Toelichting bij COM(2007)600 - Beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 [1] biedt de mogelijkheid om door middel van een flexibiliteitsmechanisme middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering beschikbaar te stellen zolang het jaarlijkse plafond van 500 miljoen euro boven het maximum van de betrokken rubrieken van het financiële kader niet wordt overschreden. De subsidiabiliteitsregels voor bijdragen uit het fonds zijn neergelegd in Verordening (EG) nr. 1927/2006[2] van het Europees Parlement en de Raad.

De diensten van de Commissie hebben de twee door Duitsland en Finland ingediende aanvragen grondig onderzocht aan de hand van Verordening (EG) nr. 1927/2006, en met name de artikelen 2 ,3 ,4 ,5 en 6.

De belangrijkste elementen van de evaluaties kunnen als volgt worden samengevat:

1.

Zaak EGF/2007/03/DE/BENQ


1. De aanvraag werd op 27 juni 2007 door de Duitse autoriteiten bij de Commissie ingediend. Zij was gebaseerd op de specifieke criteria voor steunverlening van artikel 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 1927/2006 en werd ingediend binnen de in artikel 5 van die verordening genoemde termijn van tien weken.

2. De aanvraag heeft betrekking op ontslagen in twee Duitse dochterondernemingen van BenQ, met name BenQ Mobile GmbH&Co OHG (productie van mobiele telefoons) en Inservio GmbH (reparatiediensten voor Siemens en BenQ mobiele telefoons). In de aanvraag wordt gewezen op in totaal 3 303 ontslagen tijdens de referentieperiode van vier maanden (van 22 december 2006 tot 21 april 2007), waarvan er 2 828 plaatsvonden bij BenQ GmbH&Co OHG en 475 bij Inservio GmbH. De ontslagen waren het gevolg van de intrekking door BenQ van alle financiële steun voor haar twee ondernemingen, hetgeen heeft geresulteerd in hun insolventie.

3. De analyse van het verband tussen de ontslagen en de grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen is gebaseerd op de volgende informatie. Zo bestaat op grote schaal de tendens bij producenten van mobiele telefoons om hun productie naar Azië, en in het bijzonder China, te verplaatsen. De belangrijkste redenen voor deze delokalisatie naar China zijn in eerste instantie de comparatieve voordelen op het vlak van productiekosten, maar ook de nabijheid van andere technologiebedrijven en een sterke toename van de plaatselijke vraag. Volgens de aanvraag bedragen de montagekosten voor een mobiele telefoon ongeveer 8 tot 10 euro per stuk wanneer deze in hogeloonlanden zoals Duitsland worden geproduceerd, terwijl deze kosten in China ongeveer 1,5 euro per toestel bedragen. Verwacht wordt dat in de periode 2005-2008 de wereldvraag naar mobiele telefoons met 9 % zal toenemen. In deze periode wordt de stijging in Europa op ongeveer 5 % geraamd en in China op circa 13 %.

4. Tussen 2001 en 2006 is de wereldproductie van mobiele telefoons gestegen van 400 miljoen tot 991 miljoen eenheden. In 2001 bedroeg de productie in China 80 miljoen eenheden of 20 % van de wereldproductie. In 2006 werden er in China 450 miljoen eenheden vervaardigd, hetgeen neerkomt op 45% van de wereldproductie. In 2002 was 46% van de Chinese productie bestemd voor de export. In 2006 was het aandeel van de uitvoer opgelopen tot 75% van de productie, dus 340 miljoen eenheden van de 450 miljoen vervaardigde mobiele telefoontoestellen.

5. Voor de sluiting van de Duitse vestigingen, was de productiecapaciteit van BenQ (uitgedrukt in eenheden) als volgt opgesplitst: in China 30 miljoen, in Taiwan 5 miljoen, in Brazilië 15 miljoen en in Duitsland 15 miljoen eenheden. De bezettingsgraad van de productiecapaciteit bedroeg in China 75%, in Taiwan 40%, in Brazilië 45% en in Duitsland 60%. BenQ heeft bekendgemaakt dat de onderneming had besloten productie van Duitsland over te hevelen naar productievestigingen in China, Taiwan en Brazilië. Uit de door BenQ ter beschikking gestelde gegevens[3] blijkt dat de tendens om productie te verplaatsen ook tot uiting komt in de personeelsbezetting: in 2003 was nog 31% van de personeelsleden van BenQ in Europa werkzaam (EU-27 en voormalige Sovjet-Unie) en 15% in China. In 2006 daalde personeelsbezetting in Europa tot 24%, terwijl er zich in China een stijging tot 18% voordeed.

6. Wat de inachtneming van de criteria in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1972/2006 betreft, heeft Duitsland de volgende gegevens verstrekt. Duitsland heeft bevestigd dat de financiële bijdrage van het EFG niet in de plaats komt van maatregelen die krachtens de nationale wetgeving of collectieve arbeidsovereenkomsten onder de verantwoordelijkheid van ondernemingen vallen. In Duitsland zijn ondernemingen verplicht een sociaal plan op te stellen om de mogelijke negatieve economische gevolgen voor de werknemers van een wijziging in de bedrijfsactiviteiten te verzachten. Deze verplichting geldt evenwel niet voor nieuwe ondernemingen tijdens de eerste vier jaar na hun oprichting. De beide Duitse dochterondernemingen van BenQ behoren tot deze categorie ondernemingen. Bij herstructureringen voorziet de Duitse arbeidswetgeving in reconversie-instrumenten, zoals een arbeidsbemiddelingscel, om ontslagen werknemers op een gestructureerde wijze te ondersteunen bij het zoeken naar een nieuwe baan. Er is evenwel geen wettelijke verplichting om een arbeidsbemiddelingscel op te richten. Om de complementariteit te kunnen aantonen met de op nationaal of lokaal niveau genomen maatregelen, wordt in de aanvraag het onderscheid gemaakt tussen het aanvullende EFG-pakket en het oorspronkelijke pakket van actieve arbeidsmarktmaatregelen dat hoofdzakelijk door de nationale autoriteiten en Siemens AG wordt gefinancierd. Het belangrijkste onderdeel van dit oorspronkelijke pakket was de oprichting van een arbeidsbemiddelingscel die gedurende één jaar - periode van 1 januari tot 31 december 2007 - operationeel zal zijn. Duitslang heeft bevestigd dat de door het EFG gefinancierde maatregelen geen bijstand uit andere financiële instrumenten van de Gemeenschap zullen ontvangen.

Om de hierboven uiteengezette redenen wordt daarom voorgesteld de door Duitsland ingediende aanvraag EGF/2007/03/DE/BENQ betreffende de ontslagen naar aanleiding van de insolventie van twee dochterondernemingen van BENQ goed te keuren, aangezien het bewijs is geleverd dat deze ontslagen het gevolg zijn van het feit dat grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen tot ernstige economische verstoringen hebben geleid, die schade hebben berokkend aan de plaatselijke economie. Er is een gecoördineerd pakket van subsidiabele gepersonaliseerde diensten voor een bedrag van 25 532 300 euro voorgesteld; de van het EFG verlangde bijdrage hieraan bedraagt 12 766 150 euro.

2.

Zaak EGF/2007/04/FI/PERLOS


1. De aanvraag werd op 18 juli 2007 door de Finse autoriteiten bij de Commissie ingediend. Zij was gebaseerd op de specifieke criteria voor steunverlening van artikel 2, onder c), van Verordening (EG) nr. 1927/2006 inzake kleine arbeidsmarkten en werd ingediend binnen de in artikel 5 van die verordening genoemde termijn van tien weken.

2. In de aanvraag wordt gewezen op in totaal 899 ontslagen in Perlos tijdens de referentieperiode (van 7 maart 2007 tot 6 juli 2007) en nog 9 ontslagen bij toeleveringsbedrijven en downstream-marktdeelnemers, dus in totaal 908 ontslagen als gevolg van de fabriekssluitingen door Perlos. In de periode tussen 10 en 31 juli werden nog eens zeven werknemers door Perlos ontslagen. Deze kunnen ook een beroep doen op de uit te voeren maatregelen. De ontslagen waren het gevolg van de beslissing van Perlos om de productie in Finland te beëindigen en zijn beide in Joensuu and Kontiolahti (Noord-Karelië) gevestigde fabrieken tegen september 2007 te sluiten.

3. De analyse van het verband tussen de ontslagen en de grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen is gebaseerd op de volgende informatie. Zo bestaat op grote schaal de tendens bij producenten van mobiele telefoons om hun productie naar Azië, en in het bijzonder China, te verplaatsen. De belangrijkste redenen voor deze delokalisatie naar China zijn in eerste instantie de comparatieve voordelen op het vlak van productiekosten, maar ook de nabijheid van andere technologiebedrijven en een sterke toename van de plaatselijke vraag. Een cruciale factor bij delokalisatie is de snelheid van de productiecyclus. Van mobilofoonproducenten wordt thans verwacht dat zij binnen een termijn van twee uren, dus volgens de just in time productiestrategie, op bestellingen reageren. Op deze wijze kan op opslagkosten worden bespaard en kan onverwijld op de eisen van de markt worden ingespeeld. Hierdoor wordt het noodzakelijk de productievestigingen te verplaatsen naar de onmiddellijke omgeving van de grote merken. Hierdoor wordt ook bespaard op productiekosten, hetgeen in het bijzonder van belang is voor de nieuwe generatie goedkope mobilofoontoestellen. Verwacht wordt dat de wereldvraag naar mobilofoontoestellen in de periode 2005-2008 met 9 % zal stijgen. In deze periode wordt de stijging in Europa op ongeveer 5 % geraamd en in China op circa 13 %.

4. Tussen 2001 en 2006 is de wereldproductie van mobiele telefoons gestegen van 400 miljoen tot 991 miljoen eenheden. In 2001 bedroeg de productie in China 80 miljoen eenheden of 20 % van de wereldproductie. In 2006 werden er in China 450 miljoen eenheden vervaardigd, hetgeen neerkomt op 45% van de wereldproductie. In 2002 was 46% van de Chinese productie bestemd voor de export. In 2006 was het aandeel van de uitvoer opgelopen tot 75% van de productie, dus 340 miljoen eenheden van de 450 miljoen vervaardigde mobiele telefoontoestellen.

5. Voor de sluiting van de Finse fabrieken, was de personeelsbezetting van Perlos (met inbegrip van tijdelijke werknemers) als volgt opgesplitst: in de EU 4 207 (Finland, Zweden en Hongarije, met inbegrip van 1 105 tijdelijke werknemers), in Azië 7 612 werknemers (hoofdzakelijk China en India, met inbegrip van 4 605 tijdelijke werknemers), Noord- en Zuid-Amerika 1 125 (hoofdzakelijk Brazilië en Mexico, met inbegrip van 5 tijdelijke werknemers). Eind 2006 waren er in Finland 1 600 personeelsleden bij Perlos werkzaam (geen tijdelijke werknemers).

Wat de bedrijfssamenstelling betreft, was Finland in het eerste kwartaal van 2007 nog goed voor 26% van de totale fabrieksruimte van Perlos, uitgedrukt in vierkante meter. In ditzelfde kwartaal bevond 41% van de fabrieksruimte zich in China, terwijl er in India geen fabrieken van Perlos waren gevestigd. In de tweede helft van 2007 wijzigt de situatie drastisch: in Finland heeft Perlos geen fabrieksruimte meer, het aandeel van China stijgt tot 58% en India is goed voor 12%.

6. Wat de inachtneming van de criteria in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1972/2006 betreft, heeft Finland de volgende gegevens verstrekt. Finland heeft bevestigd dat de financiële bijdrage van het EFG niet in de plaats komt van maatregelen die krachtens de nationale wetgeving of collectieve arbeidsovereenkomsten onder de verantwoordelijkheid van ondernemingen vallen. Deze hebben in het bijzonder betrekking op de verplichtingen die werkgevers, werknemers en het bureau voor arbeidsbemiddeling hebben in het kader van het flexizekerheid-model. De Finse autoriteiten hebben aangetoond dat de maatregelen ten doel hebben steun te verlenen aan individuele werknemers en niet worden gebruikt om ondernemingen of sectoren te herstructureren. Voorts heeft Finland bevestigt dat in de punten 15 tot 17 van de mededeling SEC(2007) 1228 vermelde subsidiabele maatregelen geen bijstand uit andere financiële instrumenten van de Gemeenschap zullen ontvangen. Finland vermeldde een met middelen uit het ESF gefinancierd regionaal project, het zogeheten project 'Een brug tussen loopbaanfasen', dat verschilt van de gevraagde bijstand uit het EFG, maar deze wel aanvult. Sinds 1 oktober 2006 wordt het project in Noord-Karelië ten uitvoer gelegd. Het is de bedoeling een operationeel model op te richten waarmee kan worden gereageerd op de uitdagingen als gevolg van ontslagen, waarbij een handleiding tot stand komt met informatie over ontslagen en wordt gezocht naar ondersteunende maatregelen die de acties in het kader van flexizekerheid aanvullen.

Om de hierboven uiteengezette redenen wordt daarom voorgesteld de door Finland ingediende aanvraag EGF/2007/04/FI/PERLOS betreffende de 915 ontslagen als gevolg van de sluiting van de PERLOS-fabrieken en van de toeleveringsbedrijven van PERLOS in Noord-Karelië goed te keuren, aangezien het bewijs is geleverd dat deze ontslagen het gevolg zijn van het feit dat grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen tot ernstige economische verstoringen hebben geleid, die schade hebben berokkend aan de plaatselijke economie. Er is een gecoördineerd pakket van subsidiabele gepersonaliseerde diensten voor een bedrag van 4 057 075 euro voorgesteld; de van het EFG verlangde bijdrage hieraan bedraagt 2 028 538 euro.

Financiering



Voor het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering is ieder jaar een budget van in totaal 500 miljoen euro beschikbaar. In 2007 is al 3 816 280 aan middelen uitgetrokken voor twee eerdere steunaanvragen, zodat er nog 496 183 720 euro beschikbaar is.

De door de Commissie voorgestelde toewijzing uit het fonds is gebaseerd op de gegevens die de aanvragers hebben verstrekt.

Op basis van de twee aanvragen om steun uit het fonds die zijn ingediend door Duitsland en Finland, waar de bedrijfstak van de mobiele telefonie getroffen is door ontslagen bij BENQ en PERLOS, wordt het totale bedrag aan gecoördineerde pakketten van gepersonaliseerde diensten waarvoor middelen beschikbaar moeten worden gesteld, geschat op:

3.

Gepersonaliseerde diensten waarvoor middelen beschikbaar moeten worden gesteld (EUR)


Duitsland: BENQ 03/ 12 766

Finland: PERLOS 04/ 2 028

Totaal 14 794

In het licht van het onderzoek van deze verzoeken[4] en rekening houdend met het maximumbedrag dat uit het fonds mag worden uitgekeerd alsmede met de mogelijkheden tot herschikking van de kredieten, stelt de Commissie voor een totaalbedrag van 14 794 688 euro uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering beschikbaar te stellen, dat zal worden toegewezen in het kader van rubriek 1a van het financieel kader.

Na deze bijstandsverlening blijft meer dan 25% van het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering beschikbaar voor toewijzing gedurende de laatste vier maanden van het jaar, zoals voorgeschreven door artikel 12, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1927/2006.

De Commissie zal een overschrijvingsverzoek indienen teneinde specifieke vastleggings- en betalingskredieten in de begroting voor 2007 op te nemen, zoals vereist wordt in punt 28 van het Interinstitutionele Akkoord van 17 mei 2006.