Toelichting bij COM(2008)609 - Beschikbaarstelling van middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006[1] biedt de mogelijkheid om door middel van een flexibiliteitsmechanisme middelen uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering beschikbaar te stellen zolang het jaarlijkse plafond van 500 miljoen euro boven het maximum van de betrokken rubrieken van het financieel kader niet wordt overschreden. De subsidiabiliteitsregels voor bijdragen uit het fonds zijn vastgelegd in Verordening (EG) nr. 1927/2006[2] van het Europees Parlement en de Raad.

De diensten van de Commissie hebben vier door Italië ingediende aanvragen grondig getoetst aan Verordening (EG) nr. 1927/2006, en met name de artikelen 2, 3, 4, 5 en 6.

De belangrijkste elementen van de beoordelingen kunnen als volgt worden samengevat:

1.

Zaken EGF/2007/05/IT/Sardinië, EGF/2007/06/IT/Piemonte, EGF/2007/07/IT/Lombardije en EGF/2008/01/IT/Toscane


1. De aanvragen werden op de volgende data door de Italiaanse autoriteiten bij de Commissie ingediend: op 9 augustus 2007 voor Sardinië, op 10 augustus 2007 voor Piemonte, op 17 augustus 2007 voor Lombardije en op 12 februari 2008 voor Toscane. De vier aanvragen waren gebaseerd op de specifieke criteria voor steunverlening van artikel 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 1927/2006 van het Europees Parlement en de Raad en werden ingediend binnen de in artikel 5 van die verordening genoemde termijn van tien weken.

2. De vier aanvragen werden door Italië ingediend in het kader van het criterium voor steunverlening van artikel 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 1927/2006, op grond waarvan er binnen een periode van negen maanden sprake dient te zijn van ten minste 1 000 gedwongen ontslagen in een NACE (statistische classificatie van economische activiteiten) Rev. 2-bedrijfstak[3] in een regio of in twee aan elkaar grenzende regio's (NACE Rev. 2 Afdeling 13 'Vervaardiging van textiel' in bedrijven in de regio's Sardinië, Piemonte, Lombardije en Toscane).

3. Uit de vier aanvragen blijkt dat het volgende aantal definitieve ontslagen zijn gevallen:

- Sardinië: 1 044 ontslagen binnen de referentieperiode van negen maanden van 27 oktober 2006 tot 26 juli 2007 in een NACE 2 bedrijfstak 13[4] (vervaardiging van textiel) in de NUTS II ITG2-regio Sardinië.

- Piemonte: 1 537 ontslagen binnen de referentieperiode van negen maanden van 1 september 2006 tot 31 mei 2007 in een NACE 2 bedrijfstak 13 (vervaardiging van textiel) in de NUTS II ITC4-regio Piemonte.

- Lombardije: 1 816 ontslagen binnen de referentieperiode van negen maanden van 1 september 2006 tot 31 mei 2007 in een NACE 2 bedrijfstak 13 (vervaardiging van textiel) in de NUTS II ITC4-regio Lombardije.

- Toscane: 1 558 ontslagen binnen de referentieperiode van negen maanden van 1 maart 2007 tot 30 november 2007 in een NACE 2 bedrijfstak 13 (vervaardiging van textiel) in de NUTS II ITE15-regio Toscane.

4. De analyse van het verband tussen de gedwongen ontslagen en de grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen is gebaseerd op de volgende informatie. In de aanvragen worden de ontslagen in de vier regio's beschreven tegen een achtergrond van ingrijpende veranderingen in de geografische verspreiding van de textielsector. De wereldhandel in textiel en kleding wordt steeds meer gedomineerd door derde landen (met name China en India), en landen zoals Turkije en Bangladesh blijven hun aandeel in de wereldproductie vergroten. De grootschalige herstructureringen die vanaf de jaren '90 in de Europese textiel- en kledingindustrie plaatsvonden, hadden reeds geleid tot een productiviteitsstijging en een heroriëntering van de productie naar hoogwaardige producten, waarbij het aantal arbeidskrachten in de periode tussen 1990 en 2004 met ongeveer een derde verminderde[5].

5. Behalve met de marktontwikkelingen op wereldniveau, worden de textielproducenten in de Gemeenschap geconfronteerd met specifieke en toegenomen concurrentie als gevolg van het verstrijken van de Multivezelovereenkomst (MVO); in het kader van de MVO was een contingenteringsregeling van kracht met betrekking tot de hoeveelheid kleding en textiel die ontwikkelingslanden naar ontwikkelde landen konden uitvoeren. Door het verstrijken van de MVO (en de Overeenkomst inzake textiel- en kledingsproducten (ATC), die volgde op de MVO) in 2005, werden de textiel- en kledingmarkt van de Gemeenschap opengesteld voor vrije mededinging uit de ontwikkelingslanden. Tussen 2004 en 2006 is de omvang van de invoer van kleding in de Gemeenschap jaarlijks met ongeveer 10% toegenomen. Dit is in de eerste plaats te wijten aan de veel grotere invoer uit China, na het verstrijken van de MVO.

De Italiaanse ontslagen passen in de algemene tendens in de kleding- en accessoiresindustrie in de Gemeenschap om de productie over te brengen naar niet-EU-landen, waar de kosten lager liggen, zoals reeds uit een vorige aanvraag voor Malta bleek[6]. In hun aanvragen hebben de Italiaanse autoriteiten statistische gegevens verstrekt waaruit blijkt dat de ontslagen een rechtstreeks gevolg zijn van de veranderende situatie in de mondiale textielindustrie.

6. De Italiaanse autoriteiten hebben de vier aanvragen op dezelfde wijze gemotiveerd: hoewel het verstrijken van de MVO en de ATC niet onvoorzien was, waren de economische gevolgen hiervan op de textielindustrie in Italië in het algemeen en in de vier regio's in het bijzonder, veel harder dan kon worden voorspeld. De Italiaanse autoriteiten gingen ervan uit dat het verstrijken van de MVO globaal genomen beperkte gevolgen zou hebben op de productie en de werkgelegenheid. Dit was niet het geval. Naar aanleiding van het verstrijken van de MVO en de hieruit voortvloeiende verminderde vraag naar Italiaans textiel investeerden talrijke ondernemingen waar ontslagen vielen, in een reeks technologische verbeteringen in het productieproces om de kosten te verlagen en hun productassortiment te diversifiëren. Deze maatregelen waren evenwel ontoereikend om een scherpe daling van de bestellingen en de toegenomen concurrentie van textielproducenten uit derde landen te beantwoorden.

7. In de vier aanvragen worden de gevolgen op lokaal en regionaal vlak als volgt toegelicht:

- Sardinië: De provincie Nuoro, waar de ontslagen plaatsvonden, is het belangrijkste centrum van de textielproductie in Sardinië. De regio heeft te kampen met een hoge werkloosheid (10,8 % in 2006, vergeleken met het nationaal gemiddelde in hetzelfde jaar van 6,8%), met de hoogste percentages bij zowel de jongste als de oudste leeftijdscategorieën. In 2005 bedroeg de arbeidsparticipatie in Nuoro 51,6% ten opzichte van een nationaal percentage van 57,5%. De Italiaanse autoriteiten verklaarden dat de gevolgen van deze ontslagen zich sterk doen gevoelen bij een reeds zwakke en geïsoleerde beroepsbevolking.

- Het economisch concurrentievermogen van Piemonte steunt meer op de bouwnijverheid en dienstverlenende bedrijven dan op de textielsector. De helft van de beroepsbevolking in de provincie Biellese (het traditionele 'bekken' van de textielproductie in Piemonte en het geografisch gebied waar ongeveer 35% van de desbetreffende ontslagen plaatsvonden) is betrokken bij industriële activiteiten, waarbij een derde werkzaam is in de textielproductie. De gevolgen van de ontslagen in Piemonte zijn tot uiting gekomen in de toename van de aanvragen voor bijstand uit het CIGS (buitengewoon fonds voor loongaranties).

- Lombardije: De Italiaanse autoriteiten hebben de aandacht gevestigd op de grote verschillen tussen het algemene concurrentievermogen, waarbij de textielsector in de regio buiten beschouwing wordt gelaten, en de neerwaartse trend die zich voordoet bij het concurrentievermogen van de textielproducenten. De meeste textielbedrijven zijn geconcentreerd in Milaan, Brescia, Varese, Bergamo en Como. Zij hebben reeds een aantal jaren met afnemende economische activiteiten te kampen. De Italiaanse autoriteiten gebruiken gegevens van INAIL[7] om de verslechterende situatie in de textielsector aan te tonen: het aantal werknemers in de textielsector in Lombardije daalde van 22 426 in 2000 tot 17 267 in 2004, een vermindering met ongeveer 23% in vier jaar.

- Toscane: Het aantal textielbedrijven in de provincie Prato daalde met bijna 20 % tussen 2002 (5 508) en 2006 (4 429). Het aantal werknemers in de textielbedrijven in Prato daalde ook tijdens dezelfde periode met 25% (28 600 in 2002 ten opzichte van 21 436 in 2006). Uit de meest recente regionale statistieken blijkt dat de regionale werkgelegenheidstrends in het algemeen weliswaar stabiel zijn, maar dat het aantal werknemers in de textielsector daalt (-5,7% in het derde kwartaal van 2007, in vergelijking met het vorige jaar).

In die omstandigheden kunnen de ontslagen derhalve worden geacht een zeer negatieve impact te hebben gehad op de plaatselijke economie van de vier betrokken regio's.

8. In verband met de vraag of aan de criteria in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1927/2006 is voldaan, zijn in de aanvraag de volgende gegevens verstrekt: Italië heeft bevestigd dat de financiële bijdrage uit het EGF geen vervanging is voor de maatregelen die bedrijven op grond van de nationale wetgeving of collectieve arbeidsovereenkomsten moeten nemen, en heeft garanties verstrekt dat met de middelen steun wordt verleend aan afzonderlijke werknemers en dat zij niet worden gebruikt voor de herstructurering van ondernemingen of bedrijfstakken. De Italiaanse autoriteiten hebben bevestigd dat voor de subsidiabele acties geen steun uit andere communautaire financieringsinstrumenten wordt ontvangen.

Om de hierboven uiteengezette redenen wordt daarom voorgesteld de door Italië ingediende aanvragen met betrekking tot de textielsector EGF/2007/05/IT/Sardinië , EGF/2007/06/IT/Piemonte , EGF/2007/07/IT/Lombardije en EGF/2008/01/IT/Toscane goed te keuren, aangezien het bewijs is geleverd dat deze ontslagen het gevolg zijn van het feit dat grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen tot ernstige economische verstoringen hebben geleid, die schade hebben berokkend aan de plaatselijke economie. Er is voor de vier regio's een gecoördineerd pakket van subsidiabele gepersonaliseerde diensten voor een totaalbedrag van 70 316 150 euro voorgesteld; de van het EFG verlangde bijdrage hieraan bedraagt 35 158 075 euro .

Financiering



Voor het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering is elk jaar een budget van in totaal 500 miljoen euro beschikbaar. Een bedrag van 3 106 882 euro is reeds uitgetrokken voor twee steunaanvragen en voorts zijn twee dossiers voor een gezamenlijk bedrag van 10 770 772 euro ingediend, hetgeen resulteert in een totaalbedrag van 13 877 654 euro, waardoor nog een bedrag van 486 122 346 euro beschikbaar blijft.

De door de Commissie voorgestelde toewijzing uit het fonds is gebaseerd op de gegevens die de aanvragers hebben verstrekt.

Op basis van de vier aanvragen om steun uit het fonds die zijn ingediend door Italië, waar de textielsector is getroffen, wordt het totale bedrag aan gecoördineerde pakketten van gepersonaliseerde diensten waarvoor middelen beschikbaar moeten worden gesteld, geschat op:

2.

Gepersonaliseerde diensten waarvoor middelen beschikbaar moeten worden gesteld (in euro)


Italië /Sardinië 2007/ 10 971

Italië/Piemonte 2007/ 7 798

Italië /Lombardije 2007/ 12 534

Italië /Toscane 2008/ 3 854

Totaal 35 158

In het licht van het onderzoek van deze vier aanvragen[8] en rekening houdend met het maximumbedrag dat overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1927/2006 uit het fonds mag worden uitgekeerd alsook met de mogelijkheid tot herschikking van kredieten, stelt de Commissie voor een totaalbedrag van 35 158 075 euro uit het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering beschikbaar te stellen, dat zal worden toegewezen in het kader van rubriek 1a van het financieel kader.

Na deze steunverlening blijft meer dan 25 % van het voor het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering bestemde jaarlijkse maximumbedrag beschikbaar voor toewijzing gedurende de laatste vier maanden van het jaar 2008, zoals artikel 12, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1927/2006 voorschrijft.

Door de indiening van dit voorstel om middelen uit het fonds beschikbaar te stellen, leidt de Commissie de vereenvoudigde trialoogprocedure in, overeenkomstig punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006, teneinde te garanderen dat beide takken van de begrotingsautoriteit tot overeenstemming komen over de gebruikmaking van het fonds en over het vereiste bedrag. De Commissie verzoekt dat de eerste van de twee takken van de begrotingsautoriteit die op het passende politieke niveau overeenstemming bereikt over het ontwerpvoorstel om middelen beschikbaar te stellen, de andere tak en de Commissie van zijn voornemen in kennis stelt.

Indien een van de twee takken van de begrotingsautoriteit geen overeenstemming bereikt, zal een formele trialoogbijeenkomst worden gehouden.

De Commissie zal tevens een overschrijvingsverzoek indienen teneinde specifieke vastleggings- en betalingskredieten in de begroting voor 2008 op te nemen, zoals door punt 28 van het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 wordt voorgeschreven.