Toelichting bij COM(2005)649 - Bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Achtergrond van het voorstel

1.1. Algemene achtergrond

1.1.1. In de Europese Unie

Na afloop van zijn bijeenkomst in Tampere op 15 en 16 oktober 1999 heeft de Europese Raad verzocht om voor onderhoudsverplichtingen bijzondere gemeenschappelijke procedureregels vast te stellen om de grensoverschrijdende beslechting van geschillen te vereenvoudigen en te versnellen en om de intermediaire maatregelen af te schaffen die moeten worden genomen om een in een andere lidstaat gewezen beslissing in de aangezochte staat te kunnen erkennen en ten uitvoer leggen.

In het programma voor wederzijdse erkenning in burgerlijke zaken, dat op 30 november 20001 is vastgesteld, wordt opgeroepen om de exequatur-procedure af te schaffen voor alimentatiegerechtigden die reeds een beroep kunnen doen op Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna “verordening Brussel I” genoemd)2. Dat programma geeft bovendien in het algemeen aan dat het “soms (...) nodig en zelfs onontkoombaar [zal] zijn dat in Europees verband een aantal procedurenormen wordt vastgesteld, als gemeenschappelijke minimumgaranties" en zelfs dat "gewerkt [zal] moeten worden in de richting van een zekere harmonisatie van de procedures". Het programma beoogt de invoering van begeleidende maatregelen voor wederzijdse erkenning voor “het zoeken naar een grotere doeltreffendheid van de executie in de aangezochte staat van justitiële beslissingen die in een andere lidstaat zijn gegeven”, en met name maatregelen voor “een nauwkeuriger bepaling van de vermogensbestanddelen van een schuldenaar op het grondgebied van de lidstaten” of maatregelen waardoor de wederzijdse erkenning in een gunstige context komt te staan, namelijk “die van een betere samenwerking tussen de justitiële autoriteiten van de lidstaten” en tot slot maatregelen met betrekking tot “de harmonisatie van de collisieregels”.

Het belang van dit programma werd opnieuw bevestigd door de Europese Raad van november 2004, bij de vaststelling van het “Haags Programma”3, waarin wordt benadrukt dat “[d]e verdere uitvoering van het programma van maatregelen inzake wederzijdse erkenning […] een hoofdprioriteit voor de komende jaren moet zijn, opdat het uiterlijk in 2011 voltooid kan worden.”

Op 2 en 3 juni 2005 hebben de Raad en de Commissie een gemeenschappelijk actieplan aangenomen dat het Haags programma in concrete acties omzet en dat inzake justitiële samenwerking in burgerlijke zaken de aanneming in 2005 van “Voorstellen over onderhoudsverplichtingen” vermeldt4.

1.1.2. Internationaal

Ook de Conferentie van Den Haag voor internationaal privaatrecht5 heeft werkzaamheden aangevat op het gebied van onderhoudsverplichtingen om de bestaande verdragen te moderniseren6. Aan het opstellen van een nieuw algemeen verdrag over onderhoudsverplichtingen werden drie vergaderingen van een speciale commissie gewijd, in mei 2003, juni 2004 en april 2005. In juni 2006 is een vierde vergadering van de speciale commissie gepland, met het oog op een eventuele diplomatieke zitting in het eerste semester van 2007. De Europese Gemeenschap neemt actief deel aan die onderhandelingen.

De aansluiting tussen de in Den Haag gevoerde onderhandelingen en de werkzaamheden op communautair niveau moet zich richten op het zoeken naar mogelijke synergieën tussen de beide overlegniveaus, die niet tegenstrijdig maar samenhangend en complementair zijn, zoals de Europese Raad heeft herhaald in het Haags programma.

De Gemeenschap moet op die manier in het kader van de internationale onderhandelingen een coherente strategie kunnen vaststellen en terzelfder tijd inspanningen blijven leveren om een werkelijke ruimte van vrijheid, veiligheid en recht tot stand te brengen.

De Conferentie van den Haag is voor de Gemeenschap een internationaal forum voor de ontwikkeling van een samenwerkingsbeleid met derde landen op het gebied van de burgerlijke rechtspraak. De geboden ruimte voor uitwisseling en discussie is een inspiratiebron van onschatbare waarde voor de werkzaamheden van de Gemeenschap. Bovendien kan niet worden uitgesloten dat op bepaalde gebieden resultaten uit de beraadslagingen in Den Haag kunnen voortkomen die ook in de Europese Unie zouden kunnen worden toegepast.

Toch maken het verschil in integratie tussen de lidstaten en derde landen en de omvang van de nagestreefde doelstellingen het vinden van speciale communautaire oplossingen noodzakelijk. De samenwerking tussen de lidstaten, die niet alleen beschikken over een coherenter en completer systeem van regels voor jurisdictiegeschillen en erkenning van rechterlijke beslissingen, maar ook over een operationeel Europees justitieel netwerk, kan beslist veel nauwer zijn dan met derde landen.

1.2. Doelstellingen

Het voorstel heeft als doel de hinderpalen voor de inning van alimentatievorderingen binnen de Europese Unie uit de weg te ruimen. Het zal weliswaar de economisch en sociaal moeilijke situatie van sommige schuldenaars niet oplossen die werkloos zijn en geen regelmatige inkomsten hebben, waardoor zij hun verplichtingen niet kunnen nakomen, maar het kan een rechtskader creëren dat aangepast is aan de rechtmatige aspiraties van de alimentatiegerechtigden. Deze laatsten moeten gemakkelijk, snel en in de regel zonder kosten, een executoriale titel kunnen verkrijgen, die zonder belemmering binnen de Europese justitiële ruimte kan circuleren en concreet kan uitmonden in de regelmatige betaling van de verschuldigde sommen.

Deze nieuwe Europese rechtsorde vereist een actie die zich niet mag beperken tot het bijwerken van de bestaande mechanismen; in alle relevante domeinen van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken moeten ambitieuze maatregelen worden genomen: internationale bevoegdheid, toepasselijk recht, erkenning en tenuitvoerlegging, samenwerking, afschaffing van hinderpalen voor de goede werking van procedures. Al deze antwoorden moeten in een enkel instrument worden verenigd.

1.

Deze actie zal door drie imperatieve doelstellingen worden geleid:


1.2.1. Het leven van de burgers vereenvoudigen

In de eerste plaats wordt eenvoud nagestreefd in het voeren van procedures die nodig zijn voor de vaststelling van de alimentatievordering. De regels inzake internationale bevoegdheid van de verordening Brussel I bieden de alimentatiegerechtigden reeds de mogelijkheid zich te richten tot een autoriteit in zijn nabijheid, maar de situatie kan nog worden verbeterd en bepaalde onduidelijkheden kunnen worden opgeheven. Eenmaal de beslissing is genomen, moeten maatregelen worden genomen om haar, zonder formaliteit, dezelfde rechtskracht te geven als die welke zij in de lidstaat van oorsprong heeft. Op die manier wordt de doelstelling om de “intermediaire maatregelen” af te schaffen, bereikt.

Meer algemeen, en voor elke fase van het proces van de inning van een alimentatie-uitkering, moet aan de schuldeiser de hulp en de bijstand worden geboden, waaraan het hem momenteel nog ontbreekt. Het creëren van samenwerkingsmechanismen tussen lidstaten streeft deze doelstelling na. In dezelfde optiek moet eveneens de mogelijkheid worden vermeld om op zijn gewone verblijfplaats de nodige stappen te ondernemen om, ook in de fase van de eigenlijke tenuitvoerlegging, met name loonbeslag of bankbeslag te verkrijgen, om samenwerkingsmechanismen te starten of om toegang te krijgen tot informatie aan de hand waarvan de schuldenaar kan worden opgespoord en de waarde van zijn vermogen kan worden vastgesteld. Ook daarom zullen de waarborgen inzake toegang tot de rechter worden versterkt door middel van een systeem waarbij de belangen van de alimentatiegerechtigden door de centrale autoriteiten van de lidstaten worden vertegenwoordigd.

Ten slotte moet omwille van de eenvoud ook een einde worden gemaakt aan de diversiteit van rechtsbronnen op dit gebied, want momenteel bestaat er binnen de Europese Unie geen perfect geharmoniseerde regeling inzake erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van alimentatie.

Artikel 71 van de verordening Brussel I laat immers “de verdragen waarbij de lidstaten partij zijn en die, voor bijzondere onderwerpen, de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen regelen” onverlet. De laatste alinea van hetzelfde artikel bepaalt: “Indien een verdrag of overeenkomst over een bijzonder onderwerp, waarbij zowel de lidstaat van herkomst als de aangezochte lidstaat partij is, voorwaarden vaststelt voor de erkenning of de tenuitvoerlegging van beslissingen vinden die voorwaarden toepassing.” Inzake het “bijzonder onderwerp” dat de onderhoudsverplichtingen zijn, zijn 17 van de 25 lidstaten partij bij het Verdrag van Den Haag van 2 oktober 1973 inzake de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen over onderhoudsverplichtingen. Tussen deze lidstaten zijn dus de door het verdrag van 1973, dat dateert van vóór de verordening Brussel I, vastgestelde “voorwaarden” van toepassing.

Overeenkomstig artikel 26 van dit verdrag kan elke verdragsluitende staat zich echter het recht voorbehouden een aantal beslissingen niet te erkennen of uitvoerbaar te verklaren, in het bijzonder die welke betrekking hebben op alimentatie die verschuldigd is na de eenentwintigste verjaardag van de onderhoudsgerechtigde of tussen personen die elkaar in de zijlinie bestaan of tussen aanverwanten. De meeste lidstaten die partij zijn bij het verdrag van 19737 hebben op grond van deze bepaling één of meerdere keren een voorbehoud gemaakt. Daaruit volgt een zeer gevarieerd beeld van de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen over alimentatie.

Deze tegenstellingen weerspiegelen bepaalde divergenties tussen lidstaten wat het begrip alimentatie zelf betreft. Het voorbehoud waarin het verdrag van 1973 voorziet, laat de vrije loop aan de uitdrukking van deze divergenties. Daardoor is het mogelijk tegen de erkenning van bepaalde beslissingen betreffende alimentatie een soort “algemene clausule van openbare orde” in te brengen. De openbare orde wordt niet meer geval per geval gebruikt, a posteriori; zij wordt op algemene wijze gebruikt, en a priori, door middel van een voorbehoud bij het verdrag van 1973, dat voorrang heeft op het Gemeenschapsrecht.

Dergelijke verschillen hebben geen bestaansreden meer in de Europese Unie, die inzake onderhoudsverplichtingen op het hoogste beleidsniveau de keuze heeft gemaakt voor het vrije verkeer van beslissingen. Zij zetten echter aan tot nadenken over middelen om tegemoet te komen aan de bekommernissen van de lidstaten, die onder de vorige regeling de wens hadden uitgedrukt om dit verkeer te beperken.

1.2.2. De rechtszekerheid versterken

De harmonisatie van de collisieregels heeft als eerste voordeel dat schuldeisers kunnen optreden met kennis van zaken, zonder aan de diversiteit van de nationale regelingen te zijn onderworpen. Zo waarborgt zij een zekere “juridische voorzienbaarheid”.

Als gevolg van de regels die het toepasselijke recht aanwijzen, neemt de bevoegde rechter een beslissing op grond van de materieelrechtelijke regels die de nauwste banden hebben met de zaak. Daardoor worden ook de meest onrechtvaardige situaties vermeden: een schuldeiser van een alimentatievordering zal een antwoord krijgen dat aan zijn situatie is aangepast, zonder dat hij te lijden heeft onder de verscheidenheid van collisieregels.

Zo begeleidt en vergemakkelijkt de collisieregel de afschaffing van de “intermediaire maatregelen” in de fase van de erkenning: de beslissing wordt minder discutabel wanneer zij is genomen overeenkomstig het recht dat volgens geharmoniseerde regels is aangewezen.

Bovendien, en nog directer, kunnen in bepaalde situaties op grond van de regels die het toepasselijke recht aanwijzen, verzoeken die op niet-unaniem aanvaarde alimentatierelaties steunen, worden afgewezen. De collisieregel is derhalve een “vangnet” in een ruimte van vrij verkeer van beslissingen; hij vormt een geruststelling voor de lidstaten die het begrip zelf van onderhoudsverplichting restrictief uitleggen.

Het doel van de collisieregels is niet het negeren van deze verscheidenheid; het is helemaal niet de bedoeling om de begrippen die aan nationale bekommernissen – sociale, economische dan wel culturele ­– beantwoorden, te uniformiseren, maar om er zeker van te zijn dat geen enkele beslissing wordt genomen door toepassing van recht waarmee de betrokken familiale situatie geen voldoende band heeft.

1.2.3. De doeltreffendheid en de duurzaamheid van de inning verzekeren

Alleen de verbetering van de werkelijke inning van alimentatie-uitkeringen kan de huidige situatie concreet en duurzaam wijzigen. Aan de schuldeiser moet de mogelijkheid worden geboden om een beslissing te verkrijgen die in de hele Europese Unie uitvoerbaar is en die vervolgens ten uitvoer kan worden gelegd volgens een eenvoudige en geharmoniseerde regeling. Er gelden drie vereisten. De eerste vereiste bestaat erin de uitvoerbaarheid bij voorraad van alle beslissingen over alimentatie te veralgemenen en automatisch toe te passen. De tweede bestaat erin om de intermediaire maatregelen af te schaffen waardoor een in een lidstaat gegeven beslissing in een andere lidstaat kan worden erkend en ten uitvoer gelegd. De derde vereiste is dat een aantal maatregelen betreffende de eigenlijke tenuitvoerlegging wordt genomen: toegang tot informatie over de situatie van de schuldenaar, het vaststellen van de juridische instrumenten waarmee automatische afschrijvingen van lonen en bankrekeningen kunnen worden gedaan, versterking van het bevoorrechte karakter van alimentatievorderingen.

Alle door het voorstel nagestreefde doelstellingen zullen worden bereikt met eerbiediging van de door de Europese Unie erkende grondrechten. Er zal een evenwicht worden gewaarborgd tussen de rechten van de alimentatiegerechtigden en die van hun schuldenaars, aan wie in het bijzonder altijd het recht op een eerlijk proces en het recht op bescherming van persoonsgegevens zullen worden gewaarborgd.

2. Raadpleging van belanghebbende partijen

De Commissie heeft de opdracht gegeven tot een onderzoek naar de inning van alimentatievorderingen in de lidstaten van de Europese Unie8.

Op 3 november 2003 werd een eerste deskundigenvergadering georganiseerd om de voornaamste aspecten te bepalen die in een toekomstig groenboek over onderhoudsverplichtingen moesten worden behandeld.

Het groenboek over onderhoudsverplichtingen werd op 15 april 2004 door de Commissie vastgesteld9. Over de eerste antwoorden is op 2 juni 2004 een openbare hoorzitting georganiseerd. Andere antwoorden zijn later ontvangen.10

Op basis van een werkdocument dat door de diensten van de Commissie was voorbereid en dat drie voorontwerpen van wetgevingsvoorstellen bevatte, werd op 12 mei 2005 een tweede vergadering van deskundigen van de lidstaten belegd. Op deze vergadering konden alle kwesties inzake onderhoudsverplichtingen in de Europese Unie van alle kanten worden bekeken: toepasselijk recht, internationale bevoegdheid, erkenning, uitvoerbaarheid en tenuitvoerlegging van beslissingen, harmonisatie van bepaalde procedureregels, samenwerking van de centrale autoriteiten, toegang tot informatie, etc.

De deelnemers aan deze vergadering werd vervolgens verzocht om bij de Commissie schriftelijke opmerkingen in te dienen over het werkdocument dat de drie voorontwerpen van wetgevingsvoorstellen bevatte.

De Commissie heeft een effectbeoordeling gemaakt, die als bijlage bij dit voorstel is gevoegd. De bijdragen van de in het kader van het groenboek en later geraadpleegde deskundigen werden naar aanleiding daarvan geanalyseerd. Verschillende opties werden overwogen: de status-quo, een niet-wetgevende actie en verschillende soorten wetgevend initiatief van de Gemeenschap. Uit deze beoordeling blijkt dat de Gemeenschap, om een antwoord te bieden op de veelvuldige moeilijkheden van juridische of praktische aard, waarmee schuldeisers met alimentatievorderingen worden geconfronteerd, een omvangrijke actie moet overwegen die alle mogelijke actieterreinen omvat.

3. Juridische elementen van het voorstel

3.1. Rechtsgrondslag

De materie waarop dit voorstel betrekking heeft, valt onder artikel 65 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en de rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 61, onder c), van dat verdrag.

Bij artikel 65 zijn aan de Gemeenschap wetgevende bevoegdheden toegekend op het gebied van justitiële samenwerking in burgerlijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen, voorzover nodig voor de goede werking van de interne markt.

De hier voorgenomen maatregelen verwijzen naar die welke uitdrukkelijk zijn vermeld in de lijst van artikel 65, die overigens niet exhaustief is: jurisdictiegeschillen, collisie, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen, afschaffing van hinderpalen voor de goede werking van burgerrechtelijke procedures, door bevordering van de verenigbaarheid van de bepalingen van burgerlijke rechtsvordering.

De communautaire instellingen beschikken over een beoordelingsmarge om te bepalen of een maatregel nodig is voor de goede werking van de interne markt. Met dit voorstel wordt de goede werking van de interne markt vergemakkelijkt omdat de vaststelling van een nieuw rechtskader om de inning van alimentatievorderingen doeltreffender te maken, zal bijdragen tot de opheffing van de belemmeringen van het vrije verkeer van personen, die momenteel lijden onder de aanhoudende verschillen tussen de lidstaten wat de inning van alimentatie betreft.

Wat de vereiste van het grensoverschrijdende karakter betreft, bevat dit voorstel maatregelen die als doel hebben het verkrijgen van een titel en de tenuitvoerlegging ervan in alle situaties met een internationaal aspect, te vergemakkelijken. De regels inzake jurisdictiegeschillen en de collisieregels hebben per definitie betrekking op internationale situaties, die rechtselementen uit verschillende landen bevatten. De bepalingen over de erkenning en de uitvoerbaarheid van beslissingen hebben als doel dat een in een andere lidstaat gegeven beslissing automatisch uitvoerbaar wordt in elke andere lidstaat. Aan deze bepalingen worden maatregelen voor een minimale harmonisatie van bepaalde nationale procedureregels toegevoegd. De in het voorstel voorgenomen tenuitvoerleggingsmaatregelen hebben als doel de tenuitvoerlegging in een lidstaat van een in een andere lidstaat gegeven beslissing te vergemakkelijken. Ten slotte werken de bepalingen betreffende de samenwerking en de uitwisseling van informatie uitsluitend tussen twee verschillende lidstaten.

Deze verordening zal worden aangenomen volgens de procedure van artikel 67, lid 2, van het Verdrag, dat bepaalt dat de Raad beslist met eenparigheid van stemmen en na raadpleging van het Europees Parlement. De Commissie is immers van oordeel dat dit voorstel betrekking heeft op het familierecht, in de zin van artikel 67, lid 5, tweede streepje.

Deze interpretatie is vanuit juridisch oogpunt geboden gelet op de zeer nauwe banden tussen de onderhoudsverplichtingen en het familierecht, maar er moet worden vastgesteld dat deze classificatie niet zonder nadeel is. Zij houdt niet voldoende rekening met de hybride aard van het concept van de onderhoudsverplichting – familiaal van oorsprong, maar pecuniair in de tenuitvoerlegging, zoals elke vordering.

Bovendien is de Gemeenschapswetgever er tot nu toe vanuit gegaan dat onderhoudsverplichtingen aan de gemeenrechtelijke regeling van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken konden worden onderworpen, buiten de sfeer van het familierecht. De verordening Brussel I, die de structuur van het Verdrag van Brussel van 27 september 1968 overneemt, sluit het familierecht uit van haar werkingssfeer, maar niet de onderhoudsverplichtingen. Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (hierna “nieuwe verordening Brussel II” genoemd)11 bestrijkt daarentegen een belangrijk deel van het familierecht (echtscheiding, ouderlijke verantwoordelijkheid), maar sluit de onderhoudsverplichtingen uit. Verordening (EG) nr. 805/2004 van het Europees parlement en de Raad van 21 april 2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen12 (hierna “EET-verordening” genoemd) ten slotte omvat de alimentatievorderingen en werd aangenomen volgens de medebeslissingsprocedure.

Dit voorstel past natuurlijk in een ander kader aangezien het uitsluitend is gewijd aan de onderhoudsverplichtingen, die in de genoemde instrumenten, slechts een ondergeschikt deel van hun werkingssfeer vormden. De Commissie kan derhalve, om de verdragsbepalingen te eerbiedigen, enkel vaststellen dat dit voorstel betrekking heeft op het familierecht en dat het derhalve niet aan de medebeslissingsprocedure is onderworpen.

De hierboven aangehaalde nadelen zouden kunnen worden vermeden als de Raad zou beslissen de onderhoudsverplichtingen opnieuw onder de gemeenrechtelijke regeling onder te brengen. Overeenkomstig artikel 67, lid 2, tweede streepje, van het Verdrag kan de Raad immers met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement, besluiten de procedure van artikel 251 toepasselijk te maken op alle onder titel IV van het derde deel van het Verdrag vallende gebieden, dan wel delen ervan. Het is derhalve mogelijk om het gebied van de onderhoudsverplichtingen van de eenparigheid naar de medebeslissing over te hevelen.

De Commissie stelt voor dat de Raad een besluit in die zin zou nemen; dit zou overeenstemmen met de bijzondere aard van de onderhoudsverplichtingen en met het wetgevingskader waarbinnen de Gemeenschap tot nu toe op dit gebied is opgetreden.

3.2. Evenredigheid en subsidiariteit

De doelstellingen van dit voorstel kunnen niet door de lidstaten zelf worden verwezenlijkt. De regels inzake internationale bevoegdheid en de collisieregels, alsook de regels inzake erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen moeten immers eenvormig zijn om de goede werking van de interne markt te vergemakkelijken. Enkel een communautair optreden kan de gelijkwaardigheid van de toepasselijke regels waarborgen, zoals ook al vroeger het geval was, bijvoorbeeld bij de verordening Brussel I. Dit geldt ook voor de regels inzake samenwerking, aangezien alle aangewezen centrale autoriteiten in de Europese Unie aan dezelfde verplichtingen inzake wederzijdse bijstand moeten worden onderworpen.

Dit voorstel is volledig in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, aangezien het strikt beperkt is tot wat noodzakelijk is om deze doelstellingen te bereiken. Door de collisieregels hoeft het materiële recht met name niet te worden geharmoniseerd. De bevoegdheidsregels en de regels inzake erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen hebben slechts zeer weinig gevolgen voor de interne procedureregels.

Er is om verschillende redenen voor deze vorm (een verordening) gekozen. Er kan geen bewegingsruimte voor de lidstaten worden overgelaten bij het vaststellen van de internationale bevoegdheidsregels, die burgers en bedrijven rechtszekerheid moeten bieden, of ten aanzien van de erkennings- en tenuitvoerleggingsprocedure, die helder en in alle lidstaten gelijk moet zijn. Hetzelfde geldt voor de collisieregels. In het voorstel worden immers op dit gebied eenvormige regels vastgelegd inzake het toepasselijke recht, die nauwkeurig en onvoorwaardelijk zijn en geen maatregelen tot omzetting ervan in nationaal recht vergen. Indien daarentegen de lidstaten voor de omzetting van deze regels over een beoordelingsmarge zouden beschikken, zou dat leiden tot rechtsonzekerheid, die met dit voorstel juist moet worden tegengegaan.

Meer in het algemeen is doorzichtigheid op dit gebied van het allergrootste belang omdat daardoor onmiddellijk voor de gehele Europese Gemeenschap duidelijk is welke regels van toepassing zijn, zonder dat hoeft te worden uitgezocht op welke manier de inhoud van het communautaire instrument is omgezet in het nationale recht van een lidstaat, dat voor de betrokken burger in veel gevallen een vreemd recht zal zijn. Bovendien kan bij een verordening het Hof van Justitie toezien op een uniforme toepassing van de bepalingen in alle lidstaten.

3.3. De positie van het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken.

Titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, waaronder de materie valt waarop dit voorstel voor een verordening betrekking heeft, is niet van toepassing op Ierland en het Verenigd Koninkrijk, behalve wanneer deze landen overeenkomstig het aan het Verdrag gehechte protocol te kennen geven dat zij wensen deel te nemen aan dit initiatief.

Titel IV van het Verdrag is overeenkomstig het protocol betreffende de positie van Denemarken niet op dit land van toepassing.