Toelichting bij COM(2006)684 - Verbod op het in de handel brengen, de invoer in en de uitvoer uit de EG van katten- en hondenbont en van producten die dergelijk bont bevatten - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2006)684 - Verbod op het in de handel brengen, de invoer in en de uitvoer uit de EG van katten- en hondenbont en van producten die ... |
---|---|
bron | COM(2006)684 |
datum | 20-11-2006 |
Motivering en doel van het voorstel
Dit voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad beoogt het verbieden van het in de handel brengen, de invoer in en de uitvoer uit de Gemeenschap van honden- en kattenbont en van producten daarvan. Hierbij worden eveneens informatieverplichtingen vastgesteld die tot doel hebben te waarborgen dat de Commissie informatie over nieuwe detectiemethoden ter beschikking worden gesteld en dat de lidstaten deze uitwisselen, zodat op EU-niveau gemeenschappelijke detectiemethodologieën kunnen worden vastgelegd om de diersoorten te traceren waarvan het bont en bontproducten die worden ingevoerd of in de handel gebracht, afkomstig zijn.
Deze verboden dienen de diverse, in verscheidene lidstaten geldende maatregelen tot invoering van een verbod op de productie van en/of handel in honden- en kattenbont te vervangen en hebben tot doel om belemmeringen voor de werking van de interne markt te voorkomen en om op deze wijze het vrije verkeer van bont en bontproducten in het algemeen te waarborgen. De bepalingen van de ontwerp-verordening moeten eveneens garanderen dat katten- en hondenbont en producten die dergelijk bont bevatten (bont wordt ook gebruikt als voering of versiering op kleding of speelgoed) en die buiten de Gemeenschap worden vervaardigd, niet in de Gemeenschap kunnen worden ingevoerd of uit de Gemeenschap worden uitgevoerd.
Er zijn aanwijzingen die erop duiden dat katten- en hondenbont en producten die dergelijk bont bevatten momenteel de EU binnenkomen en dat binnen de EU deze niet als zodanig aangegeven producten worden verhandeld, ook al is het moeilijk om het aandeel van katten- en hondenbont in de gehele bonthandel te kwantificeren. De beschikbare gegevens lijken erop te wijzen dat het merendeel van deze producten afkomstig is uit derde landen, aangezien het in de lidstaten traditioneel niet gebruikelijk is om katten en honden voor productiedoeleinden te houden.
Sinds een aantal jaren heerst er onder de consumenten verontrusting dat zij per ongeluk bont of bontproducten van katten en honden zouden kunnen kopen. Daar deze dieren als gezelschapsdieren worden beschouwd, worden het bont en de bontproducten ervan om ethische redenen over het algemeen niet geaccepteerd. De Commissie en de lidstaten hebben de afgelopen jaren een indrukwekkend aantal brieven en petities ontvangen over de kwestie van de handel in katten- en hondenbont, waarmee consumenten, politici en burgers uiting geven aan hun diepe verontwaardiging over en afkeer van de handel in bont of bontproducten van katten en honden. Deze gevoelens zijn teweeggebracht door beelden op het internet en de televisie waar te zien was hoe voor de bontproductie gebruikte katten en honden in Azië worden behandeld. Deze beelden lieten zien op wat voor wrede manier deze dieren worden gedood of levend gevild.
De verontrusting van de consumenten kan ten dele verklaard worden door het feit dat bont van katten en honden niet gemakkelijk kan worden onderscheiden van ander bont of van imitatiebont dat van synthetisch materiaal is vervaardigd. Aangezien katten- en hondenbont bovendien goedkoper is dan andere soorten bont en als vervanging van duurdere soorten bont kan worden gebruikt, betekent dit een stimulans voor oneerlijke en misleidende praktijken, zoals frauduleuze en bedrieglijke etikettering en andere praktijken die de ware aard of herkomst van het product verdoezelen.
Als gevolg van bezwaren van consumenten en burgers hebben verscheidene lidstaten wetgeving ingevoerd (of gaan hiertoe binnenkort over of overwegen deze optie) om economische activiteiten in verband met de productie van bont van katten en honden aan banden te leggen of geheel te verbieden. De nationale wetgevende instanties maken bij de aanpak van het probleem van diverse maatregelen gebruik, die uiteenlopen van een verbod op het houden van katten en honden voor productiedoeleinden tot een verbod op de productie en/of invoer van bont dat van deze dieren is vervaardigd, of etiketteringsvoorschriften. In sommige gevallen hebben de beperkende maatregelen uitsluitend betrekking op katten en honden, maar in andere gevallen ook op andere huisdieren. Doordat het publiek zich steeds beter bewust is van de problematiek en steeds meer druk uitoefent op de nationale wetgevers, zijn er in de lidstaten nieuwe wetsvoorstellen te verwachten die beogen tegemoet te komen aan de wijdverbreide verontrusting die is ontstaan door de openbaar gemaakte informatie over het slachten van gezelschapsdieren voor productiedoeleinden.
Vijftien lidstaten beschikken over wetgeving om de productie van katten- en hondenbont of de handel in producten die dergelijk bont bevatten te beperken.
Hoewel er in alle lidstaten in grote mate overeenstemming over lijkt te bestaan dat de handel en invoer van katten- en hondenbont en producten daarvan in de Gemeenschap niet acceptabel is, leidt het feit dat er verschillende soorten wetgeving bestaan die alle bedoeld zijn om hetzelfde probleem aan te pakken, ertoe dat handelaren zich geconfronteerd zien met een reeks verschillende wettelijke voorschriften in verschillende lidstaten als zij daar handel willen drijven of producten willen in- of uitvoeren. Dit zou tot een verbrokkeling van de interne markt voor bont kunnen leiden:
a) aangezien het feit dat er verschillende wettelijke voorschriften naast elkaar bestaan het vrije verkeer van “normaal” bont belemmert, dat op legitieme wijze in de Gemeenschap is ingevoerd of vervaardigd, omdat de intracommunautaire handelsstromen aan een aantal verschillende, op nationaal niveau toegepaste beperkingen onderhevig zijn;
b) aangezien handelaren hun commerciële praktijk aan de verschillende bepalingen van iedere lidstaat moeten aanpassen, waardoor zij extra kosten moeten maken, bijvoorbeeld omdat zij een beroep moeten doen op specifieke juridische expertise of ervoor moeten zorgen dat zij aan de etiketteringsvoorschriften voldoen;
c) aangezien de consumenten van bontproducten in de regel ervoor terugschrikken om in het buitenland te kopen, omdat zij niet zeker weten welke wettelijke voorschriften daar gelden. Deze onzekerheid weerhoudt de consumenten, die willen vermijden dat zij katten- en hondenbont kopen of op een of andere wijze die handel bevorderen.
Het Verdrag staat de Gemeenschap niet toe om op ethische gronden wetgeving vast te stellen. Anderzijds hebben sommige lidstaten om die redenen wettelijke stappen op dit gebied genomen.
Het Verdrag kent de Gemeenschap evenwel de bevoegdheid toe om maatregelen te nemen om belemmeringen te voorkomen die van invloed kunnen zijn op de werking van de interne markt. De handel in bont van pelsdieren is overeenkomstig het Gemeenschapsrecht legaal. Belemmeringen voor die handel moeten daarom uit de weg worden geruimd.
Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie zijn bij verschillen tussen de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die de fundamentele vrijheden belemmeren en daarmee de werking van de interne markt rechtstreeks beïnvloeden, communautaire maatregelen gerechtvaardigd om dergelijke belemmeringen te voorkomen.
Het Hof van Justitie heeft in zijn arrest van 14 december 2004 in zaak C-434/02 (Arnold André) het volgende bepaald: “wanneer er belemmeringen voor het handelsverkeer bestaan of het waarschijnlijk is dat dergelijke belemmeringen zich in de toekomst zullen voordoen, omdat de lidstaten ten opzichte van een product of een categorie van producten uiteenlopende maatregelen hebben genomen of nemen die geen gelijk beschermingsniveau verzekeren en daardoor een vrij verkeer van het betrokken product of de betrokken producten in de Gemeenschap beletten, geeft artikel 95 EG de communautaire wetgever de bevoegdheid in te grijpen door de vereiste maatregelen te nemen met inachtneming van, in de eerste plaats, lid 3 van dit artikel en, in de tweede plaats, de in het Verdrag genoemde of in de rechtspraak ontwikkelde rechtsbeginselen, waaronder het evenredigheidsbeginsel.
Al naar gelang van de omstandigheden kunnen deze passende maatregelen daarin bestaan […] dat de verhandeling van een product of van bepaalde producten voorlopig of voorgoed wordt verboden”.
Gezien het feit dat het publiek zich steeds meer bewust is van het probleem en het groeiende onbehagen over de handel in katten- en hondenbont op de markt voor bont en bontproducten, is het aannemelijk dat de invoering van nieuwe voorschriften in de lidstaten tot preventie van het in de handel brengen van katten- en hondenbont het vrije verkeer van bontproducten nog ernstiger zou belemmeren.
De harmonisatie van de huidige geldende verbodsbepalingen en/of beperkende maatregelen is de eenvoudigste en gemakkelijkste manier om belemmeringen voor de markt voor bont van pelsdieren te voorkomen.
Uit het aan de Commissie ter beschikking gestelde bewijsmateriaal blijkt dat de meeste producten van katten- en hondenbont in de Gemeenschap uit derde landen afkomstig zijn. Daarom moet naast een handelsverbod een overeenkomstig verbod op de invoer van dergelijke producten worden ingesteld.
Het invoerverbod dient niet alleen het verbod op het intracommunautaire handelsverkeer te versterken, maar moet ook tegemoetkomen aan de ethische bezwaren van de EU-consumenten tegen de invoer van bont van op onmenselijke wijze gehouden en geslachte dieren. Het exportverbod dient te garanderen dat katten- en hondenbont en producten die dergelijk bont bevatten, niet in de Gemeenschap voor exportdoeleinden worden vervaardigd.
Algemene context
De politiek dring sterk aan op een verbod op de handel in bont of bontproducten van katten en honden. De lidstaten hebben de Commissie meermaals verzocht om het initiatief te nemen tot een verbod in de Gemeenschap op de handel in katten- en hondenbont of producten die dergelijk bont bevatten.
In december 2003 heeft het Europees Parlement een verklaring betreffende een verbod op de handel in katten- en hondenbont goedgekeurd waarin de Commissie gevraagd wordt een ontwerp-verordening in het kader van haar bevoegdheden inzake de interne markt op te stellen waarin de invoer, uitvoer, verkoop en productie van bont en huiden van katten en honden verboden wordt, om zo het vertrouwen van de consumenten en de handelaren in de Europese Unie te herstellen en een einde te maken aan deze handel.
De Raad van landbouwministers verzocht in november 2003 en opnieuw in mei 2005 met ruime meerderheid om een initiatief op Gemeenschapsniveau om aan de handel in bont en bontproducten van katten en honden een halt toe te roepen. Zij wezen erop dat een verbod op Gemeenschapsniveau meer effect zou sorteren dan nationale verboden. Een aantal lidstaten heeft reeds een verbod op de handel in katten- en hondenbont ingevoerd.
Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de EU
De voorgestelde verboden zijn in overeenstemming met de gangbare productiemethoden in de Gemeenschap en laten andere communautaire bepalingen die in de landbouwsector van toepassing zijn onverlet.
Door het verbod op de handel in producten waartegen de meeste consumenten bezwaar hebben, draagt dit voorstel ertoe bij dat het vertrouwen van de consument wordt hersteld in producten waarvan het in de handel brengen op Gemeenschapsniveau wordt geregeld.
Het invoerverbod is ook verenigbaar met artikel XX, onder a, van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel (GATT) dat bepaalt dat het nemen of toepassen door enige verdragsluitende partij van maatregelen noodzakelijk ter bescherming van de openbare zeden is toegestaan mits dergelijke maatregelen geen aanleiding geven tot willekeurige of ongegronde discriminatie. Door in deze context het intracommunautaire handelsverbod in te voeren wordt de naleving van de GATT-regels gewaarborgd.
Inhoudsopgave
Raadpleging van belanghebbende partijen
De lidstaten hebben zich tijdens de vergaderingen van de Raad van landbouwministers in november 2003 en mei 2005 uitgesproken voor een verbod op de handel in katten- en hondenbont en er daarbij op gewezen dat nationale verboden op handel niet zo doeltreffend zijn als een initiatief op Gemeenschapsniveau.
Verscheidene leden van het Europees Parlement hebben actief campagne gevoerd ten gunste van een Gemeenschapsinitiatief.
De afgelopen jaren hebben verontruste burgers een indrukwekkend aantal brieven aan de Commissie gezonden, waarin zij hun diepe verontwaardiging over en afkeer van deze handel uitspreken.
De Commissie heeft zich met de International Fur Trade Federation in verbinding gesteld, die heeft beklemtoond dat haar leden die zich grotendeels richten op de bovenkant van de markt, geen handel drijven in katten- en hondenbont; tegelijkertijd heeft zij toegegeven dat de handel in katten- en hondenbont moeilijk op te sporen is.
De organisatie heeft voorts haar vrees uitgesproken voor eventuele toekomstige initiatieven tot een algemeen verbod op bont op de EU-markt, aangezien dat de handel volledig zou ontwrichten. Bij het toepassingsgebied en de motivering van het onderhavige voorstel is met deze gevoelens van verontrusting rekening gehouden.
Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid
De gegevens betreffende de bonthandel werden ontleend aan Eurostat en leveren de volgende cijfers op:
TOTALE INVOER VAN ONBEWERKT BONT IN DE EU-25 (ton)
Jaar Totale invoer Uit China Voornaamste bron
1101, 22, Noorwegen 383,
1254, 39, Canada 288,
TOTALE INVOER VAN GELOOID BONT IN DE EU-25 (ton)
Jaar Totale invoer Uit China Voornaamste bron
3780, 531, China
4051, 1295, China
TOTALE INVOER VAN KLEDING, KLEDINGTOEBEHOREN EN ANDERE ARTIKELEN, VAN BONT OVEREENKOMSTIG POST 4304 IN DE EU-25 (ton)
Jaar Totale invoer Uit China Voornaamste bron
1985, 890, China
3001, China
Om de hierboven vermelde redenen zijn er geen officiële gegevens betreffende de handel in katten- en hondenbont beschikbaar.
De lidstaten hebben een vragenlijst ontvangen waarin zij om gegevens betreffende geldende en toekomstige wetgeving op dit gebied en betreffende de bij de handhaving van de nationale verboden gebruikte detectiemethoden werden gevraagd (zie de effectbeoordeling voor de bevindingen).
Effectbeoordeling
Beleidsopties:
Status quo ante
Deze optie zou de huidige situatie onveranderd laten en zou daarom geen adequaat antwoord zijn op de bestaande belemmeringen voor de werking van de interne markt voor bontproducten. Ook zouden hierdoor verdere verstoringen van die markt die zich waarschijnlijk als gevolg van de toekomstige wettelijke maatregelen van de diverse lidstaten zouden voordoen, niet kunnen worden tegengegaan.
Aan de groeiende publieke verontrusting over het feit dat producten van katten- en hondenbont in de handel worden gebracht, ondanks een wijdverbreide afkeer van dergelijke producten, zou dan ook niet worden tegemoetgekomen.
Nationale verboden en andere op nationaal niveau genomen maatregelen inzake de handel in katten- en hondenbont kunnen de bezwaren van de consumenten niet wegnemen.
Verbod op handel, invoer en uitvoer van katten- en hondenbont en producten die dit bont bevatten
Deze optie zou een fundamentele oplossing bieden voor het probleem, dat momenteel met verschillende instrumenten op het niveau van de lidstaten wordt aangepakt (namelijk de ongewenste aanwezigheid van katten- en hondenbont op de markt voor bont en bontproducten), zodat het niet langer nodig zou zijn dat handelaren in bont en bontproducten hun commerciële gedrag aan de uiteenlopende geldende voorschriften in de diverse lidstaten aanpassen.
Tegelijkertijd zou deze optie aan de verwachtingen van het publiek tegemoetkomen, namelijk dat katten- en hondenbont en de producten daarvan niet meer worden ingevoerd en/of op de interne markt in de handel worden gebracht. Hierdoor zal worden voorkomen dat consumenten geheel en al van het kopen van bont of bontproducten afzien, omdat zij er niet zeker van kunnen zijn dat zij bont kopen van dieren die traditioneel als pelsdieren worden gehouden.
Er zijn slechts zeer weinig gegevens beschikbaar betreffende de handel in of invoer van katten- en hondenbont of producten die dergelijk bont bevatten, hoewel er enige aanwijzingen voor zijn dat deze producten een gering gedeelte van het totale handels- en importvolume van bont en bontproducten in de Gemeenschap uitmaken. Daarom is het onmogelijk om de gevolgen van een verbod op de handel en invoer van deze producten nauwkeurig te bepalen.
Om die reden kan ook worden verondersteld dat de handel in bont en bontproducten van dieren die normaliter voor dit doel worden gehouden, door het voorgestelde verbod niet negatief beïnvloed zou worden. Vanzelfsprekend geldt deze veronderstelling niet voor de handel in niet als zodanig aangegeven katten- en hondenbont en producten die dergelijk bont bevatten, omdat dergelijke handel in tal van lidstaten toch al illegaal is.
Zelfregulering
Vrijwillige etiketteringsregelingen bestaan reeds en hebben tot doel om aan te geven om welke soort bont het gaat. Deze initiatieven worden door organisaties van bonthandelaren in Italië, Duitsland, Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk ondersteund. In september 2003 kwam de International Fur Trade Federation, een federatie van verenigingen en organisaties die alle branches van de bonthandel in dertig landen in de gehele wereld vertegenwoordigt[1], met een nieuw etiketteringsinitiatief ter verbetering van de voorlichting aan de consument. Op dit etiket is naast de wetenschappelijke Latijnse benaming de naam van de soort in de landstaal en/of in het Engels aangegeven. De Italiaanse normalisatieorganisatie (UNI)[2] heeft haar goedkeuring aan deze regeling gehecht. Deze etiketteringregeling wordt voornamelijk voor bont van zeer goede kwaliteit gebruikt.
Wegens de specifieke aard van de handel in deze producten nemen handelaren die katten- en hondenbont of producten die dergelijk bont bevatten gebruiken, doorgaans niet deel aan vrijwillige etiketteringregelingen. Daarnaast wordt bij de bestaande regelingen ook niet altijd bont dat als versiering en voor voeringen en speelgoed wordt gebruikt, van een etiket voorzien.
Vrijwillige etiketteringregelingen bieden geen bevredigende oplossing voor het probleem van misleidende etikettering of illegale handel en zijn eigenlijk nutteloos gebleken bij de preventie van de invoer van katten- en hondenbont in de Gemeenschap. Ook al is het product van een etiket voorzien, de consumenten zijn bang dat zij katten- en hondenbont kopen, aangezien er in kranten en op de tv over gevallen bericht is waarin op frauduleuze wijze geëtiketteerd katten- en hondenbont onder de naam van een andere soort of een fantasienaam verkocht zijn.
Verplichte etiketteringsregeling
Deze optie zou inhouden dat de etikettering van alle bont en producten die bont bevatten op zodanig wijze verplicht zou worden gesteld dat de soort waarvan het bont (of de bontcomponent) afkomstig is, kan worden vastgesteld. Daar katten- en hondenbont slechts een gering aandeel vormen van het op de Europese markt verhandelde bont, zou een dergelijke algemene verplichting een aanzienlijke belasting betekenen voor alle bonthandelaren (inclusief voor hen die niet in katten- en hondenbont handelen), die niet in de juiste verhouding tot het nagestreefde resultaat staat.
Verplichte etikettering zou in het bijzonder in het geval van zeer kleine producten en/of producten van geringe kwaliteit, die bont bevatten, moeilijk en duur zijn, aangezien het al bij het gebruik van een heel klein aandeel aan bont verplicht zou zijn om de herkomst van het bont na te gaan.
Samenvatting van de voorgestelde maatregel(en)
De voorgestelde verordening van het Europees Parlement en de Raad verbiedt het in de handel brengen en de invoer en uitvoer van katten- en hondenbont en producten die dergelijk bont bevatten en verplicht de lidstaten elkaar in kennis te stellen van de gebruikte analysemethoden om katten- en hondenbont op te sporen.
Rechtsgrondslag
Het voorstel is gebaseerd op de artikelen 95 en 133 van het Verdrag. Bij de opstelling van dit voorstel heeft de Commissie rekening gehouden met de rechtspraak van het Hof van Justitie betreffende de voorwaarden om een beroep te kunnen doen op artikel 95 (arresten Arnold André van 14 december 2004, zaak C-434/02, punt 34, en Swedish Match, zaak C-210/03, punt 33; British American Tobacco and Imperial Tobacco, zaak C-491/01 van 10 december 2002, punten 60 en 61; zaak C-66/04 van december 2005, punt 41 en zaak C-154/04 en zaak C-155/04 (Alliance for Natural Health), punt 32).
Aangezien het voorstel eveneens een verbod op de in- en uitvoer van de desbetreffende, niet uit de Gemeenschap afkomstige producten behelst, moet ook naar de bepalingen van artikel 133 worden verwezen. Het voorstel bestaat uit twee componenten, aangezien het tegelijkertijd twee verschillende doelstellingen nastreeft (een verbod op intracommunautaire handel en een verbod op invoer en uitvoer), die onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, zonder dat de ene secundair en indirect is ten opzichte van de andere.
De procedures voor de goedkeuring van Gemeenschapswetgeving overeenkomstig de artikelen 95 en 133 zijn niet met elkaar in strijd.
Subsidiariteitsbeginsel
Het voorstel beoogt de harmonisatie van de wetgeving inzake de handel in bont en bontproducten van honden en katten. Deze harmonisatie op Gemeenschapsniveau is noodzakelijk om te voorkomen dat er zich belemmeringen op de markt voor van pelsdieren vervaardigd bont in de Gemeenschap voordoen. Dit kan alleen worden bereikt door maatregelen op Gemeenschapsniveau. Nationale maatregelen, waaronder totale verboden, die per definitie uitsluitend in delen van de interne markt uitvoerbaar zijn, zijn ondoeltreffend gebleken en leiden tot verbrokkeling van de bontmarkt.
De lidstaten hebben te kennen gegeven dat een verbod op de handel in katten- en hondenbont op Gemeenschapsniveau noodzakelijk is, aangezien nationale verboden minder doeltreffend zijn. De lidstaten die reeds een nationaal verbod hebben ingevoerd, wezen erop dat een uniform verbod op Gemeenschapsniveau nodig is om katten- en hondenbont van de interne markt te weren.
Het voorstel is derhalve in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.
Evenredigheidsbeginsel
Het voorstel is om de volgende reden(en) in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.
De etikettering van bont en bontproducten vormt geen alternatief voor een verbod op de handel in bont of bontproducten van katten en honden. Een dergelijke etikettering kan de verontrusting bij de consumenten niet volledig wegnemen dat katten en honden voor productiedoeleinden zouden kunnen worden geslacht en dat zij daarom in het geval van frauduleuze of misleidende etikettering katten- en hondenbont zouden kunnen kopen.
Bovendien zou de invoering van een algemene verplichting tot etikettering voor alle bont en bontproducten thans een extra en onevenredige belasting voor de sector betekenen. Hoewel een dergelijke belasting ongetwijfeld een optie zou kunnen zijn indien een meer horizontale benadering van de bonthandel overwogen zou moeten worden, lijkt deze in dit geval niet gewenst, aangezien het op te lossen probleem de (algemeen ongewenste) aanwezigheid is van bont dat is verkregen van soorten gezelschapsdieren zoals katten en honden.
Voorts wordt voorgesteld dat in een beperkt aantal uitzonderingsgevallen van het algemene verbod op katten- en hondenbont en producten die dergelijk bont bevatten kan worden afgeweken, wanneer kan worden gegarandeerd dat het afkomstig is van katten en honden die niet gefokt of gedood zijn voor de productie van bont, als het als zodanig geëtiketteerd is en als het bont uitsluitend voor persoonlijk gebruik in de Gemeenschap ingevoerd of uit de Gemeenschap uitgevoerd wordt.
Onder deze omstandigheden is een verbod op dit bont de maatregel die de minste belasting met zich meebrengt.
Keuze van instrumenten
Voorgesteld instrument: verordening.
Een verordening heeft het voordeel dat zij algemeen en uniform wordt toegepast, omdat zij verbindend is in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk is in alle lidstaten op dezelfde datum, zonder dat een omzetting in intern recht een extra administratieve belasting met zich brengt.
Slechts indien dit ten behoeve van de uniforme handhaving van de verordening noodzakelijk is, kunnen gemeenschappelijke bepalingen inzake de met het oog op controle te gebruiken analysemethoden volgens de comitéprocedure worden vastgesteld.
Andere instrumenten zouden niet geschikt zijn. Een richtlijn moet door middel van nationale uitvoeringmaatregelen worden omgezet, waardoor het risico van verschillende toepassing in de lidstaten toeneemt. De handhaving van een verbod berust bij de lidstaten, die zelf mogen blijven beslissen hoe zij waarborgen dat bont en bontproducten van katten en honden niet meer in de handel worden gebracht en worden in- en uitgevoerd en welke methoden zij voor de handhaving van het verbod ontwikkelen.
Handhaving van het verbod
Voor de handhaving van het voorgestelde verbod moeten analysemethoden beschikbaar zijn en verbeterd worden om katten- en hondenbont van het bont van andere soorten (in het bijzonder van vossen en wolven) te kunnen onderscheiden. Aangezien het merendeel van het katten- en hondenbont in derde landen wordt vervaardigd en verwerkt en als onderdeel van een kledingstuk of van speelgoed de Gemeenschap wordt ingevoerd, moeten de analysemethoden de identificatie van katten- en hondenbont ook dan mogelijk maken als het bont is behandeld (bijvoorbeeld geverfd, omdat verven de natuurlijke structuur van het bont en zelfs het DNA kan vernietigen).
Momenteel zijn verscheidene methoden beschikbaar die volgens mededelingen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar reeds een verbod op handel en in- en uitvoer van kracht is, worden gebruikt. Volgens de door de autoriteiten van de lidstaten verstrekte evaluaties leveren de volgende methoden de meest betrouwbare resultaten op: microscopie, DNA-tests en de MALDI-TOF-massaspectrometrie. De betrouwbaarheid van deze methoden loopt uiteen. Vooral de MALDI-TOF-massaspectrometrie is over het algemeen geschikt voor de opsporing van bont van huiskatten en honden en recente resultaten duiden erop dat dit waarschijnlijk ook voor bewerkt bont geldt. In de EU biedt momenteel ten minste één laboratorium deze analyse van bont op commerciële basis aan. Het is de Commissie bekend dat verscheidene laboratoria in de lidstaten over de voor de uitvoering van de MALDI-TOF-massaspectrometrie benodigde technologie beschikken. Na de inwerkingtreding van een de gehele EU omvattend verbod zouden ook andere laboratoria in staat zijn om deze analyse te verrichten, indien zij de hiervoor benodigde databank ontwikkelen.
Ondanks het feit dat er momenteel verschillende technieken voor de opsporing van katten- en hondenbont worden gebruikt, zou de inwerkingtreding van een voor de gehele EU geldend verbod in de toekomst als positief effect moeten hebben dat de lidstaten van een gemeenschappelijke aanpak van de handhaving gebruikmaken. Daarom moeten de lidstaten de informatie betreffende dergelijke technieken uitwisselen en de Commissie ter beschikking stellen, zodat de handhavingsinstanties steeds op de hoogte blijven van innovaties op dit gebied.
Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Gemeenschap.
Evaluatie-/herzienings-/vervalbepaling
Het voorstel bevat dergelijke bepalingen niet.
Transponeringstabel
Niet van toepassing.
Europese Economische Ruimte
De voorgestelde maatregel betreft een onderwerp dat onder de EER-overeenkomst valt en moet daarom worden uitgebreid tot de Europese Economische Ruimte.