Toelichting bij COM(2004)537 - Voorstellen, namens de EG en de lidstaten, voor wijzigingen op de bijlagen I - III van het Protocol van 1998 inzake persistente organische verontreinigende stoffen bij het Verdrag van 1979 betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand en op de bijlagen A - C van het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Het Protocol van 1998 inzake persistente organische verontreinigende stoffen bij het Verdrag van 1979 betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand is op 23 oktober 2003 in werking getreden. Het doel van het protocol is het beheersen, terugdringen of elimineren van lozingen, emissies en verliezen van persistente organische verontreinigende stoffen die ten gevolge van hun grensoverschrijdende verplaatsing door de lucht over lange afstand aanzienlijke nadelige gevolgen hebben voor de volksgezondheid of het milieu. Het protocol noemt 16 stoffen in de bijlagen I, II en III met betrekking waartoe verbodsbepalingen of beperkingen aangaande productie en gebruik dan wel emissiebeheersings­maatregelen worden gehanteerd.

2. De Raad heeft op 17 februari 2004 een besluit over de sluiting van het protocol namens de Gemeenschap goedgekeurd. De akte van bekrachtiging door de Gemeenschap is op 30 april 2004 gedeponeerd.

3. Het Verdrag van Stockholm inzake persistente organische verontreinigende stoffen is op 17 mei 2004 in werking getreden. Doel van dit verdrag is volksgezondheid en milieu tegen persistente organische verontreinigende stoffen te beschermen. Het verdrag voorziet in een op het voorzorgsbeginsel gebaseerde kaderregeling voor de stopzetting van productie, gebruik, invoer en uitvoer van de eerste twaalf als prioritair aangemerkte persistente organische verontreinigende stoffen, het veilig hanteren en verwijderen van deze stoffen en het beëindigen of verminderen van onbedoelde emissies van bepaalde persistente organische verontreinigende stoffen.

4. De Commissie heeft in juni 2003 een voorstel gedaan voor een besluit van de Raad over de sluiting, namens de Gemeenschap, van genoemd verdrag. De Raad heeft overeenstemming over het voorstel bereikt maar heeft het besluit nog niet vastgesteld. Aangenomen wordt evenwel dat de Gemeenschap tegen eind 2004 partij bij het verdrag wordt.

5. Krachtens artikel 14 van het protocol mag elke partij wijzigingen op de bijlagen I, II of III van het protocol voorstellen door deze schriftelijk voor te leggen aan de uitvoerend secretaris van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties. De voorstellende partij moet dan de in Besluit 1998/2 van het uitvoerend orgaan gespecificeerde inlichtingen verstrekken. In het verdrag stipuleert artikel 8, lid 1, dat elke partij bij het Secretariaat een voorstel voor de opname van een chemische stof in bijlage A, B of C mag indienen. Het voorstel dient de in bijlage D genoemde informatie te bevatten. De procedure voor de goedkeuring van wijzigingen op de bijlagen wordt beschreven in artikel 14 van het protocol en artikel 22 van het verdrag.

6. Voorstellen tot wijziging van de bijlagen van het verdrag of het protocol mogen enkel worden gedaan namens de Gemeenschap en haar lidstaten, gezien de verplichting tot samenwerking en eenheid bij de internationale vertegenwoordiging van de Gemeenschap, zoals deze voortvloeit uit artikel 10 van het EG-Verdrag.

7. De bijlagen I en II van het protocol noemen momenteel drie persistente organische verontreinigende stoffen welke niet op de lijst van het Verdrag van Stockholm voorkomen. Deze doelbewust geproduceerde stoffen, chloordecon, hexabroombifenyl en hexachloorcyclohexaan (HCH, m.i.v. lindaan) voldoen aan de in bijlage D van het verdrag genoemde controlecriteria en zouden met het oog op de bescherming van menselijke gezondheid en milieu ook moeten worden toegevoegd aan bijlage A van het verdrag.

8. Op grond van de beschikbare wetenschappelijke informatie en evaluatieverslagen, en terdege rekening houdend met de in bijlage D van het verdrag en besluit 1998/2 van het uitvoerend orgaan neergelegde controlecriteria, kan men stellen dat hexachloorbutadieen, pentachloorbenzeen en polygechloreerde naftalenen karakteristieken van persistente organische verontreinigende stoffen vertonen. Hetzelfde geldt voor pentabroomdifenylether, met betrekking waartoe Noorwegen reeds een voorstel heeft ingediend met het doel deze stof in het protocol te laten opnemen, octabroomdifenylether en gechloreerde paraffines met een korte keten, welke alle zijn geëvalueerd uit hoofde van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad inzake de beoordeling en de beperking van de risico's van bestaande stoffen1 en waarvan de verkoop en het gebruik verboden of sterk beperkt zijn bij Richtlijn 76/769/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten2.

9. De productie, het in de handel brengen en het gebruik van deze stoffen zijn in de Gemeenschap reeds stopgezet of fors aan banden gelegd, maar het valt niet uit te sluiten dat deze in andere landen nog in productie of gebruik zijn. Gezien het potentieel van deze chemische stoffen om zich over lange afstanden door het milieu te verplaatsen, zijn de in nationaal of communautair verband getroffen maatregelen niet toereikend om een hoge mate van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu te waarborgen en zijn bredere internationale maatregelen noodzakelijk.

10. Bij het besluit van de Raad betreffende voorstellen om nieuwe stoffen in het protocol en in het verdrag op te nemen, gaat het om milieubescherming. Daarom is het passend dat dit besluit wordt gebaseerd op artikel 175, lid 1, juncto artikel 300, lid 2.

Het is derhalve passend, namens de Gemeenschap en de lidstaten die partij zijn bij het protocol en het verdrag, de opneming voor te stellen van hexachloorbutadieen, pentachloorbenzeen, polygechloreerde naftalenen, octabroomdifenylether en gechloreerde paraffines met een korte keten in de desbetreffende bijlagen van het protocol en het Verdrag van Stockholm. Bovendien moet worden voorgesteld pentabroomdifenylether, chloordecon, hexabroombifenyl en HCH, m.i.v. lindaan, toe te voegen aan bijlage A van het Verdrag van Stockholm.