Toelichting bij COM(2010)378 - Voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1) Achtergrond van het voorstel

·

Motivering en doel van het voorstel



Dit voorstel maakt deel uit van de maatregelen die de EU neemt voor de ontwikkeling van een integraal immigratiebeleid. 'Legale migratie zal een grote rol spelen bij het versterken van de kenniseconomie in Europa en bij de bevordering van de economische ontwikkeling en aldus bijdragen aan de uitvoering van de Lissabon-strategie', stelt het Haags programma van november 2004, waarin de Commissie wordt verzocht met een beleidsplan over legale migratie te komen 'waarin toelatingsprocedures zijn opgenomen waarmee snel kan worden ingespeeld op wisselingen in de vraag naar arbeidsmigranten op de arbeidsmarkt'.

De daaropvolgende mededeling van de Commissie van december 2005 over het Beleidsplan legale migratie (COM(2005) 669) stelde in het vooruitzicht dat tussen 2007 en 2009 vijf wetgevingsvoorstellen over arbeidsmigratie zouden worden goedgekeurd, waaronder een voorstel voor een richtlijn betreffende binnen een onderneming overgeplaatste personen.

Het Europees Pact inzake immigratie en asiel, dat op 15 en 16 oktober 2008 door de Europese Raad werd goedgekeurd, geeft uiting aan het vaste voornemen van de Europese Unie en haar lidstaten om een rechtvaardig, doeltreffend en samenhangend beleid te voeren bij het omgaan met de uitdagingen en kansen die uit migratie voortvloeien.

In het programma van Stockholm, dat op 10 en 11 december 2009 door de Europese Raad werd aangenomen, wordt erkend dat arbeidsimmigratie kan bijdragen tot meer concurrentievermogen en economische vitaliteit en dat een flexibel immigratiebeleid, in de context van de grote demografische uitdagingen waarvoor de Unie zal komen te staan met een stijgende vraag naar arbeid, een belangrijke bijdrage zal leveren tot de economische ontwikkeling en prestaties van de EU op lange termijn. De Commissie en de Raad wordt bijgevolg verzocht het Beleidsplan legale migratie van 2005 te blijven uitvoeren.

De voorstellen betreffende hooggekwalificeerde werknemers ("Europese blauwe kaart") en voor een algemene kaderrichtlijn werden in oktober 2007 ingediend[1]. De Raad keurde het eerste voorstel goed op 25 mei 2009; het tweede wordt momenteel besproken in het Europees Parlement en de Raad.

Gelet op de problemen die ondernemingen ondervinden als gevolg van de complexiteit en diversiteit van de regelgeving, heeft deze richtlijn in de eerste plaats ten doel de overdracht van deskundigheid binnen een onderneming (zowel naar de EU als binnen de EU) te vergemakkelijken ter versterking van het concurrentievermogen van de EU-economie en ter aanvulling van de andere maatregelen die de EU neemt om de doelstellingen van de Europa 2020-strategie te verwezenlijken. Het doel is met name efficiënt en snel in te spelen op de behoefte aan leidinggevende en gekwalificeerde werknemers voor filialen en dochterondernemingen van multinationale ondernemingen door voor deze categorie werknemers transparante en geharmoniseerde toelatingsvoorwaarden vast te stellen, door meer aantrekkelijke voorwaarden voor een tijdelijk verblijf van binnen een onderneming overgeplaatste personen en hun gezinsleden vast te stellen, en door het efficiënt (opnieuw) inzetten van deze personen in verschillende EU‑entiteiten te bevorderen. Het bereiken van dit doel zou er ook toe bijdragen dat de internationale EU‑verbintenissen inzake handel worden in acht genomen, met inbegrip van specifieke regelingen met betrekking tot binnen een onderneming overgeplaatste personen. Voor de bevordering van dergelijke grensoverschrijdende bewegingen zijn eerlijke concurrentie, eerbiediging van de rechten van werknemers, waaronder een veilige rechtspositie voor binnen een onderneming overgeplaatste personen, noodzakelijk.

·

Algemene context



Ten gevolge van de globalisering van ondernemingen, de toenemende internationale handel, de groei en verspreiding van multinationals en de voortdurende herstructurering en consolidatie van vele sectoren, is het voor multinationale ondernemingen in de afgelopen jaren steeds belangrijker geworden om leidinggevende en technische werknemers van hun filialen en dochterondernemingen voor opdrachten van korte duur tijdelijk over te plaatsen naar andere eenheden van de onderneming. Het is van essentieel belang dat ondernemingen in staat zijn sneller te reageren op nieuwe uitdagingen, knowhow te verschaffen aan toekomstige leidinggevenden en de kwalificaties te harmoniseren in elk land waar de betrokken ondernemingen actief zijn. Ook voor nieuwe ontwikkelingen op het gebied van arbeidsorganisatie en voor personeelsverschuivingen binnen ondernemingen is meer mobiliteit noodzakelijk.

Momenteel ondervinden internationale ondernemingen echter een aantal belemmeringen die de mobiliteit van binnen een onderneming overgeplaatste personen beperken. Talrijke multinationals die werknemers willen overplaatsen krijgen te maken met een gebrek aan flexibiliteit en barrières, waaronder het ontbreken van duidelijke, specifieke regelingen in de meeste EU-lidstaten, complexe voorwaarden, kosten, vertragingen bij de afgifte van visa of arbeidsvergunningen en onzekerheid over de toepasselijke regels en procedures. Bovendien bestaan er tussen de lidstaten grote verschillen op het vlak van toelatingsvoorwaarden en de rechten van gezinsleden.

·

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied



De resolutie van de Raad van 1994 inzake de beperking van de toelating van onderdanen van derde landen tot het grondgebied van de lidstaten met het oog op tewerkstelling[2], die is aangenomen op grond van artikel K.1 van het EG-Verdrag, is het EU-instrument met betrekking tot de voorwaarden voor toelating van binnen een onderneming overgeplaatste personen met het oog op het verrichten van diensten. Die resolutie bevat definities en beginselen voor de toelating van deze categorie migranten.

Ook Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten heeft gevolgen voor dit voorstel, aangezien in artikel 1, lid 4, het volgende wordt bepaald: 'Ondernemingen die gevestigd zijn in een land dat geen lidstaat is, mogen geen gunstiger behandeling krijgen dan in een lidstaat gevestigde ondernemingen'. Dit voorstel zorgt er bijgevolg voor dat ondernemingen die gevestigd zijn in een land dat geen lidstaat is en die in een lidstaat werknemers ter beschikking stellen om binnen een onderneming diensten te verrichten geen concurrentievoordeel hebben.

De verbintenissen van de EU-25 in het kader van de Algemene Overeenkomst betreffende de handel in diensten (GATS)[3] maken de overplaatsing van personen binnen een onderneming mogelijk in de dienstensector en in de context van de verrichting van diensten, zonder toetsing van de economische behoeften en doorgaans voor maximaal drie jaar (voor leidinggevenden en specialisten) of een jaar (voor afgestudeerde stagiairs), op voorwaarde dat zij voldoen aan de in de desbetreffende lijst omschreven vereisten, zoals reeds een jaar werkzaam zijn bij de betrokken onderneming. De associatieovereenkomst tussen de EU en Chili van 2002 en de met de CARIFORUM-landen gesloten economische partnerschapsovereenkomst (EPO) van 2008, bevatten ook bepalingen inzake overplaatsingen binnen een onderneming, die zijn gebaseerd op de in het kader van de GATS vastgestelde voorschriften. Noch de handelsverbintenissen in het kader van de GATS noch de bilaterale overeenkomsten hebben tot doel de voorwaarden voor toegang, verblijf en werk in detail te regelen.

In Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 wordt vastgesteld onder welke voorwaarden het recht op gezinshereniging kan worden uitgeoefend. Het huidige voorstel bevat gunstiger voorwaarden inzake gezinshereniging en gaat dus verder dan die richtlijn.

Het in Verordening (EG) 1030/2002 vastgestelde model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen geldt ook in het kader van dit voorstel.

In Richtlijn 2005/71/EG van de Raad van 12 oktober 2005 betreffende een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek, zijn de voorwaarden vastgesteld voor de toelating van onderzoekers van derde landen tot de lidstaten voor het verrichten van een onderzoeksproject in het kader van een gastovereenkomst met onderzoeksorganisaties die voor dat doel door de betrokken lidstaat zijn erkend. Om overlappingen tussen de toepassingsgebieden van beide rechtsinstrumenten te vermijden en om een samenhangend geheel van voorschriften voor onderzoekers van derde landen te behouden, is in dit voorstel uitdrukkelijk bepaald dat het niet van toepassing is op onderdanen van derde landen die een aanvraag indienen om als onderzoeker in de zin van Richtlijn 2005/71/EG in een lidstaat te mogen verblijven om daar een onderzoeksproject uit te voeren.

Bovendien voorziet het voorstel voor een kaderrichtlijn[4], dat op 23 oktober 2007 is ingediend (COM(2007) 638), in twee uitsluitingen: personen die een lidstaat binnenkomen op grond van verplichtingen uit hoofde van een internationale overeenkomst die de toegang en het tijdelijke verblijf van bepaalde categorieën natuurlijke personen in verband met handel en investeringen gemakkelijker maakt; en onderdanen van derde landen die ter beschikking worden gesteld, ongeacht of hun onderneming gevestigd is in een lidstaat of een derde land. Personen die binnen een onderneming worden overgeplaatst op basis van een arbeidsovereenkomst met een onderneming uit een derde land en waarbij personen een lidstaat binnenkomen op grond van de hierboven vermelde verplichtingen, worden derhalve uitgesloten van het toepassingsgebied van dit instrument en zijn bijgevolg onderworpen aan specifieke regelingen.

De 'blauwekaartrichtlijn' voorziet in dezelfde uitsluiting als de kaderrichtlijn wat de personen betreft die onder handelsovereenkomsten vallen. Bovendien moeten aanvragers een arbeidsovereenkomst overleggen. Binnen een onderneming overgeplaatste personen vallen derhalve buiten het toepassingsgebied van die richtlijn.

· Samenhang met andere EU-beleidsgebieden en -doelstellingen

Maatregelen om hooggekwalificeerde onderdanen van derde landen (zoals personeelsleden met een sleutelpositie van multinationals) aan te trekken, maken deel uit van het bredere kader dat wordt geschetst in de Europa 2020-strategie, die als doel heeft in de Unie een op kennis en innovatie gebaseerde economie tot stand te brengen, de administratieve lasten voor ondernemingen te verminderen, en vraag en aanbod op de arbeidsmarkt beter op elkaar af te stemmen. Het vergemakkelijken van overplaatsingen binnen een onderneming is ook een doelstelling van het EU-handelsbeleid.

Dit voorstel strookt met de grondrechten, met name met de artikelen 15, 21 en 31 (rechtvaardige en gelijke behandeling), artikel 12 (vrijheid van vereniging en vergadering), artikel 34 (sociale zekerheid) en artikel 7 (eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven) van het Handvest van de grondrechten, aangezien het voorstel het beginsel van gelijke behandeling van binnen een onderneming overgeplaatste personen erkent en waarborgt en voorziet in procedurele waarborgen en het recht op een gezinsleven.

Persoonsgegevens die de autoriteiten bij de tenuitvoerlegging van dit voorstel moeten behandelen, moeten worden verwerkt overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens.

2)

1.

Raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



·

Raadpleging van belanghebbende partijen



Wijze van raadpleging, belangrijkste geraadpleegde sectoren en algemeen profiel van de respondenten


In het kader van het groenboek "over het beheer van de economische migratie: een EU‑aanpak" is een openbare raadpleging gehouden, met onder meer een openbare hoorzitting op 14 juni 2005. Verder zijn raadplegingen gehouden door middel van studiebijeenkomsten en workshops. De lidstaten zijn geraadpleegd in het Comité voor immigratie en asiel van de Commissie. In het kader van de externe studie waartoe opdracht werd gegeven ter ondersteuning van de effectbeoordeling, werden de belangrijkste belanghebbenden verder geraadpleegd door middel van vragenlijsten en interviews.

Samenvatting van de reacties en hoe daarmee rekening is gehouden


Uit de analyse van de 130 bijdragen die tijdens de openbare raadplegingen werden ingediend, is naar voren gekomen dat er algemene steun bestaat voor een gemeenschappelijk EU-beleid inzake economische immigratie, maar dat de meningen over de te volgen aanpak en het te verwachten eindresultaat sterk uiteenlopen. Een ander punt dat duidelijk naar voren kwam was de vraag naar eenvoudige, niet-bureaucratische en flexibele oplossingen. Omdat een groot aantal lidstaten gekant was tegen een horizontale aanpak, was de Commissie van mening dat een sectorale benadering realistischer was en beter zou beantwoorden aan de vraag naar flexibiliteit.

·

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid



Er behoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid.

·

Effectbeoordeling



De volgende opties zijn overwogen:

Optie 1: status quo. De huidige ontwikkelingen in de lidstaten worden voortgezet, binnen het bestaande rechtskader. Dit zou evenwel betekenen dat de EU als geheel weinig aantrekkelijk zou zijn voor ondernemingen, die nog steeds moeilijkheden zouden ondervinden om hun personeel op de meest efficiënte manier in te zetten, terwijl de behoefte aan hooggekwalificeerde interne werknemers stijgt.

Optie 2: richtlijn betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van binnen een onderneming overgeplaatste personen. De EU-wetgeving zou voorzien in een gemeenschappelijke definitie van het begrip binnen een onderneming overgeplaatste persoon, door zich te richten op een aantal specifieke functies binnen transnationale ondernemingen (cfr. de aan de GATS gehechte lijsten), of door de omschrijving van personeel met een sleutelpositie op basis van salaris- en getuigschriftvereisten (cfr. de blauwekaartrichtlijn). In de richtlijn zouden ook geharmoniseerde criteria voor toegang, een gemeenschappelijk pakket rechten, de maximale verblijfsduur en bepalingen met betrekking tot bepaalde sociale en economische rechten worden vastgesteld. Deze optie zou een transparanter juridisch kader tot stand brengen. De procedureregels zouden echter nog steeds verschillen van lidstaat tot lidstaat en de gezinsrechten en de mobiliteit binnen de EU zouden niet worden geregeld.

Optie 3: richtlijn die voorziet in mobiliteit binnen de EU voor binnen een onderneming overgeplaatste personen. Naast de in optie 2 vermelde punten zouden bepalingen worden opgenomen om binnen een onderneming overgeplaatste personen de mogelijkheid te geven zich binnen de EU te verplaatsen en in verschillende vestigingen in diverse lidstaten te werken. Een snelle en eenvoudige overplaatsing vanuit ondernemingen in derde landen naar EU‑ondernemingen zou evenwel niet worden gewaarborgd en gezinskwesties zouden niet worden geregeld.

Optie 4: richtlijn ter vergemakkelijking van gezinshereniging en van de toegang tot werk voor echtgenoten. In afwijking van Richtlijn 2003/86/EG zou aan gezinshereniging niet de voorwaarde worden verbonden dat de binnen een onderneming overgeplaatste persoon een permanent verblijfsrecht krijgt en dat hij of zij al gedurende een bepaalde minimumperiode in de lidstaat verblijft. Verblijfsvergunningen voor gezinsleden zouden sneller worden verleend en lidstaten zouden met betrekking tot de toegang tot de arbeidsmarkt de termijn van twaalf maanden niet mogen toepassen. Bijgevolg zouden ondernemingen gemakkelijker binnen een onderneming overgeplaatste personen kunnen aantrekken. Het recht op werk voor echtgenoten zou evenwel in strijd kunnen zijn met het in de toetredingsakten neergelegde beginsel van EU-preferentie.

Optie 5: richtlijn waarin gemeenschappelijke toelatingsprocedures worden vastgesteld. Een enkel document zou worden afgegeven, op grond waarvan de houder als een binnen een onderneming overgeplaatste persoon mag werken en op het grondgebied van de betrokken lidstaat mag verblijven. Daarnaast zou een maximumtermijn voor de behandeling van aanvragen worden vastgesteld (bijvoorbeeld een maand). Deze optie zou de overplaatsing van personeelsleden met een sleutelpositie aanzienlijk vergemakkelijken en versnellen, en zou de wachttijden en de kosten voor het overplaatsen van personen binnen een onderneming terugdringen.

Optie 6: communicatie, coördinatie en samenwerking tussen de lidstaten. Deze optie zou de nationale praktijken inzake onderdanen van derde landen die binnen een onderneming worden overgeplaatst in de gehele EU, in een zekere mate beter op elkaar afstemmen en zou een meer geharmoniseerd rechtskader tot stand brengen. Doch indien de maatregelen niet-bindend zijn, zal het effect waarschijnlijk zeer gering zijn.

Bij de vergelijking van de opties en hun impact komt naar voren dat de voorkeursoptie een combinatie is van de opties 2, 3, 4 en 5. Een geharmoniseerde definitie van binnen een onderneming overgeplaatste personen, geharmoniseerde voorwaarden voor toegang en verblijf, bepalingen die sociale en economische rechten garanderen (optie 2), mobiliteit binnen de EU (optie 3), betere gezinsrechten (optie 4, zonder dat de echtgenoten toegang krijgen tot de arbeidsmarkt) en versnelde procedures (optie 5) zouden de verdeling van personeel tussen ondernemingsentiteiten uit derde landen en EU‑ondernemingsentiteiten vergemakkelijken en zouden de EU aantrekkelijker maken voor personeelsleden uit derde landen die in multinationale ondernemingen een sleutelpositie hebben, en zouden tegelijkertijd waarborgen bieden tegen oneerlijke concurrentie.

3)

2.

Juridische elementen van het voorstel



·

Samenvatting van de voorgestelde maatregel



Met dit voorstel wordt een transparante en vereenvoudigde procedure voor de toelating van binnen een onderneming overgeplaatste personen vastgesteld, op basis van een gemeenschappelijke definitie en geharmoniseerde criteria: de overgeplaatste persoon moet conform de EU-verbintenissen in het kader van de GATS een functie hebben van leidinggevende, specialist of afgestudeerde stagiair; indien de betrokken lidstaat dit voorschrijft, moet hij of zij op het ogenblik van de overplaatsing reeds minstens twaalf maanden in dienst zijn bij hetzelfde concern; een opdrachtbrief moet worden opgesteld waarin wordt bevestigd dat de onderdaan van een derde land wordt overgeplaatst naar de gastentiteit en waarin de bezoldiging staat vermeld. Tenzij dit in strijd is met het in de desbetreffende bepalingen van de toetredingsakten geformuleerde beginsel van EU-preferentie, zou geen arbeidsmarkttoets worden uitgevoerd. Voor afgestudeerde stagiairs wordt een specifieke regeling voorgesteld. Binnen een onderneming overgeplaatste personen die zijn toegelaten, krijgen een specifieke verblijfsvergunning (met de vermelding 'binnen een onderneming overgeplaatste persoon'), op grond waarvan zij hun opdracht in verschillende entiteiten van dezelfde transnationale onderneming en onder bepaalde voorwaarden ook in entiteiten in andere lidstaten mogen uitvoeren. Op grond van deze vergunning zouden voor hen in de eerste lidstaat ook gunstige voorwaarden voor gezinshereniging gelden.

4)

Rechtsgrondslag



Dit voorstel heeft betrekking op de voorwaarden voor toegang en verblijf voor onderdanen van derde landen en op procedures voor de afgifte van de nodige vergunningen. Het bepaalt ook onder welke voorwaarden onderdanen van derde landen in een tweede lidstaat mogen verblijven. Bijgevolg is de correcte rechtsgrondslag artikel 79, lid 2, onder a) en b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

5)

Subsidiariteitsbeginsel



Het subsidiariteitsbeginsel is van toepassing voor zover het voorstel niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie valt. De doelstellingen van het voorstel kunnen om de volgende redenen niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt:

- De behandeling van binnen een onderneming overgeplaatste personen op EU-niveau en de voorwaarden en procedures voor dergelijke overplaatsingen hebben gevolgen voor de aantrekkelijkheid van de EU als geheel en beïnvloeden beslissingen van multinationale ondernemingen om in een bepaald gebied zaken te doen of te investeren.

- Het gebrek aan flexibiliteit bij overplaatsingen van buitenlanders van een Europees hoofdkantoor naar een andere vestiging, is een zeer belangrijk probleem voor multinationale ondernemingen. Maatregelen op Europees niveau zijn de enige manier om dit probleem aan te pakken.

- Door een gemeenschappelijk rechtskader met gemeenschappelijke voorwaarden voor toelating van binnen een onderneming overgeplaatste personen, waaronder sociale en economische rechten, zou het risico op oneerlijke concurrentie worden vermeden.

- De grote verschillen tussen de lidstaten wat de toegangsprocedures en het tijdelijke verblijfsrecht betreft, kunnen een belemmering vormen voor de uniforme toepassing van de internationale verbintenissen die door de EU en haar lidstaten zijn aangegaan tijdens de WTO-onderhandelingen.

Het voorstel is derhalve in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.

6)

Evenredigheidsbeginsel



Het voorstel is om de volgende redenen in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel:

Er is gekozen voor een richtlijn, een instrument dat de lidstaten een hoge mate van flexibiliteit bij de uitvoering verleent.

Een richtlijn is voor deze maatregel het geschikte instrument: er worden bindende minimumnormen vastgesteld, maar de lidstaten behouden veel speelruimte ten aanzien van de vorm en methode voor de tenuitvoerlegging van deze beginselen in hun eigen nationale rechtsstelsel en algemene situatie. Niet-bindende maatregelen hebben een te beperkt effect, aangezien potentiële kandidaten voor een overplaatsing binnen een onderneming en hun EU‑gastondernemingen nog steeds zouden worden geconfronteerd met verschillende regelingen inzake toelating.

De maatregel wordt beperkt tot hetgeen noodzakelijk is om de bovenvermelde doelstelling te bereiken. De voorgestelde voorschriften hebben betrekking op toelatingsvoorwaarden, procedures en vergunningen, alsook op de rechten van binnen een onderneming overgeplaatste personen, waaronder mobiliteit binnen de EU, met andere woorden op de gebieden die deel uitmaken van een gemeenschappelijk immigratiebeleid overeenkomstig artikel 79 van het Verdrag. De administratieve lasten voor de lidstaten in verband met de wijziging van hun wetgeving (het opstellen van specifieke voorschriften voor overplaatsingen binnen een onderneming) en samenwerking zouden beperkt blijven, aangezien handelsinstrumenten reeds een specifieke regeling bevatten voor binnen een onderneming overgeplaatste personen; bovendien zouden deze lasten worden gecompenseerd door de aanzienlijke voordelen die voortvloeien uit het feit dat het binnen ondernemingen gemakkelijker wordt personeel over te plaatsen van de ene lidstaat naar de andere.

7)

3.

Gevolgen voor de begroting



Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Unie.

8)

4.

Aanvullende informatie



·

Evaluatie-/herzienings-/vervalbepaling



Het voorstel bevat een evaluatiebepaling.

·

Transponeringstabel



De lidstaten delen de Commissie de tekst van hun nationale bepalingen tot omzetting van de richtlijn mee, alsmede een transponeringstabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en de richtlijn.

9)

Nadere uitleg van het voorstel



Artikel 1

Dit voorstel maakt deel uit van de maatregelen die de EU neemt voor de ontwikkeling van een integraal immigratiebeleid, met gemeenschappelijke regels voor economische migratie. Het heeft een tweeledig doel. Ten eerste moet een speciale procedure voor toegang en verblijf worden ingevoerd alsook normen voor de afgifte door de lidstaten van verblijfsvergunningen voor onderdanen van derde landen die een aanvraag tot verblijf in de EU indienen met het oog op een overplaatsing binnen een onderneming (artikel 79, lid 2, onder a), VWEU). Ten tweede moet uitvoering worden gegeven aan artikel 79, lid 2, onder b), VWEU en moeten de rechten worden omschreven van onderdanen van derde landen die conform dit voorstel legaal in een lidstaat verblijven en moeten de voorwaarden worden bepaald ter regeling van het verblijf in andere lidstaten.

Artikel 2

EU-burgers en hun gezinsleden vallen niet onder het voorstel, ook niet die van wie de arbeidsmogelijkheden in een bepaalde lidstaat door overgangsregelingen zijn beperkt. Deze richtlijn is uitsluitend van toepassing op onderdanen van derde landen die buiten het grondgebied van een lidstaat verblijven en een aanvraag indienen om in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming tot het grondgebied van een lidstaat te worden toegelaten.

Om overlappingen tussen de toepassingsgebieden van Richtlijn 2005/71/EG van 12 oktober 2005 betreffende onderzoekers van derde landen en dit instrument te vermijden, wordt in dit artikel uitdrukkelijk bepaald dat de richtlijn niet van toepassing is op onderdanen van derde landen die een aanvraag indienen om als onderzoeker in de zin van Richtlijn 2005/71/EG in een lidstaat te mogen verblijven om daar een onderzoeksproject uit te voeren. Eveneens uitgesloten zijn personen die op het gebied van het vrij verkeer rechten genieten die gelijkwaardig zijn aan die van EU-burgers of die in dienst zijn van in bepaalde derde landen gevestigde ondernemingen, alsook onderdanen van derde landen die door in een lidstaat gevestigde ondernemingen ter beschikking worden gesteld met het oog op het verrichten van diensten in de zin van artikel 56 van het Verdrag en Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten.

Artikelen 3 en 4

In het voorstel wordt het begrip 'binnen een onderneming overgeplaatste persoon' omschreven. Deze definitie is gebaseerd op specifieke verbintenissen van de EU-25 in het kader van de GATS en bilaterale handelsovereenkomsten, en gaat uit van:

- het bestaan van een transnationale onderneming, met een of meer entiteiten die buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gevestigd en een of meer entiteiten die in de lidstaten zijn gevestigd ("gastentiteiten");

- de tijdelijke detachering van een onderdaan van een derde land van de in het derde land gevestigde onderneming waarmee deze onderdaan een arbeidsovereenkomst heeft gesloten, naar een EU-entiteit die tot hetzelfde concern behoort. Deze overplaatsing vindt niet noodzakelijkerwijs plaats binnen de dienstensector of in de context van een dienstverrichting en kan plaatsvinden vanuit een derde land dat geen partij is bij een handelsovereenkomst: het toepassingsgebied van dit voorstel is derhalve ruimer dan dat van verbintenissen inzake handel.

In dit artikel worden ook de begrippen 'leidinggevende', 'specialist' en 'afgestudeerde stagiair' omschreven. De bestaande definities zijn gebaseerd op de lijst van EU-verbintenissen in het kader van de GATS, aangezien de lidstaten reeds vertrouwd zijn met deze definities. Daarnaast is er een nadere definitie van het begrip 'afgestudeerde stagiair' gegeven om duidelijk te maken dat de stage erop gericht moet zijn de overgeplaatste persoon voor te bereiden op leidinggevende functies.

Andere definities verwijzen naar bestaande EU-instrumenten, zoals Richtlijn 2003/86/EG van de Raad of Richtlijn 2009/38/EG van de Raad.

Krachtens deze artikelen mogen de lidstaten bepalingen die gunstiger zijn voor onderdanen van derde landen handhaven of vaststellen, mits deze bepalingen gunstiger zijn voor de personen op wie zij van toepassing zijn. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat lidstaten gunstiger procedures of bepalingen willen toepassen met betrekking tot gezinsleden.

Artikel 5

In dit artikel zijn de voorwaarden neergelegd waaraan de aanvragers moet voldoen. De volgende voorwaarden zijn specifiek voor dit voorstel.

Er moet worden aangetoond dat de overplaatsing daadwerkelijk plaatsvindt tussen entiteiten van hetzelfde concern.

Omdat de toegang wordt gestuurd door de vraag, moet een document worden opgesteld waarin de taken worden omschreven en de bezoldiging wordt vermeld, die in overeenstemming moeten zijn met de arbeidsvoorwaarden en –verplichtingen in de zin van artikel 3 van Richtlijn 96/71/EG. Dat document neemt in de regel de vorm aan van een opdrachtbrief. In dit document moeten de plaats(en) en de duur van de opdracht worden vermeld en moet worden bevestigd dat de overgeplaatste persoon in de gastentiteit een functie als leidinggevende, specialist of afgestudeerde stagiair zal uitoefenen. Deze regeling is gericht op personeel met een sleutelpositie, zoals dat doorgaans wordt omschreven in de EU‑verbintenissen inzake handel, aangezien dergelijke personeelsleden het gebruik van nieuwe technologieën en innovatie stimuleren, een bedrijfscultuur in diverse locaties verspreiden en activiteiten in opkomende markten bevorderen, wat uiteindelijk leidt tot een versterking van het concurrentievermogen van EU‑ondernemingen. Om ervoor te zorgen dat de vaardigheden van de binnen een onderneming overgeplaatste persoon specifiek zijn voor de gastentiteit en overeenkomstig de EU‑verbintenissen inzake handel, hebben de lidstaten de mogelijkheid te eisen dat de betrokkene op het ogenblik van de overplaatsing reeds twaalf maanden in dienst is bij het betrokken concern. Omdat de regeling specifiek betrekking heeft op tijdelijke migratie, moet de aanvrager bewijzen dat de onderdaan van een derde land na de beëindiging van de opdracht terug zal kunnen worden overgeplaatst naar een entiteit die tot hetzelfde concern behoort en in een derde land is gevestigd.

De onderdaan van een derde land moet aan de voorwaarden voldoen die voor EU‑burgers in de nationale wetgeving zijn vastgesteld voor de uitoefening van het in de opdrachtbrief vermelde gereglementeerde beroep, en in het geval van niet-gereglementeerde beroepen, documenten voorleggen met nadere gegevens over zijn of haar beroepskwalificaties (in de regel het curriculum vitae). In het geval van een afgestudeerde stagiair moet de aanvrager bewijzen dat de betrokkene het vereiste getuigschrift van hoger onderwijs bezit, conform de EU-verbintenissen inzake handel.

Bovendien moeten onderdanen van derde landen die een aanvraag indienen om als afgestudeerde stagiair te worden toegelaten, documenten voorleggen die bewijzen dat zij een echte stage zullen volgen en niet als normale werknemers zullen worden ingezet. Derhalve is een stage-overeenkomst vereist met een beschrijving van het stageprogramma, de duur ervan en de wijze waarop toezicht zal worden uitgeoefend op de stagiairs.

Indien de overplaatsing betrekking heeft op meerdere locaties in verschillende lidstaten, moet de aanvrager de bevoegde instanties van de lidstaten waar de neven-gastentiteiten zijn gevestigd, daarvan op de hoogte brengen, zodat deze gemakkelijker controles kunnen uitvoeren.

Er hoeft geen arbeidsmarkttoets te worden uitgevoerd, aangezien dit criterium in strijd zou zijn met de doelstelling om een transparante en vereenvoudigde regeling in te voeren voor de toelating van gekwalificeerde personen die binnen een onderneming worden overgeplaatst. Bovendien zou deze voorwaarde indruisen tegen de verbintenissen die de EU is aangegaan in het kader van de GATS en bilaterale handelsovereenkomsten, voor wat betreft de binnen een onderneming overgeplaatste personen die onder deze verbintenissen vallen. Daar het primaire recht voorrang heeft, moet voor de lidstaten die een overgangsperiode toepassen voor nieuwe lidstaten, echter het beginsel van EU-preferentie worden toegepast.

Artikelen 6, 7 en 8

Het voorstel creëert geen recht op toelating, aangezien deze richtlijn geen afbreuk doet aan het recht van de lidstaten om zelf te bepalen hoeveel onderdanen van derde landen zij op hun grondgebied toelaten in het kader van overplaatsingen binnen ondernemingen. Dit recht dient evenwel te worden toegepast overeenkomstig de verplichtingen uit hoofde van internationale overeenkomsten die de toegang en het tijdelijke verblijf van bepaalde categorieën natuurlijke personen in verband met handel en investeringen gemakkelijker maken.

Deze bepalingen stellen de verplichte en mogelijke weigeringsgronden vast (en de gronden voor intrekking of niet-verlenging): het niet voldoen aan de betrokken criteria en de bestraffing van werkgevers voor zwartwerk of illegale arbeid, overeenkomstig Richtlijn 2009/52/EG van 18 juni 2009 inzake sancties, en het bestaan van quota. Ingeval niet aan de in artikel 5 neergelegde voorwaarden wordt voldaan, moeten de lidstaten passende sancties, zoals financiële sancties, opleggen aan de gastentiteit die aansprakelijk kan worden gesteld.

Artikelen 9, 10, 11 en 12

Aanvragers die aan de toelatingscriteria voldoen, krijgen een specifieke verblijfsvergunning die de houder ervan het recht geeft om als een binnen een onderneming overgeplaatste persoon te werken onder de in artikel 14 vastgestelde voorwaarden. Er mag geen bijkomende arbeidsvergunning worden vereist. De lidstaten moeten een instantie aanwijzen die bevoegd is om aanvragen in ontvangst te nemen en vergunningen af te geven. De aanwijzing van een dergelijke instantie doet geen afbreuk aan de rol en de verantwoordelijkheden van andere nationale instanties wat de behandeling van aanvragen en de beslissing daarover betreft. Voorts belet zij de lidstaten niet andere instanties (bv. consulaten) aan te wijzen waarbij de onderdaan van een derde land of diens gastentiteit een aanvraag kan indienen en die de vergunning kunnen afgeven.

De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning is beperkt tot drie jaar voor leidinggevenden en specialisten en tot een jaar voor afgestudeerde stagiairs. Aanvragen moeten binnen een korte periode (dertig dagen) worden behandeld. Er is een aantal procedurele waarborgen vastgesteld, zoals de mogelijkheid besluiten tot afwijzing van een aanvraag juridisch aan te vechten en de verplichting voor de autoriteiten om dergelijke besluiten met redenen te omkleden. Er moet informatie over de toegangs- en arbeidsvoorwaarden beschikbaar zijn.

Er kan een spoedprocedure worden ingevoerd voor concerns die met het oog daarop zijn erkend.

Artikelen 13 en 14

Teneinde een gelijke behandeling met ter beschikking gestelde werknemers in de zin van Richtlijn 96/71 te waarborgen, worden de aan binnen een onderneming overgeplaatste personen verleende rechten inzake arbeidsvoorwaarden in overeenstemming gebracht met de rechten die ter beschikking gestelde werknemers reeds genieten. In dit artikel wordt ook bepaald op welke gebieden gelijke behandeling moet worden gewaarborgd. Wegens het tijdelijke karakter van de overplaatsing binnen een onderneming, werd het niet nodig geacht gelijke behandeling te waarborgen met betrekking tot onderwijs en beroepsopleiding, sociale huisvesting en voorlichting en advies van arbeidsbureaus. Bestaande bilaterale overeenkomsten blijven van kracht, in het bijzonder op het gebied van sociale zekerheid. In het geval van mobiliteit tussen de lidstaten is in de regel Verordening (EG) nr. 859/2003 van toepassing. De verblijfsvergunning die aan binnen een onderneming overgeplaatste personen wordt afgegeven, stelt hen in staat om onder bepaalde voorwaarden te werken in alle entiteiten van hetzelfde concern.

Artikel 15

Dit artikel bevat de afwijkingen van Richtlijn 2003/86 die nodig worden geacht voor de invoering van een aantrekkelijke regeling voor binnen een onderneming overgeplaatste personen, en is gebaseerd op een andere logica dan die van de richtlijn inzake gezinshereniging, die een instrument is voor de bevordering van de integratie van onderdanen van derde landen van wie kan worden verwacht dat zij een permanent verblijfsrecht zullen krijgen. Net als vergelijkbare regelingen die al in de lidstaten en in andere landen bestaan, biedt deze regeling de mogelijkheid tot onmiddellijke gezinshereniging in de eerste lidstaat van verblijf. Om dit doel te verwezenlijken, wordt ook bepaald dat eventuele nationale integratiemaatregelen pas mogen worden toegepast als de gezinsleden zich op het grondgebied van de EU bevinden.

Artikel 16

Dit artikel voorziet in geografische mobiliteit voor binnen een onderneming overgeplaatste personen en stelt hen in staat te werken in verschillende entiteiten van dezelfde transnationale onderneming die in verschillende lidstaten zijn gevestigd alsook in de gebouwen van klanten van de onderneming. Derhalve mag een onderdaan van een derde land die als een binnen een onderneming overgeplaatste persoon is toegelaten, op basis van de eerste verblijfsvergunning en een extra document met een lijst van de entiteiten van het concern waarin hij of zij mag werken, een deel van zijn of haar opdracht uitvoeren in een in een andere lidstaat gevestigde entiteit van hetzelfde concern. De tweede lidstaat moet in kennis worden gesteld van de belangrijkste voorwaarden die aan deze mobiliteit verbonden zijn. Deze lidstaat kan een verblijfsvergunning verlangen wanneer de duur van het werk meer dan twaalf maanden bedraagt; hij kan echter niet verlangen dat de binnen een onderneming overgeplaatste persoon zijn grondgebied verlaat om een aanvraag in te dienen.

Artikelen 17, 18, 19, 20, 21 en 22

Deze artikelen bevatten de gebruikelijke bepalingen inzake tenuitvoerlegging, jaarstatistieken en nationale contactpunten.