Toelichting bij COM(2008)558 - Wijziging van Verordening (EG) nr. 1083/2006 inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds, wat bepaalde inkomstengenererende projecten betreft

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Achtergrond van het voorstel

Motivering en doel van het voorstel


De bepalingen van artikel 55 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 lijken niet geëigend te zijn voor de projecten die worden medegefinancierd door het Europees Sociaal Fonds (ESF), dat hoofdzakelijk immateriële acties en geen infrastructuurwerken (niet-subsidiabel) financiert. Weinig projecten genereren inkomsten en meestal alleen tijdens de uitvoeringsfase van de actie. Bij door het EFRO/Cohesiefonds medegefinancierde kleine acties of door het ESF medegefinancierde acties komen de na te leven nadere voorschriften voor het toezicht – de inkomsten kunnen in aanmerking worden genomen tot drie jaar na de afsluiting van het operationele programma – verder over als een administratieve last die in geen verhouding staat tot de bedragen in kwestie en als een belangrijke risicofactor bij de uitvoering van de programma's.

Algemene context


De bij Verordening (EG) nr. 1083/2006 vastgestelde nieuwe voorschriften voor het financiële beheer omvatten bepalingen betreffende de financiële bijdrage uit de fondsen (Titel V), met name die betreffende inkomstengenererende projecten (artikel 55). In de zin van artikel 55, lid 1, van die verordening worden onder 'inkomstengenererend project' concrete acties verstaan die betrekking hebben op een investering in infrastructuur voor het gebruik waarvan de gebruikers een vergoeding betalen, of concrete acties die betrekking hebben op de verkoop of de verhuur van land of gebouwen of de levering van diensten tegen betaling. Gezien de risico's van overfinanciering van inkomstengenererende projecten, zijn deze projecten altijd op specifieke wijze behandeld voor medefinanciering uit de Fondsen. Wegens het effect van de gegenereerde inkomsten op het maximumbedrag van de communautaire steun is het nodig dat een berekeningsmethode voor de betrokken projecten wordt opgesteld. Hierover gaat artikel 55 van Verordening (EG) nr. 1083/2006.

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied


Voor de vorige programmeringsperiode (2000-2006) is dit beginsel ten uitvoer gelegd door een forfaitaire aanpak. Artikel 29, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1260/1999 betreffende de programma's 2000-2006 (structuurfondsen) bepaalde met name dat voor de projecten voor 'investeringen in infrastructuur die aanzienlijke netto-inkomsten opleveren' het maximumpercentage van de communautaire medefinanciering, bijvoorbeeld voor Doelstelling 1, niet meer mocht bedragen dan 40% in plaats van het normaliter toegestane maximumpercentage van 75%. Het bestaan van 'aanzienlijke inkomsten' leidde bijgevolg tot een vermindering van het maximumpercentage van de communautaire medefinanciering. Deze vermindering van het medefinancieringspercentage was forfaitair en automatisch. Onder deze drempel van 'aanzienlijke inkomsten' bestond er daarentegen geen enkele beperking van de communautaire steun. De Commissie heeft voorgesteld en de Raad heeft besloten om voor de periode 2007-2013 te kiezen voor een preciezere en veeleisender aanpak, gebaseerd op de berekening van de maximale subsidiabele uitgaven, in plaats van een forfaitaire vermindering van het medefinancieringspercentage. Artikel 55 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 is voortaan van toepassing op een uitgebreid scala van als inkomstengenererend beschouwde projecten (omschreven in lid 1 van het artikel) en niet alleen op projecten voor investeringen in infrastructuur die 'aanzienlijke netto-inkomsten' opleveren zoals in 2000-2006. Wanneer voor de inkomstengenererende projecten de gegenereerde inkomsten onvoldoende zijn om de financiële levensvatbaarheid van de investering te garanderen, bestaan de maximale subsidiabele uitgaven voor een communautaire medefinanciering uit het gedeelte van de investering waarvoor een subsidie nodig is.

Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de EU


Niet van toepassing.

1.

Raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



Raadpleging van belanghebbende partijen



Wijze van raadpleging, belangrijkste geraadpleegde sectoren en algemeen profiel van de respondenten


De lidstaten zijn herhaaldelijk informeel geraadpleegd over de wijze van toepassing van de bepalingen van artikel 55, de in de praktijk ondervonden moeilijkheden en de verschillende opties om deze te verhelpen: - over de nota voor de interpretatie van artikel 55: de vergaderingen van het coördinatiecomité van de Fondsen op 27 februari en 21 mei 2008 hebben het mogelijk gemaakt de omvang van de door de tekst van de verordening toegestane flexibiliteit te onderzoeken; - over de mogelijkheid tot herziening van de verordening: de lidstaten zijn twee keer geraadpleegd, namelijk op 25 juni 2008 in het coördinatiecomité van de Fondsen en op 3 juli 2008 in de Groep structuurmaatregelen van de Raad.

Samenvatting van de reacties en hoe daarmee rekening is gehouden


Uit al deze raadplegingen is gebleken dat de lidstaten van oordeel waren dat de door de interpretatie van Verordening (EG) nr. 1083/2006 gegeven antwoorden niet helemaal voldeden. Bijgevolg heeft een zeer grote meerderheid van de lidstaten zich uitgesproken voor een tot artikel 55 beperkte herziening van de verordening.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid



Er behoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid.

Effectbeoordeling


De Commissie heeft onderzocht welke speelruimte de tekst van de verordening zelf biedt om de door de lidstaten aan de orde gestelde moeilijkheden op interpretatieve wijze op te lossen. Het voordeel van de keuze voor een oriëntatienota leek de eenvoud daarvan te zijn. De door de diensten van de Commissie opgestelde oriëntatienota heeft het weliswaar mogelijk gemaakt de mogelijke flexibiliteit bij de uitvoering van het toezicht te onderzoeken, maar voorzag niet in de mogelijkheid van de toepassing van een proportionaliteit bij de berekening van de maximale subsidiabele uitgaven voor kleine acties of de uitsluiting van de ESF-acties. Een tot artikel 55 beperkte herziening maakt het mogelijk de discussie te concentreren op een bepaling van technische aard en schept de voorwaarden voor een snelle herziening, de enige mogelijkheid om de rechtsonzekerheid strikt in de tijd te beperken.

2.

Juridische elementen van het voorstel



Samenvatting van de voorgestelde maatregel(en)


De Commissie stelt bijgevolg voor alleen lid 5 van artikel 55 te wijzigen, waarbij de rest van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1083/2006 ongewijzigd blijft. Deze wijziging bestaat in de vervanging van de bepaling betreffende de proportionaliteit voor het toezicht op kleine acties (totale kosten minder dan 200 000 euro) door de niet-toepassing van de bepalingen van artikel 55 op de door het ESF medegefinancierde acties en de door het EFRO en het Cohesiefonds medegefinancierde acties waarvan de totale kosten minder bedragen dan 1 miljoen euro. Verder wordt voorgesteld om deze bepaling met terugwerkende kracht toepasselijk te maken met ingang van 1 augustus 2006.

Rechtsgrondslag


Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1260/1999 stelt gemeenschappelijke voorschriften voor de drie Fondsen vast. Op grond van het beginsel van het gedeeld beheer tussen de Europese Commissie en de lidstaten stelt deze verordening een nieuw programmeringsproces en nieuwe normen voor het beheer, inclusief het financiële beheer, het toezicht, de controle en de evaluatie van de projecten vast.

Subsidiariteitsbeginsel


Het voorstel betreft een gebied dat onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap valt. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

Evenredigheidsbeginsel


Het voorstel is om de volgende reden(en) in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

Een tot artikel 55 beperkte herziening maakt het mogelijk de discussie te concentreren op een bepaling van technische aard en schept de voorwaarden voor een snelle herziening, de enige mogelijkheid om de rechtsonzekerheid strikt in de tijd te beperken. De vast te stellen drempel moet voldoende laag zijn om de algemene strekking van artikel 55 van Verordening (EG) nr. 1083/2006, die beantwoordt aan de beginselen van goed financieel beheer, niet ter discussie te stellen. De drempel van 1 miljoen euro is gekozen ter beperking van het relatieve gedeelte van de communautaire financieringen die van toepassing van artikel 55 zouden worden uitgesloten.

Een dergelijke wijziging toont aan dat er een echte wil tot vereenvoudiging van het beheer van de Fondsen bestaat en zal ontegenzeggelijk een positief effect hebben op het tempo van de uitvoering van de programma's, aangezien het beheer van de door het EFRO/Cohesiefonds medegefinancierde kleine acties en de door het ESF medegefinancierde acties aanzienlijk zal worden verlicht en vereenvoudigd. Zij zal ook de uitvoering van meer innovatieve projecten vergemakkelijken, met name op het gebied van milieu, sociale inclusie, energie en onderzoek.

Keuze van instrumenten



Voorgesteld(e) instrument(en): Verordening.

Andere instrumenten zouden om de volgende reden(en) ongeschikt zijn. De Commissie heeft onderzocht welke speelruimte de tekst van de verordening zelf biedt om de door de lidstaten aan de orde gestelde moeilijkheden op interpretatieve wijze op te lossen. De door de diensten van de Commissie opgestelde oriëntatienota heeft het weliswaar mogelijk gemaakt de mogelijke flexibiliteit bij de uitvoering van het toezicht te onderzoeken, maar voorzag niet in de mogelijkheid van de toepassing van een proportionaliteit bij de berekening van de maximale subsidiabele uitgaven voor kleine acties of de uitsluiting van de ESF-acties.

3.

Gevolgen voor de begroting



Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Gemeenschap.

4.

Aanvullende informatie



Vereenvoudiging



Het voorstel voert een vereenvoudiging in van het wetgevende kader en de administratieve procedures die van toepassing zijn voor de (nationale en Europese) overheidsinstanties.

Ten aanzien van de doelstellingen van het cohesiebeleid is de Commissie van mening dat deze moeilijkheden moeten worden verholpen door een herziening van Verordening (EG) nr. 1083/2006, die is beperkt tot artikel 55, lid 5, en slechts betrekking heeft op twee punten: de uitsluiting van de door het ESF medegefinancierde acties van de bepalingen van artikel 55 en de vaststelling van een drempel waaronder de door het EFRO of het Cohesiefonds medegefinancierde projecten van die bepalingen worden uitgesloten, zowel voor de berekening van de maximale subsidiabele uitgaven als voor het toezicht. De andere bepalingen van artikel 55 worden niet gewijzigd.

Deze wijziging bestaat in de vervanging van de bepaling betreffende de proportionaliteit voor het toezicht op kleine acties (totale kosten minder dan 200 000 euro) door de niet-toepassing van de bepalingen van artikel 55 op de door het ESF medegefinancierde acties en de door het EFRO en het Cohesiefonds medegefinancierde acties waarvan de totale kosten minder bedragen dan 1 miljoen euro.

Intrekking van bestaande wetgeving


De vaststelling van het voorstel heeft de intrekking van bestaande wetgeving tot gevolg.

1. 2008/0186 (AVC)