le-Haut (Alsace), Vernon (Haute Normandie), Noeux-les-Mines (Nord-Pas-de-Calais) en Pouancé (Pays de la Loire). Er loopt een gerechtelijke faillissementsprocedure tegen deze onderneming, zodat zij niet meer in staat is effectieve bijstand aan haar werknemers te geven.

3. De analyse van het verband tussen de ontslagen en de grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen is gebaseerd op de volgende informatie. Tussen 2001 en 2005 nam de wereldautoproductie met 14% toe van 58,3 miljoen tot 66,5 miljoen eenheden, terwijl de productie in de EU met slechts 5% toenam. Het marktaandeel van Azië op de wereldautomarkt steeg met 8 punten van 30,7% in 2001 naar 38,8% in 2005, terwijl dat van het Amerikaanse continent met 1,7 punt daalde van 30,7% in 2001 naar 29,0% in 2005 en dat van EU-27 met 3,7 punt van 33,7% in 2001 naar 29,9% in 2005. Tezelfdertijd nam het concurrentievermogen van de Koreaanse en Japanse fabrikanten op de Europese markt toe. Het aantal in Japan en Korea vervaardigde auto's dat in de EU werd ingevoerd, nam tussen 2001 en 2005 toe met 27%. Deze grotere invoer concurreerde vooral met de productie van kleinere auto's in de EU.

4. De toename van de invoer wordt bevestigd door de statistische gegevens waarover de Commissie beschikt. In 2002 ging het bij 9,3% van de autoverkopen in de EU om buiten de EU vervaardigde en in de EU ingevoerde auto's. In 2006 was dit aandeel gestegen tot 13,9%. Dit verschijnsel wordt bevestigd voor het laagste marktsegment, waar het aandeel van de invoer in de EU van buiten de EU vervaardigde auto's in de totale autoverkopen in de EU in 2002 nog 5,2% bedroeg en in 2006 al 9,2%.

Hoewel het aantal nieuwe registraties in de laagste marktsegmenten tussen 2002 en 2006 enigszins terugliep, nam het aantal nieuwe registraties van ingevoerde auto's in deze segmenten met ongeveer 70% af.

5. Omdat de autoproductie van RSA grotendeels in deze laagste segmenten geconcentreerd is, voert Frankrijk aan dat deze veranderingen in de wereldhandelspatronen deze fabrikant schade hebben berokkend en tot een ernstige economische verstoring hebben geleid. Het effect van de grotere invoer van kleine auto's, vooral uit Azië, en de toegenomen concurrentie op de wereldmarkt hebben tot op zekere hoogte bijgedragen tot een vermindering van het aantal in Frankrijk geproduceerde personenauto's met 3,8 % in 2005 en 14,7% in 2006. Dit heeft niet tot grootschalige ontslagen bij RSA geleid, maar wel tot het verdwijnen van duizenden banen van tijdelijke werknemers en arbeidscontractanten. Bij de toeleveranciers van RSA hebben de geringere activiteiten en de prijsdruk op de geleverde componenten evenwel veel ontslagen tot gevolg gehad, wat heeft geleid tot deze aanvraag.

6. Wat de criteria in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1972/2006 betreft, bevestigde Frankrijk onder meer dat de financiële bijdrage van het EFG niet in de plaats komt van maatregelen die krachtens de nationale wetgeving of cao's onder de verantwoordelijkheid van ondernemingen vallen. In het speciale geval van 'Cadence Innovation', waartegen een faillissementsprocedure loopt, liet Frankrijk weten dat de onderneming in zo'n geval niet meer verplicht is re-integratiemaatregelen ("mesures de reclassement") te nemen. In Frankrijk hebben de nationale en de plaatselijke autoriteiten geen wettelijke of cao-verplichting om bij te dragen in de kosten van re-integratiemaatregelen. Volgens de Franse autoriteiten lijkt overheidsingrijpen ten gunste van de ontslagen werknemers van een onderneming waarvoor de gerechtelijke liquidatieprocedure in gang is gezet onvermijdelijk. De bijstand van het EFG vormt een aanvulling op de financiële inspanningen van Frankrijk. Frankrijk bevestigde dat de beoogde maatregelen ten doel hebben steun te verlenen aan individuele werknemers en niet worden gebruikt om ondernemingen of sectoren te herstructureren. Frankrijk heeft bevestigd dat de door het EFG gefinancierde maatregelen geen bijstand uit andere financiële instrumenten van de Gemeenschap zullen ontvangen.

Om de hierboven uiteengezette redenen wordt daarom voorgesteld de door Frankrijk ingediende aanvraag EGF/2007/02/FR/Renault betreffende de ontslagen bij de toeleveranciers van Renault Société Anonyme (RSA) goed te keuren, aangezien het bewijs is geleverd dat deze ontslagen het gevolg zijn van het feit dat grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen tot ernstige economische verstoringen hebben geleid, wat in het geval van de Cadence Innovation , de onderneming voor wier werknemers bijstand wordt gevraagd, schade berokkent aan de plaatselijke economie. Er is een gecoördineerd pakket van subsidiabele gepersonaliseerde diensten voor een bedrag van 2 516 060 euro voorgesteld; de van het EFG verlangde bijdrage hieraan bedraagt 1 258 030 euro.

Financiering



Voor het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering is ieder jaar een budget van in totaal 500 miljoen euro beschikbaar. In 2007 zijn nog geen middelen uitgetrokken voor eerdere steunaanvragen, zodat het volledige bedrag nog beschikbaar is.

De door de Commissie voorgestelde toewijzing uit het fonds is gebaseerd op de gegevens die de aanvragers hebben verstrekt.

3.

Gepersonaliseerde diensten waarvoor middelen beschikbaar moeten worden gesteld (EUR)


Frankrijk: PSA 01/ 2 558

Frankrijk: RSA 02/ 1 258

Totaal 3 816

In het licht van het onderzoek van deze aanvragen[3] stelt de Commissie voor, gezien de overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1927/2006 vastgestelde maximaal mogelijke bijdrage uit het fonds en de mogelijkheid de kredieten te herschikken, 3 816 280 euro uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering beschikbaar te stellen en dit bedrag toe te wijzen aan rubriek 1a van het financiële kader.

Hierdoor blijft meer dan 25% van het voor het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering bestemde jaarlijkse maximumbedrag beschikbaar voor toewijzing gedurende de laatste vier maanden van het jaar, zoals vereist in artikel 12, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1927/2006.

De Commissie zal een overschrijvingsverzoek indienen teneinde specifieke vastleggings- en betalingskredieten in de begroting voor 2007 op te nemen, zoals vereist wordt in punt 28 van het Interinstitutionele Akkoord van 17 mei 2006.