Toelichting bij COM(2006)745 - In- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2006)745 - In- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen. |
---|---|
bron | COM(2006)745 |
datum | 30-11-2006 |
- Motivering voor en doelstellingen van het voorstel
Bij Verordening (EG) nr. 304/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen[1] ("de verordening") is het Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel uitgevoerd.
In zijn arrest van 10 januari 2006 in de zaak van Commissie tegen Parlement en Raad[2] heeft het Hof van Justitie de verordening nietig verklaard, aangezien deze zowel artikel 133 als artikel 175, lid 1, van het Verdrag als tweeledige rechtsgrondslag had moeten hebben. Het Hof heeft echter tevens bepaald dat de gevolgen van de verordening worden gehandhaafd totdat binnen een redelijke termijn een nieuwe verordening is vastgesteld die op de passende rechtsgrondslagen is gebaseerd.
Dit voorstel is derhalve bedoeld om tot een nieuwe verordening op basis van bovengenoemde tweeledige rechtsgrondslag te komen. Tevens wordt voorgesteld om in het licht van een verslag van de Commissie overeenkomstig artikel 21 van de verordening over de ervaringen met de procedures tot op heden bepaalde technische wijzigingen in het dispositief van het voorstel op te nemen. Het verslag wordt tegelijk met dit voorstel ingediend.
Algemene context
Het Verdrag van Rotterdam is in september 1998 vastgesteld. Het is op 24 februari 2004 in werking getreden.
In januari 2002 heeft de Commissie een voorstel ingediend, op basis van artikel 133 van het Verdrag, voor een verordening van de Raad betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen om de bepalingen van het Verdrag van Rotterdam binnen de Gemeenschap uit te voeren.
Nadat het Europees Parlement over artikel 133 als mogelijke rechtsgrondslag was geraadpleegd, heeft de Raad met algemene stemmen besloten artikel 133 door artikel 175, lid 1, te vervangen. Het Parlement en de Raad hebben vervolgens gezamenlijk Verordening (EG) nr. 304/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 betreffende de in- en uitvoer van gevaarlijke chemische stoffen vastgesteld.
In artikel 21 van de verordening wordt bepaald dat de lidstaten de Commissie periodiek informatie over de werking van de in de verordening vervatte procedures toezenden. De Commissie dient deze informatie te bundelen in een samenvattend verslag, waarin zij tevens een verslag opneemt over de in de verordening geregelde taken waarvoor zij verantwoordelijk is. Het eerste samenvattende verslag over de periode vanaf de inwerkingtreding van de verordening tot eind 2005 is onlangs samengesteld. De algehele conclusie van het verslag, die is bevestigd door periodieke raadpleging van de lidstaten, de industrie en NGO's, is dat de procedures in het algemeen goed functioneren maar dat er redenen zijn voor bepaalde technische aanpassingen.
Naast de nietigverklaring van de verordening heeft het Hof in een parallel arrest[3] om dezelfde redenen Besluit 2003/106/EG van de Raad van 19 december 2002 inzake de sluiting namens de Europese Gemeenschap van het Verdrag van Rotterdam[4] nietig verklaard.
Hoewel de nietigverklaring van dat besluit van de Raad geen gevolgen heeft voor de oorspronkelijke bekrachtiging van het verdrag door de Gemeenschap, is er een nieuw besluit van de Raad met de tweeledige rechtsgrondslag nodig met een aangepaste bevoegdheidsverklaring die bij de VN-depositaris moet worden ingediend. De Commissie heeft daartoe onlangs een apart voorstel ingediend, dat op 25 september 2006 door de Raad is vastgesteld (Besluit 2006/730/EG[5]).
Bestaande bepalingen op het gebied van het voorstel
Zoals reeds is opgemerkt, zijn de huidige communautaire voorschriften voor de in- en uitvoer van chemische stoffen vastgelegd in Verordening (EG) nr. 304/2003, zoals laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 777/2006[6].
De verordening gaat aanzienlijk verder dan de voorschriften van het verdrag. De belangrijkste verschillen zijn:
- de regels gelden voor de uitvoer naar alle landen, ongeacht of ze al dan niet partij bij het verdrag zijn;
- er zijn meer chemische stoffen die onder de jaarlijkse uitvoerkennisgeving vallen. Om te bepalen welke chemische stoffen onder de procedure moeten vallen, zijn de twee gebruikscategorieën van het verdrag (bestrijdingsmiddelen en industriële chemische stoffen) elk in twee subcategorieën gesplitst (enerzijds gewasbeschermingsmiddelen en overige bestrijdingsmiddelen zoals biociden en anderzijds chemische stoffen voor beroepsmatig gebruik en chemische stoffen voor gebruik door de consument). Daarnaast is kennisgeving van uitvoer verplicht ongeacht het voorgenomen gebruik van de stof en of deze toepassing al dan niet in de EU verboden of aan strenge beperkingen onderworpen is. Bovendien vallen ook chemische stoffen die onder de internationale PIC-procedure vallen ("PIC-stoffen") en bepaalde artikelen onder deze regels;
- PIC-stoffen en chemische stoffen die in de Gemeenschap voor een gebruikscategorie van het verdrag verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn, mogen niet zonder uitdrukkelijke toestemming van de invoerende landen worden uitgevoerd;
- bepaalde artikelen en chemische stoffen (zoals chemische stoffen die onder het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen vallen) mogen niet worden uitgevoerd;
- alle gevaarlijke chemische stoffen die naar derde landen worden uitgevoerd, moeten op dezelfde wijze worden geëtiketteerd en verpakt als binnen de Gemeenschap verplicht is.
- Verenigbaarheid met de overige beleidslijnen en doelstellingen van de Unie
Het voorstel is volledig in overeenstemming met de bestaande beleidslijnen en doelstellingen met het oog op de wereldwijde bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu, zoals degene die zijn vastgelegd in het zesde milieuactieprogramma.
Raadpleging van de betrokken partijen en effectbeoordeling
- Raadpleging van de betrokken partijen
211 Raadplegingsmethoden, belangrijkste doelsectoren en algemene achtergrond
In het kader van de vergaderingen van de uit hoofde van Verordening (EG) nr. 304/2003 aangewezen nationale instanties (ANI's), waar aspecten in verband met de uitvoering periodiek zijn geëvalueerd, zijn vele partijen geraadpleegd. Daarbij waren stakeholders zoals de industrie en NGO's alsmede de lidstaten betrokken, die alle de gelegenheid hebben gekregen om hun standpunt uiteen te zetten en opmerkingen te maken en uitgenodigd zijn om over specifieke onderwerpen schriftelijke bijdragen in te dienen.
Daarnaast konden de lidstaten problemen in verband met de uitvoering in hun verslagen uit hoofde van artikel 21 van de verordening bespreken.
212 Samenvatting van de reacties en wijze waarop daarmee rekening is gehouden
De reacties bevestigden dat een beperkt aantal technische aanpassingen nodig is om het functioneren van de verordening te verbeteren zonder dat de doelstellingen en kernbepalingen worden gewijzigd. Bij de formulering van dit voorstel is hiermee rekening gehouden.
- Vergaring en gebruik van deskundigheid
Het is niet nodig geweest een beroep te doen op externe deskundigen.
Effectbeoordeling
De huidige voorschriften werken in het algemeen goed. Een nieuwe verordening met bepaalde technische aanpassingen is de enige uitvoerbare optie. Globaal bezien zullen de effecten van de voorgestelde nieuwe verordening naar verwachting beperkt zijn. De belangrijkste effecten zullen zijn:
- er zal meer duidelijkheid en doorzichtigheid komen en de rechtszekerheid zal toenemen;
- het toezicht op de uitvoer door de douane zal verbeteren zonder dat handelstransacties die aan de voorschriften voldoen nodeloos zullen worden gehinderd;
- de administratieve belasting voor de exporteurs en de instanties zal niet toenemen. In bepaalde opzichten zullen de voorgestelde wijzigingen integendeel voor een afname zorgen. Anderzijds zal de belasting voor de Commissie enigszins toenemen;
- het huidige hoge beschermingsniveau voor de gezondheid van de mens en het milieu zal worden gehandhaafd.
Onderdelen van het voorstel
- Overzicht van de voorgestelde maatregel
Met inachtneming van de vereiste wijziging van de rechtsgrondslag zullen alle bepalingen van de huidige verordening, ook degene die verder gaan dan de eisen van het verdrag, in de voorgestelde nieuwe verordening in grote lijnen behouden blijven. Zoals in het verslag van de Commissie uit hoofde van artikel 21 wordt bevestigd, is uit de ervaringen met de huidige gang van zaken echter gebleken dat er bepaalde technische aanpassingen nodig zijn om het functioneren van de verordening te verbeteren. De belangrijkste wijzigingen zijn:
Wijzigingen en verduidelijkingen in bepaalde definities (artikel 3)
Exporteur
In de verordening wordt 'exporteur' in grote lijnen gedefinieerd als de rechtspersoon die op het vervoersdocument staat vermeld als de persoon die een overeenkomst met de geadresseerde heeft en bevoegd is om te beslissen over verzending van de chemische stof uit het douanegebied van de EG. Er hebben zich echter problemen voorgedaan bij de toepassing van deze definitie in de context van de procedure voor kennisgeving van uitvoer. In dat geval moet de exporteur namelijk de ANI van de lidstaat waarin hij gevestigd is in kennis stellen, terwijl de exporteur soms een handelaar kan zijn die niet in de Gemeenschap gevestigd is en de chemische stoffen heeft verkregen van een fabrikant of distributeur van chemische stoffen in de EG. Daarom wordt voorgesteld de definitie aan te passen om in deze situatie te voorzien.
Preparaat
In de verordening wordt 'preparaat' gedefinieerd als een mengsel of een oplossing, bestaande uit twee of meer stoffen, indien wegens de aanwezigheid van een van deze stoffen voor dat preparaat zoals gedefinieerd in Richtlijn 1999/45/EG, krachtens de communautaire wetgeving een verplichting tot kenmerken bestaat. Deze nogal ruime definitie is geschikt in de context van artikel 16, dat betrekking heeft op alle uitgevoerde chemische stoffen. Er zijn echter enkele vragen gerezen over de werkingssfeer van de verplichtingen ten aanzien van andere operationele bepalingen, met name in verband met uitvoerkennisgeving en uitdrukkelijke toestemming uit hoofde van respectievelijk artikel 7 en artikel 13. Daarom wordt voorgesteld de definitie te herzien en in die operationele bepalingen duidelijker te stellen dat de eisen alleen voor preparaten gelden wanneer ze een of meer in de relevante delen van bijlage I van de verordening opgenomen chemische stoffen bevatten, voorzover deze aanwezigheid zodanig is dat deze, ongeacht de aanwezigheid van andere stoffen in het preparaat, aanleiding zou kunnen geven tot etiketteringsverplichtingen.
Wijzigingen en verduidelijkingen in de zogenaamde 'uitdrukkelijke toestemming'-procedure (artikel 13, lid 6)
In ongeveer de helft van de gevallen tot op heden komt er, ondanks de pogingen van de ANI's van de uitvoerende lidstaten om uitdrukkelijke toestemming te krijgen, geen reactie uit het invoerende land, soms vele maanden of zelfs jaren lang. Dit heeft tot gevolg dat de uitvoer geen doorgang kan vinden, ook al zijn de stoffen in de invoerende landen vaak niet verboden of aan strenge beperkingen onderworpen. De huidige regeling levert dus problemen op voor de exporteurs en de uitvoerende ANI's, zonder dat dit noodzakelijkerwijs tot meer bescherming in de invoerende landen leidt. Vooral voor de in deel 2 van bijlage I opgenomen chemische stoffen (chemische stoffen die in de EG binnen een gebruikscategorie van het verdrag verboden of aan strenge beperkingen onderworpen zijn en dus voor PIC-kennisgeving in aanmerking komen maar nog geen PIC-stoffen zijn) is de situatie bijzonder problematisch.
Tegen deze achtergrond lijkt het terecht enkele beperkte mogelijkheden te bieden voor uitvoer op tijdelijke basis, terwijl verder wordt getracht uitdrukkelijke toestemming te krijgen. Er wordt voorgesteld dat, als er ondanks alle redelijkerwijs te verwachten pogingen van de ANI van de exporteur en de Commissie binnen twee maanden nog geen reactie is, de beschikbaarheid van schriftelijk bewijsmateriaal uit officiële bron dat de chemische stof in het invoerende land is geregistreerd, een vergunning heeft of anderszins voor gebruik is toegelaten, als een voldoende aanwijzing voor toestemming voor uitvoer kan worden beschouwd om in afwachting van een reactie voorlopig daartoe over te gaan. Dit zou verenigbaar zijn met de zogenaamde 'status quo'-bepalingen van artikel 11, lid 2, van het verdrag, maar in een beperktere zin. Bovendien zijn registratiecertificaten e.d. vaak specifiek voor een bepaald product en een bepaalde leverancier, zodat de mogelijkheden om tot uitvoer over te gaan dienovereenkomstig zouden worden beperkt. Bovendien wordt voorgesteld dat, als er na drie maanden nog geen reactie is, de uitvoer in afwachting van een uitdrukkelijke toestemming voor latere uitvoertransacties gedurende ten hoogste twaalf maanden kan plaatsvinden. Tevens wordt voorgesteld dat, als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, ontheffing van deze eis kan worden verleend wanneer chemische stoffen naar OESO-landen worden uitgevoerd.
Daarnaast worden de voorschriften voor de geldigheidsduur van een verkregen uitdrukkelijke toestemming verduidelijkt. De huidige bepalingen houden in dat een verkregen toestemming (tenzij door het invoerende land anders wordt aangegeven) mogelijkerwijs voor onbepaalde tijd geldt. Er wordt echter voorgesteld dat zowel verkregen toestemmingen als gevallen waarin ander bewijsmateriaal wordt geaccepteerd, periodiek moeten worden getoetst.
Om het functioneren van de regeling verder te verbeteren en aan te scherpen wordt tevens voorgesteld dat verzoeken om toestemming en verlengingen via de Commissie moeten lopen (mits de nodige middelen beschikbaar worden gesteld). Dit zou ertoe bijdragen dat onnodige overlappingen of herhaling van werkzaamheden waar soms sprake van kan zijn, worden voorkomen. Het kan tevens helpen misverstanden en verwarring in invoerende landen, die momenteel uitvoerkennisgevingen van de Commissie en verzoeken om toestemming van de lidstaten ontvangen, te voorkomen.
Wijzigingen om het douanetoezicht op de uitvoer van chemische stoffen te intensiveren en te verbeteren en daarbij tevens de handel te vergemakkelijken (artikel 17)
In de meeste lidstaten speelt de douane een cruciale rol om voor de naleving van de verordening te zorgen, met name bij het toezicht op de uitvoer. Om aan hun specifieke behoeften in dit opzicht te voldoen wordt er nu al aan de volgende activiteiten gewerkt:
- indeling van de onder Verordening (EG) nr. 304/2003 vallende chemische stoffen in de gecombineerde nomenclatuur (GN), zodat er in het geïntegreerde tarief van de Europese Gemeenschappen (TARIC) 'waarschuwingssignalen' bij de desbetreffende GN-codes kunnen worden opgenomen die de douanebeambten erop attent maken dat voor de betrokken chemische stoffen speciale voorschriften gelden of kunnen gelden.
- ontwikkeling van een specifieke versie van de EDEXIM-databank van de Commissie (waarin gegevens over uitvoerkennisgevingen, verkregen uitdrukkelijke toestemming enz. worden opgenomen) voor de douanediensten. Daarin zouden ze kunnen controleren of een bepaald uitvoertransport al dan niet mag worden doorgelaten. Om dit te vergemakkelijken is het de bedoeling dat het systeem unieke referentie- of codenummers genereert die door de exporteur in zijn aangifte ten uitvoer worden vermeld. De douanebeambten zouden zo nodig deze codenummers in EDEXIM kunnen controleren om na te gaan of alles klopt. Gekoppeld aan dit initiatief worden er ook goede vorderingen geboekt bij de werkzaamheden om in het TARIC de mogelijkheid te bieden dat deze codes door de exporteurs in vak 44 van de aangifte ten uitvoer (het enig document) worden gebruikt.
Naar verwachting zullen de werkzaamheden aan het bovenstaande pakket maatregelen vóór de vaststelling van de nieuwe verordening worden afgerond. Om een dergelijke regeling volledig effectief te maken wordt voorgesteld het gebruik van de codes door de exporteurs in de nieuwe verordening verplicht te stellen. Er zou echter na de inwerkingtreding een korte respijtperiode van drie maanden zijn om alle betrokkenen de gelegenheid te geven aan de regeling te wennen.
Dit alles zou voorkomen dat er bij een aangifte ten uitvoer ondersteunende documenten moeten worden ingediend, waardoor het douanetoezicht zou worden bevorderd maar ook de administratieve belasting voor zowel douane als exporteur zou worden verminderd, zodat de handel wordt vergemakkelijkt.
Rechtsgrondslag
Overeenkomstig het arrest van het Hof is de voorgestelde nieuwe verordening gebaseerd op artikel 133 (over het gemeenschappelijke handelsbeleid) en artikel 175, lid 1, (over milieubescherming) van het Verdrag.
Subsidiariteitsbeginsel
Het voorstel valt niet onder de uitsluitende bevoegdheid van de Gemeenschap. Het voldoet volledig aan het subsidiariteitsbeginsel, aangezien de doelstellingen ervan niet door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt omdat een geharmoniseerde aanpak nodig is om ervoor te zorgen dat de Gemeenschap als partij bij het verdrag aan haar internationale verplichtingen voldoet.
Evenredigheidsbeginsel
Het voorstel voldoet aan het evenredigheidsbeginsel aangezien het gebaseerd is op de ervaring die met de bestaande regeling is opgedaan. Veranderingen komen alleen aan de orde wanneer deze nodig en afdoende voor een goed functioneren van de regeling worden geacht.
Het voorstel tracht de administratieve belasting tot een minimum te beperken zonder afbreuk te doen aan het beschermingsniveau voor de gezondheid van de mens en het milieu.
Keuze van het instrument
Aangezien de bestaande wetgeving die moet worden vervangen de vorm van een verordening heeft, is dit het meest geschikte instrument.
Inhoudsopgave
Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Gemeenschap, behalve dat er in beperkte mate extra personeel nodig zal zijn voor de uitvoering van de werkzaamheden die voortvloeien uit de voorgestelde veranderingen in de rol van de Commissie bij de procedure voor uitdrukkelijke toestemming (zie bijgaand financieel memorandum).
- Gedetailleerde verklaring van het voorstel
De voorgestelde verordening vervangt de huidige verordening, maar de meeste bepalingen blijven onveranderd en de structuur (inclusief de nummering van de artikelen) blijft ook gelijk. Hieronder volgt een samenvatting van de voornaamste bepalingen van de voorgestelde verordening.
Artikel 1
In dit artikel worden de doelstellingen van de verordening uiteengezet, die aansluiten bij de algemene doelstellingen van het verdrag.
Artikel 2
Artikel 2 beschrijft het toepassingsgebied van de verordening. De uitzonderingen komen in grote lijnen overeen met die waarin het verdrag voorziet, met bepaalde verduidelijkingen teneinde rekening te houden met relevante communautaire wetgeving.
Artikel 3
Artikel 3 stelt de definities vast, die deels uit het verdrag zijn overgenomen en waar nodig zijn aangepast.
Sommige definities uit de huidige verordening zijn als volgt gewijzigd:
- Er is een herziene definitie van 'exporteur' opgenomen in verband met de reeds beschreven handhavingsproblemen.
- De definitie van 'preparaat' is herzien en de werkingssfeer van de bepalingen van de artikelen 7, 9 en 13 en artikel 14, lid 1, in verband met preparaten is verduidelijkt.
- De definities van 'aan de PIC-procedure onderworpen chemische stof', 'partij bij het verdrag' en 'partij' zijn aangepast om rekening te houden met de inwerkingtreding van het verdrag.
- De definities van 'Verdrag van Rotterdam', 'PIC-procedure', 'Conferentie van de partijen', 'Commissie ter beoordeling van chemische stoffen', 'secretariaat' en 'leidraad voor besluiten' zijn niet strikt nodig. Deze begrippen worden geïntroduceerd wanneer ze voor het eerst in het dispositief worden genoemd.
Artikel 4
De formulering van dit artikel betreffende aangewezen instanties komt overeen met die in het verdrag en is vrijwel ongewijzigd.
Artikel 5
Dit artikel betreft de deelneming van de Gemeenschap aan het verdrag, met inbegrip van de rol van de Commissie als gemeenschappelijke aangewezen instantie voor de Gemeenschap.
Artikel 6
Dit artikel bepaalt voor welke chemische stoffen kennisgeving van uitvoer verplicht is, PIC-kennisgeving verplicht is en de internationale PIC-procedure moet worden gevolgd.
Artikel 7
Artikel 7 stelt de procedure voor kennisgeving van uitvoer vast. Deze is van toepassing op alle uitvoer van chemische stoffen die in deel 1 van bijlage I van de voorgestelde verordening zijn opgenomen. De Commissie zal als centrale instantie de kennisgevingen naar de invoerende landen verzenden en er zal een gecentraliseerd register van kennisgevingen in de EDEXIM-databank van de Commissie blijven bestaan. De enige wijziging van betekenis is, zoals reeds is beschreven, dat er unieke codenummers worden ingevoerd voor uitvoerkennisgevingen waarvan is gecontroleerd of ze volledig zijn, en dat deze aan de exporteurs worden meegedeeld zodat ze die in hun aangifte ten uitvoer kunnen vermelden.
Artikel 8
Dit artikel stelt de procedure vast voor de afhandeling van kennisgevingen van uitvoer uit derde landen.
Artikel 9
Artikel 9 stelt jaarlijkse rapportage over de hoeveelheden chemische stoffen van bijlage I die worden verhandeld, verplicht.
Artikel 10
Dit artikel bepaalt dat de Commissie, wanneer een chemische stof na de vaststelling van definitieve regelgeving van de Gemeenschap in aanmerking komt voor PIC-kennisgeving, het secretariaat van het verdrag daarvan in kennis stelt en daarbij de in Bijlage II vastgestelde informatie verstrekt.
De lidstaten kunnen nationale regelgeving die verenigbaar is met het communautaire recht, aan de Commissie melden. Nadat eerst een raadplegingsprocedure is gevolgd waarbij alle andere lidstaten worden betrokken, kan deze via de Commissie bij het secretariaat van het verdrag worden aangemeld.
Artikel 11
Dit artikel bepaalt dat de Commissie, wanneer een chemische stof verboden of aan strenge beperkingen onderworpen is maar niet in aanmerking komt voor PIC-kennisgeving uit hoofde van artikel 10, het PIC-secretariaat overeenkomstig de bepalingen van het verdrag inzake informatie-uitwisseling in kennis stelt van de desbetreffende regelgeving.
Artikel 12
Artikel 12 heeft betrekking op verplichtingen in verband met de invoer van chemische stoffen. Het legt de procedure vast voor de afhandeling van leidraden voor besluiten voor PIC-stoffen en voor het nemen van communautaire besluiten over de invoer van deze chemische stoffen.
Artikel 13
Dit artikel stelt, naast de kennisgeving van uitvoer, nog bepaalde andere verplichtingen met betrekking tot de uitvoer vast. Het bevat twee hoofdelementen.
Het eerste betreft hoofdzakelijk de procedures voor PIC-stoffen (opgenomen in deel 3 van bijlage I van de verordening) en moet ervoor zorgen dat de invoerbesluiten van invoerende partijen in acht worden genomen. Het basisbeginsel, dat veel verder gaat dan het verdrag, is dat deze chemische stoffen niet zonder uitdrukkelijke toestemming van het invoerende land mogen worden uitgevoerd. Dezelfde aanpak geldt voor een chemische stof die binnen de Gemeenschap verboden of aan strenge beperkingen onderworpen is en voor PIC-kennisgeving in aanmerking komt, maar geen PIC-stof is.
Om de in hoofdstuk 3 uiteengezette redenen wordt voorgesteld dat onder bepaalde voorwaarden, wanneer het invoerende land niet reageert, de uitvoer in afwachting van een reactie op beperkte basis tijdelijk mag doorgaan. Tevens wordt voorgesteld dat onder bepaalde voorwaarden voor de uitvoer naar OESO-landen ontheffing van deze eis kan worden verleend. Daarnaast wordt voorgesteld dat de geldigheid van een verkregen toestemming en verleende ontheffing periodiek moet worden getoetst. De uitdrukkelijke toestemming moet via de ANI in de uitvoerende lidstaat worden gevraagd en verkregen. Om de reeds in hoofdstuk 3 uiteengezette redenen wordt echter voorgesteld dat, mits de nodige middelen beschikbaar worden gesteld, alle verzoeken met inbegrip van aanvragen voor verlenging via de Commissie zullen lopen en dat zij de informatie in EDEXIM opneemt.
Het tweede element omvat verplichtingen van meer algemene aard. Zo worden bepaalde minimumnormen opgelegd met betrekking tot de gebruiksduur van uitgevoerde chemische stoffen, de zuiverheidspecificaties van bestrijdingsmiddelen en hun verpakking, de opslag en de stabiliteit, ten einde de risico's bij gebruik in ontwikkelingslanden tot een minimum te beperken.
Artikel 14
Dit artikel breidt de procedure voor kennisgeving van uitvoer van artikel 7 uit tot bepaalde artikelen. Ook wordt bepaald dat bepaalde chemische stoffen en artikelen waarvan het gebruik in de Gemeenschap verboden is, niet mogen worden uitgevoerd. Deze chemische stoffen en artikelen worden in bijlage V opgenomen.
Artikel 15
Dit artikel heeft betrekking op de informatieverstrekking over het transitovervoer van PIC-stoffen. Nadere bijzonderheden over de invoerende partijen die informatie vereisen en over de te verstrekken informatie zullen, naarmate zij beschikbaar komen, in bijlage VI worden opgenomen.
Artikel 16
Artikel 16 stelt de regels vast ten aanzien van informatie waarvan de uitgevoerde chemische stoffen vergezeld dienen te gaan. Onverminderd de voorschriften van het invoerende land en rekening houdend met de desbetreffende internationale normen dienen alle voor uitvoer bestemde gevaarlijke chemische stoffen overeenkomstig de communautaire wetgeving ter zake onderworpen te zijn aan de voorschriften voor verpakking en etikettering en vergezeld te gaan van een veiligheidsinformatieblad. Voorzover mogelijk dient de informatie in de hoofdtaal of hoofdtalen van het invoerende land te worden vermeld.
Artikel 17
Artikel 17 heeft betrekking op de rol van de douanediensten van de lidstaten in het kader van de voorgestelde verordening.
Er wordt voorgesteld het toezicht te intensiveren en te vergemakkelijken door een bepaling in te voeren dat de exporteur speciale codenummers in zijn aangifte ten uitvoer moet opnemen, die overeenkomen met de door hen ingediende uitvoerkennisgeving en de verkregen uitdrukkelijke toestemming of ontheffing. De artikelen 7 en 13 bevatten corresponderende bepalingen om ervoor te zorgen dat de exporteur daartoe over dergelijke codenummers kan beschikken.
Artikel 18
Dit artikel is een standaardbepaling voor sancties in geval van inbreuken.
Artikel 19
Artikel 19 geeft de bepalingen van het verdrag weer betreffende de uitwisseling van informatie, maar breidt deze regeling tot alle landen uit. Tevens wordt bepaald welke informatie in verband met uitwisseling niet als vertrouwelijk wordt aangemerkt.
Artikel 20
Dit artikel heeft betrekking op de technische bijstand aan ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie.
Artikel 21
Artikel 21 betreft het toezicht en de rapportage binnen de Gemeenschap met betrekking tot het functioneren van de voorgestelde verordening.
Artikel 22
Artikel 22 stelt de procedures vast voor het bijwerken van alle bijlagen. In het licht van de recente wijzigingen in de procedures voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden[7] is de huidige regelgevingsprocedure voor toevoegingen aan bijlage I gewijzigd in een regelgevingsprocedure met toetsing. Er wordt voorgesteld om voor de opneming van POP's in bijlage V dezelfde procedure te volgen.
Artikel 23
Dit artikel bepaalt dat er technische richtsnoeren ter ondersteuning van de uitvoering zullen worden opgesteld. In het kader van de bestaande verordening zijn er al soortgelijke documenten geweest. In deze documenten zullen ook richtsnoeren worden opgenomen voor de instanties die betrokken zijn bij het toezicht op de invoer en de uitvoer, zoals de douane.
Artikel 24
Dit artikel bepaalt welke comitéprocedures er moeten worden gevolgd, waarbij het comité wordt gebruikt dat is ingesteld bij artikel 29 van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad. Ook deze bepalingen zijn aangepast in verband met de reeds genoemde herziene procedures voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden.
Artikelen 25 en 26
Deze twee artikelen hebben betrekking op respectievelijk de verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 304/2003 in andere wetgeving en de inwerkingtreding van de voorgestelde nieuwe verordening. Er komt een korte overgangsperiode van drie maanden voordat de bepalingen van artikel 17 over het verplichte gebruik van codenummers in aangiften ten uitvoer in werking treden.
Bijlagen
In bijlage 1 van de Verordening worden de chemische stoffen vermeld waarvoor de verschillende procedures moeten worden gevolgd. Deze bijlage is gebaseerd op de bijlage van Verordening (EG) nr. 304/2003, zoals gewijzigd bij de Verordeningen (EG) nr. 1213/2003, nr. 775/2004 en nr. 777/2006 van de Commissie.
Bijlage II vermeldt de informatie die door de Commissie moet worden ingediend in een kennisgeving van definitieve regelgeving van de Gemeenschap krachtens artikel 10.
Bijlage III vermeldt de informatie die een exporteur in een uitvoerkennisgeving krachtens artikel 7 moet indienen. Hierin zijn enkele verduidelijkingen aangebracht.
Bijlage IV vermeldt de informatie die krachtens artikel 9 moet worden verstrekt over de handel in de in bijlage I opgenomen chemische stoffen. Er is duidelijker aangegeven welke hoeveelheden onder deze rapportage vallen.
Bijlage V vermeldt de chemische stoffen en artikelen die krachtens artikel 14, lid 2, niet mogen worden uitgevoerd.
Bijlage VI vermeldt de partijen die informatie over het transitovervoer van PIC-stoffen verlangen (zie artikel 15).