Toelichting bij COM(2010)545 - Vaststelling, voor 2011 en 2012, van de vangstmogelijkheden voor EU-vaartuigen voor bepaalde bestanden van diepzeevissen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Achtergrond van het voorstel

Motivering en doel van het voorstel


Bestanden van diepzeevissen zijn bestanden die worden bevist in wateren buiten de grote visgronden op het continentaal plat. Zij komen voor op continentale hellingen of in de nabijheid van onderzeese bergen. Het gaat om traaggroeiende en langlevende soorten die bijzonder kwetsbaar zijn voor visserijactiviteiten. De wetenschappelijke kennis over de levensduur en de groei van deze soorten neemt langzamerhand toe. Daaruit blijkt dat sommige soorten, zoals blauwe leng en zwarte haarstaartvis sneller groeien en korter leven dan andere, zoals Atlantische slijmkop, diepzeehaaien en grenadiervis, en dus minder kwetsbaar zijn voor visserijactiviteiten. De kwetsbaarheid voor bevissing hangt er ook vanaf of de soorten in plaatselijke concentraties kunnen worden bevist. Dat geldt voor Atlantische slijmkop, blauwe leng en beryciden. Zoals voor alle natuurlijke visbestanden, geldt ook voor diepzeevisserijtakken dat het ongelimiteerd toestaan van visserij tot een race door visserijondernemingen leidt om zich een gratis hulpbron toe te eigenen, zonder voldoende oog te hebben voor de duurzame exploitatieniveaus. Dit is duidelijk het geval geweest voor sommige diepzeesoorten, voordat de Europese Unie in 2003 begon te reglementeren. De waardevolle Atlantische slijmkop wordt in de noordwestelijke wateren bijvoorbeeld als uitgeput beschouwd, evenals de waardevolle zeebrasem in de Golf van Biskaje. Daarom is beperking van de visserijactiviteit een noodzakelijke openbare interventie om de afkalving van de inkomens voor de visserijondernemingen te voorkomen, de exploitatie om te buigen in de richting van hogere opbrengsten op lange termijn, en om het effect op het ecosysteem en het voedselweb te beperken als gevolg van plotselinge vermindering van de omvang van bepaalde vispopulaties. Tot slot zal dit ook een stabielere voorziening met hoogwaardige eiwitten voor de consument helpen garanderen, hoewel dit aspect wat diepzeesoorten betreft minder belang heeft, aangezien zij slechts een zeer klein deel van de in de EU aangelande vis uitmaken. In het geval van diepzeesoorten is de openbare interventie van bijzonder belang, omdat het herstel van uitgeputte bestanden van traaggroeiende soorten waarschijnlijk zeer lang zal duren en mogelijk zelfs zal uitblijven. Op grond van artikel 43, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) stelt de Raad vangstmogelijkheden vast. De Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee (ICES) verstrekt eens per twee jaar een uitgebreid onderzoek van de biologische situatie van de bestanden van diepzeevissen. In juni 2010 is voor het laatst advies uitgebracht. Dit voorstel voor de vaststelling van de vangstmogelijkheden is gebaseerd op nader onderzoek dat het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij (WTECV) in juli 2010 heeft uitgevoerd in aansluiting op dat van ICES. Daarmee wordt tegemoet gekomen aan de behoefte aan besluitvorming op basis van gedegen wetenschappelijk advies, zoals overeenkomstig artikel 2, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 2371/2002 is vereist. De wetenschappelijke organen adviseren steeds dat het beste beheersinstrument voor diepzeevisserij beperking van de visserijinspanning is. Dit is het gevolg van het feit dat diepzeesoorten worden gevangen bij niet-selectieve gemengde visserij, en dat aanzienlijke hoeveelheden vis overboord worden gegooid, aangezien zij onvoldoende commerciële waarde hebben. Vangstbeperkingen worden niettemin gezien als een nuttige aanvullende maatregel, en het is mogelijk deze twee maatregelen onderling te verbinden door eisen te stellen aan de toepassing van deze vangstmogelijkheden, indien de vangsthoeveelheden zonder die eisen niet gerechtvaardigd zouden kunnen worden. De Commissie heeft derhalve de praktijk ontwikkeld om voorstellen voor verordeningen op het gebied van vangstmogelijkheden uit te brengen in hetzelfde tempo als waarmee wetenschappelijk advies beschikbaar komt. Bovendien herziet de Commissie in 2010 de algehele regeling inzake de toegang tot diepzeebestanden (Verordening (EG) nr. 2347/2002 van de Raad) om visserijinspanningsrestricties en technische maatregelen te ontwikkelen die overeenkomen met aparte “visserijmetiers”. Momenteel is de visserijinspanning voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan algemeen beperkt, en wordt geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende visserijtakken (zie artikel 9, lid 3, van Verordening (EG) nr. 53/2010 van de Raad).

Algemene context


Vissen op diepzeesoorten wordt sinds 2003 door de Europese Unie gereglementeerd aan de hand van de totaal toegestane vangsten (“total allowable catches” of TAC’s) per soort en per gebied, en in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan aan de hand van de maximaal toegestane visserijinspanning. Voor 2009 en 2010 zijn de totaal toegestane vangsten voor bepaalde diepzeesoorten vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1359/2008 van de Raad van 28 november 2008 tot vaststelling, voor 2009 en 2010, van de vangstmogelijkheden voor vaartuigen van de Gemeenschap voor bepaalde bestanden van diepzeevissen[1]. Wetenschappers kunnen op basis van de beschikbare informatie over diepzeebestanden de status van het bestand niet volledig inschatten, noch wat omvang van de populatie, noch wat visserijmortaliteit betreft. Er zijn hiervoor verschillende redenen, die de voortgang voortdurend hinderen: het gaat vaak om langlevende en traaggroeiende soorten, waardoor het onmogelijk is om de bestanden in leeftijdsklassen in te delen en om het effect van de visserij op de bestanden te bepalen aan de hand van veranderingen in de lengte of leeftijdsopbouw van de vangsten. De frequentie van de rekrutering van juveniele vis in de bestanden is onbekend. De bestanden zijn ruim verspreid in diepten die om praktische redenen moeilijk te onderzoeken zijn. Gegevens uit wetenschappelijke peilingen zijn vaak niet beschikbaar als gevolg van het verminderde commerciële belang van deze bestanden, of dekken niet het hele verspreidingsgebied. De visserijactiviteiten zijn slechts gedeeltelijk gericht op deze soorten en hebben in sommige gevallen een relatief korte geschiedenis. De wetenschappelijke kennis gaat dan ook maar langzaam vooruit. Daarbij wordt vertrouwd op een voorzorgsaanpak van het visserijbeheer, die gebaseerd is op trends die kunnen worden afgeleid uit dichtheidsindicatoren. Het vaststellen en verdelen van de vangstmogelijkheden is een exclusieve bevoegdheid van de Unie. De verplichtingen ten aanzien van de duurzame exploitatie van de levende aquatische hulpbronnen zijn in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 vastgesteld. De vastgestelde vangstmogelijkheden moeten in overeenstemming zijn met de internationale overeenkomsten, onder meer de overeenkomst van de Verenigde Naties van 1995 betreffende de instandhouding en het beheer van grensoverschrijdende bestanden en bestanden van over grote afstanden trekkende soorten (hierna de “VN-visbestandenovereenkomst van 1995” genoemd). De wetgever moet met name behoedzamer zijn wanneer er sprake is van onzekere, onbetrouwbare of ontoereikende informatie. Op grond van artikel 6, lid 2, van de VN-visbestandenovereenkomst van 1995 mag het ontbreken van toereikende wetenschappelijke informatie niet worden gebruikt als reden om instandhoudings- en beheersmaatregelen uit te stellen of achterwege te laten. De voorstellen tot aanpassing van de TAC die in dit voorstel worden gedaan, stemmen overeen met het wetenschappelijke advies en weerspiegelen de beheersbeginselen die in de VN-visbestandenovereenkomst van 1995 en de internationale richtsnoeren voor het beheer van de diepzeevisserij op volle zee van 2008 van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties zijn vastgesteld, die onlangs door de Algemene Vergadering van de VN zijn bevestigd (Resolutie 64/72 van december 2009). Weliswaar worden een aantal diepzeebestanden ook door andere visserijlanden bevist, met name Noorwegen, IJsland, de Faeröer en Rusland, en moet ernaar worden gestreefd overeenkomsten te sluiten over geharmoniseerde beheersmaatregelen met die visserijlanden of, voor zover de bestanden in de internationale wateren leven, in het kader van de Visserijcommissie voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC), maar tot daarover overeenstemming is bereikt, zijn unilaterale, voor vaartuigen van de Europese Unie geldende maatregelen nodig om de hierboven bedoelde negatieve consequenties van de ongereglementeerde visserij te voorkomen.

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied


De bestaande bepalingen op het gebied van het voorstel zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1359/2008 van de Raad, en zij zijn geldig tot en met 31 december 2010. Zij houden verband met Verordening (EG) nr. 2347/2002 van 16 december 2002 tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de toegang tot diepzeebestanden en bij de visserij daarop in acht te nemen voorschriften[2], in bijlage I waarvan de commercieel belangrijkste diepzeesoorten zijn opgenomen waarvoor de Commissie naar vangstbeperkingen streeft. De vangstmogelijkheden voor diepzeesoorten worden eens per twee jaar vastgesteld, telkens naar aanleiding van op gedegen onderzoek gebaseerde wetenschappelijke bestandsevaluaties. Hierop wordt evenwel een uitzondering gemaakt voor de bestanden grote zilvervis en de belangrijke visserij op blauwe leng, waarvoor de vangstmogelijkheden afhangen van de resultaten van de jaarlijkse onderhandelingen met Noorwegen. De vangstmogelijkheden voor deze bestanden zullen dus nog moeten worden vastgesteld in de jaarlijkse verordening tot vaststelling van de vangstmogelijkheden die de Raad in december goedkeurt. De in 2010 geldende verordening voor deze bestanden is Verordening (EG) nr. 53/2010 van de Raad.

Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de EU


De voorgestelde maatregelen zijn opgesteld overeenkomstig de doelstellingen en de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid en zijn in overeenstemming met het beleid van de Unie inzake duurzame ontwikkeling.

1.

Raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



Raadpleging van belanghebbende partijen



Wijze van raadpleging, belangrijkste geraadpleegde sectoren en algemeen profiel van de respondenten


Bij het opstellen van het voorstel is rekening gehouden met het overleg dat heeft plaatsgevonden met het Raadgevend Comité voor de visserij en de aquacultuur (het RCVA is samengesteld uit vertegenwoordigers van de beroepsorganisaties van de producenten, de verwerkende industrie en de handel in visserij- en aquacultuurproducten, en van niet-beroepsorganisaties die consumenten-, milieu- en ontwikkelingsbelangen behartigen) en met de regionale adviesraden (RAR's) met een belang in de visserijtakken waarop het voorstel betrekking heeft. Dit overleg vond plaats op basis van de Mededeling van de Commissie “Verbetering van de raadpleging inzake het communautaire visserijbeheer” (COM(2006)246 definitief), waarin de beginselen voor het zogenaamde “frontloadingproces” (vroegtijdige consultatie) zijn uiteengezet, en op basis van de Mededeling van de Commissie “Raadpleging over de vangstmogelijkheden voor 2011” (COM(2010)241 definitief), waarin de Commissie haar visie en voornemens met betrekking tot haar voorstellen voor vangstmogelijkheden voor 2011 heeft uiteengezet.

Samenvatting van de reacties en de manier waarop daarmee rekening is gehouden De regionale adviesraden (RAR's) wijzen erop dat eventuele wijzigingen in de jaarlijkse vangstmogelijkheden geleidelijk moeten worden ingevoerd, zodat de kortetermijnverstoring van de economische activiteit tot een minimum wordt beperkt. Zij zijn bezorgd over de onzekerheid van het wetenschappelijke advies en zouden graag zien dat de informatiebasis wordt verbeterd en de methoden van gegevensverzameling worden geharmoniseerd. Hoewel zij aanvaarden dat bijzonder kwetsbare soorten tegen uitputting moeten worden beschermd, zijn zij tegen verlagingen van de vangstbeperkingen als die ertoe zouden leiden dat in de gemengde visserij meer vis teruggegooid wordt. Zij verwachten veeleer een beheer dat de gemengde visserij in haar geheel reglementeert, waarbij onder meer de bijvangst van zelfs de meest kwetsbare soorten tot op zekere hoogte is toegestaan, en zij aanvaarden dat het vaststellen van inspanningsbeperkingen voor afzonderlijke visserijtakken een redelijke aanpak zou kunnen zijn, gepaard aan technische maatregelen zoals verbeterde selectiviteit. De RAR’s benadrukken dat de visserijdruk sinds de introductie van de beheersmaatregelen in 2003 aanzienlijk is teruggebracht, en wijzen erop dat de buurlanden een soortgelijke beheersaanpak moeten goedkeuren om de mededingingsvoorwaarden gelijk te houden. De RAR’s onderstrepen dat meer moeite moet worden gedaan om kwetsbare diepzeehabitats te beschermen en om gebieden waar juveniele vis het meest talrijk is te vermijden. Zij brengen naar voren dat bepaalde traditionele visserijtakken hebben aangetoond duurzaam te zijn, aangezien die reeds eeuwen bestaan. Sommige RAR’s zouden ook graag zien dat het beheer wordt aangepast aan positieve signalen die ten aanzien van sommige bestanden worden afgegeven, met name in die gevallen waarin commerciële vissersschepen hebben bijgedragen aan de verbetering van de wetenschappelijke informatie. Andere RAR’s zouden graag zien dat de vangstmogelijkheden voor die bestanden waarvoor voorlopig nog geen evaluatie van de bestanden aanstaande is, geleidelijk worden ingetrokken. In het voorstel is rekening gehouden met het beginsel dat de vangstmogelijkheden geleidelijk worden aangepast en dat de jaarlijkse wijzigingen daarvan beperkt blijven. Er worden geen wijzigingen voorgesteld waarbij de vangstmogelijkheden jaarlijks toe- of afnemen met meer dan 15% ten opzichte van de situatie in 2010. De enige uitzondering op deze regel vormen de diepzeehaaien. Hoewel de TAC formeel niet afwijkt van de nul-TAC die voor 2010 is vastgesteld, zal het verbod op bijvangsten in werkelijkheid resulteren in een afname van de toegestane aanlandingen met 100%. De Commissie volgt een beleid ter bescherming van haaien, zoals aangekondigd in haar Mededeling “Een actieplan van de Europese Gemeenschap voor de instandhouding en het beheer van het haaienbestand” (COM(2009)40 definitief). Het verbod op bijvangsten moet vissers aanmoedigen om samen te werken bij het aanwijzen van gebieden waar grotere aantallen haaien voorkomen en bij de verbetering van de selectiviteit van het vistuig. Zodra die maatregelen zijn genomen, zou toestemming kunnen worden verleend voor de aanlanding van onvermijdelijke bijvangsten. De Commissie werkt aan een nieuwe kaderverordening inzake de toegang tot diepzeevisserij in 2010 die op de middellange termijn inspanningsbeheer per visserijtak/visserijmetier introduceert. De Commissie is zich bewust van het probleem van de bijvangsten in de gemengde visserij en moedigt de lidstaten en de visserijondernemingen aan om visserijpraktijken te ontwikkelen die de bijvangsten beperken. De Commissie bestudeert de mogelijkheid om financiële middelen te oormerken voor projecten die tot doel hebben de bijvangsten in diepzeevisserij in 2011 te beperken. Zodra de niveaus van onvermijdelijke bijvangsten van bijzonder kwetsbare soorten in de verschillende metiers zijn vastgesteld, kunnen die worden vertaald in bijvangstmogelijkheden. Een aantal TAC’s geeft reeds hoeveelheden bijvangst weer. De Commissie spant zich verder in om gebieden aan te wijzen waar het vissen wordt beperkt teneinde zeer diverse habitats te beschermen, hetzij naar aanleiding van wetenschappelijk advies van haar voornaamste adviesorganen, hetzij om lidstaten bij te staan bij het opzetten van speciale beschermingszones. De Commissie deelt de mening dat de unilaterale benadering die in dit voorstel wordt gekozen, moet worden gebruikt om buurlanden ervan te overtuigen eveneens verantwoord beheer van de diepzeevisserij na te streven, en zet deze taak voort in haar jaarlijkse onderhandelingsrondes op bilateraal niveau en in het kader van NEAFC. Er zij op gewezen dat de exploitatie van diepzeesoorten slechts een van een reeks onderwerpen is die met de noordelijke visserijlanden moeten worden besproken. De Commissie heeft een beheerskader ontwikkeld dat zij momenteel test en waarmee zij reageert op de trends in bestandsindicatoren, zelfs zonder doorslaggevend wetenschappelijk advies. Met de ontwikkeling van het grote onderzoeksproject DEEPFISHMAN, dat gefinancierd wordt op grond van het zevende kaderprogramma, verwacht de Commissie dit verder te kunnen ontwikkelen voor de diepzeevisserij. De Commissie heeft, onder meer door studies te financieren, de samenwerking tussen vissers en wetenschappelijke instellingen gestimuleerd met het oog op de verbetering van het wederzijdse begrip en om van de commerciële visserij afkomstige informatie over de exploitatie beschikbaar te maken voor wetenschappelijk advies. Ten behoeve van de nieuwe kaderverordening inzake toegang tot de diepzeevisserij wordt gestreefd naar de verbetering van de verzameling van administratieve gegevens. Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid Visserijbiologie en visserijeconomie zijn de betrokken wetenschaps- en kennisgebieden. De Commissie heeft ICES, een onafhankelijke internationale wetenschappelijke instantie, geraadpleegd en de plenaire vergadering van de WTECV georganiseerd. Het advies van ICES is gebaseerd op een advieskader dat binnen ICES is ontwikkeld en dat wordt gebruikt overeenkomstig de verzoeken van hun cliënten, waartoe ook de Commissie behoort. De WTECV geeft advies volgens een mandaat dat zij van de Commissie ontvangt. Alle rapporten van het WTECV worden, na de officiële vaststelling ervan door de Commissie, ter beschikking gesteld op de website van de Commissie. Alle ICES-verslagen zijn beschikbaar op de ICES-website. Voor geen enkel bestand dat onder dit voorstel valt, zijn voldoende gegevens beschikbaar om aan te tonen dat deze op duurzame wijze worden bevist. Het wetenschappelijke advies van 2010 is grotendeels een herhaling van eerdere adviezen uit 2008 of eerder. Aangezien het advieskader gericht is op de maximale duurzame opbrengst en aangezien het exploitatieniveau van de diepzeesoorten die deze opbrengst leveren onbekend is, bevelen de wetenschappers over het algemeen aan de vangsten ten opzichte van recente niveaus te beperken totdat de bestanden tekenen van aanwas van de populatie te zien geven. Wanneer de exploitatie na een aantal jaar geen negatief effect op de bestanden blijkt te hebben, adviseert ICES dat de vangsten op een stabiel niveau kunnen blijven. In andere gevallen adviseert ICES dat de visserij niet mag worden uitgebreid of dat de vangsten moeten worden teruggebracht tot de niveaus van vóór de uitbreiding van de visserijactiviteit. ICES benadrukt dat de paaibestanden moeten worden beschermd tegen een situatie waarbij het ene na het andere paaibestand uitgeput raakt. Na een aanzienlijke achteruitgang van de vangstmogelijkheden sinds 2003 komen de voorstellen voor de vangstbeperkingen voor het tweede jaar (2012) globaal overeen met de door wetenschappers geadviseerde voorzorgsniveaus. In die gevallen waarin het advies niet is veranderd ten opzichte van 2008, bouwt dit voorstel voort op de vorige verordening inzake vangstmogelijkheden voor 2009 en 2010, waarin werd voorzien dat de vereiste verlaging van de vangstmogelijkheden over een periode van vier jaar zou worden gespreid. Voor zover belangrijke delen van de geadviseerde vangsthoeveelheden door niet-lidstaten worden gevangen, is hiermee rekening gehouden, en is het advies toegepast op de EU-visserij overeenkomstig de ontwikkeling daarvan. Sommige gegevensreeksen suggereren dat de visserijtakken reeds op zeer lage niveaus zijn gestabiliseerd of die niveaus bijna hebben bereikt, en er zijn zelfs ook signalen dat de dichtheden zijn begonnen toe te nemen. Wanneer tevens rekening wordt gehouden met de recente informatie over de variabele groeikenmerken van verschillende diepzeesoorten, lijkt het mogelijk dat de bestanden die na achtereenvolgende verlagingen van de vangstmogelijkheden nog als doelsoort overblijven, in de toekomst uit biologisch en economisch oogpunt duurzaam zouden kunnen worden bevist. Niettemin moeten de problemen in verband met de visserijactiviteit, met name de teruggooi/bijvangsten en de verstoring van kwetsbare mariene habitats, worden aangepakt om ervoor te zorgen dat die activiteit eveneens in ecologisch opzicht duurzaam wordt. Zo zou het beheer in de toekomst kunnen worden gericht op het zoveel mogelijk stabiel houden van de visserij en op het ontwikkelen van technische maatregelen en het stimuleren van visserijstrategieën die de negatieve effecten op kwetsbare mariene ecosystemen verzachten en de teruggooi verminderen. Er moet ook rekening worden gehouden met het feit dat veel diepzeevisserijtakken gemengd zijn. Bestaande kleine quota die zijn bedoeld voor onvermijdelijke bijvangsten, worden gehandhaafd om gedwongen teruggooi te voorkomen. Ten aanzien van diepzeehaaien en Atlantische slijmkop volgt de Commissie een nul-TAC-beleid. Voor diepzeehaaien, die voor de doeleinden van de TAC nog niet naar soort zijn uitgesplitst, volgt het vangstverbod uit het advies waarin is gemeld dat de voornaamste commerciële soorten van deze familie als uitgeput worden beschouwd. De wetenschappelijke instanties adviseren dat in geen enkel TAC-gebied op Atlantische slijmkop mag worden gevist. Het instellen van een beschermingsgebied voor Atlantische slijmkop (de ICES-deelgebieden VI en VII, vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 2270/2004 van de Raad van 22 december 2004 tot vaststelling, voor 2005 en 2006, van de vangstmogelijkheden voor vaartuigen van de Gemeenschap voor bepaalde bestanden van diepzeevissen, en gehandhaafd bij Verordening (EG) nr. 1359/2008) is niet langer geschikt als manier om voor Atlantische slijmkop een vangstbeperking op te leggen, omdat die vissoort nergens meer mag worden gevangen. Effectbeoordeling Op grond van artikel 43, lid 3, VWEU moeten vangstmogelijkheden worden vastgesteld. De voorgestelde maatregelen leiden, als ze ten uitvoer worden gelegd, tot een algemene daling van de vangstmogelijkheden voor de EU-vaartuigen. Zij hebben ten dele lagere vangsten tot gevolg, wat te verwachten is wanneer nieuwe vangstbeperkingen overeenkomen met recente werkelijk gerealiseerde vangsten of nog lager zijn. Het voorstel heeft niet alleen betrekking op de korte termijn, maar past ook in de langetermijnaanpak op grond waarvan de visserij geleidelijk tot een duurzaam langetermijnniveau wordt gereduceerd. Het voorstel zal op korte termijn leiden tot lagere TAC’s, maar, naarmate de overbeviste bestanden zich herstellen, zouden de vangstmogelijkheden zich moeten stabiliseren of toenemen, afhankelijk van het advies in het kader van de voorzorgsaanpak. Op middellange en lange termijn moet de gekozen aanpak resulteren in een verminderde milieu-impact als gevolg van de verlaagde visserijinspanning, in een beperking van het aantal vaartuigen en/of van de gemiddelde visserijinspanning per vaartuig en in de handhaving of toename van de aanlanding van die soorten waarvan gebleken is dat zij de voortdurende bevissing verdragen. Uit de vermindering van de visserijinspanning en van de omvang van de diepzeevissersvloot sinds 2003 blijkt dat dit beleid in de praktijk wordt uitgevoerd. De eerste positieve signalen van de bestandsindicatoren bevestigen dat de verwachtingen voor de middellange tot de lange termijn nog steeds geldig zijn.

2.

Juridische elementen van het voorstel



In dit voorstel worden door middel van een verordening vangstbeperkingen vastgesteld voor de vissersvloten van de Europese Unie, wat betreft de commercieel belangrijkste diepzeesoorten in de EU- en de internationale wateren van het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan, om de met het gemeenschappelijke visserijbeleid beoogde totstandbrenging van een biologisch, economisch en sociaal duurzame visserij te verwezenlijken. Het voorstel is gebaseerd op artikel 43, lid 3, VWEU. Het valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie op grond van artikel 3, lid 1, onder d), VWEU. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing. Het voorstel is om de onderstaande reden in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel. Het GVB is een gemeenschappelijk beleid. Krachtens artikel 43, lid 3, VWEU dient de Raad maatregelen vast te stellen tot vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden. In de betrokken verordening van de Raad wordt bepaald hoe de vangstmogelijkheden aan de lidstaten worden toegewezen. Met inachtneming van artikel 20, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 mogen de lidstaten deze mogelijkheden naar eigen goeddunken over de regio's en de marktdeelnemers verdelen. De lidstaten kunnen dus met een ruime mate aan vrijheid en conform het sociaaleconomische model van hun keuze beslissen hoe zij de aan hen toegewezen vangstmogelijkheden benutten. Het voorstel heeft geen nieuwe financiële gevolgen voor de lidstaten. De Raad stelt eens per twee jaar een verordening als de onderhavige vast, en de openbare en particuliere middelen voor de tenuitvoerlegging van de onderhavige verordening zijn dan ook reeds beschikbaar.

3.

Gevolgen voor de begroting



Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Unie.

4.

Aanvullende informatie



Vereenvoudiging



Door dit voorstel wordt het beheer van de visquota over het algemeen noch vereenvoudigd, noch ingewikkelder gemaakt. Niettemin zou de herschikking van de TAC-gebieden voor de grenadiervis het beheer voor de betrokken visserijtak moeten vereenvoudigen, aangezien de voorgestelde nieuwe belangrijke TAC’s alle belangrijke visserijtakken dekken.

Evaluatie-/herzienings-/vervalbepaling



Het voorstel betreft een tweejaarlijkse verordening voor de jaren 2011 en 2012. De beheersinstrumenten en de omvang van de vangstmogelijkheden worden uiterlijk in 2012 tegen het licht gehouden om een verordening ter vervanging van de onderhavige verordening op te stellen. Voor deze verordening is geen herzieningsclausule nodig.

Het voorstel nader bekeken


In het VWEU is bepaald dat aangelegenheden die onder het GVB vallen door het Parlement en de Raad gezamenlijk moeten worden besloten overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure. Een uitzondering hierop is vastgesteld in artikel 43, lid 3, VWEU met betrekking tot maatregelen “voor de vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden”. Dergelijke maatregelen worden op voorstel van de Commissie door de Raad vastgesteld zonder dat het Parlement hierbij wordt betrokken. Dit voorstel beperkt zich derhalve tot het vaststellen en het toewijzen van vangstmogelijkheden en de voorwaarden die functioneel verbonden zijn met het gebruik van die mogelijkheden. Het voorstel is wat de vangstbeperkingen betreft in overeenstemming met de beginselen van het zogenoemde 'frontloadingproces' (vroegtijdige consultatie), zoals uiteengezet in de Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement 'Verbetering van de raadpleging inzake het communautaire visserijbeheer' (COM(2006)246 definitief), en in de Mededeling van de Commissie 'Raadpleging over de vangstmogelijkheden voor 2011' (COM(2010)241 definitief), waarin de Commissie in afwachting van het wetenschappelijk advies over de visstand voor 2011 haar visie en voornemens met betrekking tot haar voorstellen voor de vangstmogelijkheden toelicht. Overeenkomstig laatstgenoemde mededeling vallen diepzeebestanden onder adviescategorieën die zijn ingesteld voor situaties waarin er gebrek is aan gegevens. Het voorstel volgt de regels die daarin zijn vastgesteld. Met name in die gevallen waarin het advies geen uitsluitsel biedt, moeten de TAC’s worden verlaagd tot de recente werkelijk gerealiseerde vangsten. De daaruit voortvloeiende nieuwe TAC’s worden berekend aan de hand van de vangstcijfers die in de periode 2007 tot en met 2009 door de lidstaten aan de Commissie zijn meegedeeld. Conform het front-loadingproces is in de zomer van 2010 overleg gepleegd met de belanghebbenden en met de lidstaten (RAR’s en RCVA). Voorts is het voorstel in overeenstemming met Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement 'Verduurzaming van de EU-visserij op basis van de maximale duurzame opbrengst' (COM(2006)360 definitief). De MSY-aanpak (maximum sustainable yield - maximale duurzame opbrengst) kan niet onverkort op diepzeebestanden worden toegepast vanwege de gebrekkige kennis over bestandsomvang en leeftijdsstructuur van de diverse soorten. Niettemin kan in deze omstandigheden de voorzorgsaanpak voor visserijbeheer worden gevolgd, waardoor de mogelijkheden blijven bestaan om het beheer te ontwikkelen in de richting van het MSY-kader zodra meer informatie beschikbaar is. Voor grenadiervis en blauwe leng worden wijzigingen van de TAC-gebieden voorgesteld overeenkomstig de wetenschappelijke aanbeveling om de TAC-gebieden in overeenstemming te brengen met de evaluatie-eenheden, zodat beheersbeslissingen gemakkelijker in overeenstemming kunnen worden gebracht met de wetenschappelijke aanbevelingen. In het voorstel is bepaald dat het verbod op het gericht vissen op Atlantische slijmkop wordt opgeheven in bepaalde gebieden waar bestanden van deze soorten zijn aangetroffen. Omdat voor Atlantische slijmkop een nul-TAC wordt voorgesteld, kan deze vis niet langer worden bevist in de gebieden die binnen de werkingssfeer van de onderhavige verordening vallen.