Toelichting bij COM(2008)812 - Fase II-benzinedampterugwinning tijdens het bijtanken van personenauto’s in benzinestations

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Algemene context



Dit wetgevingsvoorstel is erop gericht om benzinedamp die tijdens het bijtanken van personenauto’s in de atmosfeer wordt uitgestoten, terug te winnen (de zogeheten 'fase II-benzinedampterugwinning''Stage II Petrol Vapour Recovery', hierna 'PVR' genoemd). De uitstoot van vluchtige organische stoffen die in benzine zitten, draagt bij tot plaatselijke en regionale luchtkwaliteitproblemen (benzeen en ozon); voor die stoffen bestaan communautaire luchtkwaliteitsnormen en -doelstellingen. Ozon in de onderste luchtlagen is een verontreinigende stof die nationale grenzen overschrijdt en die ook het op twee na belangrijkste broeikasgas is. Benzeen is een bekend carcinogeen voor de mens.

Het voorstel is opgesteld naar aanleiding van verbintenissen die het College is aangegaan in:

- de Thematische strategie inzake luchtverontreiniging[1];

- het voorstel van de Commissie om Richtlijn 98/70/EG betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof[2] te wijzigen, dat tot doel heeft de inzet van meer biobrandstoffen en bio-ethanol te vergemakkelijken, met name door de eisen op het gebied van dampspanning voor benzine te versoepelen. De Commissie heeft erkend dat dit zou kunnen leiden tot meer emissies van vluchtige organische stoffen en heeft aangegeven dat de invoering van fase II-PVR zou worden voorgesteld ter compensatie van de toegenomen emissies.

- een verklaring die bij een nieuwe richtlijn betreffende de luchtkwaliteit[3] is gevoegd, waarin de Commissie het belang van de aanpak van luchtvervuiling bij de bron heeft erkend om de luchtkwaliteitsdoelstellingen te halen, en waarin verschillende nieuwe communautaire bronspecifieke maatregelen, met inbegrip van fase II-PVR, zijn voorgesteld.

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied



De bedoeling van Richtlijn 94/63/EG is om benzinedamp die normaal gesproken wordt uitgestoten in de atmosfeer bij de opslag van benzine in opslagplaatsen en het vervoer tussen die plaatsen en tankstations, terug te winnen (de zogenaamde 'fase I-benzinedampterugwinning'). De benzinedamp die wordt uitgestoten wanneer benzine wordt geleverd aan een tankstation, wordt teruggevoerd naar de tankwagen of de mobiele tank en vandaar naar de terminal, vanwaar het opnieuw kan worden gedistribueerd.

Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de EU



Het voorstel hangt samen met het communautaire beleid op het gebied van luchtkwaliteit en het streven naar vooruitgang om luchtkwaliteitsniveaus te bereiken die geen significante gevolgen hebben voor de gezondheid en het milieu, zoals aangegeven in het zesde milieuactieprogramma van de Gemeenschap. Het voorstel stemt ook overeen met de drie pijlers van de Lissabonstrategie, aangezien hierdoor de vraag naar en de ontwikkeling van fase II-dampterugwinningstechnologieën worden gestimuleerd.

1.

Raadpleging van belanghebbende partijen



Raadpleging van belanghebbende partijen



2.1.1. Wijze van raadpleging, belangrijkste geraadpleegde sectoren en algemeen profiel van de respondenten

De belangrijkste belanghebbenden zijn gericht en rechtstreeks geraadpleegd. Dat waren onder meer de olie-industrie, fabrikanten van fase II-PVR-apparatuur, NGO’s op het gebied van milieu en vervoer, onafhankelijke benzinestationhouders en automobilistenorganisaties. Ook is het grote publiek geraadpleegd via internet.

2.1.2. Samenvatting van de reacties en hoe daarmee rekening is gehouden

De reacties omvatten onderwerpen als de gezondheidsgevolgen van benzinedamp, de doelmatigheid van fase II-apparatuur, de voordelen van automatische bewakingsapparatuur en de kosteneffectiviteit van de verschillende opties voor fase II-PVR-apparatuur. Met deze antwoorden is rechtstreeks rekening gehouden bij de opstelling van de belangrijkste onderdelen van het aangehechte voorstel, met name wat betreft benzinestations onder woongebouwen, de ondergrens qua omvang voor de betrokken benzinestations en de automatische bewaking van de bedrijfsprestaties van de apparatuur.

Een samenvatting van de vragen en antwoorden is te vinden op: ec.europa.eu/environment/air/transport/petrol

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid



2.2.1. Betrokken wetenschaps- en kennisgebieden

Expertise van de olie-industrie en fabrikanten van fase II-PVR-apparatuur en van adviseurs die ramingen van de kosten en de baten hebben gemaakt van de opties voor het inzetten van die apparatuur.

2.2.2. Gebruikte methode

Statistische gegevens over aantallen benzinestations en de omvang daarvan, gekoppeld aan de kostenramingen van fase II-apparatuur, zijn gebruikt om de totale kosten voor de toepassing van fase II-PVR-apparatuur op de lange termijn te berekenen, alsmede de afname van de hoeveelheid benzinedamp. De schadekosten van de uitstoot van benzinedamp zijn in geld uitgedrukt met gebruikmaking van een eenvoudige gemiddelde schadekostenfunctie die gebaseerd was op de effecten in verband met ozon in de onderste luchtlagen. De gevolgen van benzeen zijn niet gekwantificeerd.

2.2.3. Belangrijkste geraadpleegde organisaties

De Europese olie-industrieverenigingen, Europese fabrikanten van fase II-PVR-apparatuur, NGO’s op het gebied van milieu en vervoer, onafhankelijke benzinestationhouders en automobilistenorganisaties.

2.2.4. Samenvatting van de ontvangen en gebruikte adviezen

Twee verschillende adviseurs is gevraagd de Commissie te adviseren over de kosten en de kosteneffectiviteit van verschillende fase II-PVR-opties. Deze informatie is in twee aparte verslagen, uit 2005 en 2008, samengevat. Het laatste verslag is ook gebaseerd op recente informatie over de invoering van fase II-PVR in de lidstaten.

2.2.5. Manieren om de adviezen aan het publiek beschikbaar te stellen

Beide verslagen zijn beschikbaar op de website van de Commissie: ec.europa.eu/environment/air/transport/petrol

Effectbeoordeling



Bij de effectbeoordeling is gekeken naar de kosten en de baten van de volgende opties:

1. Niets doen.

2. De installatie van dampterugwinning aan boord van personenauto’s en lichte commerciële voertuigen.

3. Fase II-PVR-appartuur installeren in

4. alle nieuwe en uitgebreid gerenoveerde benzinestations met een debiet van meer dan 500 m3 benzine per jaar;

5. alle nieuwe en uitgebreid gerenoveerde benzinestations met een debiet van 500 m3 benzine per jaar en grotere bestaande stations (d.w.z. met een debiet van meer dan 3000 m3 per jaar);

6. optie b) en benzinestations in of onder woongebouwen;

7. optie c) met automatische bewaking van alle fase II-apparatuur waardoor de verkoop van benzine aan banden wordt gelegd als de apparatuur niet correct werkt.

De gedetailleerde evaluatie van deze opties maakt deel uit van de effectrapportage die bij dit voorstel is gevoegd. Deze evaluatie is beschikbaar op de volgende website: ec.europa.eu/environment/air/transport/petrol

2.

Juridische elementen van het voorstel



Samenvatting van de voorgestelde maatregelen



Het voorstel verplicht tot het installeren van fase II-PVR-apparatuur (i) bij nieuwe en gerenoveerde stations met een debiet van meer dan 500 m3 benzine per jaar, (ii) bij bestaande stations met een debiet van meer dan 3000 m3 tegen 2020, en (iii) bij alle nieuwe of uitgebreid gerenoveerde stations onder woongebouwen, ongeacht het debiet; (iv) het installeren van automatische bewakingsapparatuur van fase II-PVR-apparatuur is niet verplicht, maar indien deze apparatuur wel wordt geïnstalleerd, mag de periode tussen inspecties langer zijn.

Het is duidelijk dat de verplichting voor grotere stations om vóór 2020 fase-II-PVR-apparatuur te installeren extra kosten met zich meebrengt, maar ook tot aanzienlijk meer emissiereductie leidt, hoewel de kosteneffectiviteit iets slechter is. De kosten vallen voor beide opties echter betrekkelijk mee en bedragen zo’n 20 tot 30 miljoen euro per jaar in 2020.

Hoewel het niet mogelijk is de kosten in verband met het installeren van fase II-PVR bij alle stations onder woongebouwen rechtstreeks te berekenen, toont het rekenvoorbeeld aan dat de kosten van een geplande installatie achteraf in een klein benzinestation vergelijkbaar is met het gemiddelde voor de andere overwogen opties. De kosten van een niet-geplande installatie achteraf zijn aanzienlijk hoger en maken het opleggen van een tijdslimiet ongerechtvaardigd. Verwacht wordt echter dat twee derde van dergelijke stations tien jaar na de goedkeuring van een nieuwe richtlijn inzake fase II-PVR een geplande renovatie zullen hebben ondergaan. Door het voorstel zullen ook zoveel mogelijk benzinestations onder woongebouwen reeds fase I-PVR moeten installeren, ongeacht hun omvang.

Hoewel automatische bewakingsapparatuur in de praktijk zeker de bedoelde voordelen zal opleveren, zijn de kosten van dergelijke systemen niet duidelijk en is niet zeker of daarvoor geen eenvoudiger en goedkopere functionele systemen bestaan. Deze conclusie wordt geschraagd door de bevindingen van het ENTEC-rapport waaruit naar voren komt dat de kosteneffectiviteit met 50% afneemt indien automatische bewaking verplicht wordt gesteld[4]. Er hoeven dan echter minder vaak periodieke inspecties te worden gehouden, hetgeen een kostenbesparing zou betekenen voor degenen die automatische bewakingsapparatuur installeren.

Rechtsgrondslag



Artikel 175 van het Verdrag is de passende rechtsgrondslag, aangezien dit voorstel duidelijk milieugericht is.

Subsidiariteitsbeginsel



Het subsidiariteitsbeginsel is van toepassing voor zover het voorstel geen gebieden bestrijkt die onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap vallen. De doelstellingen van het voorstel kunnen om de volgende reden(en) niet voldoende door de lidstaten alleen worden verwezenlijkt.

- Ozon in de onderste luchtlagen is een grensoverschrijdende luchtverontreinigende stof die ter plekke in de atmosfeer wordt gevormd uit de uitgestoten precursoren, te weten vluchtige organische stoffen (bv. benzinedamp) en stikstofoxiden. De uitstoot van benzinedamp in het ene land kan leiden tot problemen met de luchtkwaliteit in de buurlanden. Daarom moeten alle lidstaten samenhangende maatregelen nemen om het probleem van ozon in de onderste luchtlagen aan te pakken.

- De richtlijn die de kwaliteit van in de EU verkochte benzine en diesel regelt, heeft artikel 95 van het Verdrag als rechtsgrondslag en wordt overal in de EU uniform toegepast. De Commissie heeft voorgesteld de eisen ten aanzien van de dampspanning van benzine te versoepelen om het gebruik van ethanol te bevorderen. Dit zou echter zelfs in die landen waar fase II-PVR-apparatuur reeds wordt toegepast, tot meer uitstoot van vluchtige organische stoffen kunnen leiden. Daarom zijn maatregelen van de Gemeenschap nodig om deze mogelijke toename van de uitstoot van vluchtige organische stoffen aan te pakken.

Evenredigheidsbeginsel



Het voorstel gaat niet verder dan wat nodig is om de doelstelling 'vermindering van de uitstoot van benzinedamp door tanken' te bereiken. Gespecificeerd zijn alleen de minimale technische parameters, maar de precieze keuze voor technologieën en middelen wordt aan de lidstaten overgelaten.

Keuze van instrumenten



Een voorstel voor een richtlijn ligt het meest voor de hand. Er zijn verschillende technologieën voorhanden waarmee fase-II-PVR in de praktijk kan worden uitgevoerd. Bovendien beschikt een aanzienlijk aantal lidstaten reeds over nationale wetgeving op het gebied van fase-II-PVR. De door die lidstaten gekozen aanpak hoeft niet te worden veranderd, hoewel de cijfers voor een of meer technische parameters wellicht moeten worden herzien. Als zodanig biedt een richtlijn de lidstaten een maximale beslissingsbevoegdheid over de beste manier om het voorstel uit te voeren, waarbij de lidstaten ook de mogelijkheid krijgen stringentere regels op te leggen, wanneer dit nodig is in verband met luchtkwaliteitproblemen.

3.

Gevolgen voor de begroting



Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Gemeenschap.