Toelichting bij COM(2007)395 - Actieprogramma voor de verhoging van de kwaliteit van het hoger onderwijs en de bevordering van het intercultureel begrip door middel van samenwerking met derde landen (Erasmus Mundus) (2009-2013) [SEC(2007) 949] [SEC(2007) 950]

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel


Het hoger onderwijs wordt door de globalisering steeds internationaler. Daarom moeten de Gemeenschap en haar lidstaten in hun stelsels voor hoger onderwijs een internationale dimensie opnemen om de Europese burgers op een gemondialiseerde samenleving voor te bereiden. Het nieuwe Erasmus Mundusprogramma heeft als algemeen doel de kwaliteit van het hoger onderwijs in Europa te bevorderen om de dialoog tussen en het begrip voor verschillende samenlevingen en culturen door samenwerking tussen instellingen voor hoger onderwijs en persoonlijke contacten te stimuleren, de doelstellingen van het externe beleid van de EU te bevorderen en bij te dragen aan de duurzame ontwikkeling van het hoger onderwijs in derde landen. In dat opzicht staat dit voorstel voor een nieuwe aanpak en heeft het een bredere werkingssfeer dan het huidige Erasmus Mundusprogramma wat het beleid, de doelstellingen en de soorten activiteiten betreft. Instellingen voor hoger onderwijs (IHO's) zijn ook een forum voor interculturele dialoog en uitwisseling. Een programma voor onderwijs en mobiliteit dat op internationale banden en de uitwisseling van personen gebaseerd is, kan de politieke, culturele, educatieve en economische banden tussen de Europese Unie en derde landen versterken. In haar mededeling 'Invulling van de moderniseringsagenda voor de universiteiten: onderwijs, onderzoek en innovatie' (COM(2006) 208 definitief) van mei 2006 heeft de Commissie reeds aangegeven welke kwesties de stelsels en instellingen voor hoger onderwijs moeten aanpakken. Als onderdeel van deze inspanningen ondervinden de IHO's de behoefte internationale banden tot stand te brengen met instellingen elders in de wereld en te proberen zelf talrijke internationaal mobiele studenten en onderzoekers aan te trekken. Overeenkomstig de mededeling van de Commissie 'Europa in de wereld - praktische voorstellen om de samenhang, het effect en de zichtbaarheid van het EU-optreden te vergroten' (COM(2006) 278 definitief) moet bij de communautaire maatregelen op dit gebied bovendien rekening worden gehouden met de bredere context van het externe beleid van de EU en de samenwerking van de EU met derde landen. IHO's en studenten van over de hele wereld zullen van het nieuwe Erasmus Mundusprogramma kunnen profiteren. Het huidige Erasmus Mundusprogramma loopt in 2008 af. Overeenkomstig artikel 12 van het besluit tot invoering van het programma publiceert de Commissie uiterlijk op 31 december 2007 een mededeling over de voortzetting van dit programma.

Algemene context


Het aantal internationaal mobiele studenten blijft stijgen: 1,8 miljoen in 2001, 2,5 miljoen in 2004 en naar verwachting 7,2 miljoen in 2025, van wie 70% Aziaten. Uit recente gegevens blijkt dat de concurrentie om 'de intelligentsten en de besten' aan te trekken steeds feller is geworden, en dat een aantal Europese landen zich hierbij bepaald niet ontbetuigd laat. In 2004 was 67% van alle mobiele studenten ter wereld in zes landen te gast: de VS (23%), het VK (12%), Duitsland (11%), Frankrijk (10%), Australië (7%) en Japan (5%). 44% van alle internationaal mobiele studenten (d.i. 1,1 miljoen studenten) was in Europa[1] te gast. Tussen 1999 en 2004 steeg het aantal inschrijvingen van internationaal mobiele studenten met 109% voor Japan, 81% voor Frankrijk, 45% voor Duitsland, 42% voor Australië, 29% voor het VK en 17% voor de VS. Voor een aantal cruciale academische indicatoren ligt Europa niettemin achter op de VS. In 2003 werden in de EU-25 1 167 000 nieuwe doctorsgraden toegekend tegen 1 335 000 in de VS. De VS en Japan hebben eveneens een voorsprong op Europa wat het aantal arbeidsplaatsen voor onderzoekers betreft. In 2003 bedroeg het aantal onderzoekers per 1 000 arbeidskrachten respectievelijk 5,5 (EU-25), 9,1 (VS) en 10,1 (Japan). Hoewel bepaalde Europese landen tegenwoordig grote aantallen internationaal mobiele studenten aantrekken, wordt de status van Europa als expertisecentrum op het gebied van het leren niet altijd ten volle gewaardeerd of begrepen door universiteiten in derde landen of studenten die op zoek zijn naar onderwijs van goede kwaliteit in het buitenland. Bovendien is de overgrote meerderheid van de internationaal mobiele studenten die in Europa studeren in slechts een paar Europese landen geconcentreerd. Uit het onderzoek 'Perceptions of European Higher Education in Third Countries' (de perceptie in derde landen van het hoger onderwijs in Europa) uit 2006 blijkt dat studenten de VS wat innovatie, dynamiek en concurrentie (zowel in het hoger onderwijs als in de samenleving in het algemeen) de eerste plaats toekennen. Dat staat in contrast met de perceptie van een 'traditioneel' Europa, dat tekortschiet op het gebied van moderniteit, innovatiecapaciteit en tolerantie. Bij Aziatische studenten, die het grootste marktsegment vertegenwoordigen, scoort de VS in alle onderstaande academische en arbeidsmarktgerelateerde categorieën beter dan Europa: de kwaliteit van laboratoria, bibliotheken en andere faciliteiten, de kwaliteit van het onderwijs, de meest prestigieuze universiteiten, de reputatie van de graden, de mogelijkheden om werk te vinden en in het land te blijven na te zijn afgestudeerd en de mogelijkheden om tijdens de studie te werken. Veel studenten uit derde landen beschouwen ook de culturele en taaldiversiteit van Europa als een obstakel. In derde landen wordt het Europees hoger onderwijs als verwarrend en gefragmenteerd ervaren, met veel verschillende nationale stelsels en talen waarin wordt onderwezen. Die indruk wordt nog versterkt door het gebrek aan coherente informatie over studiemogelijkheden in Europa. Wat de kwaliteit van het aangeboden onderwijs betreft, scoort Europa goed, ook al scoort de VS beter. Europa doet het echter beter dan de VS op het gebied van cultuur, veiligheid, toegankelijkheid en betaalbaarheid van het onderwijs. Het huidige Erasmus Mundusprogramma reikt oplossingen aan voor de uitdagingen van de internationalisatie waarmee het Europees hoger onderwijs wordt geconfronteerd. Een wereldwijd aantrekkelijker en zichtbaarder Europees hoger onderwijs en een grotere mobiliteit tussen Europa en derde landen kunnen helpen in de meer algemene behoefte te voorzien om de onderwijsstelsels aan de eisen van de kennismaatschappij aan te passen. Zij kunnen ook bijdragen tot de modernisering van het hoger onderwijs, waaraan de bovengenoemde mededeling van de Commissie van mei 2006 is gewijd. Dankzij het huidige Erasmus Mundusprogramma zijn Europese IHO's hun individuele sterke punten en educatieve verscheidenheid gaan combineren om te proberen de beste internationaal mobiele studenten voor Europese programma's van wereldklasse aan te trekken. In het kader van het onderdeel externe samenwerking van Erasmus Mundus wordt tegelijkertijd gepoogd IHO's in bepaalde regio's in de wereld te versterken door hun capaciteit voor internationale samenwerking te stimuleren en de mobiliteit tussen Europa en deze regio's te bevorderen. In de effectbeoordeling is vastgesteld dat de stopzetting van het programma ernstige gevolgen kan hebben voor de kwaliteit van de studenten en universiteitsmedewerkers die uit derde landen naar Europa worden aangetrokken, maar ook voor de toegankelijkheid en zichtbaarheid van het Europees hoger onderwijs in de wereld, en voor de bevordering van de interculturele dialoog en het interculturele begrip.

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied


Het Europees Parlement en de Raad keurden het huidige Erasmus Mundusprogramma (2004-2008) op 5 december 2003 goed (Besluit nr. 2317/2003/EG). Het onderdeel externe samenwerking van het programma is gebaseerd op diverse verordeningen van de Raad, de herziene Overeenkomst van Cotonou en het intern akkoord voor de periode 2008 tot en met 2013. Dat zijn de financieringsinstrumenten voor de externe samenwerking met specifieke regio's in de wereld. Er wordt voorgesteld de activiteiten van het eerste Erasmus Mundusprogramma in de tweede fase van het programma (2009-2013) voort te zetten, het onderdeel externe samenwerking er directer in te integreren, de werkingssfeer tot alle niveaus van het hoger onderwijs uit te breiden, de financieringsmogelijkheden voor Europese studenten te verbeteren en meer mogelijkheden te bieden voor samenwerking met IHO's uit derde landen.

Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de EU


Gezien de centrale rol van het hoger onderwijs in het sociaal, cultureel en economisch beleid, zijn er veel raakvlakken tussen dit voorstel voor een programma en andere communautaire beleidsgebieden. Daarom is rekening gehouden met communautaire programma's en doelstellingen die er verband mee houden, zoals het programma voor een leven lang leren, het programma Marie Curie, het initiatief tot oprichting van een Europees Technologisch Instituut, het programma Tempus, het programma Atlantis, de overeenkomst met Canada over hoger onderwijs, en andere programma's voor externe samenwerking zoals Alßan, Alfa, Edulink of Asia-Link. Er bestaat continuïteit tussen de huidige en de toekomstige fase van Erasmus Mundus. De innovatieve en bredere werkingssfeer verleent het toekomstige Erasmus Mundusprogramma de structuur van een overkoepelend programma waarin intern en extern EU-beleid aan elkaar worden gekoppeld. Het versterkt de samenhang van het EU-beleid en de zichtbaarheid en aanwezigheid van de EU in de wereld. Nauwe samenwerking met de delegaties van de Commissie in derde landen is van essentieel belang voor het succes en de zichtbaarheid van deze programma's en de zichtbaarheid van het externe EU-beleid in het algemeen. De doelstellingen van het toekomstige Erasmus-Mundusprogramma lijken coherent en vaak zeer complementair met de doelstellingen van bestaande initiatieven op vergelijkbare gebieden, waardoor tussen de diverse programma's sterke synergieën ontstaan. Voorts zijn de doelstellingen van het voorgestelde programma ook coherent met de bredere politieke doelstellingen van de Lissabonstrategie en het Bolognaproces en met de recente mededelingen van de Commissie op het gebied van het hoger onderwijs. Aangezien uit recente enquêtes onder Erasmus Mundusstudenten uit derde landen blijkt dat er nog steeds problemen zijn met de afgifte van visa aan studenten uit derde landen, zal de Commissie van dichtbij toezien op de uitvoering van Richtlijn (EG) nr. 114/2004 van de Raad betreffende de voorwaarden voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk.

1.

Raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



Raadpleging van belanghebbende partijen



Wijze van raadpleging, belangrijkste geraadpleegde sectoren en algemeen profiel van de respondenten


De Commissie heeft de deelnemers aan het Erasmus Mundusprogramma en belanghebbenden (IHO's, organisaties die werkzaam zijn op het gebied van het hoger onderwijs, studenten, universiteitsmedewerkers, nationale informatie- en contactpunten voor Erasmus Mundus, nationale autoriteiten) op de volgende wijze over de toekomst van het programma geraadpleegd: een seminar met Erasmus Mundusstudenten uit Europa en derde landen in juni 2006, een informele gedachtewisseling van het comité van het Erasmus Mundusprogramma (nationale autoriteiten) in november 2006, een conferentie over 'aantrekkelijkheid' waar een grote verscheidenheid aan programmadeelnemers uit Europa en derde landen aanwezig was tijdens dezelfde maand, een conferentie van masteropleidingen van Erasmus Mundus (Europese IHO's) in december 2006, en een vergadering van nationale informatie- en contactpunten voor Erasmus Mundus ook in december 2006.

Samenvatting van de reacties en hoe daarmee rekening is gehouden


De feedback van de belanghebbenden was bijzonder positief. De belangrijkste boodschappen kunnen als volgt worden samengevat: voortzetting van geïntegreerde masterprogramma's van hoge kwaliteit en van beurzen voor een volledige studie voor studenten uit derde landen, waardoor de nadruk van het programma op de bevordering van uitmuntendheid in hoger onderwijs blijft liggen; beurzen toekennen aan Europese studenten om aan deze programma's deel te nemen, zodat dergelijke programma's geloofwaardig zijn; het programma uitbreiden tot de derde cyclus (doctoraatsniveau); samenwerkingsverbanden met IHO's uit derde landen opzetten. Bij het opstellen van het toekomstige Erasmus Mundusprogramma is met deze antwoorden rekening gehouden.

Van 5.2.2007 tot 9.3.2007 heeft op internet een openbare raadpleging plaatsgevonden. De Commissie heeft 417 reacties ontvangen. De resultaten zijn vanaf juni 2007 beschikbaar op ec.europa.eu/erasmus-mundus.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid



Er behoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid.

Effectbeoordeling


In het verslag van de effectbeoordeling, dat gebaseerd is op de expertise waarmee die externe consultants de Commissie tussen januari en april 2007 ter zijde hebben gestaan, worden drie opties naar voren gebracht: Optie 1: voortzetting van het Erasmus Mundusprogramma en van het onderdeel externe samenwerking in de huidige vorm. Volgens deze optie wordt de bevordering van internationalisatie, uitmuntendheid en de identiteit van het hoger onderwijs in Europa in haar huidige vorm voortgezet. Het kernprogramma blijft toegespitst op het aantrekken van de beste internationaal mobiele studenten en universiteitsmedewerkers voor geïntegreerde masterprogramma's van wereldklasse in Europa. Het onderdeel externe samenwerking wordt niet in het kernprogramma geïntegreerd. Deze optie heeft als voordeel dat de continuïteit wordt gewaarborgd en dat de aandacht op een beperkt aantal precies gedefinieerde activiteiten geconcentreerd blijft. Er wordt echter geen rekening gehouden met de lering die uit het huidige programma is getrokken, noch met de feedback van belanghebbenden. Ook wordt de kans gemist om twee onderling sterk gerelateerde activiteiten in één coherent programma te integreren. Optie 2: wijziging en uitbreiding van het Erasmus Mundusprogramma. In deze optie wordt de werkingssfeer van het huidige Erasmus Mundusprogramma verruimd. Geïntegreerde masterprogramma's van wereldklasse in Europa en beurzen voor de beste internationaal mobiele studenten en universiteitsmedewerkers blijven een onderdeel van het programma, dat wordt uitgebreid tot het doctoraatsniveau en beurzen voor Europese studenten. Het onderdeel externe samenwerking wordt in het programma geïntegreerd en de werkingssfeer van het huidige programma wordt uitgebreid tot alle andere niveaus van het hoger onderwijs (bachelor-, doctoraats- en postdoctoraatsniveau) en tot andere vormen van samenwerking met IHO's uit derde landen, waaronder versterkte mobiliteitsstromen tussen Europa en derde landen. Deze optie heeft als voordeel dat zowel met de lering die uit het huidige programma is getrokken als met de feedback van belanghebbenden rekening wordt gehouden, en dat de communautaire actie op het gebied van het hoger onderwijs met betrekking tot derde landen coherenter en begrijpelijker wordt. Een te omvangrijk en verbrokkeld programma kan echter ook tot versnippering leiden. Optie 3: stopzetting van het Erasmus Mundusprogramma. Internationalisatie, uitmuntendheid en zichtbaarheid van het hoger onderwijs in Europa worden niet langer nagestreefd door een specifiek communautair programma, maar door nationale initiatieven en andere reeds bestaande communautaire programma's of acties. Deze optie heeft nauwelijks voordelen, aangezien het elan van het huidige programma en deze zeer belangrijke stimulans voor samenwerking tussen IHO's in Europa en derde landen verloren gaan. In het verslag van de effectbeoordeling wordt voorgesteld het toekomstige Erasmus Mundusprogramma op optie 2 te baseren.

De Commissie heeft een effectbeoordeling uitgevoerd, waarvan het verslag vanaf juni 2007 kan worden geraadpleegd op ec.europa.eu/erasmus-mundus.

2.

Juridische elementen van het voorstel



Samenvatting van de voorgestelde maatregel(en)


In het kader van actie 1 (gezamenlijke programma's, met inbegrip van beurzen) wordt steun verleend voor gezamenlijke master- en doctoraatsprogramma's van hoge kwaliteit die door een groep van instellingen voor hoger onderwijs uit Europa en eventueel uit derde landen worden aangeboden. Deze actie voorziet eveneens in beurzen voor een volledige studie voor de meest getalenteerde studenten uit Europa en uit derde landen om deze gezamenlijke programma's te volgen, en in kortetermijnbeurzen voor eminente universiteitsmedewerkers uit Europa of derde landen om als onderdeel van de gezamenlijke programma's onderzoeks- of onderwijstaken uit te voeren. Ook zal de samenwerking tussen instellingen voor hoger onderwijs en universiteitsmedewerkers in Europa en derde landen worden bevorderd met de bedoeling expertisecentra te creëren en hoogopgeleide mensen af te leveren. In het kader van actie 2 (partnerschappen met instellingen voor hoger onderwijs uit derde landen, met inbegrip van beurzen) wordt steun verleend voor brede samenwerkingsverbanden tussen instellingen voor hoger onderwijs uit Europa en derde landen als basis voor structurele samenwerking ter bevordering van de overdracht van knowhow naar instellingen in derde landen, en voor korte- of langetermijnuitwisselingen van studenten en universiteitsmedewerkers op alle niveaus van het hoger onderwijs om de personele middelen en de capaciteit van instellingen voor hoger onderwijs in derde landen om op internationaal vlak samen te werken, in overeenstemming met het externe beleid van de EU ten aanzien van de betrokken landen te ontwikkelen. Deze externe samenwerking komt alle betrokken partners ten goede en voorkomt braindrain. De actie is bijgevolg volledig in overeenstemming met het externe beleid van de EU ten aanzien van de betrokken partnerlanden en heeft tot doel hun duurzame ontwikkeling te bevorderen. In het kader van actie 3 (de aantrekkelijkheid van het hoger onderwijs in Europa bevorderen) wordt steun verleend voor transnationale initiatieven, studies, projecten, evenementen en andere activiteiten die de aantrekkelijkheid, toegankelijkheid en zichtbaarheid van het Europees hoger onderwijs in de wereld moeten vergroten.

Rechtsgrondslag


Het Erasmus Mundusprogramma zal op artikel 149 van het Verdrag gebaseerd zijn. Het zal de vorm hebben van een besluit van het Europees Parlement en de Raad en verwijzen naar de diverse verordeningen van de Raad met betrekking tot de financieringsinstrumenten van de Gemeenschap op het gebied van de externe samenwerking met specifieke regio's in de wereld.

Subsidiariteitsbeginsel


Het subsidiariteitsbeginsel is van toepassing voor zover het voorstel geen gebieden bestrijkt die onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap vallen.

De doelstellingen van het voorstel kunnen om de volgende reden(en) niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt.

Er zijn duidelijke verschillen in de wijze waarop de Europese landen de mobiliteit van studenten uit derde landen stimuleren. Een aantal EU-lidstaten heeft mobiliteitsprogramma's vastgesteld, terwijl andere lidstaten op dit gebied minder actief zijn. De doelstellingen van de bestaande nationale programma's lopen uiteen en zijn niet helemaal coherent of geïntegreerd. Bovendien versterken nationale programma's niet de zichtbaarheid van een Europese ruimte voor hoger onderwijs die meer is dan de som van de delen.

Individuele initiatieven van afzonderlijke IHO's of lidstaten kunnen op zich weliswaar uitermate nuttig zijn en ook complementair met de communautaire acties, maar blijven vaak beperkt tot het bilaterale niveau en hebben in heel Europa niet hetzelfde effect als een Europees samenwerkingsinstrument. Zo blijft de zichtbaarheid van het Europees hoger onderwijs in de wereld beperkt tot een klein aantal lidstaten en wordt de aandacht niet gevestigd op de voordelen die Europa in zijn geheel als studiebestemming biedt.

De doelstellingen van het voorstel kunnen om de volgende reden(en) beter door een optreden van de Gemeenschap worden verwezenlijkt.

Gezien de aard van de uitdaging waarmee Europa op dit gebied geconfronteerd wordt, zal gecoördineerde actie op Europees niveau waarschijnlijk doeltreffender zijn dan nationale, regionale of lokale maatregelen. Zo kan uitmuntendheid namelijk worden geïnventariseerd, kunnen middelen in een internationaal partnerschap worden samengebracht en zijn een grotere geografische dekking en mobiliteit mogelijk die meer dan één Europees land omvatten. In het voorstel wordt Europese en internationale samenwerking tussen IHO's gestimuleerd, internationale mobiliteit van studenten en universiteitsmedewerkers aangemoedigd en gepoogd het Europees hoger onderwijs in de wereld zichtbaarheid en merkuitstraling te verlenen. Door de aard van de voorgestelde activiteiten is de Gemeenschap beter in staat om deze doelstellingen te realiseren dan de lidstaten, die op nationaal niveau optreden.

De belangrijkste kwaliteitsindicator om te bepalen waar de huidige situatie door meer samenwerking op Europees niveau kan worden verbeterd, is dat Europa als de aantrekkelijkste studiebestemming voor internationaal mobiele studenten en onderzoekers moet worden beschouwd.

Het voorstel is derhalve in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.

Evenredigheidsbeginsel


Het voorstel is om de volgende reden(en) in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

Dit voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel omdat het in het bestaande kader voor hoger onderwijs in de lidstaten kan worden uitgevoerd. Zoals uit de tussentijdse evaluatie van het huidige programma is gebleken, moedigt het nieuwe benaderingen aan, die de IHO's haalbaar vinden.

Om de administratieve belasting van de begunstigden tot een minimum te beperken, zal in het kader van dit programma voor de berekening van de subsidies zo veel mogelijk gebruik worden gemaakt van vaste bedragen en kosten per eenheid.

Keuze van instrumenten





Een communautair actieprogramma is het enige rechtsinstrument waarmee de samenwerking in het hoger onderwijs kan worden gestimuleerd. Artikel 149, waarop het programma gebaseerd is, laat geen andere instrumenten toe.

3.

Gevolgen voor de begroting



De totale begroting voor de volledige programmeringsperiode (2009-2013) voor actie 1 en actie 3 (gezamenlijke master- en doctoraatsprogramma's, met inbegrip van beurzen, en projecten om het hoger onderwijs in Europa te aantrekkelijker te maken) bedraagt 493,69 miljoen euro. Actie 2 (samenwerkingsverbanden met IHO's in bepaalde derde landen, met inbegrip van mobiliteit) wordt via externe samenwerkingsinstrumenten en volgens de regels en procedures van die instrumenten gefinancierd. De Commissie streeft ernaar voor actie 2 van Erasmus Mundus II voor de hele programmeringsperiode (2009-2013) een indicatief totaalbedrag van maximaal 460 miljoen euro uit te trekken. Dit zijn de indicatieve bijdragen van de verschillende externe instrumenten en het Europees Ontwikkelingsfonds: Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument: 140 miljoen euro Instrument voor ontwikkelingssamenwerking: 240 miljoen euro Instrument voor samenwerking met industrielanden: 20 miljoen euro Instrument voor pretoetredingssteun: 30 miljoen euro 10e Europees Ontwikkelingsfonds: 30 miljoen euro In een later stadium, maar uiterlijk op 1 juli 2008 voor de periode 2009-2010 en op 1 juli 2010 voor de periode 2011-2013, worden overeenkomstig de regels en procedures van elk instrument en van het Europees Ontwikkelingsfonds een gedetailleerde programmering en gedetailleerde jaarlijkse toewijzingen vastgesteld voor elk budget dat tot het totale indicatieve bedrag van 460 miljoen euro bijdraagt.

4.

Aanvullende informatie



Europese Economische Ruimte


De voorgestelde maatregel betreft een onderwerp dat onder de EER-overeenkomst valt en moet daarom worden uitgebreid tot de Europese Economische Ruimte.

E-

1. 2007/0145 (COD)