Toelichting bij COM(2009)373 - Sluiting door de EG van het verdrag inzake de internationale inning van levensonderhoud voor kinderen en andere familieleden - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2009)373 - Sluiting door de EG van het verdrag inzake de internationale inning van levensonderhoud voor kinderen en andere familieleden. |
---|---|
bron | COM(2009)373 |
datum | 28-07-2009 |
Op 23 november 2007 zijn in het kader van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht twee internationale instrumenten gesloten, namelijk het Verdrag inzake de internationale inning van levensonderhoud voor kinderen en andere familieleden en het Protocol inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen.
Het protocol moet de rechtszekerheid en voorspelbaarheid voor onderhoudsgerechtigden en onderhoudsplichtigen vergroten. Op 23 februari 2009 heeft de Commissie een voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van het protocol aangenomen[1].
Het verdrag heeft ten doel de effectieve internationale inning van levensonderhoud voor kinderen en andere familieleden te waarborgen. Aangezien de overgrote meerderheid van onderhoudsvorderingen betrekking heeft op kinderen, is het verdrag eerst en vooral een kinderbeschermingsmaatregel. Dit voorstel heeft betrekking op de sluiting door de Europese Gemeenschap van het verdrag.
Inhoudsopgave
De Europese Gemeenschap heeft zich ten doel gesteld een werkelijke justitiële ruimte tot stand te brengen, die is gebaseerd op het beginsel van wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen.
Op 18 december 2008 heeft de Raad Verordening (EG) nr. 4/2009 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen aangenomen[2]. De sluiting van het verdrag door de Gemeenschap zou de bestaande communautaire voorschriften inzake de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen inzake onderhoudsverplichtingen en de administratieve samenwerking tussen de centrale autoriteiten versterken, door in de Gemeenschap een geheel van geharmoniseerde voorschriften vast te stellen ten aanzien van derde landen die partij zullen worden bij het verdrag.
3. HET VERDRAG VAN 2007 INZAKE DE INTERNATIONALE INNING VAN LEVENSONDERHOUD VOOR KINDEREN EN ANDERE FAMILIELEDEN
De Europese Commissie heeft over het verdrag onderhandeld op grond van de onderhandelingsrichtsnoeren van de Raad. Het daaruit voortvloeiende verdrag is in overeenstemming met deze onderhandelingsrichtsnoeren.
Het doel van het verdrag - de effectieve inning van levensonderhoud voor familieleden waarborgen - wordt nagestreefd met uiteenlopende middelen, waaronder (1) een allesomvattend systeem van samenwerking tussen de autoriteiten van de verdragsluitende staten, (2) het vereiste dat de verdragsluitende staten verzoeken met het oog op de vaststelling en wijziging van beslissingen inzake levensonderhoud mogelijk maken, (3) bepalingen die de effectieve toegang tot grensoverschrijdende procedures betreffende onderhoudsverplichtingen waarborgen, (4) een systeem voor de erkenning en tenuitvoerlegging van in de verdragsluitende staten gegeven beslissingen inzake onderhoudsverplichtingen, (5) snellere en vereenvoudigde procedures voor de erkenning en tenuitvoerlegging, en (6) het vereiste effectieve maatregelen te nemen voor de snelle tenuitvoerlegging van beslissingen.
In het verdrag worden talrijke praktische zaken geregeld die gevolgen kunnen hebben voor de wijze waarop internatonale vorderingen geldend worden gemaakt – bijvoorbeeld taalvoorschriften, standaardformulieren en de uitwisseling van informatie over nationale wetgeving. Het verdrag moedigt ook het gebruik van nieuwe informatietechnologieën aan om kosten en vertragingen tot een minimum te beperken.
Het volledige verdrag is dwingend van toepassing op zaken inzake levensonderhoud voor kinderen. Alle hoofdstukken zijn ook van toepassing op verzoeken om erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen inzake onderhoudsverplichtingen tussen (ex-)echtgenoten wanneer de verzoeken worden ingediend samen met een vordering om levensonderhoud voor kinderen. Andere verzoeken om erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen inzake onderhoudsverplichtingen tussen (ex-)echtgenoten vallen onder het verplichte toepassingsgebied van het verdrag, doch niet onder de hoofdstukken II en III, waarin de administratieve samenwerking via centrale autoriteiten en het verlenen van bijstand bij verzoeken om levensonderhoud voor kinderen worden geregeld. Een verdragsluitende staat kan verklaren dat hij de toepassing van het gehele verdrag of een deel ervan uitbreidt tot andere onderhoudsverplichtingen die voortvloeien uit familiebetrekkingen, bloedverwantschap, huwelijk of aanverwantschap.
Het verdrag voorziet in de mogelijkheid dat een regionale organisatie voor economische integratie tot het verdrag toetreedt (artikel 59).
Artikel 51, lid 4, bevat een ontkoppelingsclausule, waarin wordt bepaald dat het verdrag de toepassing onverlet laat van instrumenten van een regionale organisatie voor economische integratie die partij is bij dit verdrag, die zijn aangenomen na het sluiten van het verdrag inzake in het verdrag geregelde aangelegenheden, mits deze instrumenten de toepassing van de bepalingen van het verdrag in de betrekkingen van lidstaten van de regionale organisatie voor economische integratie met andere verdragsluitende staten onverlet laten. Wat de erkenning of tenuitvoerlegging van beslissingen tussen lidstaten van de regionale organisatie voor economische integratie betreft, laat het verdrag de regels van de regionale organisatie voor economische integratie onverlet, ongeacht of deze vóór of na het sluiten van het verdrag zijn aangenomen.
Overeenkomstig artikel 62 kunnen voorbehouden worden gemaakt en overeenkomstig artikel 63 verklaringen worden afgelegd ten aanzien van bepaalde artikelen.
Volgens het Hof van Justitie[3] heeft de Gemeenschap op de onder Verordening (EG) nr. 4/2009 vallende gebieden een externe exclusieve bevoegdheid gekregen. Deze verordening bestrijkt alle in het verdrag geregelde gebieden. Gelet op het bovengenoemde advies van het Hof, vallen erkenning en tenuitvoerlegging onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap. Volgens de Commissie vallen ook de administratieve samenwerking en de voorschriften inzake rechtsbijstand onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap omdat deze voorschriften van het verdrag ook de Gemeenschapsvoorschriften zouden aantasten.
Indien er in de Gemeenschap geen voorschriften inzake administratieve samenwerking zouden zijn, zouden de voorschriften van het verdrag van toepassing zijn. Gemeenschapsvoorschriften inzake de onder het verdrag vallende gebieden, waaronder administratieve samenwerking, zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 4/2009 en de toepassing van de voorschriften van het verdrag tussen de lidstaten zou deze Gemeenschapsvoorschriften aantasten. De toepassing van Verordening (EG) nr. 4/2009 in de Gemeenschap, met inbegrip van de voorschriften inzake administratieve samenwerking, is gewaarborgd door een ontkoppelingsclausule (artikel 51, lid 4, van het verdrag). Een dergelijke clausule sluit niet uit dat het verdrag eventueel gevolgen kan hebben voor het Gemeenschapsrecht. Het feit dat in een akkoord een ontkoppelingsclausule is opgenomen, kan er integendeel op wijzen dat de Gemeenschapsvoorschriften wél zijn aangetast (zie advies 1/03 EHJ). Er moet ook worden opgemerkt dat het verdrag in zijn geheel tot doel heeft de effectieve inning van levensonderhoud te waarborgen; de voorschriften inzake administratieve samenwerking hebben alleen tot doel beslissingen inzake onderhoudsverplichtingen te verkrijgen en ten uitvoer te leggen. Bovendien kunnen de in Verordening (EG) nr. 4/2009 vastgestelde voorschriften inzake administratieve samenwerking van toepassing zijn op in derde landen gegeven beslissingen. De Commissie stelt daarom voor dat de Gemeenschap het verdrag helemaal alleen sluit.
Overeenkomstig artikel 62, lid 1, kunnen de verdragsluitende staten uiterlijk op het tijdstip van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding een of meer van de voorbehouden bedoeld in artikel 2, lid 2, artikel 20, lid 2, artikel 30, lid 8, artikel 44, lid 3, en artikel 55, lid 3, maken.
Voorgesteld wordt geen voorbehouden te maken. Het verdrag moet als zodanig van toepassing zijn en er zijn geen redenen om het toepassingsgebied conform artikel 2, lid 2, te beperken dan wel om de erkenning en tenuitvoerlegging conform artikel 20, lid 2, en artikel 30, lid 8, te beperken. De Commissie is ook van mening dat de centrale autoriteiten van de lidstaten bereid zouden moeten zijn om naast in de officiële taal van de aangezochte lidstaat ook in het Engels en het Frans te communiceren met de andere centrale autoriteiten. Bijgevolg is het niet nodig een voorbehoud in de zin van artikel 44, lid 3, te maken. Momenteel hoeft er niet te worden nagedacht over het in artikel 55, lid 3, neergelegde voorbehoud.
Artikel 63, lid 1, voorziet in de mogelijkheid de in artikel 2, lid 3, artikel 11, lid 1, onder g), artikel 16, lid 1, artikel 24, lid 1, artikel 30, lid 7, artikel 44, leden 1 en 2, artikel 59, lid 3, en artikel 61, lid 1, bedoelde verklaringen af te leggen. Alle verklaringen moeten door de Gemeenschap worden afgelegd aangezien wordt voorgesteld dat alleen de Gemeenschap partij wordt bij het verdrag.
Op grond van artikel 59, lid 3, kan de Europese Gemeenschap op het tijdstip van de ondertekening, aanvaarding, goedkeuring of toetreding verklaren dat zij de bevoegdheid uitoefent over alle door het verdrag beheerste aangelegenheden en dat de lidstaten die aan haar de desbetreffende bevoegdheden hebben overgedragen door het verdrag gebonden zullen zijn. De Commissie stelt voor een dergelijke verklaring af te leggen.
Het verdrag dient in de gehele Gemeenschap op uniforme wijze te worden toegepast. Voor belangrijke kwesties, zoals het toepassingsgebied, moet dit vereiste onverkort geldig zijn. Overeenkomstig artikel 2, lid 3, kan elke verdragsluitende staat verklaren dat hij de toepassing van het gehele verdrag of een deel ervan uitbreidt tot andere onderhoudsverplichtingen die voortvloeien uit familiebetrekkingen, bloedverwantschap, huwelijk of aanverwantschap, waaronder in het bijzonder verplichtingen jegens kwetsbare personen. Een dergelijke verklaring doet alleen verplichtingen ontstaan tussen twee verdragsluitende staten indien hun verklaringen betrekking hebben op dezelfde onderhoudsverplichtingen en dezelfde delen van het verdrag.
De Commissie stelt voor de toepassing van het gehele verdrag uit te breiden tot alle onderhoudsverplichtingen die voortvloeien uit familiebetrekkingen, bloedverwantschap, huwelijk of aanverwantschap, hetgeen zou betekenen dat het toepassingsgebied van het verdrag zou samenvallen met dat van Verordening (EG) nr. 4/2009. Verordening (EG) nr. 4/2009 heeft een ruim toepassingsgebied om de gelijke behandeling van alle onderhoudsgerechtigden te garanderen. Het feit dat onderhoudsvorderingen waarbij geen kinderen of echtgenoten zijn betrokken zeldzaam zijn, is een bijkomend argument om op alle onderhoudsvorderingen dezelfde regels toe te passen. Dat is ook een reden te meer om het toepassingsgebied van het verdrag uit te breiden. Bovendien worden beslissingen inzake onderhoudsverplichtingen door sommige lidstaten erkend en ten uitvoer gelegd op basis van het Verdrag van Den Haag van 2 oktober 1973 inzake de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen over onderhoudsverplichtingen, zonder dat zij de in artikel 26 van dat verdrag vastgestelde voorbehouden hebben gemaakt. Indien het toepassingsgebied niet wordt uitgebreid zoals voorgesteld, zou dat voor die lidstaten een achteruitgang betekenen in hun relaties met bepaalde derde landen.
De Gemeenschap moet zeker geen verklaring afleggen met betrekking tot het gebruik van een op het kind gerichte toetsing van de middelen, zoals bedoeld in artikel 16, lid 1. Het is ook duidelijk dat de in artikel 24, lid 1, bedoelde verklaring over een alternatieve procedure niet moet worden afgelegd omdat de Gemeenschap zich tijdens de onderhandelingen voorstandster heeft getoond van de in artikel 23 vastgestelde effectievere procedures voor verzoeken om erkenning en tenuitvoerlegging. Ook de indiening van verzoeken om erkenning en tenuitvoerlegging van een regeling inzake levensonderhoud moet niet worden beperkt in de in artikel 30, lid 7, bedoelde zin.
Een verklaring ten aanzien van niet-geünificeerde rechtsstelsels in de zin van artikel 61, lid 1, is niet noodzakelijk omdat het verdrag in elke lidstaat en in elke territoriale eenheid van toepassing moet zijn. In artikel 61, lid 3, is ook bepaald dat indien een staat geen verklaring aflegt uit hoofde van artikel 61, het verdrag van toepassing is op alle territoriale eenheden van die staat.
In bepaalde bijzondere omstandigheden waarin er objectieve en ernstige redenen voor een gedifferentieerde toepassing van het verdrag zijn, kunnen de lidstaten aangeven dat zij de positieve verklaringen van het verdrag wensen toe te passen.
Overeenkomstig artikel 11, lid 1, onder g), kan een verdragsluitende staat - behalve bij het in artikel 10, lid 1, onder a), en lid 2, onder a), bedoelde verzoek om erkenning dan wel erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing inzake levensonderhoud - in een verklaring preciseren welke aanvullende informatie of stukken door zijn centrale autoriteit kunnen worden gevraagd voor de behandeling van een verzoek dan wel door zijn gerechtelijke of administratieve autoriteiten voor het voeren van de nodige procedures. De Commissie zal geen bezwaar maken wanneer een lidstaat gebruik wenst te maken van de door dit artikel geboden mogelijkheid omdat aanvullende informatie in bepaalde gevallen nodig kan zijn met het oog op een doeltreffende toepassing van het verdrag.
Overeenkomstig artikel 44, lid 1, worden verzoeken en bijbehorende stukken opgesteld in de oorspronkelijke taal en gaan ze vergezeld van een vertaling in een officiële taal van de aangezochte staat of in een andere taal die de aangezochte staat in een verklaring heeft aangegeven te aanvaarden, tenzij de bevoegde autoriteit van die staat vrijstelling verleent van vertaling. Voorgesteld wordt de lidstaten toe te staan zelfs vertalingen te aanvaarden in andere talen dan hun officiële taal omdat het verdrag dan gemakkelijker zou kunnen worden toegepast.
Overeenkomstig artikel 44, lid 2, kan een verdragsluitende staat met meerdere officiële talen die op grond van zijn nationale recht stukken in een van die talen niet voor zijn gehele grondgebied kan aanvaarden, in een verklaring de taal vermelden waarin dergelijke stukken of vertalingen daarvan dienen te worden opgesteld voor indiening in de omschreven delen van zijn grondgebied. Voorgesteld wordt deze mogelijkheid toe te staan voor de lidstaten waar er meerdere talen zijn die slechts officieel zijn op een deel van het grondgebied (zoals België).
De lidstaten die van de door artikel 11, lid 1, onder g), artikel 44, lid 1, of artikel 44, lid 2, geboden mogelijkheid gebruik wensen te maken, moeten de Commissie daarvan in kennis stellen en moeten ook de inhoud van dergelijke verklaringen meedelen onder vermelding van objectieve en ernstige redenen. Indien een lidstaat later een op hem betrekking hebbende verklaring wenst te wijzigen of in te trekken, moet hij dat aan de Commissie meedelen, die de depositaris daarvan dan in kennis zal stellen.
Aangezien wordt voorgesteld dat alleen de Gemeenschap partij bij het verdrag wordt, moeten de lidstaten de Commissie de informatie over de aanwijzing van de centrale autoriteit of de centrale autoriteiten in de zin van artikel 4 meedelen samen met inlichtingen betreffende wetten, procedures en diensten in de zin van artikel 57. De Commissie zal deze informatie op het tijdstip van de sluiting van het verdrag meedelen aan het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht.
Voorgesteld wordt dat de lidstaten uiterlijk op 18 september 2010 alle informatie meedelen aan de Commissie. Dat is ook de uiterste termijn waarbinnen de informatie betreffende contactgegevens en talen in de zin van artikel 71 van Verordening (EG) nr. 4/2009 aan de Commissie moet worden meegedeeld.