Toelichting bij COM(2005)305 - Wijziging van Verordening 1348/2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL, RAADPLEGINGEN

Op 29 mei 2000 heeft de Raad Verordening (EG) nr. 1348/2000 aangenomen inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken[1]. De verordening heeft ten doel de toezending van stukken, die rechtstreeks tussen de door de lidstaten aangewezen plaatselijke instanties (verzendende en ontvangende instanties) plaatsvindt, te versnellen. Sinds de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1348/2000 op 31 mei 2001 heeft de Commissie ernaar gestreefd zoveel mogelijk informatie over de toepassing van de verordening te verkrijgen. De Commissie heeft daarom informatie verzameld en bij verschillende gelegenheden gediscussieerd over de toepassing van de verordening. Voorts heeft een medecontractant van de Commissie een studie opgesteld over de toepassing van de verordening. Tot slot heeft de Commissie overeenkomstig artikel 24 van de verordening het verslag over de toepassing van de verordening gepresenteerd.

- In december 2002 werd een vergadering in het kader van de eerste bijeenkomst van het Europees justitieel netwerk op het gebied van burgerlijke en handelszaken gewijd aan een bespreking van de eerste ervaringen met de toepassing van de verordening. Daarbij werden verschillende soorten problemen vastgesteld, die als volgt kunnen worden samengevat: praktische problemen, die te wijten zijn aan het feit dat de verordening pas kort geleden in werking is getreden (waardoor bijvoorbeeld geen gebruik wordt gemaakt van modelformulieren of de bepalingen inzake de te gebruiken talen verkeerd worden begrepen); overschrijding van de in de verordening opgelegde termijnen door de nationale overheidsdiensten; hoge kosten en een gebrek aan doorzichtigheid over de precieze aard van deze kosten.

- Als volgende stap in het raadplegingsproces organiseerde de Commissie in juli 2003 een openbare hoorzitting over de toepassing van de verordening. De openbare hoorzitting bood de desbetreffende overheidsdiensten en de bij de toepassing van de verordening betrokken beroepsbeoefenaars een gelegenheid om ideeën uit te wisselen. De punten waaraan tijdens de discussie de meeste aandacht werd besteed, waren de tijd die nodig was voor de verzending en de betekening of kennisgeving van stukken, de doeltreffendheid van de verzendende en ontvangende instanties en de centrale instanties, en de kosten van betekening of kennisgeving. Verschillende lidstaten gaven uiting aan hun bezorgdheid over het feit dat de formulieren verkeerd of helemaal niet werden gebruikt.

- Voorts heeft een medecontractant van de Commissie een studie over de toepassing van de verordening opgesteld[2]. De studie concludeert dat de verordening de verzending en de betekening of kennisgeving van stukken heeft versneld en dat zij, door een betere justitiële samenwerking tussen de lidstaten, aanzienlijk heeft bijgedragen tot de totstandbrenging van een Europese justitiële ruimte. De beroepsbeoefenaars die momenteel bij de toepassing van de verordening betrokken zijn, bevinden zich evenwel nog in een aanpassingsfase en er is nog onvoldoende kennis over de verordening. De studie benadrukt dat er behoefte is aan een opleiding voor de bij de toepassing van de verordening betrokken beroepsbeoefenaars.

- Tot slot organiseerde de Commissie in april 2004 een bijeenkomst van het Raadgevend comité voor de betekening of kennisgeving van stukken (dat is ingesteld bij artikel 18 van de verordening) met het oog op de bespreking van de resultaten van de studie en mogelijke aanpassingen van de verordening en om verdere informatie van de lidstaten over de werking van de verordening te vergaren.

Op basis van de in de studie en tijdens het raadplegingsproces vergaarde informatie presenteerde de Commissie op 1 oktober 2004 een verslag over de toepassing van Verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad[3] , waaraan een bijlage is gehecht. Het verslag concludeert dat de toepassing van de verordening sinds de inwerkingtreding ervan in 2001 de verzending en de betekening of kennisgeving van stukken tussen de lidstaten algemeen heeft verbeterd en versneld. In de nog aan de gang zijnde aanpassingsperiode hebben velen die bij de toepassing van de verordening betrokken zijn, inzonderheid in plaatselijke instanties, echter nog onvoldoende kennis over de verordening. Daarenboven is de toepassing van een aantal bepalingen van de verordening niet geheel bevredigend.

- In februari 2005 organiseerde de Commissie een openbare hoorzitting over het verslag. Een discussiestuk met een reeks concrete voorstellen voor eventuele wijzigingen van de verordening diende als uitgangspunt voor de hoorzitting.

1.

Subsidiariteit en evenredigheid



Deze verordening heeft ten doel de verzending en de betekening of kennisgeving tussen de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken verder te verbeteren en te versnellen, de toepassing van een aantal bepalingen van de verordening te vereenvoudigen en de rechtszekerheid voor de aanvrager en voor degene voor wie het stuk is bestemd te verhogen.

Deze doelstelling is in overeenstemming met het Haags programma: versterking van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie , dat de Europese Raad op 4/5 november 2004 heeft aangenomen. In dit programma wordt gewezen op de noodzaak van samenhang, betere wetgeving, en evaluatie van het acquis om de doeltreffendheid ervan te verhogen.

De doelstelling van dit voorstel kan niet voldoende door de lidstaten zelf worden verwezenlijkt, aangezien zij de gelijkwaardigheid van de in de gehele Gemeenschap toepasselijke voorschriften niet kunnen waarborgen. Deze doelstelling kan bijgevolg alleen op communautair niveau worden verwezenlijkt.

Dit voorstel is ook volledig in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, aangezien het strikt beperkt is tot wat noodzakelijk is om deze doelstelling te bereiken.

2.

Artikelsgewijze toelichting



3.

Artikel 1


4.

1. Lid 1 (artikel 7)


In het verslag van de Commissie wordt aangegeven dat de verzending en de betekening of kennisgeving van stukken dankzij de toepassing van de verordening zijn versneld in vergelijking met de situatie in het kader van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1965 inzake de betekening en de kennisgeving van stukken. Hoewel de tijd die voor verzending en betekening of kennisgeving vereist is algemeen werd beperkt tot één à drie maanden, zijn in sommige gevallen nog zes maanden nodig. Dergelijke termijnen voor de verzending en de betekening of kennisgeving van stukken tussen de lidstaten zijn in een Europese justitiële ruimte in burgerlijke en in handelszaken onaanvaardbaar. Krachtens dit lid wordt de ontvangende instantie bijgevolg verplicht de betekening of kennisgeving te verrichten binnen één maand na de datum van ontvangst van het stuk.

In dit lid wordt voorts bepaald dat de ontvangende instantie de verzendende instantie onmiddellijk in kennis stelt van het feit dat de betekening of kennisgeving niet heeft kunnen plaatsvinden.

De zin “De termijn wordt volgens het recht van de aangezochte lidstaat berekend” moet worden geschrapt omdat voor de berekening van de in deze verordening vastgestelde termijnen Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad van 3 juni 1971 houdende vaststelling van de voorschriften die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden van toepassing is (zie overweging 10).

5.

2. Lid 2 (artikel 8)


a) artikel 8, lid 1

Gelet op de uiteenlopende aanpak in de lidstaten inzake de termijn voor de weigering een stuk in ontvangst te nemen[4], is het met het oog op een uniforme toepassing van de verordening wenselijk in alle lidstaten eenzelfde termijn van één week vast te stellen waarbinnen degene voor wie het stuk is bestemd dit kan weigeren in ontvangst te nemen door het terug te zenden. Tevens moet worden gepreciseerd dat degene voor wie het stuk is bestemd ook onmiddellijk bij de betekening of kennisgeving van het stuk en rechtstreeks ten aanzien van de persoon die de betekening of kennisgeving verricht zijn weigeringsrecht kan uitoefenen.

Voorts moet de verplichting worden ingevoerd om degene voor wie het stuk is bestemd schriftelijk in kennis te stellen van zijn recht om de ontvangst van het stuk te weigeren; uit het verslag van de Commissie blijkt immers dat dit thans niet steeds het geval is. De ontvangende instantie stelt degene voor wie het stuk is bestemd van zijn weigeringsrecht in kennis door middel van het modelformulier in de bijlage. Daarnaast brengt de ontvangende instantie, indien mogelijk, degene voor wie het stuk is bestemd ook mondeling op de hoogte van zijn weigeringsrecht.

In artikel 8, lid 1, onder b), moeten de woorden ”van de lidstaat van verzending” worden geschrapt. Het is voldoende dat degene voor wie het stuk is bestemd de taal van het stuk begrijpt, ongeacht of het gaat om een taal van de lidstaat van verzending.

De woorden “en niet vergezeld gaat van een vertaling in een van deze talen” worden toegevoegd om te verduidelijken dat naast de vertaling ook het originele stuk moet worden betekend of ter kennis worden gebracht indien het stuk niet in een van de in artikel 8, lid 1, bedoelde talen is gesteld (betekening of kennisgeving van louter de vertaling van het originele stuk is dus niet voldoende).

6.

b) artikel 8, lid 3


Er is momenteel een zaak aanhangig bij het Europees Hof van Justitie[5] betreffende de rechtsgevolgen van een op lid 1 gebaseerde rechtmatige weigering om een stuk in ontvangst te nemen. Deze kwestie wordt in de verordening niet uitdrukkelijk geregeld.

Om redenen van rechtszekerheid moet in de verordening zelf een uitdrukkelijke regeling voor dergelijke gevallen worden vastgesteld. Krachtens dit lid kan de betekening of kennisgeving van het document worden geregulariseerd door overeenkomstig de verordening betekening of kennisgeving te doen van een vertaling van het stuk. Om de rechten van zowel de aanvrager als degene voor wie het stuk is bestemd doeltreffend te beschermen, is de datum van betekening of kennisgeving van het stuk in dat geval de datum waarop betekening of kennisgeving van de vertaling is verricht. Wanneer de betekening of kennisgeving van een stuk overeenkomstig het recht van een lidstaat echter binnen een bepaalde termijn moet worden verricht om de rechten van de aanvrager te beschermen, dan is de datum die ten aanzien van de aanvrager in aanmerking moet worden genomen de datum van betekening of kennisgeving van het oorspronkelijke stuk.

7.

3. Lid 3 (artikel 9)


Het doel van de in artikel 9 vastgestelde ‘dubbele datum regeling’ is de bescherming van de rechten van zowel de aanvrager als degene voor wie het stuk is bestemd. In lid 1 is het beginsel vastgelegd dat de datum van betekening of kennisgeving de datum is waarop betekening of kennisgeving van het stuk is geschied overeenkomstig het recht van de aangezochte lidstaat. Aldus wordt beoogd de rechten van degene voor wie het stuk is bestemd te beschermen. Lid 2 beoogt de bescherming van de rechten van de aanvrager, die er belang bij kan hebben binnen een bepaalde termijn of op een bepaalde datum te handelen. In dergelijke gevallen is het wenselijk de aanvrager in staat te stellen zijn rechten te doen gelden op een datum die hij zelf kan vaststellen zodat hij niet afhankelijk is van een gebeurtenis (de betekening of kennisgeving van een stuk in een andere lidstaat) waarop hij geen directe invloed heeft en die na de voorgeschreven datum zou kunnen plaatsvinden.

Momenteel maken meerdere lidstaten[6] gebruik van de in artikel 9, lid 3, vastgestelde afwijkingsregeling omdat hun nationaal procesrecht geen ‘dubbele datum regeling’ kent. In deze lidstaten zijn er echter gelijkwaardige voorschriften vastgesteld ter bescherming van de rechten van de aanvrager (bv. stuiting van de verjaring ingeval de zaak aanhangig wordt gemaakt bij de rechter).

In lid 1 moeten de woorden ”van artikel 7” worden geschrapt omdat artikel 9 ook van toepassing moet zijn op de betekening of kennisgeving van een stuk overeenkomstig afdeling 2 (d.w.z. de artikelen 12 tot en met 15; zie het nieuwe artikel 15 bis).

In lid 2 is de formulering “ in het kader van een in de lidstaat van herkomst in te leiden of hangende procedure (…) binnen een bepaalde termijn (…)” te eng en niet voldoende duidelijk. Zij moet worden vervangen door “binnen een bepaalde termijn (…) om de rechten van de aanvrager te beschermen” .

Voorts moeten de woorden “overeenkomstig het recht van een lidstaat” worden toegevoegd aan lid 2. Deze verwijzing naar het nationale recht garandeert dat lid 2 alleen wordt toegepast in de lidstaten die in hun nationale wetgeving een ‘dubbele datum regeling’ hebben opgenomen. Om deze reden kan lid 3 worden geschrapt en kan het daarin vastgestelde ingewikkelde mechanisme van mededelingen worden vervangen door een eenvoudiger en duidelijker bepaling.

8.

4. Lid 4 (artikel 11)


De kostenkwestie is reeds kort na de inwerkingtreding van de verordening onder de aandacht van de Commissie gebracht en is reeds verschillende malen uitvoerig besproken. Uit het verslag van de Commissie blijkt dat de toepassing van deze bepaling niet bevredigend is, hoofdzakelijk doordat in bepaalde lidstaten zeer hoge kosten worden aangerekend voor de betekening of kennisgeving van stukken (meer dan 150 EUR) en dat de kosten niet geheel transparant zijn (aangezien de aanvrager de bedragen niet op voorhand kent).

De in de lidstaten toepasselijke systemen voor de betekening of kennisgeving van stukken verschillen aanzienlijk. In veel lidstaten wordt de betekening of kennisgeving van stukken verricht door de gerechten, die in de praktijk vaak gebruik maken van de betekening of kennisgeving per post. In dat geval zijn er weinig of geen kosten verbonden met de betekening of kennisgeving van stukken. Aan de andere kant wordt de betekening of kennisgeving van stukken in sommige lidstaten opgedragen aan de beoefenaars van een vrij beroep, zoals deurwaarders. Deze rekenen kosten aan voor de betekening of kennisgeving.

De verordening moet met verschillende systemen voor de betekening of kennisgeving van stukken kunnen werken en geen van beide systemen moet worden aangemoedigd of ontraden. Aan de andere kant kan niet worden ontkend dat de verordening met betrekking tot sommige lidstaten problemen heeft veroorzaakt omdat de kosten niet volledig transparant zijn en in sommige gevallen als zeer hoog worden beschouwd.

Om de toegang tot de rechter te vergemakkelijken, wordt in dit lid vastgesteld dat de kosten voor het optreden van een deurwaarder of van een overeenkomstig het recht van de aangezochte lidstaat bevoegde persoon moeten overeenkomen met een vaste vergoeding waarvan het bedrag vooraf door deze lidstaat wordt bepaald met inachtneming van de beginselen van evenredigheid en non-discriminatie.

Wat de evenredigheid van deze vaste vergoeding betreft, moet rekening worden gehouden met de bestaande vaste vergoedingen voor de betekening of kennisgeving van stukken[7].

9.

5. Lid 5 (artikel 14)


Dit lid heeft ten doel de toepassing van de verordening verder te vergemakkelijken door voor alle lidstaten een uniforme regel betreffende postdiensten in te voeren. Momenteel kan niet op een gebruiksvriendelijke manier worden vastgesteld welke voorwaarden gelden in een bepaalde lidstaat. In dit lid wordt een uniforme voorwaarde vastgesteld (toezending bij aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging of op gelijkwaardig wijze), die reeds in vele lidstaten geldt. Inachtneming van deze voorwaarde waarborgt met voldoende zekerheid dat degene voor wie het stuk is bestemd dit stuk daadwerkelijk heeft ontvangen en dat er van de ontvangst voldoende bewijs is.

Omwille van de duidelijkheid is de term “post” in artikel 14 vervangen door de term “postdiensten”. Overeenkomstig de postrichtlijn[8] kunnen de lidstaten de verzending van aangetekende zendingen waarvan in overeenstemming met hun nationale wetgeving gebruik wordt gemaakt in het kader van gerechtelijke of administratieve procedures zelf organiseren en kunnen zij daartoe een of meer instanties aanwijzen. In deze context omvat de term “postdiensten” (afhankelijk van de door de lidstaten gekozen oplossing) dus diensten die zowel door openbare als door particuliere postexploitanten worden verstrekt, ongeacht of op deze exploitanten een universele dienstverplichting rust.

10.

6. Lid 6 (artikel 15)


Door de schrapping van lid 2, dat de lidstaten de mogelijkheid biedt zich te verzetten tegen rechtstreekse betekening of kennisgeving, wordt de toepassing van de verordening verder vergemakkelijkt door voor alle lidstaten een uniforme regel in te voeren. Momenteel hebben verschillende lidstaten[9] zich verzet tegen rechtstreekse betekening of kennisgeving. Indien de bevoegdheden van de deurwaarders, ambtenaren en andere bevoegde personen in acht worden genomen, is er geen reden om belanghebbenden bij een rechtsgeding de mogelijkheid van rechtstreekse betekening of kennisgeving te ontzeggen. Met deze methode kan de betekening of kennisgeving in sommige gevallen aanzienlijk worden versneld.

11.

7. Lid 7 (artikel 15 bis)


Om de rechtszekerheid voor de aanvrager en voor degene voor wie het stuk is bestemd te verhogen en om redenen van coherentie, wordt in dit lid gepreciseerd dat de voorschriften betreffende de weigering van ontvangst van een stuk (artikel 8) en betreffende de datum van betekening of kennisgeving (artikel 9) van toepassing zijn op de in deze afdeling (d.w.z. de artikelen 12 tot en met 15) bedoelde wijzen van verzending en betekening of kennisgeving. Tevens wordt gepreciseerd dat de taalvoorschriften van artikel 8 ook gelden voor de betekening of kennisgeving door aanbieders van postdiensten[10].

12.

8. Lid 8 (artikelen 17 en 23)


De verplichting om de handleiding van ontvangende instanties en de lijst van stukken bij besluit van de Commissie vast te stellen (artikel 17) dient te worden geschrapt, alsmede de verplichting om de door de lidstaten meegedeelde gegevens in het Publicatieblad bekend te maken (artikel 23). In plaats daarvan wordt in dit lid een voorschrift ingevoerd dat is gebaseerd op de artikelen 19 en 22 van Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken[11], aangezien de artikelen 17 en 23 de terbeschikkingstelling van door de lidstaten meegedeelde gegevens onnodig compliceren.

De door de lidstaten meegedeelde gegevens zijn nu beschikbaar in de Europese gerechtelijke atlas op het gebied van burgerlijke zaken[12] en worden voortdurend bijgewerkt. In de atlas moet een lijst worden bijgehouden van de wijzigingen en van de perioden waarin verschillende verklaringen achtereenvolgens van toepassing zijn geweest.

13.

9. Lid 9 (bijlage)


Dit lid brengt de modelformulieren in overeenstemming met de nieuwe formulering van de artikelen 7 en 8 en voert een aanvullend modelformulier ( mededeling aan de geadresseerde inzake zijn recht om de ontvangst van een stuk te weigeren ) in (zie artikel 8, lid 1). Voorts werden de ontbrekende referentienummers van de verzendende en de ontvangende instantie en de ontbrekende verwijzingen naar de nieuwe talen aan de formulieren toegevoegd.