Toelichting bij COM(2009)27 - Standpunt dat namens de EG tijdens de vierde bijeenkomst van de Conferentie van de Partijen van 4 - 8 mei 2009 moet worden ingenomen ten aanzien van de voorstellen tot wijziging van de bijlagen A, B en C van het Verdrag van Stockholm

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen (POP's)[1] is in mei 2001 aangenomen, na afloop van drie jaar onderhandelen in het kader van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP). De Europese Gemeenschap en de lidstaten[2] zijn partij bij het verdrag[3] en de bepalingen van het verdrag zijn in de EU-wetgeving ten uitvoer gelegd door middel van Verordening (EG) nr. 850/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende persistente organische verontreinigende stoffen en tot wijziging van Richtlijn 79/117/EEG[4].

Er wordt specifiek verwezen naar de voorzorgbenadering, zoals die is geformuleerd in beginsel 15 van de Verklaring van Rio de Janeiro inzake milieu en ontwikkeling van 1992. Het beginsel wordt operationeel gemaakt in artikel 8, waarin de regels voor de opneming van andere chemische stoffen in de bijlagen bij het verdrag worden vastgesteld.

Voor de negen opzettelijk geproduceerde chemische stoffen die momenteel in bijlage A van het Verdrag van Stockholm zijn opgenomen (aldrin, chloordaan, dieldrin, endrin, heptachloor, hexachloorbenzeen, mirex, toxafeen en PCB's), geldt een verbod op productie en gebruik, behalve wanneer er sprake is van algemene of specifieke vrijstellingen. Daarnaast worden de productie en het gebruik van DDT, een bestrijdingsmiddel dat nog steeds in veel ontwikkelingslanden wordt gebruikt voor de bestrijding van de overbrengers van malaria en andere ziekten, aan strenge beperkingen onderworpen, zoals bepaald in bijlage B van het Verdrag van Stockholm In bijlage C zijn drie stoffen opgenomen (PCDD's/PCDF's, HCB en PCB's) die onopzettelijk kunnen worden gevormd en kunnen vrijkomen.

1. TOEVOEGEN VAN NIEUWE POP’S AAN DE BIJLAGEN BIJ HET VERDRAG

Overeenkomstig artikel 8 van het verdrag kunnen de partijen voorstellen toezenden aan het secretariaat voor opname van een chemische stof in bijlage A, B en/of C. Het secretariaat verifieert of het voorstel de nodige informatie bevat. Indien het voorstel de desbetreffende informatie bevat, wordt het doorgestuurd naar de Toetsingscommissie ter beoordeling van persistente organische verontreinigende stoffen. De toetsingscommissie houdt bij de beoordeling van het voorstel rekening met alle ingediende informatie. Wanneer de toetsingscommissie besluit dat de criteria zijn vervuld, beoordeelt zij het voorstel verder en stelt een ontwerp-risicoprofiel op.

Indien uit deze verdere beoordeling blijkt dat de chemische stof, als gevolg van de verspreiding ervan over grote afstand in het milieu, waarschijnlijk tot grote nadelige gevolgen kan leiden voor de gezondheid van de mens en/of voor het milieu zodat mondiale maatregelen gerechtvaardigd zijn, vindt het voorstel doorgang en wordt een risicobeheerevaluatie opgesteld die een analyse van de mogelijke controlemaatregelen omvat. Op basis daarvan doet de toetsingscommissie een aanbeveling omtrent de vraag of de chemische stof door de Conferentie van de Partijen in aanmerking moet worden genomen voor vermelding in bijlage A, B en/of C. Het definitieve besluit wordt door de Conferentie van de Partijen genomen.

Sedert de inwerkingtreding van het verdrag zijn in totaal zijn twaalf nieuwe stoffen voorgedragen. De Europese Gemeenschap en de lidstaten hebben zeven nieuwe stoffen voorgedragen (chloordecon, hexabroombifenyl, PFOS-verbindingen, octabroomdifenylether (octaBDE), pentachloorbenzeen, gechloreerde paraffines met een korte keten (SCCP's) en endosulfan), Noorwegen twee (pentabroomdifenylether (pentaBDE) en hexabroomcyclododecaan (HBCDD)) en Mexico drie (lindaan, alfa-hexachloorcyclohexaan (α-HCH) en beta-hexachloorcyclohexaan (β-HCH)). De toetsingscommissie heeft haar werkzaamheden inzake endosulfan en SCCP's nog niet afgerond. Die zullen naar verwachting pas voor de vijfde Conferentie van de Partijen voltooid zijn, die voor 2011 op het programma staat. HBCDD is op 19 juni 2008 voorgesteld maar is wegens de late beschikbaarheid van het dossier nog niet officieel door de toetsingscommissie besproken en zal dan ook pas op zijn vroegst voor de zesde Conferentie van de Partijen gereed zijn, indien het voldoet aan de criteria van het verdrag.

De komende Conferentie van de Partijen is de eerste conferentie waarin veranderingen in de bijlagen zullen worden besproken en besloten.

1.

2. REGELS VOOR WIJZIGINGEN VAN DE BIJLAGEN A, B EN/OF C


Overeenkomstig artikel 22 van het verdrag worden de bijlagen A, B en/of C gewijzigd bij besluit van de Conferentie van de Partijen en treden de wijzigingen in werking een jaar na de datum van mededeling door de depositaris van de goedkeuring van wijzigingen aan bijlagen A, B en/of C, behalve voor de partijen die niet onder het toepassingsgebied van de wijzigingen van de bijlage willen vallen.

2.

3. DE STOFFEN EN HET GEMEENSCHAPSRECHT


De Europese wetgeving op het gebied van chemische stoffen is wezenlijk herzien met de goedkeuring van Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH)[5]. Hoewel REACH nog geen van de stoffen heeft gereguleerd die op de agenda van de vierde vergadering van de Conferentie van de Partijen staan, gelden voor verscheidene stoffen de beperkingen die zijn opgelegd bij Richtlijn 76/769/EEG van de Raad[6] die met ingang van 1 juni 2009 zal worden opgenomen in bijlage XVII van REACH. Veel van de nieuwe stoffen die voor toevoeging aan het verdrag worden voorgesteld staan ook op de overeenkomstig artikel 59, lid 1, van REACH vastgestelde lijst van stoffen van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA).

Alle stoffen die in bijlage A, B en/of C van het Verdrag van Stockholm[7] zullen worden vermeld, moeten ook worden opgenomen in de EU-verordening inzake POP’s teneinde te waarborgen dat de EU-implementatie in lijn is met de internationale verplichtingen van de EU. Naast de beperking van bepaalde stoffen bevatten de internationale instrumenten ook rapporteringseisen die ook in de verordening zijn opgenomen. Om een beheersbaar overzicht te houden van hoe de Gemeenschap aan haar internationale verplichtingen voldoet en om een consistente rapportering te waarborgen zou het derhalve passend zijn alle stoffen toe te voegen aan de betreffende bijlagen bij de verordening, zelfs voor de gevallen waarin deze al gedeeltelijk of volledig beperkt zijn door andere communautaire instrumenten.

3.

1.1. Aanbevelingen van de toetsingscommissie


De partijen bij het verdrag zijn er op 29 oktober 2008 door de uitvoerend directeur van in kennis gesteld dat de toetsingscommissie in haar derde en vierde vergadering heeft besloten negen chemische stoffen te vermelden in bijlage A, B en/of C van het verdrag en die aanbeveling voor te leggen aan de Conferentie van de Partijen voor behandeling in haar vergadering van 4 – 8 mei 2009, overeenkomstig artikel 8, lid 9, van het verdrag.

4.

1.2. Chloordecon en hexabroombifenyl


In de derde vergadering van de toetsingscommissie (19 – 23 november 2007) is besloten om de vermelding van chloordecon en hexabroombifenyl in bijlage A van het verdrag aan te bevelen.

De twee stoffen zijn al zonder uitzonderingen opgenomen in bijlage I en/of II van het Protocol van de ECE-VN betreffende POP's en hun gebruik en productie in de EU is bijgevolg sedert de inwerkingtreding van de op 29 april 2004 aangenomen POP-verordening volledig verboden.

Tijdens de beoordeling van de twee stoffen door de toetsingscommissie is een aantal verzoeken van het secretariaat van het Verdrag van Stockholm naar partijen en waarnemers gestuurd om na te gaan of de stoffen nog ergens gebruikt en/of geproduceerd worden. Uit de door de partijen en waarnemers verschafte informatie blijkt dat deze twee stoffen nergens meer toegepast en/of geproduceerd worden. Er zijn dus gegronde redenen om aan te nemen dat alle partijen de vermelding van de stoffen in bijlage A (beëindiging) zonder uitzondering kunnen accepteren.

1.3. α-HCH, β-HCH en γ-HCH (lindaan)

De toetsingscommissie heeft in haar derde vergadering besloten lindaan (γ-HCH) voor vermelding in bijlage A aan te bevelen en in haar vierde vergadering (13 – 17 oktober 2008), heeft zij besloten ook de vermelding van α-HCH en β-HCH in die bijlage aan te bevelen.

In de POP-verordening zijn HCH-verbindingen in één rubriek (HCH, inclusief lindaan) en met twee CAS-nummers (608-73-1 en 58-89-9) vermeld. Lindaan (CAS-nr. 58-89-9) is de triviale naam voor de γ-isomeer van HCH. Technisch HCH (CAS-nr. 608-73-1) is een isomeer mengsel dat hoofdzakelijk vijf vormen van HCH bevat. De vijf belangrijkste isomeren komen in de volgende proporties in het mengsel voor: α-HCH (53%–70%), β-HCH (3%–14%), γ-HCH (11%–18%), δ-HCH (6%–10%) en ε-HCH (3%–5%. De γ-isomeer is de enige isomeer die sterke insectendodende eigenschappen heeft.

Na bijna veertig jaar intensief gebruik van technisch HCH wereldwijd, is dit geleidelijk vervangen door lindaan. Op mondiaal niveau is na 2000 geen significant gebruik van technisch HCH gemeld.

Voor lindaan waren de lidstaten uit hoofde van de POP-verordening tot 1 september 2006 bevoegd afwijkingen toe te staan voor beroepsmatige sanering en industriële behandeling van zaaghout, stammen en rondhout en voor gebruik binnenshuis in de industrie en in woningen. Een tweede uitzonderingsregel, waarvan de termijn op 31 december 2007 is verstreken, stond het gebruik van technisch HCH toe als tussenproduct bij de productie van chemische stoffen en het gebruik van producten met minimaal 99% van de gamma-isomeer van HCH (lindaan) als lokaal insecticide voor de volksgezondheid en veterinaire toepassingen. Zowel lindaan als technisch HCH zijn momenteel volledig verboden in de EU.

Sommige partijen produceren en gebruiken echter nog lindaan als lokaal insecticide voor de volksgezondheid (schurft, luizen). Er zijn dus gegronde redenen om aan te nemen dat alle partijen met de vermelding van lindaan in bijlage A (beëindiging) kunnen instemmen, indien een uitzondering voor toepassingen ten behoeve van volksgezondheidsdoeleinden wordt gemaakt.

α-HCH en β-HCH zijn chemische tussenproducten bij de productie van lindaan. De productie van lindaan heeft tot een enorme hoeveelheid HCH-residuen geleid die moeten worden verwijderd of anderszins beheerd. Bij gebrek aan nauwkeurige gegevens wordt de hoeveelheid HCH-residuen, op basis van de wereldwijde productie van lindaan, op 1,9 tot 4,8 miljoen ton geschat. Het belangrijkste probleem voor α-HCH en β-HCH zal het beheer van de voorraden zijn. De vermelding van deze stoffen in bijlage A moet voor alle partijen echter acceptabel zijn, met een uitzondering voor hun gebruik als tussenproduct bij de productie van lindaan.

5.

1.4. Commerciële pentabroomdifenylether en commerciële octabroomdifenylether


In de derde vergadering van de toetsingscommissie is besloten de vermelding van 2,2',4,4'- tetraBDE (BDE-47, CAS-nr. 40088-47-9) en 2,2',4,4',5-pentaBDE (BDE-99, CAS-nr. 32534-81-9) en andere in commerciële pentaBDE voorkomende tetra- en pentaBDE's in bijlage A van het verdrag aan te bevelen.

In de vierde vergadering van de toetsingscommissie is besloten de vermelding van 2,2',4,4',5,5'-hexaBDE (BDE-153, CAS-nr. 68631-49-2), 2,2',4,4',5,6'-hexaBDE (BDE-154, CAS-nr. 207122-15-4), 2,2',3,3',4,5',6-heptaBDE (BDE-175, CAS-nr. 446255-22-7) en 2,2',3,4,4',5',6-heptaBDE (BDE-183 CAS-nr. 207122-16-5) en andere in commerciële octaBDE voorkomende hexa- en heptaBDE's in bijlage A van het verdrag aan te bevelen.

Deze stoffen worden gebruikt als vlamvertrager maar zijn sinds 2003 aan restricties onderhevig in de EU[8]. De EU-beperking betreft alle pentaBDE- en octaBDE-congeneren en heeft bijgevolg een breder bereik dan wanneer ze alleen betrekking zou hebben op de specifieke commerciële vormen van de twee stoffen. De toetsingscommissie heeft geconcludeerd dat alle polyBDE's met vier of vijf broomgroepen (voor commercieel pentaBDE) en alle in commercieel pentaBDE en octaBDE voorkomende polybroombifenylethers met zes of zeven broomgroepen (voor commercieel octaBDE), ten gevolge van de kenmerken van hun bestanddelen en als gevolg van de verspreiding ervan over grote afstand in het milieu waarschijnlijk tot grote nadelige gevolgen kunnen leiden voor de gezondheid van de mens en voor het milieu. Daarom heeft de toetsingscommissie de vermelding van al deze congeneren in bijlage A bij het verdrag aanbevolen.

De wetgeving van de Europese Gemeenschap is niet identiek aan de voorgestelde regelgeving op internationaal niveau maar de Commissie is van mening dat in de praktijk de toevoeging van polyBDE's met vier tot zeven broomgroepen aan bijlage I van de POP-verordening geen verandering zal brengen in de reeds voorziene beperkingen. De bestaande beperkingen hebben evenwel alleen betrekking op het op de markt brengen van de stoffen en niet op hun productie. De productie ten behoeve van de export naar derde landen is nog niet verboden. Indien polyBDE's met vier tot zeven broomgroepen zonder uitzonderingen in bijlage A van het verdrag worden vermeld, betekent dit dat de productie wereldwijd gestaakt moet worden omdat andere partijen geen polyBDE's uit de EU mogen invoeren. Daarom is een exportverbod uit de EU nodig om te voldoen aan de internationale verplichtingen maar dit heeft echter wel de jure -gevolgen voor eventuele producenten van polyBDE's in de EU, omdat deze stoffen alleen naar landen mogen worden uitgevoerd die geen partij bij het verdrag zijn[9].

Tijdens de beoordeling van deze stoffen door de toetsingscommissie is een aantal verzoeken van het secretariaat van het Verdrag van Stockholm naar partijen en waarnemers gestuurd om na te gaan of de stoffen nog ergens gebruikt en/of geproduceerd worden. Uit de door de partijen en waarnemers verschafte informatie blijkt dat deze stoffen nergens meer toegepast en/of geproduceerd worden. Bovendien heeft de toetsingscommissie ook geen melding ontvangen van de productie van commerciële mengsels die polyBDE's met vier tot zeven broomgroepen op meer dan sporenniveau zouden kunnen bevatten. Er zijn dus gegronde redenen om aan te nemen dat alle partijen de door de toetsingscommissie voorgestelde vermelding van de stoffen in bijlage A (beëindiging) zonder uitzondering kunnen accepteren.

Men merke op dat het beheer van producten die polyBDE bevatten (zoals elektrische en elektronische apparatuur) wanneer deze afval worden voor bepaalde ontwikkelingslanden waarschijnlijk problematisch gaat worden omdat het afval overeenkomstig artikel 6, lid d, van het verdrag behandeld moet worden. Dit kan overgangsregelingen en/of financiële en technische hulp vereisen.

6.

1.5. Perfluoroctaansulfonzuur (PFOS, CAS-nr. 1763-23-1), de zouten daarvan en perfluoroctaansulfonylfluoride (PFOSF, CAS-nr. 307-35-7)


In de derde vergadering van de toetsingscommissie is besloten om de vermelding van PFOS (CAS-nr. 1763-23-1), de zouten daarvan en PFOSF (CAS-nr. 307-35-7) in bijlage A of B van het verdrag aan te bevelen met vermelding van de daarbij behorende controlemaatregelen.

PFOS en PFOS-verbindingen zijn naar verwachting het meest controversieel voor de Conferentie van de Partijen omdat deze stoffen wereldwijd nog op aanzienlijke schaal geproduceerd en gebruikt worden. Bepaalde ontwikkelingslanden zullen naar verwachting financiële en technische hulp vragen om het hoofd te kunnen bieden aan de vervanging van PFOS-verbindingen door veiligere alternatieven.

Met de vermelding van PFOSF, een gangbaar tussenproduct bij de productie van PFOS-stoffen, beoogt de toetsingscommissie de productie van dit tussenproduct te beperken en aldus de productie van alle PFOS-stoffen te voorkomen.

Sinds 2006 gelden restricties voor het gebruik en het op de markt brengen van PFOS en PFOS-verbindingen in de EU[10] De EU-richtlijn definieert PFOS-stoffen als "C8F17SO2X (X = OH, metaalzout (O-M+), halogenide, amide en andere derivaten waaronder polymeren)", m.a.w. alle PFOS-stoffen die via PFOSF of een ander tussenproduct geproduceerd kunnen worden. De wetgever erkent dat voor bepaalde gebruiken nog geen alternatieven beschikbaar zijn en heeft bijgevolg specifieke uitzonderingen van de beperking toegekend, waarvan sommige zonder tijdslimiet. De Commissie is verplicht de beschikbaarheid van veiligere alternatieve stoffen in het oog te houden en maatregelen voor te stellen om onderkende risico's te verminderen wanneer deze alternatieven beschikbaar zijn. Het bereik van de communautaire definitie is op sommige punten iets breder dan de door de toetsingscommissie voorgestelde definitie. Hiermee moet tijdens de onderhandelingen rekening worden gehouden.

Er zijn dus gegronde redenen om aan te nemen dat sommige partijen enkel de vermelding van PFOS en PFOS-verbindingen in bijlage B zullen accepteren, met een aantal uitzonderingen.

7.

1.6. Pentachloorbenzeen


In de vierde vergadering van de toetsingscommissie is besloten de vermelding van pentachloorbenzeen (PeCB) in de bijlagen A en C van het verdrag aan te bevelen.

In de EU is geen productie of gebruik van PeCB bekend maar deze stof is een van de prioritaire gevaarlijke stoffen uit hoofde van de Kaderrichtlijn Water (Richtlijn 2000/60/EG)[11]. Er bestaan geen beperkingen ten aanzien van het op de markt brengen of het gebruik van de stof in de Gemeenschap. Tijdens de beoordeling van PeCB door de toetsingscommissie is een aantal verzoeken van het secretariaat van het Verdrag van Stockholm naar partijen en waarnemers gestuurd om na te gaan of de stof nog ergens gebruikt en/of geproduceerd wordt. Uit de door de partijen en waarnemers verschafte informatie blijkt dat PeCB nergens meer toegepast en/of geproduceerd wordt. Er zijn dus gegronde redenen om aan te nemen dat alle partijen de vermelding van de PeCB in bijlage A zonder uitzondering kunnen accepteren.

PeCB kan ook als onopzettelijk bijproduct van diffuse bronnen voorkomen, zoals onzuiverheden in producten als oplosmiddelen, pesticiden en houtconserveringsmiddelen, bij het verbranden in tonnen, bij open haarden, accidentele branden en bosverbranding voor landbouwdoeleinden. De toetsingscommissie heeft geconcludeerd dat de meeste maatregelen die worden genomen om de vrijkoming van PCDD's/PCDF's te verminderen, zoals beschreven in de bij het verdrag horende richtsnoeren betreffende de beste beschikbare technieken en beste beschikbare praktijken op het gebied van milieu voor verbrandingsinstallaties en andere thermische processen, tot een duidelijke vermindering van de vrijkoming van PeCB zullen leiden. Desalniettemin heeft de toetsingscommissie de vermelding van PeCB in bijlage C aanbevolen. De onopzettelijke emissie van PCDD's/PCDF's is reeds in de EU-wetgeving geregeld[12]. Gezien de mogelijk extra administratieve belasting van de partijen door de vermelding van PeCB in bijlage C en de mogelijke lage toegevoegde waarde van die vermelding, zouden sommige partijen tegen de opneming van de stoffen in bijlage C kunnen zijn.

8.

4. CONCLUSIE


Om bovenstaande redenen dient de Gemeenschap tijdens de vierde vergadering van de Conferentie van de Partijen bij het Verdrag van Stockholm van 4 – 8 mei 2009 de in het bijgevoegde voorstel voor een besluit van de Raad voorgestelde wijzigingen van bijlage A, B en/of C van dat verdrag te ondersteunen.