Toelichting bij COM(2007)393 - Technische meerjarenrichtsnoeren betreffende het onderzoeksprogramma van het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

INLEIDING

Bij het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (EG) gehechte protocol betreffende de financiële gevolgen van de beëindiging van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) en betreffende het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal zijn alle activa en passiva van de EGKS aan de EG overgedragen en is dat Fonds bestemd voor onderzoek in sectoren die in verband staan met de kolen- en staalindustrie. De opbrengst van dat vermogen wordt uitsluitend gebruikt voor onderzoek in deze sectoren dat buiten het kaderprogramma wordt verricht.

Bij Beschikking 2003/78/EG van de Raad van 1 februari 2003 tot vaststelling van de technische meerjarenrichtsnoeren betreffende het onderzoeksprogramma van het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal[1] is de wijze van uitvoering van dit onderzoeksprogramma vastgesteld.

Het programma beoogt een financiële bijdrage te verlenen aan toegestane projecten, begeleidende maatregelen en andere activiteiten als bedoeld in punt 1.5 van de bijlage bij Beschikking 2003/78/EG van de Raad van 1 februari 2003 tot vaststelling van de technische richtsnoeren van het Fonds, door het bevorderen van samenwerking met en tussen ondernemingen, onderzoekcentra en universiteiten. Het programma heeft betrekking op productieprocessen, benutting en behoud van hulpbronnen, milieuverbetering en veiligheid op het werk in sectoren die verband houden met de kolen- en staalindustrie.

Het budget van het onderzoeksprogramma van het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal bedroeg voor de periode 2003-2006 gemiddeld ongeveer 57 miljoen euro per jaar, waarvan 27,2% bestemd was voor onderzoek op het gebied van steenkool en 72,8% voor onderzoek op het gebied van staal. Deze middelen zijn voornamelijk afkomstig uit de rente op het kapitaal dat na de opheffing van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal in 2002 resteerde (ongeveer 1,6 miljard euro). Het financieel en technisch beheer van het onderzoeksprogramma is toevertrouwd aan een in 2003 speciaal hiervoor opgerichte afdeling binnen DG Onderzoek. Nu, na drie jaar wordt het Fonds doeltreffend beheerd en zijn de prestaties vergelijkbaar met die van de overige activiteiten van DG Onderzoek. In 2006 is de tijd tussen het indienen van een onderzoeksvoorstel en de ondertekening van de bijbehorende overeenkomst teruggebracht tot negen maanden en vonden betalingen plaats binnen gemiddeld tien dagen.

De conceptbeschikking in de bijlage beoogt om na een periode van vijf jaar Beschikking 2003/78/EG van de Raad tot vaststelling van de technische meerjarenrichtsnoeren betreffende het onderzoeksprogramma van het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal te herzien, overeenkomstig hetgeen is bepaald in artikel 2 van deze beschikking.

Bij deze herziening wordt tevens rekening gehouden met de toezegging van de Commissie om overeenkomstig verklaring 4 bij Besluit 2002/234/EGKS van 27 februari 2002 van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen[2] de definitie van staal opnieuw te onderzoeken.

De herzieningsvoorstellen zijn besproken met de Adviesgroepen Kolen en staal en met het Programmacomité kolen en staal. In de voorstellen wordt tevens rekening gehouden met de conclusies van het voortgangscontrolerapport van de onafhankelijke deskundigen die kortgeleden de opdracht hebben gekregen om de werking van het programma, zoals bepaald in punt 4 van de bijlage bij Beschikking 2003/78/EG van de Raad, aan een kritisch onderzoek te onderwerpen, alsmede met de opmerkingen van de Adviesgroepen Kolen en staal over het rapport. In navolging van hetgeen bij het kaderprogramma voor onderzoek gebruikelijk is ten aanzien van de bekendmaking van de resultaten van de voortgangscontrole van de programma’s aan derden, zijn dit rapport en de opmerkingen van de Adviesgroepen Kolen en staal gepubliceerd op de Cordis website op het volgende adres: www.cordis.lu/coal-steel-rtd/home.

In het algemeen worden ingeburgerde procedures die doeltreffend zijn gebleken gehandhaafd. Waar nodig worden ze echter op administratief gebied wel enigszins aangepast en vereenvoudigd.

1.

DE HERZIENE BESCHIKKING


De regels van de Gemeenschappelijke praktische handleiding van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie ten behoeve van eenieder die binnen de Gemeenschapsinstellingen bij de opstelling van wetteksten is betrokken, zijn toegepast, wat heeft geleid tot een andere opbouw en formulering van het onderzoeksprogramma van het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal. Om het doornemen van de teksten te vergemakkelijken worden hierna de belangrijkste gronden voor handhaving of wijziging van de inhoud van de beschikking van 2003 gegeven.

2.

1. UITBREIDING VAN DE EUROPESE UNIE MET DE NIEUWE LIDSTATEN


Door de uitbreiding van de Europese Unie met de nieuwe lidstaten moeten de regels voor de samenstelling van de adviescomités kolen en staal worden gewijzigd. Voorgesteld wordt om geen verandering te brengen in het in Beschikking 2003/78/EG vastgestelde maximumaantal deskundigen waaruit de adviescomités mogen bestaan, voornamelijk om een traag verloop van de vergaderingen en hogere vergaderkosten te voorkomen. Het concept van ten minste één vertegenwoordiger per betrokken lidstaat dient dan ook te worden vervangen door het streven naar een zo breed mogelijke geografische vertegenwoordiging. Bovendien is het vanwege het toetredingsverdrag met Estland (PB L 236 van 23 september 2003, blz. 589) nodig om de definitie van de term ‘steenkool’ uit te breiden naar oliehoudende leisteen (artikel 3 van de nieuwe beschikking en aanhangsel A van de oude technische richtsnoeren).

3.

2. INWERKINGTREDING VAN HET ZEVENDE KADERPROGRAMMA


Het besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) en de Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de regels voor de deelname van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten aan acties op grond van het zevende kaderprogramma, en voor de verspreiding van onderzoeksresultaten (2007-2013) zijn van invloed op de technische meerjarenrichtsnoeren betreffende het onderzoeksprogramma van het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal. Het onderzoeksprogramma van het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal moet immers een aanvulling zijn op de acties die in het kader van de bestaande communautaire programma’s, zoals het kaderprogramma, in de lidstaten worden ondernomen. Deze complementariteit moet aanwezig zijn op verschillende niveaus, zoals bijvoorbeeld de onderzoeksthema’s, het soort instrument dat bij de programma's betrokken is, de budgetten enz.

In eerste instantie heeft de Commissie onderzocht of het noodzakelijk was de definitie van de term ‘staal’ te herzien overeenkomstig haar verklaring bij Besluit 2002/234/EGKS. Gezien de thema’s die via het zevende kaderprogramma gefinancierd konden worden, kwam de Commissie tot de conclusie dat deze definitie niet gewijzigd behoefde te worden (artikel 3, lid 2), voorheen aanhangsel A, paragraaf 2 van de technische meerjarenrichtsnoeren betreffende het onderzoeksprogramma van het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal).

Daarnaast zijn bepaalde flankerende maatregelen van het Fonds (organiseren van conferenties, onderzoeksbeurzen) opgeheven omdat deze reeds binnen het zevende kaderprogramma vallen (specifiek programma ‘Mensen’).

Verder wordt voorgesteld om de rol van de lidstaten via het programmacomité kolen en staal af te stemmen op de rol die is vastgesteld voor de specifieke programma’s van het zevende kaderprogramma.

Daarnaast wordt voorgesteld de monitoringperiodes van het onderzoeksprogramma van het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal te verruimen van vijf naar zeven jaar.

Tot slot wordt voorgesteld om de deskundigen te benoemen op de wijze zoals omschreven in artikel 17 van Verordening nr. 1906/2006 van het Parlement en de Raad tot vaststelling van de regels voor de deelname van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten aan acties op grond van het zevende kaderprogramma[3].

4.

3. EUROPEES BELEID OP HET GEBIED VAN ENERGIE EN DUURZAME ONTWIKKELING


De besprekingen van de staats- en regeringsleiders in Hampton Court, tijdens de Europese top van maart 2007, het door de Commissie in de eerste helft van 2006 aangenomen Groenboek Energie en de mededeling van de Commissie inzake energie van januari 2007 geven duidelijk de politieke prioriteiten van de lidstaten aan: zekerheid van de energievoorziening in Europa, concurrentievermogen van de Europese industrie en beheersing van het milieu-effect van het Europese beleid.

Voorgesteld wordt dan ook de onderzoeksdoelstellingen voor kolen en staal te handhaven (voorheen opgenomen in de aanhangsels B en C van de technische richtsnoeren van het onderzoeksprogramma van het Fonds en nu in afdeling 3 en 4 van de nieuwe beschikking (artikelen 4 t/m 10)). In deze onderzoeksdoelstellingen worden namelijk de volgende prioriteiten vastgesteld:

- verbetering van de concurrentiepositie van steenkool in de Gemeenschap;

- efficiënte milieubescherming, beter gebruik van steenkool als bron van schone energie, vermindering van CO2-emissies bij het gebruik van kolen, en opvang en opslag van dit broeikasgas;

- beheer van de afhankelijkheid van externe energievoorziening;

- vermindering van emissies, energieverbruik en milieueffecten van de staalproductie;

- behoud van hulpbronnen en bescherming van het ecosysteem bij de staalproductie;

- bewaking en bescherming van het milieu in en rond de plaatsen waar staalproductie plaatsvindt.

Om de complementariteit tussen het kaderprogramma en het onderzoeksfonds te vergroten en/of de financieringen meer op geselecteerde thema’s te richten, wordt voorgesteld de Commissie in staat te stellen in het kader van de genoemde onderzoeksdoelstellingen specifieke uitnodigingen tot het indienen van onderzoeksvoorstellen te doen uitgaan.

Bij het vaststellen van deze specifieke oproepen wordt rekening gehouden met de werkprogramma's die voor het zevende kaderprogramma gepubliceerd zullen worden en zonodig ook met de strategische agenda's van de voor het programma relevante technologieplatforms (ESTEP (European Steel Technology Platform), ZEP (Zero Emission Fossil Fuel Power Plants Platform), SMR (Sustainable Minerals Resource Platform) enz.).

5.

4. HORIZONTALE REGELS


In het herziene onderzoeksprogramma wordt rekening gehouden met de door de Commissie aangenomen horizontale regels waaraan alle onderzoeksprogramma’s die door de Commissie worden beheerd moeten voldoen. In de herziene technische richtsnoeren is bijvoorbeeld een regel over een evenwichtige man/vrouwverdeling binnen de verschillende groepen deskundigen en comités opgenomen (Besluit van de Commissie van 19 juni 2000 betreffende een evenwichtige deelneming van mannen en vrouwen in haar comités en groepen deskundigen[4]).

6.

5. FINANCIEEL BEHEER


Omdat de begunstigden van de onderzoeksprogramma's van het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal en de deskundigen die belast zijn met voortgangscontrole van de programma's van het Fonds (met name de leden van de adviescomités kolen en staal) een positief oordeel hebben gegeven, wordt voorgesteld de basisprincipes die op de financiële aspecten van de onderzoeksubsidies van toepassing zijn te handhaven.

Voorgesteld wordt bijvoorbeeld de structuur van de toegestane kosten zoals omschreven in versie 2003/78/EG van de technische richtsnoeren te handhaven, dat wil zeggen dat vier kostencategorieën worden vastgesteld en dat de indirecte kosten volgens vaste tarieven worden gefinancierd (financiering verhoogd tot 35% van de subsidiabele personeelskosten). Simulaties op basis van de vanaf 2002 gesloten onderzoeksovereenkomsten hebben aangetoond dat de voorgestelde verhoging van 30 naar 35% de reiskosten dekt, die van de lijst subsidiabele kostencategorieën worden afgevoerd. Ook blijkt uit deze simulaties dat wanneer de indirecte kosten berekend worden op basis van 35% van de subsidiabele personeelskosten, de uitkomst vergelijkbaar is met het resultaat van de berekening op basis van het vaste tarief van 20% van de totale directe kosten met uitzondering van subcontracten, die wordt gehanteerd voor de onderzoeksprogramma's die in het kader van het zesde en zevende kaderprogramma zijn gefinancierd.

Op basis van de ervaring die in de eerste vijf jaar van het bestaan van het Fonds is opgedaan wordt een voorstel gedaan voor een nauwkeuriger definitie van de verschillende categorieën exploitatiekosten.

Om onderzoeksvoorstellen voor proef- of demonstratieprojecten te bevorderen wordt bovendien voorgesteld de maximale financiële bijdrage van de huidige 40% te verhogen tot 50% van de toegestane kosten. Voor andere acties komt geen verandering in de maximale financiële bijdragen.

Alle overige bepalingen blijven ongewijzigd.