Toelichting bij COM(2003)288 - Ondertekening van de overeenkomst voor wetenschappelijke en technologische samenwerking met Marokko

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. De Euro-mediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en het Koninkrijk Marokko, anderzijds, is op 1 maart 2000 in werking getreden. In artikel 47 van deze overeenkomst werd samenwerking op het gebied van wetenschap en technologie gezien als een gebied van bijzonder belang en met een bijzonder potentieel en werd de aanknoping van duurzame relaties tussen de wetenschappelijke gemeenschappen van beide partijen in het vooruitzicht gesteld.

2. In het kader van de tenuitvoerlegging van een ambitieuze internationale dimensie van de Europese onderzoekruimte (zie Mededeling van de Commissie COM/2001/346 definitief van 25/06/01, 'De internationale dimensie van de Europese onderzoekruimte'), heeft de Commissie de noodzaak onderstreept van een versteviging van haar betrekkingen op het vlak van wetenschap, technologie en innovatie met de mediterrane partnerlanden, ten einde de sociaal-economische vooruitgang in het gehele euro-mediterrane gebied te bevorderen.

3. De staatssecretaris voor wetenschappelijk onderzoek van het Koninkrijk Marokko heeft Commissielid Philippe Busquin op 28 mei 2002 een brief doen toekomen, waarin hij melding maakte van de door Marokko op OTO-gebied gemaakte vooruitgang en waarin hij, onder verwijzing naar de conclusies van de laatste vergadering van het Associatiecomité Marokko-EU, vroeg om onderhandelingen met de Gemeenschap over een overeenkomst voor wetenschappelijke en technologische samenwerking ter aanvulling en intensivering van de samenwerking die tot dusver tussen beide partners had plaatsgehad.

4. Dit verzoek is tijdens het bezoek van de met wetenschappelijk onderzoek belaste staatssecretaris, de heer Omar Fassi Fehri, op 27 juni 2002 aan Commissielid Philippe Busquin voorgelegd. Dit bezoek is gevolgd door een vergadering van deskundigen op 28 juni 2002 te Brussel, tijdens welke een bespreking is gewijd aan de deelname van Marokko aan het vijfde en het - komende - zesde kaderprogramma voor O&O, de mogelijkheid om de versterking van de onderzoekcapaciteiten te financieren en de uitvoering van een evaluatiestudie van het Marokkaanse nationale onderzoekstelsel, met de steun van het DG Onderzoek. Samenvattend blijkt dat de Gemeenschap er daadwerkelijk belang bij zou hebben gunstig te reageren op het verzoek van Marokko en dat een overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking een geschikt instrument zou zijn om de huidige samenwerkingsactiviteiten aan te vullen en op een internationaal en regionaal niveau te brengen.

5. Derhalve heeft het DG RTD op 14 november 2002 de procedure ingeleid om een mandaat te krijgen voor onderhandelingen over een overeenkomst voor wetenschappelijke en technologische samenwerking. Op 12 maart 2003 heeft de Commissie aan de Raad een aanbeveling voorgelegd inzake de goedkeuring van een onderhandelingsmandaat en op 14 april 2003 heeft de Raad het besluit goedgekeurd waarbij de Commissie werd gemachtigd om onderhandelingen te voeren over een overeenkomst voor wetenschappelijke en technologische samenwerking met het Koninkrijk Marokko.

6. Over de overeenkomst is onderhandeld overeenkomstig de richtsnoeren bij het besluit van de Raad van 14 april 2003. De onderhandelingen hebben geresulteerd in de aan deze mededeling gehechte ontwerp-overeenkomst en de bijlagen daarvan, die op 24 april 2003 door de gemachtigde vertegenwoordigers van beide partijen zijn geparafeerd.

7. De ontwerp-overeenkomst is gebaseerd op de beginselen van wederzijds profijt, wederkerigheid van mogelijke deelname aan programma's en activiteiten die elke partij uitvoert op de gebieden die onder de overeenkomst vallen, non-discriminatie, doeltreffende bescherming van de intellectuele eigendom en billijke verdeling van de intellectuele eigendomsrechten.

8. Gezien de bovenstaande overwegingen stelt de Commissie voor dat de Raad

- besluit dat de overeenkomst namens de Europese Gemeenschap wordt ondertekend

- en de voorzitter van de Raad machtigt de persoon aan te wijzen die bevoegd is om de overeenkomst namens de Gemeenschap te ondertekenen.