Toelichting bij COM(2009)362 - Wijziging van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG wat betreft de kapitaalvereisten voor de handelsportefeuille en voor hersecuritisaties, alsook het bedrijfseconomisch toezicht op het beloningsbeleid SEC(2009) 974 final SEC(2009) 975 final

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Op basis van Bazel II, het herziene internationale kapitaalraamwerk, is in juni 2006 een nieuw Europees kader voor kapitaalvereisten vastgesteld: de Richtlijn Kapitaalvereisten (RKV), bestaande uit Richtlijn 2006/48/EG betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (herschikking) en Richtlijn 2006/49/EG inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (herschikking).

Algemeen wordt erkend dat een verdere hervorming van de regelgeving noodzakelijk is voor het aanpakken van de in het regelgevingskader voor kapitaalvereisten en in het risicobeheer van financiële instellingen aanwezige tekortkomingen die tot de onrust op de wereldwijde financiële markten hebben bijgedragen. In het kader van haar reactie op de financiële crisis heeft de Commissie onder andere in november 2008 een groep op hoog niveau onder leiding van de heer Jacques de Larosière opdracht gegeven met aanbevelingen te komen voor een hervorming van het financiële toezicht en de financiële regelgeving in Europa. De 31 aanbevelingen[1] die de groep heeft gedaan, vormden een veelomvattend pakket voorstellen voor corrigerende maatregelen op het gebied van toezicht en regelgeving. Ten aanzien van de beloningsstructuren beveelt het rapport-De Larosière aan om een beter evenwicht tot stand te brengen tussen bonussen enerzijds en de belangen van de aandeelhouders en de winstgevendheid op lange termijn anderzijds door de structuur van de beloningsregelingen in de financiële sector te baseren op de volgende beginselen: bonussen moeten in verhouding staan tot de werkelijke prestaties, mogen niet gegarandeerd zijn en moeten worden geëvalueerd in een meerjarenkader, waarbij de bonusbetalingen over de cyclus worden gespreid[2].

Voortbouwend op de aanbevelingen van de groep heeft de Commissie in haar voor de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad van 4 maart 2009 bestemde mededeling 'Op weg naar Europees herstel'[3] een ambitieus hervormingsprogramma voor de financiële sector opgesteld. Dit voorstel is een van de diverse maatregelen die de Commissie al heeft genomen om dat programma uit te voeren.

In bovengenoemde mededeling werd aangekondigd dat de Commissie in juni 2009 een voorstel tot herziening van de RKV wil voorleggen, dat:

- bepalingen omvat ter versterking van de kapitaalvereisten voor activa die banken in hun handelsportefeuille aanhouden met het oog op de wederverkoop ervan op korte termijn;

- de kapitaalvereisten aanscherpt voor complexe securitisaties, zowel in de beleggings- als in de handelsportefeuille; en

- toezichthoudende autoriteiten in staat stelt 'kapitaalsancties' op te leggen aan financiële instellingen waarvan het beloningsbeleid een onaanvaardbaar risico blijkt in te houden.

Soortgelijke doelstellingen zijn ook overeengekomen door de leiders van de G20 op hun bijeenkomst van 2 april 2009 te Londen. In de verklaring over de versterking van het financiële stelsel[4] is meegedeeld dat is overeengekomen om, zodra het herstel is verzekerd, actie te ondernemen ter verbetering van de kwaliteit, de kwantiteit en de internationale samenhang van de kapitaalvereisten in het bankstelsel, en om de beginselen van het Forum voor financiële stabiliteit (FSF) inzake beloningen en bonussen aan te nemen en ten uitvoer te leggen en duurzame beloningsregelingen te ondersteunen[5].

Op dezelfde datum heeft het FSF een verslag over het aanpakken van procycliciteit in het financiële stelsel gepubliceerd en beginselen inzake een deugdelijk beloningsbeleid in de financiële sector gepresenteerd[6]. Deze beginselen hebben ten doel de bonussen van werknemers in overeenstemming te brengen met de winstgevendheid van de onderneming op lange termijn.

In het verslag van het FSF over het aanpakken van procycliciteit worden aanbevelingen gedaan om de procyclische effecten op de volgende drie gebieden te temperen: het raamwerk van kapitaalvereisten voor banken, de voorzieningen voor verliezen op bankleningen, en de verhouding eigen/vreemd vermogen en waarderingen. Het Bazelse Comité voor het bankentoezicht heeft aanbevelingen gedaan voor het beperken van het risico dat schokken die zich in de financiële sector voordoen en in de reële economie doorwerken (en omgekeerd), door de wettelijke kapitaalvereisten worden versterkt. Hiertoe behoren voorstellen om minder gebruik te maken van cyclische, op Value-at-Risk (VaR) gebaseerde kapitaalramingen en om de risicodekking zowel voor hersecuritisatie-instrumenten als voor het wanbetalings- en migratierisico voor niet-gesecuritiseerde kredietproducten te verhogen. Ter ondersteuning van de aanbevelingen van het FSF en de G20 is het Bazelse Comité bezig met de ontwikkeling van verfijndere wijzigingen in de bestaande voorschriften volgens een door de G20 vastgesteld tijdschema.

Volgens de FSF-beginselen inzake een deugdelijk beloningsbeleid moet op een doeltreffende governance van de beloning worden toegezien; tevens dient de beloning aan alle soorten risico's te worden aangepast, symmetrisch te zijn met de risico-uitkomsten en gevoelig te zijn voor de tijdshorizon van de gelopen risico's. Voorts wordt aanbevolen de toepassing van de beginselen door de ondernemingen te bevorderen door toezicht uit te oefenen.

Met de goedkeuring op 30 april 2009 van de aanbeveling met betrekking tot de regeling voor de beloning van bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen[7] en de aanbeveling over het beloningsbeleid in de financiële sector[8] heeft de Commissie de aanzet gegeven tot het aanpakken van de problemen die uit onvolkomen vormgegeven beloningsstructuren voortvloeien.

Ook het Comité van Europese bankentoezichthouders (CEBT) heeft beginselen betreffende het beloningsbeleid opgesteld, die op 20 april 2009 zijn gepubliceerd. De beginselen bestrijken het beloningsbeleid dat in geheel de organisatie van toepassing is en zijn toegespitst op essentiële aspecten, zoals onder meer de onderlinge afstemming van de doelstellingen van de onderneming en van het individu, governance met betrekking tot toezicht en besluitvorming, beoordeling van de prestaties en beloningsvormen.

Met dit voorstel wordt beoogd de in de Commissiemededeling van 4 maart gedane toezeggingen gestand te doen. Het strookt tevens met de overkoepelende internationale doelstellingen waarover de leiders van de G20 overeenstemming hebben bereikt.

Tenslotte zal de Commissie, conform de in haar mededeling van 4 maart gedane toezeggingen, in oktober 2009 verdere wijzigingen in de RKV voorstellen om het liquiditeitsrisico en de buitensporige hefboomwerking aan te pakken, voorschriften voor dynamische kapitaalreservering in te voegen en de keuzemogelijkheden van de lidstaten af te schaffen, teneinde de voortgang in de richting van een gemeenschappelijk wetboek te bevorderen.

2. OPENBARE RAADPLEGING

Tussen 25 maart en 29 april 2009 heeft een open internetraadpleging over de voorgestelde ontwerpwijzigingen in de voorschriften betreffende de handelsportefeuille en de securitisatie plaatsgevonden. De Commissie ontving achttien reacties.

In de reacties werden de doelstellingen van de ontwerpvoorstellen van de Commissie doorgaans onderschreven. Sommige respondenten drukten de vrees uit dat de benadering van hersecuritisaties niet doelgericht genoeg was. Deze vrees was echter ingegeven door de veronderstelling dat de Commissie voornemens was een feitelijk algemeen verbod in te voeren door te verlangen dat alle hersecuritisaties van het kapitaal worden afgetrokken. Dit was evenwel niet de bedoeling van de Commissie en dit is dan ook duidelijk gemaakt door wijzigingen die op een meer gedifferentieerde benadering neerkomen.

Op de website van DG MARKT is tussen 29 april en 6 mei 2009 een afzonderlijke openbare internetraadpleging over ontwerpvoorschriften betreffende het beloningsbeleid gehouden. Er zijn 23 antwoorden ontvangen van vertegenwoordigers van financiële instellingen en de sector, lidstaten en regelgevers.

Het merendeel van de respondenten stond achter het beginsel dat het beloningsbeleid in de banksector dient te sporen met een gezond en doeltreffend risicobeheer en dat dit beleid onder het toepassingsgebied van het bedrijfseconomisch toezicht in de zin van het RKV dient te vallen.

Sommigen meenden dat het beloningsbeleid en de beloningscultuur op de structuur en het bedrijfsmodel van individuele instellingen zijn toegesneden en dat de in de RKV vastgelegde beginselen derhalve niet te prescriptief mogen zijn. De Commissie is van oordeel dat de tekst de nodige flexibiliteit biedt door voor te schrijven dat ondernemingen de beginselen in acht moeten nemen op een wijze die aansluit bij hun omvang en interne organisatie en bij de aard, reikwijdte en complexiteit van hun activiteiten. Daarnaast vreesden andere respondenten dat het onderwerpen van de beloning van andere medewerkers dan leidinggevend personeel aan het bedrijfseconomisch toezicht een negatieve invloed zou hebben op de collectieve overeenkomsten die binnen banken en beleggingsondernemingen bestaan voor medewerkers die niet tot het management behoren.

1.

Effectbeoordeling



Al met al zijn veertien verschillende beleidsopties beoordeeld. In de onderstaande samenvatting worden de geprefereerde beleidsoptie en het verwachte effect ervan beschreven.

Handelsportefeuille

Wat de kapitaalvereisten voor de handelsportefeuille van banken betreft, zullen de volgende beoogde wijzigingen, die in overeenstemming zijn met hetgeen het Bazelse Comité voor ogen heeft, worden aangebracht:

- aan de gewone VaR wordt een extra kapitaalbuffer toegevoegd die gebaseerd is op een via een stressscenario verkregen VaR. Verwacht wordt dat deze wijziging tot nagenoeg een verdubbeling van de huidige kapitaalvereisten voor de handelsportefeuille zal leiden;

- de huidige kapitaalvereisten voor het wanbetalingsrisico in de handelsportefeuille worden verhoogd om verliezen weer te geven waarbij de emittent niet in gebreke blijft, bv. ratingverlagingen. Deze verhoging is bedoeld om rekening te houden met het feit dat recente verliezen op verhandelbare schuldinstrumenten meestal niet inhouden dat emittenten echt in gebreke blijven. Het effect van deze wijziging zal afhangen van de samenstelling van de portefeuilles van banken in de omgeving na de crisis;

- het kapitaalvereiste voor securitisatieposities in de handelsportefeuille wordt gebaseerd op de bestaande eenvoudige risicogewichten voor de beleggingsportefeuille. Ook hier zal het effect van de wijziging afhangen van de samenstelling van de portefeuilles van banken in de omgeving na de crisis.

Banken plegen kapitaalniveaus aan te houden die in overeenstemming zijn met intern ontwikkelde 'doelstellingen', die in hogere kapitaalniveaus dan de minimumkapitaalvereisten kunnen resulteren. Het valt daarom niet gemakkelijk uit te maken hoeveel extra kapitaal banken zouden moeten aantrekken om zich naar de voorgestelde wijzigingen te voegen. Een eventuele verhoging van het vereiste minimumkapitaal kan immers ten dele door de bestaande kapitaalbuffers worden opgevangen. Zo bedroeg de totale solvabiliteitsratio van de grote financiële instellingen uit het eurogebied aan het einde van de eerste helft van 2008 gemiddeld 11,4%, hetgeen betekent dat er sprake was van een gemiddelde kapitaalbuffer (boven de minimumkapitaalvereisten) van 3,4% van de risicogewogen activa.

Hersecuritisaties

Conform de benadering die door het Bazelse Comité is ontwikkeld, zou voor hersecuritisatieposities een hoger kapitaalvereiste gelden dan voor andere securitisatieposities vanwege het grotere risico op onverwachte bijzondere waardeverminderingsverliezen.

Voor bijzonder complexe hersecuritisaties versterken de voorstellen zowel de zorgvuldigheidseisen als het toezichtproces om deze eisen te handhaven. Met betrekking tot beleggingen in hersecuritisaties van bijzonder grote complexiteit zullen banken hun toezichthouder ervan moeten overtuigen dat aan de nodige zorgvuldigheidseisen is voldaan. Indien zij daartoe niet in staat zijn, zou een algemene kapitaalaftrek worden toegepast. Ingeval tot de bevinding wordt gekomen dat onvoldoende aan de zorgvuldigheidseisen is voldaan, zouden instellingen in de toekomst niet meer in dergelijke instrumenten mogen beleggen.

Het effect van deze maatregelen op de toekomstige kredietverlening – waarvan de financiering ten dele wordt vergemakkelijkt door de uitgifte van uit hersecuritisaties resulterend waardepapier, zoals bepaalde collateralized debt obligations (CDO's) – moet worden beoordeeld in het licht van de omvang van dergelijke uitgiften in de marktomgeving na de crisis. Uit gegevens blijkt dat de totale uitgifte van CDO's in Europa is teruggelopen van 88,7 miljard EUR in 2007 tot 47,9 miljard EUR in 2008. Deze daling zou nog groter zijn uitgevallen mochten de Europese Centrale Bank en de Bank of England geen uit securitisaties resulterend waardepapier als zekerheden hebben aanvaard: in 2008 is 95% van alle uit securitisatie resulterend waardepapier door de banken behouden voor repo-doeleinden, waarbij de primaire markt in feite was opgedroogd omdat de belangstelling van beleggers voor dergelijke instrumenten aanzienlijk was verminderd. In het licht van deze trends lijkt het verhogende effect op de uitgifte van CDO's en de kredietverlening beperkt. Deze maatregel kan echter wel het herstel van de secundaire markt voor de betrokken instrumenten bemoeilijken.

Openbaarmaking van securitisatierisico's

In overeenstemming met de internationaal overeengekomen normen zouden de informatieverplichtingen op diverse punten, zoals onder meer ten aanzien van securitisatieposities in de handelsportefeuille en sponsoring van buitenbalansvehikels, worden aangescherpt.

Deze wijzigingen zullen in een beter inzicht van beleggers in het risicoprofiel van banken resulteren en het risicobeheer van banken versterken door de transparantie te verbeteren. De extra administratieve lasten voor de EU-banksector worden op 1,3 miljoen EUR per jaar geraamd en zullen naar verwachting vooral op de schouders terechtkomen van grotere instellingen die geavanceerdere benaderingen voor het risicobeheer hanteren.

Bedrijfseconomisch toezicht op het beloningsbeleid

Krachtens de voorgestelde wijzigingen zullen kredietinstellingen en beleggingsondernemingen verplicht zijn een beloningsbeleid te voeren dat consistent is met een doeltreffend risicobeheer. De desbetreffende beginselen zullen in de RKV worden vastgelegd, maar zullen nauw aansluiten bij die welke in Aanbeveling C(2009) 3159 van de Commissie van 30 april 2009 over het beloningsbeleid in de financiële sector zijn vervat.

Doordat aan de desbetreffende beginselen van de aanbeveling een bindend karakter wordt geven, zullen kredietinstellingen en beleggingsondernemingen er zich beter aan houden.

Het voorstel biedt ondernemingen de nodige flexibiliteit om de nieuwe verplichting en de overkoepelende beginselen in acht te nemen op een wijze die aansluit bij hun omvang en interne organisatie en bij de aard, reikwijdte en complexiteit van hun activiteiten. Aangenomen wordt dat een dergelijke benadering de voorafgaande en lopende nalevingskosten voor ondernemingen tot een minimum zal beperken. Daarom heeft zij de voorkeur gekregen boven het alternatief, dat erin bestond te verlangen dat alle ondernemingen, ongeacht hun omvang, zich op een strikte en uniforme wijze hielden aan de beginselen die in Aanbeveling C(2009) 3159 van de Commissie van 30 april 2009 over het beloningsbeleid in de financiële sector zijn vastgelegd.

2.

Gevolgen voor de begroting



Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Gemeenschap.

3.

Juridische elementen van het voorstel



Aangezien wijzigingen in een bestaande richtlijn moeten worden aangebracht, is een wijzigingsrichtlijn het meest geschikte instrument. Deze wijzigingsrichtlijn dient dezelfde rechtsgrondslag te hebben als de richtlijn die erdoor wordt gewijzigd. Het voorstel is bijgevolg gebaseerd op artikel 47, lid 2, van het EG-Verdrag, dat de rechtsgrondslag verschaft voor de harmonisatie van de regels betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van onder meer kredietinstellingen.

Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel en het subsidiariteitsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 5 van het EG-Verdrag, kunnen de doelstellingen van de voorgenomen maatregel niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Gemeenschap worden gerealiseerd. De voorgestelde bepalingen gaan niet verder dan wat nodig is om de beoogde doelstellingen te bereiken.

Alleen communautaire wetgeving kan ervoor zorgen dat kredietinstellingen die in meer dan een lidstaat actief zijn, aan dezelfde vereisten inzake het prudentiële toezicht onderworpen zijn, in het onderhavige geval door te waarborgen dat het reeds geharmoniseerde kader voor kapitaalvereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen verder wordt versterkt door strengere kapitaalvereisten voor posten in de handelsportefeuille, passende zorgvuldigheidseisen en aangescherpte kapitaalvereisten voor complexe hersecuritisaties, en de invoering van uitdrukkelijke voorschriften en passende toezichtmaatregelen en sancties met betrekking tot beloningsstructuren.

4.

Nadere uitleg van het voorstel



5.1. Kapitaalvereisten voor hersecuritisatie

(Artikel 1, punten (1) en (9), en bijlage I, punt (3))

Hersecuritisaties zijn securitisaties met onderliggende securitisatieposities en hebben doorgaans ten doel securitisatieposities met een middelgroot risico in nieuwe effecten te herverpakken. Ratingbureaus en marktdeelnemers namen veelal aan dat aan hersecuritisaties slechts een gering kredietrisico verbonden was. Gezien de complexiteit ervan en hun gevoeligheid voor gecorreleerde verliezen, brengen dergelijke hersecuritisaties echter grotere risico's met zich mee dan gewone securitisaties. Daarom voorziet dit voorstel in een reeks kapitaalvereisten die hoger zijn dan die welke voor gewone securitisatieposities met eenzelfde rating gelden.

Bovendien voorziet het voorstel in een strenger toezichtproces voor bijzonder complexe hersecuritisaties. Het steekproefsgewijze bedrijfseconomische toezicht op securitisaties en hersecuritisaties van normale complexiteit is immers niet streng genoeg voor sommige hersecuritisaties, waarvoor de hoge mate van complexiteit van het instrument in kwestie doet betwijfelen of de bank wel in staat is de aard en de risico's van de onderliggende vorderingen ten volle te begrijpen. Daarom schrijft het voorstel voor dat voor elke individuele belegging moet worden nagegaan of is voldaan aan de toepasselijke zorgvuldigheidseisen die gelden voor banken die in dergelijke producten beleggen. Het CEBT zal zorgen voor de convergentie van de toezichtpraktijken door overeenstemming te bereiken over de vraag welke soorten hersecuritisaties als 'uiterst complex' moeten worden aangemerkt, zodat het vermogen van instellingen om een passende zorgvuldigheid ten aanzien van dergelijke instrumenten te betrachten, per geval door de toezichthouders kan worden geverifieerd. In uitzonderingsgevallen waarin een bank niet aan haar toezichthouder kan aantonen dat zij zich met betrekking tot een uiterst complexe hersecuritisatie aan de zorgvuldigheidseisen heeft gehouden, zal op de positie in de betrokken hersecuritisatie een risicogewicht van 1 250% worden toegepast. Deze kapitaalvereisten gelden voor nieuwe hersecuritisaties die van na 31 december 2010 dateren en zijn na 31 december 2014 enkel op een bestaande hersecuritisatiepositie van toepassing wanneer na die datum onderliggende vorderingen worden toegevoegd of vervangen. Dit betekent dat het risicogewicht van 1 250% niet op oude hersecuritisatieposities van banken kan worden toegepast (tenzij er zich na eind 2014 veranderingen in de onderliggende vorderingen voordoen).

5.2. Technische wijzigingen

(Artikel 1, punt (5), en bijlage II, punt (4); artikel 1, punt (7); artikel 2, punten (2) en (3); bijlage I, punt (2), en bijlage II, punt (2))

In 2006 hebben de Commissie en het CEBT een werkgroep (Capital Requirements Directive Transposition Group – CRDTG) ingesteld om overal in de EU een consequente tenuitvoerlegging en toepassing van de RKV te bevorderen. Volgens de CRDTG dienen bepaalde technische bepalingen van de RKV verder te worden uitgewerkt. Zo zal in de onderhavige richtlijn worden verduidelijkt dat de kapitaalvereisten voor het afwikkelingsrisico ook moeten gelden voor vorderingen die van de niet-handelsportefeuille deel uitmaken.

5.3. Informatieverplichtingen

(Artikel 1, punt (11), en bijlage I, punt (4))

Dit voorstel versterkt de reeds in de RKV opgenomen informatieverplichtingen ten aanzien van securitisatieposities van instellingen. Zo zullen met name de informatieverplichtingen in de toekomst niet alleen de aan securitisatieposities in de niet-handelsportefeuille verbonden risico's bestrijken, maar ook de risico's die aan securitisatieposities in de handelsportefeuille verbonden zijn.

5.4. Kapitaalvereisten voor het marktrisico van securitisaties

(Artikel 1, punten (4), (6) en (8); artikel 2, punt (1), bijlage II, punt (1))

Momenteel worden kapitaalvereisten voor securitisaties in de handelsportefeuille berekend alsof deze instrumenten gewone schuldposities zijn. Voor de beleggingsportefeuille bestaat er daarentegen een aparte, meer gedifferentieerde en risicogevoeliger reeks kapitaalvereisten. Voorgesteld wordt de kapitaalvereisten voor de effecten in de handelsportefeuille te baseren op die voor gelijkwaardige effecten in de beleggingsportefeuille.

5.5. Op interne modellen gebaseerde kapitaalvereisten voor marktrisico's

(Bijlage II, punt (3))

Bij de berekening van hun kapitaalvereisten voor marktrisico's in de handelsportefeuille mogen instellingen momenteel gebruikmaken van eigen modellen voor de berekening van de potentiële verliezen die uit toekomstige ongunstige marktontwikkelingen kunnen voortvloeien. In de jaren 2007-2008 werd duidelijk dat interne modellen het potentiële verlies in stressomstandigheden stelselmatig onderschatten. Dit resulteerde in ontoereikende kapitaalvereisten en cyclische volatiliteit van het kapitaal van banken naarmate het marktklimaat verslechterde. Daarom zal deze richtlijn de op interne modellen gebaseerde kapitaalvereisten op de volgende punten versterken:

- voortaan zal een afzonderlijke raming van de potentiële verliezen over een langere periode van ongunstige omstandigheden moeten worden gemaakt, zodat modellen beter bestand zijn tegen stressomstandigheden en het mogelijke optreden van procyclische effecten wordt tegengegaan;

- instellingen zullen niet alleen het risico op verliezen als gevolg van wanbetalingen op schuldinstrumenten in de handelsportefeuille moeten ramen, maar ook de potentiële verliezen als gevolg van de verslechtering van de kredietkwaliteit zonder dat de emittent echt in gebreke blijft;

- teneinde de twijfel te bestrijden over het vermogen van interne modellen om het bijzondere risicoprofiel van securitisatieposities adequaat weer te geven, zullen instellingen een afzonderlijk gestandaardiseerd kapitaalvereiste moeten bepalen voor de risico's die aan securitisatieposities in de handelsportefeuille verbonden zijn.

5.6 Beloningsbeleid

(Artikel 1, punten (2) en (3); bijlage I, punt (1), en bijlage I, punt (4), onder iii))

Het Europese toezichtkader in zijn huidige vorm schrijft niet uitdrukkelijk voor dat op het beloningsbeleid van financiële instellingen toezicht moet worden uitgeoefend. Dit heeft tot gevolg dat toezichthoudende autoriteiten tot dusver veelal geen bijzondere aandacht hebben besteed aan de gevolgen van het beloningsbeleid voor de genomen risico's en een doeltreffend risicobeheer.

Met deze voorgestelde wijziging in de RKV wordt het volgende beoogd:

- aan kredietinstellingen en beleggingsondernemingen de bindende verplichting opleggen om te zorgen voor een beloningsbeleid en een beloningscultuur die in overeenstemming zijn met en bijdragen aan een gezond en doeltreffend risicobeheer, waarbij er tevens overkoepelende beginselen voor een deugdelijke beloning worden vastgesteld;

- het beloningsbeleid in het toepassingsgebied van het bedrijfseconomisch toezicht in de zin van de RKV opnemen, zodat toezichthouders van een onderneming kunnen verlangen dat zij maatregelen treft om de eventueel door hen gedetecteerde problemen te verhelpen;

- ervoor zorgen dat toezichthouders ook financiële en niet-financiële sancties (met inbegrip van geldboeten) kunnen opleggen aan ondernemingen die de verplichting niet in acht nemen.

De voorgestelde verplichting zal van toepassing zijn op kredietinstellingen en, krachtens artikel 34 van Richtlijn 2006/49/EG, op beleggingsondernemingen waaraan vergunning is verleend overeenkomstig en die zijn onderworpen aan Richtlijn 2004/39/EG betreffende markten voor financiële instrumenten.

De werkingssfeer van de voorgestelde verplichting is beperkt tot de beloning van medewerkers wier beroepsactiviteiten het risicoprofiel van de bank of beleggingsonderneming materieel beïnvloeden. Het betreft derhalve vooral het beloningsbeleid ten aanzien van personen die beslissingen nemen die van invloed kunnen zijn op de omvang van het risico dat door de instelling wordt gelopen.

Met de voorgestelde overkoepelende beginselen inzake een deugdelijke beloning wordt geenszins beoogd de omvang en vorm van de beloning voor te schrijven. De instellingen blijven tevens verantwoordelijk voor de vormgeving en toepassing van hun specifieke beloningsbeleid. Ondernemingen beschikken over de nodige flexibiliteit in die zin dat zij de beginselen mogen toepassen op een wijze die aansluit bij hun omvang en interne organisatie en bij de aard, reikwijdte en complexiteit van hun activiteiten. Kredietinstellingen en beleggingsondernemingen verrichten verschillende activiteiten en hebben een verschillend aanvaardbaar risiconiveau: hun beloningsstructuren en de wijze waarop zij de beginselen toepassen, zullen dan ook uiteenlopen.

Bij het prudentiële toezicht in het kader van het bedrijfseconomisch toezicht zou de aandacht vooral uitgaan naar de vraag of het beloningsbeleid en de beloningscultuur stroken met een gezond risicobeheer gezien de aard van de bedrijfsactiviteiten. Teneinde de beoordelingen door toezichthouders gelijk te trekken en ondernemingen de beginselen te helpen naleven, schrijft het voorstel voor dat het CEBT erop moet toezien dat er richtsnoeren voor een goed beloningsbeleid bestaan.

Indien een toezichthouder problemen vaststelt, mag hij van de kredietinstelling of beleggingsonderneming verlangen dat zij kwalitatieve of kwantitatieve maatregelen treft om de problemen aan te pakken. Deze maatregelen kunnen onder meer bestaan in een ("kwalitatieve") verplichting voor de onderneming om de situatie te verhelpen door haar beloningsstructuur te wijzigen en aldus het inherente risico te reduceren, alsook – in voorkomend geval – in een ("kwantitatieve") verplichting voor de onderneming om extra eigen vermogen aan te houden teneinde het risico te dekken.

Voorts moeten de bevoegde autoriteiten in het kader van de RKV tevens de bevoegdheid hebben sancties op te leggen in geval van een schending van een verplichting uit hoofde van de richtlijn (met inbegrip van de voorgestelde verplichting met betrekking tot het beloningsbeleid). Deze sanctiebevoegdheid staat los van de bevoegdheid om ondernemingen te verplichten kwalitatieve of kwantitatieve maatregelen te treffen. Met de in artikel 54 van de RKV voorgestelde wijziging wordt beoogd te garanderen dat toezichthouders zowel financiële als niet-financiële sancties kunnen opleggen en dat deze sancties doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

Deze voorgestelde wijziging in de RKV complementeert de aanbeveling van de Commissie over het beloningsbeleid in de financiële sector. De gedetailleerdere beginselen vervat in de aanbeveling van de Commissie zullen samen met de CEBT-richtsnoeren van belang zijn voor de naleving van de in de RKV neergelegde verplichting. Zij verschaffen immers verdere leidraden voor de wijze waarop aan de verplichting kan worden voldaan, alsook een kader waarop toezichthouders zich kunnen baseren wanneer zij de beloningsstructuren van ondernemingen beoordelen.

5.7 Algemene verduidelijking van het bedrijfseconomisch toezicht als bedoeld in artikel 136, lid 2

Met de voorgestelde nieuwe alinea van artikel 136, lid 2, wordt beoogd te verduidelijken dat de bevoegde autoriteiten bij de uitoefening van het bedrijfseconomisch toezicht rekening moeten houden met zowel de kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van de in artikel 123 bedoelde beoordeling door kredietinstellingen van het interne kapitaal, als met de in artikel 22 bedoelde regelingen, procedures, mechanismen en strategieën van kredietinstellingen. Deze verduidelijking geldt voor het gehele toezichtproces en niet alleen voor het toezicht op de nieuwe verplichting ten aanzien van het beloningsbeleid en de beloningscultuur. Doel van deze verduidelijking is de toekomstige convergentie van de toezichtpraktijken overal in de EU te bevorderen.