Toelichting bij COM(2005)507 - Verbetering van de meeneembaarheid van aanvullende pensioenrechten - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2005)507 - Verbetering van de meeneembaarheid van aanvullende pensioenrechten. |
---|---|
bron | COM(2005)507 |
datum | 20-10-2005 |
·
Motivering en doel van het voorstel
De herziene strategie van Lissabon 1 en de Sociale Agenda 2 onderstrepen het belang van mobiliteit voor het verbeteren van het aanpassingsvermogen van werknemers en ondernemingen en van de flexibiliteit van de arbeidsmarkten. Gezien het toenemende belang van de aanvullende pensioenregelingen voor de dekking van het ouderdomsrisico wordt het ook steeds belangrijker eventuele obstakels voor mobiliteit die uit die regelingen voortvloeien, te beperken. In het Lissabon-actieplan heeft de Commissie aangekondigd wetgeving op dit terrein te willen voorstellen.
Het doel van dit voorstel is de belemmeringen van zowel het vrije verkeer tussen lidstaten als van de mobiliteit binnen een lidstaat als gevolg van bepaalde bepalingen van de aanvullende pensioenregelingen te beperken. Deze belemmeringen betreffen de voorwaarden voor het verwerven van pensioenrechten, de voorwaarden voor het behouden van slapende pensioenrechten, en de overdraagbaarheid van verworven rechten. Verder is het voorstel gericht op verbetering van de informatievoorziening aan werknemers betreffende de gevolgen van mobiliteit voor aanvullende pensioenrechten.
·
Algemene context
De stelsels van sociale bescherming van de lidstaten moeten het hoofd bieden aan het probleem van de vergrijzing. De in de meeste lidstaten ingevoerde of geplande hervormingen gaan in de richting van een grotere rol voor aanvullende pensioenregelingen, waarvan de ontwikkeling overigens actief bevorderd wordt door bepaalde lidstaten.
Het wordt daarom noodzakelijk te waarborgen dat de regels voor het organiseren van deze regelingen de mobiliteit van werknemers niet belemmeren doordat zij de mobiele werknemer minder kansen bieden om voldoende pensioenrechten op te bouwen tegen het einde van hun beroepsleven, waardoor de flexibiliteit en de effectiviteit van de arbeidsmarkt nadelig beïnvloed zouden worden. De beslissing van een individu om al of niet van werkkring te veranderen kan door veel factoren beïnvloed worden, maar het is wel duidelijk dat het vooruitzicht een aanzienlijk deel van de aanvullende pensioenrechten te verliezen het enthousiasme voor verandering niet zal stimuleren.
Dit voorstel is het eindresultaat van meerdere jaren overleg op Europees niveau over de noodzaak en de meest geschikte aanpak van de verbetering van de organisatie van de aanvullende pensioenregelingen, met het oog op het vergemakkelijken van de mobiliteit van werknemers.
·
Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied
Het ontbreken van een gemeenschappelijk regelgevend kader inzake de meeneembaarheid van aanvullende pensioenrechten blijft een belemmering van het vrije verkeer van werknemers en van de beroepsmobiliteit in het algemeen, ook binnen de grenzen van de lidstaten.
Een eerste stap ter verwijdering van deze belemmeringen is gezet met Richtlijn 1998/49/EG 3 , die met name gericht is op het garanderen van het recht op gelijke behandeling van personen die zich van het ene naar het andere land begeven.
·
Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de Unie
De recente Mededeling van de Commissie aan de Raad van het voorjaar van 2005 4 en de geïntegreerde richtsnoeren 5 onderstrepen het grote belang van beleid dat het reactievermogen van de arbeidsmarkten verbetert door met name de beroeps- en geografische mobiliteit te bevorderen. Tegen het einde van 2005 zal de Commissie een actieplan betreffende legale migratie goedkeuren dat eveneens initiatieven in die zin zal omvatten.
2)
Inhoudsopgave
·
Raadpleging van belanghebbende partijen
Gebruikte methoden van raadpleging, voornaamste benaderde sectoren en algemeen profiel van de respondenten
De Commissie heeft de sociale partners tweemaal geraadpleegd. De eerste raadpleging had betrekking op het nut en de mogelijke richting van een communautaire actie betreffende de meeneembaarheid van arbeidspensioenrechten 6 . De reacties van de sociale partners waren over het algemeen positief. De Commissie heeft daarom een tweede ronde van raadpleging van de Europese sociale partners gehouden 7 over de mogelijke inhoud van een communautaire actie. Bij deze raadpleging is gebleken dat de sociale partners uiteenlopende voorstellingen hadden met betrekking tot het onderwerp van deze actie en de te gebruiken instrumenten. Zij zijn dan ook geen onderhandelingen met het oog op een autonoom akkoord begonnen.
Sinds de oprichting ervan in 2001 was het Comité voor aanvullende pensioenen 8 (hierna 'Pensioenforum') nauw betrokken bij het onderzoek van de belemmeringen van de mobiliteit die voortvloeien uit de regels voor aanvullende pensioenregelingen. het Pensioenforum bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten, van de sociale partners, van de pensioenfondsen en van andere instellingen die op dit terrein werkzaam zijn.
Samenvatting van de ontvangen reacties en van de wijze waarop daarmee rekening is gehouden
De reacties die zijn ontvangen van de kant van de leden van het Pensioenforum, waaronder vertegenwoordigers van de lidstaten en van sociale partners, zijn verwerkt in de effectbeoordeling die bij dit voorstel is gevoegd.
·
Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid
Het was niet noodzakelijk een beroep te doen op externe deskundigheid.
·
Effectbeoordeling
Hoewel dit voorstel geen deel uitmaakt van het werkprogramma van de Commissie, en een effectbeoordeling dus formeel gezien niet noodzakelijk was, waren de diensten van de Commissie van mening dat het met het oog op betere wetgeving en meer transparantie zinvol was de verschillende opties inzake mogelijke maatregelen op dit terrein, en de gevolgen daarvan in termen van kosten en baten, te onderzoeken.
3)
·
Samenvatting van de voorgestelde maatregel
Dit voorstel behelst gemeenschappelijke beginselen die de uitoefening van het recht op vrij verkeer, een van de fundamentele vrijheden van de Gemeenschap, moeten vergemakkelijken, alsmede het functioneren van de interne markt. Deze beginselen sluiten aan bij de aanpassingen van de aanvullende pensioensystemen die al gaande zijn in de lidstaten.
De mobiliteit van de werkenden, zowel binnen een lidstaat als tussen verschillende lidstaten, is een essentieel element voor het goed functioneren van de Europese arbeidsmarkt en vormt een integrerend onderdeel van de in de strategie van Lissabon aangekondigde doelstellingen betreffende het stimuleren van werkgelegenheid en economische groei. Het gaat er dus niet alleen om de mobiliteit van de ene naar de andere lidstaat te verbeteren, maar ook de beroepsmobiliteit binnen een land. Bepaalde regels voor aanvullende pensioenregelingen, met name wat het opbouwen van rechten betreft, belemmeren deze interne mobiliteit. Dit creëert met name een obstakel voor de ontwikkeling van ondernemingen uit een andere lidstaat, vanwege de problemen bij het vinden van gekwalificeerd personeel (dit personeel wordt in ondernemingen 'vastgehouden' door de regels van de aanvullende pensioenregelingen). Deze richtlijn is dan ook gericht op de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten op dit terrein teneinde de concurrentievoorwaarden op de Europese arbeidsmarkt te verbeteren.
·Juridische grondslag
De juridische grondslagen van dit voorstel zijn de artikelen 42 en 94 van het EG-Verdrag. Artikel 42 was ook al de juridische grondslag voor Richtlijn 1998/49/EG. Artikel 94 van het EG-Verdrag is een passende grondslag omdat een echte verbetering van de meeneembaarheid van aanvullende pensioenrechten niet mogelijk is zonder een verbetering van de beroepsmobiliteit in het algemeen, ook binnen de lidstaten. Een betere algemene beroepsmobiliteit is overigens ook noodzakelijk om een goede werking van de gemeenschappelijke markt mogelijk te maken, op basis van een flexibel arbeidspotentieel dat niet in zijn bewegingen wordt belemmerd door de toepassing van bepaalde regels voor aanvullende pensioenregelingen, zoals bijvoorbeeld regels die werknemers verplichten om een langere periode bij dezelfde werkgever te blijven voordat zij rechten beginnen te verwerven.
·
Subsidiariteitsbeginsel
Het subsidiariteitsbeginsel is van toepassing, aangezien het voorstel een terrein betreft dat niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap valt.
De doelstellingen van het voorstel kunnen niet in voldoende mate door de lidstaten worden verwezenlijkt, om de volgende redenen.
De arbeidsmarkten houden niet op bij de grenzen van de lidstaten, het is daarom zinvol om op communautair niveau een maatregel te nemen om deze markten flexibeler en doelmatiger te maken, door bepaalde uit beroepspensioenregelingen voortvloeiende belemmeringen van de mobiliteit van de werkenden weg te nemen.
De doelstellingen van het voorstel kunnen beter worden verwezenlijkt door een actie van de Gemeenschap, om de volgende redenen.
De verschillende richtsnoeren en aanbevelingen die de Europese instellingen in de afgelopen tien jaar geformuleerd hebben, hebben niet geleid tot een wezenlijke onderlinge aanpassing van de nationale wetgevingen en de verschillen dreigen integendeel nog groter te worden in een Unie met 25 lidstaten.
De actuele en toekomstige context van de ontwikkeling op Europees niveau van de pensioenstelsels maakt het noodzakelijk om nu al een communautair instrument goed te keuren: enerzijds beschikt de Unie sinds 2003 over een juridisch kader dat een grensoverschrijdend beheer van aanvullende pensioenregelingen stimuleert, en anderzijds is het duidelijk dat deze regelingen een dynamische ontwikkeling zullen doormaken, zoals ook blijkt uit een onlangs door het Comité sociale bescherming en de Commissie verrichte studie betreffende de toekomst van de aanvullende beroepspensioenregelingen. Dit is dus het juiste moment om gemeenschappelijke referenties te verstrekken.
Het voorstel is dus in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.
·
Evenredigheidsbeginsel
Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, om de volgende redenen
De keuze van het instrument en de modaliteiten ervan beantwoorden aan de eisen van evenredigheidsbeginsel: er is gekozen voor een richtlijn en niet voor een verordening, teneinde rekening te houden met de verschillen tussen de organisatie van de stelsels van aanvullende pensioenen in de lidstaten, terwijl tegelijkertijd een algemeen kader wordt vastgesteld dat de door de lidstaten te verwezenlijken doelstellingen aangeeft zonder in detail aan te geven door welke maatregelen dat dient te gebeuren.
Tenslotte zijn de voorgestelde bepalingen zorgvuldig afgestemd op de absoluut noodzakelijke minimumeisen, rekening houdende, dankzij de effectbeoordeling, met de mogelijke repercussies op de bestaande nationale systemen; zij voorzien bovendien in ruime termijnen voor de omzetting van bepaalde bepalingen van deze richtlijn.
·
Keuze van instrumenten
Voorgesteld instrument: richtlijn.
Andere instrumenten zouden niet geschikt zijn, om de volgende redenen.
Een minder dwingend instrument, zoals bijvoorbeeld een gedragscode, zou hoogstwaarschijnlijk niet tot het gewenste resultaat leiden, gezien het feit dat de discussies die al sinds meer dan 15 jaar op Europees niveau gevoerd worden geen dergelijk initiatief op vrijwillige basis hebben opgeleverd. Bovendien worden veel van de elementen waarop de aanvullende pensioenregelingen gebaseerd zijn, gereglementeerd door de wetgevingen van de lidstaten.
Een dwingender instrument, zoals bijvoorbeeld een verordening, zou niet de nodige flexibiliteit bieden om rekening te kunnen houden met de grote verscheidenheid van aanvullende pensioenregelingen en het vaak vrijwillige karakter daarvan.
4)
Het voorstel heeft dus geen effect op de begroting van de Gemeenschap.
5)
·
Concordantietabel
De lidstaten moeten de Commissie de tekst van de nationale bepalingen ter omzetting van de richtlijn meedelen, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.
·
Europese Economische Ruimte
Dit wetsvoorstel betreft een terrein dat onder de EER-overeenkomst valt en moet daarom worden uitgebreid tot de Europese Economische Ruimte.
·Gedetailleerde toelichting op het voorstel, per hoofdstuk of per artikel
Onderwerp (artikel 1)
Artikel 1 noemt de onder 1.2 genoemde doelstellingen en vat deze samen.
Werkingssfeer (artikel 2)
Met het oog op coherentie met Richtlijn 98/49/EG is de werkingssfeer van de voorgestelde richtlijn identiek aan die van eerstgenoemde richtlijn. Het voorstel heeft dus betrekking op alle aanvullende pensioenregelingen (zoals gedefinieerd in artikel 3), met uitzondering van regelingen die onder Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 (als gewijzigd) vallen.
Definities (artikel 3)
Gezien de grote verschillen tussen de aanvullende pensioenregelingen in de lidstaten is het noodzakelijk bepaalde in dit voorstel gebruikte termen te definiëren.
De paragrafen a) ("aanvullend pensioen"), b) ("aanvullende pensioenregeling") en d) ("pensioenrechten") bevatten definities die identiek zijn aan de definities die gebruikt worden voor de doeleinden van Richtlijn 98/49/EG teneinde de coherentie met de werkingssfeer daarvan te verzekeren.
De term 'meeneembaarheid' zoals gebruikt in dit voorstel doelt op de mogelijkheid voor een vertrekkende werknemer om rechten op aanvullend pensioen te verwerven en te behouden.
Voorwaarden voor verwerving (Artikel 4)
Met het oog op het verkleinen van de negatieve effecten van de voorwaarden voor het verwerven van rechten op een aanvullend pensioen op de uitoefening van het recht op vrij verkeer voorziet de voorgestelde richtlijn in de volgende versoepelingen:
- Een werknemer die nog geen rechten heeft opgebouwd in het kader van een aanvullende pensioenregeling, maar al wel bijdragen heeft betaald, mag die niet verliezen. Daartoe dient het totale bedrag van de bijdragen terugbetaald of overgedragen te worden.
- De eis van een minimumleeftijd benadeelt mobiele jonge werknemers als zij, door te vertrekken voordat zij die minimumleeftijd bereikt hebben, hun pensioenrechten voor de al gewerkte periode verliezen. Werknemers moeten uiterlijk vanaf de leeftijd van 21 jaar aanvullende pensioenrechten beginnen te verwerven.
- De wachttijd gedurende welke de werknemer nog niet aan de regeling kan deelnemen, dient verkort te worden. Deze periode zou niet langer mogen zijn dan een jaar (behalve als de minimumleeftijd nog niet bereikt is). Zo behouden de regelingen de mogelijkheid de wachttijd aan de proeftijd (meestal niet langer dan een jaar) te koppelen.
- Teneinde vertrekkende werknemers in staat te stellen voldoende aanvullende pensioenrechten op te bouwen in de loop van hun loopbaan, met name diegenen die verschillende betrekkingen hebben gehad, is het zinvol de mogelijkheid van opbouwperiodes (stageperiodes), dat wil zeggen de periode van aansluiting na afloop waarvan de werknemer verworven rechten verkrijgt, te beperken. Deze periode mag niet langer zijn dan twee jaar.
Behoud van slapende pensioenrechten (Artikel 5)
Een mobiele werknemer dient niet te worden geconfronteerd met een gevoelige vermindering van de verworven rechten die hij in de aanvullende pensioenregeling van zijn oude betrekking heeft achtergelaten. De lidstaten beschikken over uiteenlopende instrumenten om deze aanpassing te bewerkstelligen, afhankelijk van de ontwikkeling van de rechten van de actieve aangeslotenen.
Om te hoge administratiekosten van het beheer van grote aantallen slapende rechten van geringe omvang te vermijden, voorziet het voorstel in de mogelijkheid om de stelsels toe te staan dergelijke rechten niet in stand te houden maar over te dragen, of een kapitaal uit te betalen dat deze verworven rechten vertegenwoordigt, wanneer die onder een bepaalde door de betreffende lidstaat vast te stellen drempel blijven.
Overdraagbaarheid (Artikel 6)
De voorgestelde richtlijn bepaalt dat de vertrekkende werknemer de keuze moet hebben tussen het behoud van rechten in de aanvullende regeling van zijn oude betrekking en de overdracht van zijn verworven rechten, behalve als zijn nieuwe betrekking onder dezelfde aanvullende pensioenregeling valt, of als de regeling een kapitaal uitbetaalt gezien de geringe omvang van de verworven rechten.
De vertrekkende werknemer die voor overdracht van zijn rechten kiest, mag niet worden benadeeld door de berekening van de waarde van de overgedragen rechten door de twee bij de overdracht betrokken regelingen, noch door overdreven hoge administratiekosten.
Te verstrekken gegevens (Artikel 7)
Artikel 7 is bedoeld ter aanvulling van de bestaande bepalingen op Europees niveau inzake informatievoorziening van Richtlijn 2003/41/EG. Aangezien de werkingssfeer van de voorgestelde richtlijn, die ook van toepassing zal zijn op regelingen die niet op basis van kapitalisatie gefinancierd worden, ruimer is dan die van Richtlijn 2003/41/EG, moeten op dat terrein aanvullende bepalingen worden vastgesteld. Richtlijn 2003/41/EG bepaalt alleen welke informatie aan deelnemers (aangeslotenen) en pensioengerechtigden dient te worden verstrekt; aanvulling is dus noodzakelijk in die zin dat aan iedere (potentieel) vertrekkende werknemer, ook aan niet-deelnemers, informatie moet worden verstrekt over de consequenties van een beëindiging van de arbeidsverhouding voor de rechten op aanvullend pensioen.
Minimumvoorschriften – non-regressie (Artikel 8)
In de geest van de tenuitvoerlegging van de interne markt en de bijbehorende sociale bepalingen vormt dit voorstel voor een richtlijn geen belemmeringen voor verdergaande bepalingen inzake meeneembaarheid die lidstaten eventueel zouden kunnen invoeren; daarnaast sluit het alle initiatieven uit die zouden kunnen leiden tot een achteruitgang ten opzichte van de bestaande mate van meeneembaarheid.
Tenuitvoerlegging (artikel 9)
Gezien de diversiteit van de aanvullende pensioenregelingen in de lidstaten kiest dit voorstel voor een richtlijn voor een soepele aanpak voor de tenuitvoerlegging van bepaalde bepalingen in verband met de voorwaarden voor het verwerven van pensioenrechten en voor overdracht. De lidstaten kunnen gebruik maken van een verlengde termijn voor de omzetting van bepaalde bepalingen als dat op korte termijn problemen zou opleveren.
Gezien de belangrijke rol van de sociale partners bij de organisatie en het beheer van de aanvullende beroepspensioenregelingen bepaalt het voorstel dat de lidstaten de tenuitvoerlegging van de richtlijn aan hen kunnen opdragen.
.