Toelichting bij COM(2010)362 - Wijziging van richtlijn 97/68/EG wat betreft de voorschriften voor motoren die in het kader van de flexibele regeling in de handel zijn gebracht

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Richtlijn 97/68/EG betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake maatregelen tegen de uitstoot van verontreinigende gassen en deeltjes door inwendige verbrandingsmotoren die worden gemonteerd in niet voor de weg bestemde mobiele machines (hierna 'de richtlijn' genoemd) stelt de maximale uitlaatemissies vast voor koolmonoxide (CO), koolwaterstoffen (CH), stikstofoxiden (NOx) en deeltjes (PM) van dieselmotoren die zijn gemonteerd in bouwmachines en machines voor de landbouw en de bosbouw, motortreinstellen en locomotieven, binnenschepen, motoren met constant toerental en kleine benzinemotoren die in verschillende soorten machines worden gebruikt.

Volgens de richtlijn moeten de emissiegrenzen op vastgestelde data in steeds strengere fasen worden ingevoerd. De fabrikanten moeten garanderen dat nieuwe motoren aan deze grenzen voldoen zodat zij in de handel kunnen worden gebracht.

De nu geldende fase van emissiegrenzen voor de meeste dieselmotoren (fase III A) is bij Richtlijn 2004/26/EG[1] ingevoerd. Deze grenzen zullen vanaf 1 januari 2011 geleidelijk worden vervangen door de strengere grenzen van fase III B. De typegoedkeuringstermijn voor deze motoren is op 1 januari 2010 ingegaan. Dit heeft gevolgen voor de productie van een grote verscheidenheid aan machines (ongeveer 1 500 bedrijven in de EU).

Om aan de grenzen van fase III B te voldoen, moeten de huidige motoren aanzienlijk worden aangepast. Veranderingen van de configuratie, de omvang of het gewicht van de motoren hebben ook consequenties voor fabrikanten van originele uitrusting, die het ontwerp van hun machines volledig zullen moeten aanpassen aan de gewijzigde motoren. Dit proces kan pas beginnen als de motor volledig is ontwikkeld. De technische oplossingen die ervoor moeten zorgen dat motoren aan de voorschriften van fase III B voldoen, zijn in veel gevallen nog niet afgerond. De fabrikanten van originele uitrusting zijn dus niet in staat het ontwerp van de machines waarin de motor moet worden ingebouwd, volledig aan te passen. Voor sommige van hen zullen de emissievereisten van fase III B geen problemen van betekenis opleveren, maar voor andere niet voor de weg bestemde mobiele machines is nog lang geen motor van fase III B ontwikkeld en is nog veel meer onderzoek en technologische ontwikkeling nodig voordat machines met motoren van III B in de handel kunnen worden gebracht.

De aanpassingen om aan de nieuwe emissiegrenzen te voldoen, leveren de fabrikanten aanzienlijke kosten op. Deze kosten betreffen bijvoorbeeld O&O, wijziging van het ontwerp van de machines, nabehandelingsvoorzieningen, documentatie en etikettering.

Sinds het najaar van 2008 is het grootste deel van de fabrikanten van niet voor de weg bestemde mobiele machines in de EU onverwacht hard geraakt door de wereldwijde financiƫle en economische crisis. Met name fabrikanten van bouw- en landbouwmachines zijn zwaar getroffen. Ook voor motortreinstellen heeft de crisis negatieve gevolgen, maar deze zijn minder ernstig. In het algemeen heeft de plotselinge terugval van de verkoopcijfers geleid tot een scherpe daling van de inkomsten en van het kapitaal dat beschikbaar is voor het technologische O&O dat nodig is om binnen de termijnen van de richtlijn machines met motoren van fase III B voor alle vermogenscategorieƫn en toepassingen te ontwikkelen.

Richtlijn 2004/26/EG heeft ook de 'flexibele regeling' ingevoerd om de overgang tussen de verschillende emissiefasen te vergemakkelijken. De flexibele regeling staat de fabrikanten van originele uitrusting toe in de periode tussen twee opeenvolgende stadia van grenswaarden voor uitlaatemissies een beperkt aantal niet voor de weg bestemde mobiele machines in de handel te brengen met motoren die nog voldoen aan de emissiegrenswaarden uit het vorige stadium. De flexibele regeling geldt voor motoren met compressieontsteking (dieselmotoren) die worden gebruikt in bouwmachines en machines voor de landbouw en de bosbouw, generatoraggregaten en pompen met motoren met constant toerental, maar niet voor locomotieven, motortreinstellen en binnenschepen. De regeling staat de fabrikanten van originele uitrusting toe 1) voor elke vermogenscategorie een beperkt aantal machines in de handel te brengen dat niet meer bedraagt dan 20% van de per jaar door de fabrikant van originele uitrusting verkochte uitrusting (berekend als het gemiddelde van de verkopen over de afgelopen vijf jaar in de EU) of 2) een vast aantal machines zoals bepaald in de richtlijn, in de handel te brengen. De tweede optie is bedoeld voor kleinere bedrijven die minder grote aantallen motoren produceren.

Voorgesteld wordt de bepalingen van de flexibele regeling te wijzigen om de economische kosten van de overgang van emissiefase III A naar III B verder te verzachten door de reikwijdte ervan uit te breiden tot bepaalde typen niet voor de weg bestemde mobiele machines, waarbij de inwerkingtreding van de uitlaatemissiegrens van fase III B wordt gehandhaafd, zodat het doel van de richtlijn, namelijk vermindering van de uitstoot van verontreinigende gassen en deeltjes in de Unie, kan worden gerealiseerd. De effectbeoordeling die bij dit voorstel is gevoegd, bevat gedetailleerde informatie over de verschillende opties die zijn geanalyseerd om de gevolgen van de economische crisis voor fabrikanten van originele uitrusting te verzachten. De conclusie van de effectbeoordeling luidde dat de fabrikanten op korte termijn geen locomotieven van fase III B in de handel kunnen brengen omdat meer onderzoek nodig is, en dat het derhalve niet relevant leek de voorgestelde flexibiliteitsmaatregelen uit te breiden tot motoren die in locomotieven worden gebruikt. In 2010 is intensief overlegd met deskundigen uit de bedrijfstak en uit de lidstaten om de situatie voor locomotieven te beoordelen, die in de loop ter tijd veranderd was. Dit leidde tot de conclusie van de Commissie dat sommige motorfabrikanten intussen vooruitgang hebben geboekt met de ontwikkeling van motoren voor locomotieven van fase III B, terwijl fabrikanten van originele uitrusting op 1 januari 2012 nog niet geheel klaar zullen zijn om locomotieven die aan fase III B voldoen in de handel te brengen, zoals de richtlijn voorschrijft. Het leek daarom nodig dat de flexibele regeling ook van toepassing zou worden op locomotieven. De conclusie van de analysen luidde dat deze uitbreiding een zeer beperkt effect op het milieu zal hebben en dat spoorwegmaatschappijen tegelijkertijd in staat worden gesteld de nodige investeringen te doen.

1.

Raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



Over het voorstel zijn vertegenwoordigers van de lidstaten en belanghebbenden uit de bedrijfstak geraadpleegd door middel van de Werkgroep emissies van motoren voor niet voor de weg bestemde mobiele machines (GEME) die in het kader van de richtlijn is opgericht. Daarnaast heeft de Commissie in mei en juni 2009 de autoriteiten van de lidstaten en alle belanghebbenden, waaronder de bedrijfstak, milieuorganisaties en werknemersorganisaties, uitvoerig geraadpleegd. In het voorstel is rekening gehouden met een technische evaluatie van de richtlijn[2] door het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (GCO); deze omvatte onder andere een evaluatie van de noodzaak om de bepalingen van de flexibele regeling aan te passen; een effectbeoordeling door een externe consultant[3] om de effecten van de voorgestelde beleidsopties, zoals beschreven in het ontwerp van de technische evaluatie van het GCO, te beoordelen, twee aanvullende studies over de gevolgen voor de spoorwegsector (motortreinstellen, locomotieven) en de effecten van de opties van de technische evaluatie van het GCO, waaronder de gevolgen van een wijziging van de flexibele regeling voor het mkb[4].

Er heeft een uitvoerige effectbeoordeling plaatsgevonden, die bij dit voorstel is gevoegd, op basis van de technische studies en de raadpleging van de belanghebbenden. Hierin worden de verschillende scenario's voor motoren die onder de huidige flexibele regeling vallen, beschreven en wordt benadrukt dat motortreinstellen ook daaronder moeten vallen. Naast de conclusies van de effectbeoordeling zijn locomotieven aan de flexibele regeling toegevoegd.

De effectbeoordeling analyseert verschillende opties, uiteenlopend van een sloopregeling, varianten op de flexibele regeling wat het toegestane percentage/aantal motoren betreft tot de invoering van een handelssysteem waarbij bedrijven die niet hun volledige flexibiliteit gebruiken, hun flexibiliteitsrechten kunnen verkopen aan bedrijven die extra flexibiliteit nodig hebben. De optie van een sloopregeling is verworpen, omdat het niet gepast is fabrikanten van originele uitrusting te ondersteunen bij de financiering van O&O om machines van fase III B beschikbaar te maken. Een handelssysteem voor flexibiliteit werd te complex geacht om op korte termijn in te voeren en stond dus niet in verhouding tot de verwachte resultaten.

De optie om de huidige flexibele regeling uit te breiden tot sectoren die er nog niet in zijn opgenomen, bleek de beste optie, waarbij een evenwicht wordt gevonden tussen de milieueffecten en een economisch voordeel vanwege bespaarde kosten om voor een beperkte periode aan de richtlijn te voldoen.

2.

Rechtsgrondslag



Het doel van Richtlijn 97/68/EG en van de voorgestelde wijziging is bij te dragen aan een soepel functioneren van de interne markt voor motoren die worden gemonteerd in niet voor de weg bestemde mobiele machines en tegelijkertijd de volksgezondheid en het milieu te beschermen. Artikel 114 van het Verdrag is derhalve de rechtsgrondslag.

4.

WIJZIGINGEN


5.

Het voorstel voorziet in de volgende wijzigingen van Richtlijn 97/68/EG:


- verhoging van het percentage van het aantal motoren bestemd voor op het land gebruikte machines en die in het kader van de flexibele regeling in de handel worden gebracht in elke motorcategorie van 20% tot 50% van de jaarlijkse verkoop van fabrikanten van originele uitrusting en bij wijze van alternatief aanpassing van het maximumaantal motoren dat in het kader van de flexibele regeling in de handel mag worden gebracht in de periode tussen emissiefase III A en emissiefase III B;

- toevoeging van motoren bestemd voor de voortstuwing van motortreinstellen en locomotieven aan de flexibele regeling, waarbij de fabrikanten van originele uitrusting de mogelijkheid krijgen een beperkt aantal motoren in het kader van de flexibele regeling in de handel te brengen;

- deze maatregelen lopen af op 31 december 2013.

3.

Gevolgen voor de begroting



Het voorstel heeft geen gevolgen voor de EU-begroting.