Toelichting bij COM(2010)129 - Machtiging van Nederland af te wijken van artikel 193 van de btw-richtlijn

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel


Overeenkomstig artikel 395 van Richtlijn 2006/112/EG van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (hierna 'de btw-richtlijn' genoemd) kan de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen elke lidstaat machtigen bijzondere, van de bepalingen van deze richtlijn afwijkende maatregelen te treffen, teneinde de belastinginning te vereenvoudigen of bepaalde vormen van belastingfraude of -ontwijking te voorkomen. Bij brief, ingekomen bij het secretariaat-generaal van de Commissie op 29 januari 2010, heeft Nederland verzocht om in de confectie-industrie een derogatiemaatregel te mogen toepassen, waartoe het reeds eerder door de Raad bij Beschikking 2007/740/EG voor een beperkte periode machtiging had verkregen. Overeenkomstig artikel 395, lid 2, van Richtlijn 2006/112/EG heeft de Commissie de overige lidstaten bij brief van 25 februari 2010 van het verzoek van Nederland in kennis gesteld. Bij brief van 2 maart 2010 heeft de Commissie Nederland meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek.

Algemene context


De gevraagde maatregel (een verleggingsregeling) moet in wezen worden beschouwd als een maatregel ter voorkoming van bepaalde vormen van belastingfraude in de confectie-industrie. Onderaannemers in de confectie-industrie zijn soms kleine bedrijven. In vele gevallen is gebleken dat zij slechts een tijdelijk karakter hadden, moeilijk door de belastingdienst te controleren waren en als vehikel voor belastingontduiking fungeerden. Een gangbare fraudepraktijk bestaat erin dat onderaannemers de door hen gefactureerde btw niet aan de belastingdienst afdragen en spoorloos verdwijnen, terwijl de klant (de aannemer) in het bezit is van een geldige factuur die hem recht op aftrek van voorbelasting geeft. Het Koninkrijk der Nederlanden wordt bij de beschikking gemachtigd om in de confectie-industrie een regeling toe te passen waarbij de verplichting tot afdracht van de btw van de onderaannemer naar het confectiebedrijf (de aannemer) wordt verlegd. Krachtens Beschikking 2007/740/EG mocht Nederland deze regeling, die afwijkt van artikel 193 van de btw-richtlijn, toepassen tot 31 december 2009. Ter evaluatie van het effect van de derogatiemaatregel enerzijds en andere factoren anderzijds diende Nederland volgens die beschikking ook een verslag voor te leggen waarin werd onderzocht hoe doeltreffend de maatregel was en in welke mate onderaannemers in de confectie-industrie zich naar andere lidstaten hadden verplaatst. Uit dit verslag blijkt dat de derogatiemaatregel, in combinatie met ontwikkelingen op de internationale markt, heeft geleid tot een aanzienlijke verbetering met betrekking tot de fraudesituatie in de confectie-industrie in Nederland. Het aantal bedrijven dat in aanmerking komt voor de derogatiemaatregel, neemt gestaag af, de markt stabiliseert zich en het toezicht van de belastingdienst is toegenomen. Nederland is van mening dat het nog te vroeg is voor een definitieve beslissing over een eventuele afschaffing van de derogatiemaatregel. Deze zou eventueel in 2011 kunnen worden genomen, na raadpleging van andere betrokken instanties zoals de arbeidsinspectie en het UWV. De huidige derogatie zou derhalve tot eind 2012 moeten worden verlengd. Indien Nederland een verdere verlenging alsnog noodzakelijk acht, moet het uiterlijk 1 april 2012 een nieuw evaluatieverslag indienen, tezamen met het derogatieverzoek.

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied


Beschikking van de Raad van 13 november 2007 waarbij het Koninkrijk der Nederlanden wordt gemachtigd een maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 193 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (Beschikking 2007/740/EG van de Raad, PB L 300 van 17.11.2007, blz. 71).

Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de EU


Niet van toepassing.

1.

Raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



Raadpleging van belanghebbende partijen



Niet relevant.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid



Er behoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid.

Effectbeoordeling


Het voorstel voor een uitvoeringsbesluit strekt ertoe eventuele btw-fraude in de confectie-industrie te bestrijden en kan bijgevolg een positief economisch effect sorteren. Gelet op de beperkte werkingssfeer en toepassingsduur van de derogatie zal het effect evenwel in ieder geval beperkt zijn.

2.

Juridische elementen van het voorstel



Samenvatting van de voorgestelde maatregel


Machtiging van het Koninkrijk der Nederlanden tot toepassing van een maatregel die afwijkt van artikel 193 van de btw-richtlijn, waarbij voor bepaalde transacties in de confectie-industrie een verleggingsregeling wordt toegepast.

Rechtsgrondslag


Artikel 395 van de btw-richtlijn.

Subsidiariteitsbeginsel


Overeenkomstig artikel 395 van de btw-richtlijn moet een lidstaat die van die richtlijn afwijkende maatregelen wil treffen, daarvoor machtiging krijgen van de Raad in de vorm van een besluit van de Raad. Het voorstel is derhalve in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.

Evenredigheidsbeginsel


Het voorstel is om de volgende reden(en) in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

Dit besluit betreft een machtiging die wordt verleend aan een lidstaat op diens eigen verzoek, en houdt geen enkele verplichting in.

Gezien de zeer beperkte werkingssfeer van de derogatie staat de bijzondere maatregel in verhouding tot het beoogde doel.

Keuze van instrumenten



Overeenkomstig artikel 395 van de btw-richtlijn kan slechts van de normale btw-regels worden afgeweken indien de Raad een lidstaat daartoe op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen machtigt. Een besluit van de Raad is het aangewezen instrument, omdat het tot individuele lidstaten kan worden gericht.

3.

Gevolgen voor de begroting



Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Unie.

4.

Aanvullende informatie



Evaluatie-/herzienings-/vervalbepaling



Het voorstel bevat een vervalbepaling.

E-