Toelichting bij COM(2009)593 - Emissienormen voor nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen in het kader van de gemeenschappelijke geïntegreerde benadering om de CO2-emissies van lichte voertuigen te beperken

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Achtergrond van het voorstel

Motivering en doel van het voorstel



De interne markt is een gebied zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal moet worden gegarandeerd.

Het doel van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, dat namens de Europese Gemeenschap is goedgekeurd bij Besluit 94/69/EG van de Raad van 15 december 1993 betreffende de sluiting van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering[1], is de concentraties van broeikasgassen in de atmosfeer te stabiliseren op een niveau waarbij gevaarlijke antropogene effecten op het klimaatsysteem worden voorkomen. Om dit doel te verwezenlijken, mag het mondiale jaargemiddelde van de oppervlaktetemperatuur niet meer dan 2°C boven het pre-industriële niveau uitstijgen. Uit het vierde evaluatieverslag van het IPCC blijkt dat, als men dit doel wil bereiken, de mondiale emissies van broeikasgassen na 2020 niet verder mogen stijgen. De Europese Raad van maart 2007 heeft het vaste voornemen uitgesproken om de totale emissies van broeikasgassen door de Gemeenschap tegen 2020 te doen dalen met ten minste 20% ten opzichte van 1990 en met 30% mits de andere ontwikkelde landen zich verbinden tot een vergelijkbare emissiebeperking en de economisch meer gevorderde ontwikkelingslanden een bijdrage leveren die in verhouding staat tot hun capaciteiten. In december van vorig jaar is overeenstemming bereikt over het klimaat- en energiepakket, waardoor deze doelstellingen in wetgeving zijn vastgelegd. Beschikking 406/2009/EG voorziet in een gemiddelde vermindering met 10% in vergelijking met het niveau van 2005 in de sectoren die niet onder de EU-emissiehandelsregeling vallen, inclusief het vervoer over de weg. Een van de gevolgen van die verbintenis is dat alle lidstaten de emissies van het vervoer over de weg sterk zullen moeten terugdringen.

Lichte bedrijfsvoertuigen worden vooral gebruikt door ondernemingen, waaronder ook het mkb, en vertegenwoordigen ongeveer 12% van het voertuigenpark. De diensten die met lichte bedrijfsvoertuigen worden geleverd, zijn onmisbaar om te voorzien in de dagelijkse behoeften van de mensen. In tal van regio’s van de EU zorgt het vervoer over de weg voor veel werkgelegenheid en groei. Het gebruik van voertuigen heeft echter ook een grote invloed op de klimaatverandering. Het aandeel van lichte bedrijfsvoertuigen in het totaal aantal inschrijvingen van lichte voertuigen (auto’s en bedrijfsvoertuigen) is tussen 1995 en 2007 gestaag toegenomen. De gemiddelde daling van de CO2-emissies van lichte bedrijfsvoertuigen in de periode 2002-2007 bedroeg 0,4 tot 0,5% per jaar; deze zeer beperkte verbetering van de brandstofefficiëntie werd echter tenietgedaan door de toename van de vraag naar vervoer en de steeds groter wordende voertuigen. In de periode 1990-2007 zijn de emissies van broeikasgassen in de hele EU met ongeveer 9% gedaald; alle niet-vervoerssectoren lieten een daling optekenen, maar de CO2-emissies van het vervoer zijn met 29% gestegen. Ondanks grote verbeteringen van de motortechnologie, met name wat de brandstofefficiëntie en dus ook de CO2-emissies betreft, is de vraag naar vervoer en naar grotere voertuigen toegenomen en is te weinig vooruitgang geboekt om de algemene communautaire doelstelling van gemiddeld 120 g CO2/km voor nieuwe personenauto's te verwezenlijken.

Het doel van dit voorstel is de gemiddelde CO2-emissies van lichte bedrijfsvoertuigen te beperken tot 175 g CO2/km; deze maatregel wordt geleidelijk ingevoerd tussen 2014 en 2016. Dit voorstel maakt deel uit van de door de Commissie voorgestelde geïntegreerde benadering en draagt bij tot de vermindering van de CO2-emissies met 10 g per kilometer die noodzakelijk is om de communautaire doelstelling van 120 g CO2/km, zoals vastgesteld in mededeling COM(2007) 19, te halen.

Het is noodzakelijk communautaire doelstellingen voor nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen vast te stellen om te voorkomen dat de interne markt versnipperd raakt ten gevolge van uiteenlopende maatregelen op het niveau van de lidstaten. Communautaire doelstellingen bieden fabrikanten meer zekerheid bij de planning en meer flexibiliteit bij de naleving van de CO2-reductievereisten dan afzonderlijke nationale reductiedoelstellingen.

Bovendien is het noodzakelijk CO2-emissienormen vast te stellen voor nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen om te voorkomen dat een hiaat in de regelgeving ontstaat door bepaalde overlappingen tussen de inschrijvingen van personenauto’s en bedrijfsvoertuigen. Momenteel worden veel voertuigen die gehomologeerd zijn als personenauto ingeschreven als licht bedrijfsvoertuig, vaak omdat deze laatste categorie minder zwaar belast wordt of andere fiscale voordelen geniet. Hoewel de wetgeving inzake personenauto’s (en ook dit voorstel) gebaseerd zijn op de typegoedkeuring van de voertuigen (en niet op de inschrijving), houdt het gebrek aan regelgeving voor lichte bedrijfsvoertuigen het risico in dat de fabrikanten voor grotere personenauto’s een typegoedkeuring als licht bedrijfsvoertuig zouden aanvragen. Dit zou betekenen dat de CO2-emissienormen niet van toepassing zijn op deze voertuigen met hoge emissies.

Het doel van deze verordening is de auto-industrie te stimuleren om in nieuwe technologieën te investeren. De verordening moedigt actief eco-innovatie aan en houdt rekening met toekomstige technologische ontwikkelingen. Op die manier wordt de concurrentiekracht van de Europese industrie vergroot en worden meer jobs van hoge kwaliteit gecreëerd.

Algemene context



In 1995 heeft de Commissie voor het eerst een communautaire strategie vastgesteld om de CO2-emissies van auto’s terug te dringen. Deze strategie was gebaseerd op drie pijlers: vrijwillige verbintenissen van de auto-industrie om de emissies van personenauto’s te doen dalen, betere informatie voor de consumenten en het bevorderen van brandstofefficiënte auto's via fiscale maatregelen.

In de conclusies van de Raad (Milieu) van 10 oktober 2000 werd de Commissie verzocht onderzoek te doen naar maatregelen om de broeikasgasemissies van lichte bedrijfsvoertuigen terug te dringen. Op 7 februari 2007 heeft de Commissie twee parallelle mededelingen vastgesteld: een mededeling over de resultaten van de toetsing van de communautaire strategie om de CO2-uitstoot van personenauto’s en lichte bedrijfsvoertuigen te doen dalen en CARS 21, een mededeling over een concurrerend regelgevingskader voor de automobielindustrie voor de 21ste eeuw ("de mededelingen"). In deze mededelingen werd benadrukt dat de communautaire doelstelling om de gemiddelde emissies van het nieuwe wagenpark te doen dalen tot 120 g CO2/km in 2012 niet zou worden gehaald wanneer geen extra maatregelen werden genomen. Zo werd aangekondigd dat de Commissie een wetgevingskader zou voorstellen waarin de nadruk wordt gelegd op een verplichte vermindering van de CO2-emissies om de communautaire doelstelling te bereiken, namelijk door een beperking van de gemiddelde emissies van nieuwe auto’s tot 130 g CO2/km dankzij verbeteringen van de motortechnologie, en een verdere vermindering van 10 g CO2/km, of gelijkwaardig indien technisch noodzakelijk, dankzij andere technologische verbeteringen, zoals een verbetering van de brandstofefficiëntie van lichte bedrijfsvoertuigen.

In de mededelingen werd benadrukt dat het wetgevingskader waarin de gemiddelde emissies van nieuwe voertuigen worden vastgesteld ervoor moet zorgen dat de reductiedoelstellingen concurrentieneutraal, sociaal rechtvaardig en duurzaam zijn en dat ze billijk zijn ten aanzien van de diversiteit van de Europese autofabrikanten en niet leiden tot onrechtmatige concurrentieverstoring tussen de fabrikanten. Het wetgevingskader moet verenigbaar zijn met de totale emissiereductiedoelstellingen van de Gemeenschap.

In mei 2007 verklaarde de Raad (Concurrentievermogen) voorstander te zijn van 'een geïntegreerde benadering voor het beperken van de CO2-uitstoot van motorvoertuigen, zoals voorgesteld door de Commissie' en beklemtoonde hij 'dat alle spelers moeten bijdragen tot het beperken van klimaatonvriendelijke emissies'[2].

Op 28 juni 2007 heeft de Raad de Commissie verzocht een voorstel in te dienen over de verbetering van het brandstofrendement van lichte bedrijfsvoertuigen[3].

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied



Richtlijn 2004/3/EG[4] tot wijziging van de Richtlijnen 70/156/EEG en 80/1268/EEG van de Raad wat betreft de meting van de emissie van kooldioxide en het brandstofverbruik van voertuigen van categorie N1.

Samenhang met andere beleidsgebieden van de EU



Het voorstel ligt in de lijn van de drie pijlers van de Lissabonstrategie, aangezien strengere eisen inzake CO2-emissies en brandstofefficiëntie de ontwikkeling en toepassing van nieuwe milieutechnologieën stimuleren. Deze technologieën kunnen op hun beurt leiden tot de uitvoer van technologie en voertuigen met hoge toegevoegde waarde naar ontluikende markten waar olie schaars is, en tot het scheppen van hooggekwalificeerde banen in Europa.

Omdat het voorstel bijdraagt tot duurzamere mobiliteit, spoort het ook met de nieuwe strategie voor duurzame ontwikkeling die in juni 2006 door de Raad is goedgekeurd. Als het vervoer duurzamer wordt, wordt het ook gemakkelijker om andere doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling te verwezenlijken. Vooral tussen vervoer, klimaatverandering, volksgezondheid, behoud van natuurlijke hulpbronnen en energiegebruik is er een duidelijke link.

De doelstellingen van het voorstel dragen ook bij tot de verwezenlijking van het communautaire streven om de broeikasgasemissies tegen 2020 met minstens 20% te doen dalen, aangezien vervoer een belangrijk aandeel vertegenwoordigt van de emissies van de economische sectoren die niet in de EU-emissiehandelsregeling zijn opgenomen. Het voorstel is ook verenigbaar en complementair met Verordening (EG) nr. 443/2009 tot vaststelling van CO2-emissienormen voor nieuwe personenauto's.

Dit voorstel bevat concrete maatregelen om de doelstellingen te verwezenlijken en versterkt de leidinggevende positie van de EU op het gebied van klimaatverandering in de aanloop naar de klimaatconferentie van de Verenigde Naties in Kopenhagen in december 2009.

1.

Raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



Raadpleging van belanghebbende partijen



Wijze van raadpleging, belangrijkste geraadpleegde sectoren en algemeen profiel van de respondenten



De raadpleging van belanghebbenden bestond uit een raadpleging via internet en twee vergaderingen met belanghebbenden.

- Tussen mei en juli 2007 is een openbare raadpleging via internet gehouden die tot doel had de mening van alle belanghebbenden en van het publiek over de uitvoering van de herziene strategie voor de verlaging van de CO2-emissies van lichte voertuigen te verzamelen. Er werd ook gepeild naar de mening over maatregelen ter vermindering van de emissies van lichte bedrijfsvoertuigen. De meeste reacties op de raadpleging zijn beschikbaar op:ec.europa.eu/reducing_co2_emissions_from_cars

- Ter aanvulling van de raadpleging via internet heeft de Commissie op 2 september 2008 en 9 maart 2009 twee vergaderingen met belanghebbenden georganiseerd. Tijdens deze vergaderingen kregen belanghebbenden die rechtstreeks betrokken waren bij de geplande wetgeving (de auto-industrie, toeleveranciers, milieu-ngo’s, sociale partners en de lidstaten) de kans om hun standpunten uiteen te zetten. Bijlagen II en III bij de effectbeoordeling bij het voorstel bevatten samenvattingen van beide vergaderingen.

Bovendien is een externe studie uitgevoerd naar mogelijke regelgevingsstrategieën om de CO2-emissies van lichte voertuigen te doen dalen, en is een studie opgesteld die bestaat uit twee rapporten: Assessment of options for the legislation on CO 2 emissions from light commercial vehicles[5] en Assessment with respect to long term CO 2 emission targets for passenger cars and van s[6]. De studie maakte deel uit van het project Impacts of regulatory options to reduce CO2 emissions from cars, in particular on car manufacturers, onder kaderovereenkomst ENV.C.5/FRA/2006/0071 (Verzoek om dienstverlening ENV C5/GK/ak/D(2007)17850). De analyse van alternatieve beleidsopties is gebaseerd op de resultaten van deze studie.

Bij de beoordeling van de mogelijke opties om regelgeving inzake CO2-emissies van lichte bedrijfsvoertuigen vast te stellen, is rekening gehouden met de inbreng van belanghebbenden, met name wat het ontwerp van de regelgeving, mogelijke ongewenste effecten, de gevolgen voor de concurrentie op de automarkten, het mondiale industriële concurrentievermogen en de gevolgen voor het milieu betreft. Er werd een beroep gedaan op externe deskundigheid om de diverse beschikbare opties te beoordelen, inclusief aspecten die tijdens het raadplegingsproces aan de orde zijn gesteld (de externe contractant heeft de openbare hoorzittingen bijgewoond).

Samenvatting van de reacties en hoe daarmee rekening is gehouden



Bij de opstelling van de voorgestelde regeling is rekening gehouden met de informatie die tijdens de raadpleging van de belanghebbenden is verzameld. Bijzonderheden over de wijze waarop dit is gedaan, zijn uiteengezet in de effectbeoordeling bij dit voorstel.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid



Betrokken wetenschaps- en kennisgebieden



Deskundigheid van de auto-industrie, inclusief de autofabrikanten en (2) deskundigheid van externe consultants in het opstellen van modellen.

Gebruikte methode



Modellering met behulp van formele wiskundige modellen en berekeningen op basis van statistische gegevens.

Belangrijkste geraadpleegde organisaties en deskundigen



Overheidsinstanties, brancheorganisaties, handelsorganisaties, milieuverenigingen, consumentenverenigingen en externe consultants.

Samenvatting van de ingewonnen en benutte adviezen



Het advies van de externe consultant is gebruikt om te beoordelen welke gevolgen verbonden zijn aan de verschillende beleidsopties die zijn voorgesteld om de doelen van het voorstel te verwezenlijken. Deze opties en hun gevolgen zijn beschreven in de effectbeoordeling bij dit voorstel.

Wijze waarop het deskundigenadvies beschikbaar is gemaakt voor het publiek



De studie ter ondersteuning van de effectbeoordeling zal, samen met verslagen van eerdere met dit onderwerp verband houdende werkzaamheden, worden gepubliceerd op de volgende website:

ec.europa.eu/environment/co2/co2_studies

Effectbeoordeling



Bij de effectbeoordeling zijn vijf belangrijke opties bestudeerd:

De eerste twee opties hadden betrekking op het opstellen van een lineair verband dat de maximale CO2-emissies van een voertuig weergeeft als een functie van zijn 'praktisch nut' (massa), zodat nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen in (1) 2012 en (2) 2013-2015 gemiddeld niet meer dan 175 g CO2/km uitstoten.

De twee volgende opties gingen uit van dezelfde doelstelling (175 g CO2/km) en dezelfde perioden (respectievelijk 2012 en 2013-2015), maar waren gebaseerd op een lineaire curve die de maximale CO2-emissies weergeeft als een functie van een andere 'nutsparameter', namelijk het totale voertuigoppervlak.

De vijfde en laatste optie was de fabrikanten te verplichten om, met de situatie van 2007 als uitgangspunt, de emissies met een bepaald percentage terug te dringen zodat in 2012-2015 de doelstelling van 175 g CO2/km wordt bereikt.

In de effectbeoordeling zijn diverse flexibiliteitsmechanismen, zoals wagenparkgemiddelden en groepering, en handhavingsmechanismen in overweging genomen. Behalve deze vijf beleidsopties zijn ook verschillende niveaus voor de langetermijndoelstelling voor het jaar 2020 onderzocht, variërende van 160 tot 125 g CO2/km.

De mogelijke economische, sociale en milieugevolgen zijn in detail onderzocht. De gedetailleerde beoordeling van de opties is opgenomen in de effectbeoordeling bij het voorstel, die kan worden geraadpleegd op de volgende website:

ec.europa.eu/environment/co2/co2_home

Samenvatting van de voorgestelde maatregel



Dit voorstel is een vervolg op de communautaire strategie ter vermindering van de CO2-emissies van lichte voertuigen en vormt een aanvulling op Verordening (EG) nr. 443/2009 (de verordening waarbij CO2-emissienormen voor nieuwe personenauto’s zijn vastgesteld). Het doel van het voorstel is het effect van lichte voertuigen op het klimaat te beperken door erop toe te zien dat de gemiddelde specifieke emissie van nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen die in de Gemeenschap worden ingeschreven niet meer dan 175 g CO2/km bedraagt. Deze doelstelling wordt geleidelijk ingevoerd vanaf 1 januari 2014, en vanaf 2016 moet de volledige vloot lichte bedrijfsvoertuigen eraan voldoen.

De datum waarop de CO2-emissienorm voor lichte bedrijfswagens van kracht wordt, spoort met de timing van het door de Commissie aangenomen voorstel voor een verordening waarbij soortgelijke normen voor personenauto's worden vastgesteld met ingang van 2012. Bijgevolg wordt de norm voor lichte bedrijfsvoertuigen wellicht vanaf 2014 van kracht. In Verordening (EG) nr. 443/2009 is een langetermijndoelstelling van 95 g/km vanaf 2020 vastgesteld, en in dit voorstel wordt voor lichte bedrijfsvoertuigen een doelstelling van 135 g/km vanaf 2020 vastgesteld, voor zover de haalbaarheid daarvan is bevestigd op basis van geactualiseerde resultaten van de effectbeoordeling.

Belangrijkste aspecten van het voorstel:

- Het voorstel is van toepassing op lichte bedrijfsvoertuigen van categorie N1, met een referentiemassa van hoogstens 2 610 kg, en op voertuigen waartoe de typegoedkeuring is uitgebreid overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 715/2007. Voertuigen van de categorieën N2 en M2 met een referentiemassa die hoger is dan hierboven aangegeven, worden voor monitoringdoeleinden in het voorstel meegenomen; tijdens de evaluatie van de verordening zal worden bepaald of ze in de volledig in de regeling worden opgenomen.

- In het voorstel worden doelstellingen voor de specifieke CO2-emissies van nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen in de Gemeenschap vastgesteld op basis van de massa van de voertuigen. Deze doelstellingen hebben betrekking op de gemiddelde specifieke CO2-emissies in g/km voor nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen, ongeacht van welke fabrikant, die in elk kalenderjaar in de EU worden ingeschreven. De fabrikanten mogen een groep vormen om deze doelstellingen te halen. Om te kunnen vaststellen of de doelstellingen zijn gehaald, worden dergelijke groepen van twee of meer fabrikanten als één fabrikant beschouwd.

- Het voorstel bevat stimulansen om lichte bedrijfsvoertuigen met lage emissies snel op de markt te brengen; aan deze voertuigen wordt tijdelijk een superkrediet toegekend.

- Het voorstel bevat bepalingen ter bevordering van eco-innovaties (d.w.z. CO2-beperkende technologieën waarmee geen rekening wordt gehouden tijdens de testcyclus voor het meten van CO2-emissies). Zo mag tot 7 g/km worden afgetrokken van het gemiddelde van de specifieke CO2-emissies van een fabrikant voor innoverende technologieën die tot een vermindering van de emissies leiden, op basis van onafhankelijk gecontroleerde gegevens.

- De lidstaten moeten gegevens verzamelen over de nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen die op hun grondgebied worden ingeschreven en moeten deze gegevens aan de Commissie meedelen, zodat deze kan beoordelen of de doelstellingen zijn gehaald.

- Als een fabrikant zijn doelstelling niet haalt, moet hij een bijdrage voor overtollige emissies betalen. De bijdrage wordt berekend door het aantal g CO2/km waarmee de fabrikant zijn doelstelling heeft overschreden te vermenigvuldigen met het aantal nieuw ingeschreven voertuigen van die fabrikant en met de bijdrage voor overtollige emissies, berekend als een functie van het jaar en de mate waarin de doelstelling is overschreden.

- Het voorstel bevat alternatieve emissiereductiedoelstellingen voor fabrikanten waarvan jaarlijks minder dan 22 000 voertuigen in de EU worden ingeschreven.

- De doelstellingen in de verordening zijn vastgesteld op basis van de beste beschikbare kennis, met name wat de waarschijnlijke autonome gewichtstoename van het wagenpark van nu tot 2014 betreft.

2.

Juridische elementen van het voorstel



Rechtsgrondslag



De passende rechtsgrondslag is artikel 175 van het EG-Verdrag omdat dit voorstel in de eerste plaats tot doel heeft een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid en het milieu te garanderen door de gemiddelde CO2-emissies van lichte bedrijfsvoertuigen terug te dringen.

Subsidiariteitsbeginsel



Het subsidiariteitsbeginsel is van toepassing voor zover het voorstel geen gebieden bestrijkt die onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap vallen.

De doelstellingen van het voorstel kunnen om de volgende redenen niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt:

Gezien de noodzaak om hinderpalen voor de werking van de interne markt te vermijden, het grensoverschrijdende karakter van klimaatverandering en de mogelijke verschillen tussen de nationale gemiddelden van de CO2-emissies van nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen, zijn de lidstaten niet in staat nationale maatregelen ten uitvoer te leggen die garanderen dat het EU-gemiddelde van 175 g CO2/km wordt gehaald.

De doelstellingen van het voorstel kunnen om de volgende redenen beter door een optreden van de Gemeenschap worden verwezenlijkt:

Een geharmoniseerde aanpak om het effect van lichte bedrijfsvoertuigen op de klimaatverandering terug te dringen, kan het beste worden bereikt door het aannemen van wetgeving op Gemeenschapsniveau. Door de doelstellingen voor de CO2-emissies van deze voertuigen op communautair niveau vast te stellen, wordt versnippering van de interne markt voorkomen en wordt de fabrikanten meer flexibiliteit geboden doordat zij de vereiste CO2-reducties over het hele communautaire wagenpark van nieuwe voertuigen kunnen spreiden in plaats van specifieke, op nationale reductiedoelstellingen afgestemde strategieën te ontwikkelen.

Het voorstel heeft alleen betrekking op de vaststelling van een doelstelling van gemiddeld 175 g CO2/km voor alle nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen; het staat de lidstaten vrij aanvullende maatregelen vast te stellen (zoals fiscale stimulansen) om de algemene doelstelling, namelijk het terugdringen van de CO2-emissies van wegvoertuigen, te verwezenlijken.

Het voorstel is derhalve in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.

Evenredigheidsbeginsel



Het voorstel is om de volgende redenen in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel:

Het gaat niet verder dan wat nodig is om de goede werking van de interne markt en tegelijk een hoog niveau van milieubescherming te garanderen.

Het voorstel is evenredig met de algemene Kyotodoelstellingen van de EU; in het voorstel worden doelstellingen vastgesteld die concurrentieneutraal, sociaal rechtvaardig en duurzaam zijn, die billijk zijn ten aanzien van de diversiteit van de Europese autofabrikanten en die ongerechtvaardigde verstoringen van de concurrentie tussen fabrikanten voorkomen.

Het voorstel voorziet in de tenuitvoerlegging van een monitoringregeling die sterk gelijkt op die welke reeds door de lidstaten wordt toegepast voor personenauto’s en welke bewezen heeft zeer efficiënt te zijn voor het volgen van de tenuitvoerlegging van de strategie voor CO2-emissies van auto's.

Keuze van instrumenten:



Voorgesteld instrument: Verordening.

Andere instrumenten zouden om de volgende redenen ongeschikt zijn:

De verordening wordt voorgesteld op basis van een grondige analyse van de opties die voorhanden zijn om vooruitgang te boeken bij het terugdringen van de gemiddelde specifieke emissies van lichte bedrijfsvoertuigen in de EU. Er is al een instrument van dit type vastgesteld voor personenauto’s en met het oog op de coherentie van het wetgevingskader voor de tenuitvoerlegging van de geïntegreerde benadering is het dan ook passend hetzelfde instrument te gebruiken voor lichte bedrijfsvoertuigen.

Het geschikte wetgevingsinstrument is een verordening omdat deze de nodige garanties voor naleving biedt en niet in nationale wetgeving hoeft te worden omgezet. De communautaire doelstelling geldt voor de Gemeenschap in haar geheel. Het is dan ook noodzakelijk te garanderen dat een uniforme aanpak wordt gevolgd in alle lidstaten. Een geharmoniseerde aanpak is voorts ook noodzakelijk om te vermijden dat concurrentieverstoringen ontstaan die gevolgen hebben voor de interne markt.

3.

Gevolgen voor de begroting



De voorgestelde verordening wordt samen met Verordening (EG) nr. 443/2009 inzake CO2-emissies van personenauto's ten uitvoer gelegd omdat beide verordeningen veel punten gemeen hebben, zoals bijvoorbeeld de monitoring van de naleving van de CO2-reductiedoelstellingen van de fabrikanten en, indien nodig, het beheer van de bijdragen voor overtollige emissies waarin de wetgeving voorziet. Aangezien de markt voor lichte bedrijfsvoertuigen kleiner is dan die voor personenauto’s worden de uitgaven die reeds waren gepland in het kader van het programma LIFE+ voldoende geacht. Er hoeven dus geen aanvullende financiële middelen te worden vrijgemaakt voor dit nieuwe voorstel inzake CO2-emissies van lichte voertuigen.

Intrekking van bestaande wetgeving



De vaststelling van het voorstel leidt niet tot de intrekking van bestaande wetgeving.

4.

Aanvullende informatie



Evaluatie-/herzienings-/vervalbepaling



Het voorstel bevat een evaluatiebepaling.

Europese Economische Ruimte



De voorgestelde maatregel betreft een onderwerp dat onder de EER-overeenkomst valt en moet daarom worden uitgebreid tot de Europese Economische Ruimte.