Toelichting bij COM(2010)379 - Voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op seizoenarbeid

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Achtergrond van het voorstel

Motivering en doel van het voorstel



Dit voorstel maakt deel uit van de EU-maatregelen voor de ontwikkeling van een integraal migratiebeleid. 'Legale migratie zal een grote rol spelen bij het versterken van de kenniseconomie in Europa en bij de bevordering van de economische ontwikkeling en aldus bijdragen aan de uitvoering van de Lissabon-strategie', stelt het Haags programma van november 2004, waarin de Commissie wordt verzocht met een beleidsplan over legale migratie te komen 'waarin toelatingsprocedures zijn opgenomen waarmee snel kan worden ingespeeld op wisselingen in de vraag naar arbeidsmigranten op de arbeidsmarkt'.

De daaropvolgende mededeling van de Commissie van december 2005 inzake het beleidsplan legale migratie (COM(2005) 669) stelde in het vooruitzicht dat tussen 2007 en 2009 vijf wetgevingsvoorstellen over arbeidsmigratie zouden worden goedgekeurd, waaronder een voorstel voor een richtlijn betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van seizoenarbeiders.

Het Europees pact inzake immigratie en asiel, dat op 15 en 16 oktober 2008 door de Europese Raad werd goedgekeurd, geeft uiting aan het vaste voornemen van de Europese Unie en haar lidstaten om een eerlijk, doeltreffend en samenhangend beleid te voeren ten aanzien van de uitdagingen en kansen die uit migratie voortvloeien.

In het programma van Stockholm, dat op 10 en 11 december 2009 door de Europese Raad werd aangenomen, hebben Commissie en Raad nog eens bevestigd dat zij het beleidsplan legale migratie zouden uitvoeren.

De voorstellen betreffende hooggekwalificeerde werknemers ("Europese blauwe kaart") en voor een kaderrichtlijn werden in oktober 2007 ingediend[1]. De Raad keurde het eerste voorstel goed op 25 mei 2009; het tweede wordt momenteel besproken in het Europees Parlement en de Raad. Beide teksten sluiten seizoenarbeiders uit van hun werkingssfeer.

Dit voorstel speelt in op de bovengenoemde politieke doelstellingen en beoogt bij te dragen aan de tenuitvoerlegging van de Europa 2020-strategie en aan een doeltreffend beheer van de migratiestromen voor de specifieke categorie van tijdelijke seizoensmigratie. Het voorziet in eerlijke en transparante regels voor toelating en verblijf, terwijl in de regeling tegelijk stimulansen en waarborgen worden ingebouwd om te voorkomen dat een tijdelijk verblijf permanent wordt.

Algemene context



De economieën van de EU hebben een structurele behoefte aan seizoenarbeid, waarvoor naar verwachting steeds minder arbeidskrachten van binnen de EU beschikbaar zullen zijn. Wat de toekomstige ontwikkeling van het tekort aan bepaalde vaardigheden in de EU betreft, zullen de traditionele sectoren een belangrijke rol blijven spelen en zal de structurele behoefte aan laaggeschoolde en laaggekwalificeerde werkkrachten waarschijnlijk blijven toenemen. Daarnaast is er in de EU een meer permanente behoefte aan ongeschoolde arbeidskrachten. Naar verwachting zullen deze tekorten steeds moeilijker met werkkrachten uit EU-landen kunnen worden ingevuld, in hoofdzaak omdat die seizoenarbeid onaantrekkelijk vinden.

Voorts zijn er sterke aanwijzingen dat sommige seizoenarbeiders uit derde landen te maken krijgen met uitbuiting en niet-conforme arbeidsvoorwaarden, die mogelijk een bedreiging van hun gezondheid en veiligheid inhouden.

Ten slotte worden de sectoren van de economie die worden gekenmerkt door een groot aantal seizoenarbeiders – vooral de land- en tuinbouw en het toerisme – vaak aangewezen als de sectoren waar de kans het grootst is dat er onderdanen van derde landen aan het werk zijn die illegaal in het land verblijven.

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied



Het enige op EU-niveau bestaande instrument waarin sprake is van voorwaarden voor de toelating van seizoenarbeiders, is de resolutie van de Raad van 1994 'inzake de beperking van de toelating van onderdanen van derde landen tot het grondgebied van de lidstaten met het oog op tewerkstelling'[2], die is aangenomen overeenkomstig artikel K.1 van het Verdrag. Die resolutie bevat elementen voor een definitie van seizoenarbeiders (werknemers die 'een welbepaalde soort arbeid verrichten die normaliter voorziet in een traditionele behoefte in de lidstaat'). Voorts stelt ze de maximumverblijfsduur vast op zes maanden per periode van twaalf maanden en sluit ze verlenging van het verblijf met het oog op een ander soort arbeid uit.

Het model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen is vastgelegd in Verordening (EG) nr. 1030/2002, die de lidstaten de mogelijkheid geeft in het uniforme model alle andere informatie op te nemen, 'met name informatie betreffende de vraag of de betrokkene al dan niet arbeid mag verrichten'. Het onderhavige voorstel bouwt voort op die verordening, aangezien het de lidstaten de verplichting oplegt om op het uniforme model de vergunning tot het verrichten van arbeid te vermelden, ongeacht de rechtsgrondslag waarop de toelating berust.

- Samenhang met andere EU-beleidsgebieden en -doelstellingen

De bepalingen in dit voorstel zijn in overeenstemming met en dragen bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de mededeling van de Commissie inzake de bevordering van waardig werk voor iedereen (COM(2006) 249) en van de Europa 2020-strategie. Snelle en soepele toelatingsprocedures en de toekenning van een juridische status aan seizoenarbeiders kunnen functioneren als een beveiliging tegen uitbuiting, en tegelijk als een bescherming van EU-burgers die als seizoenarbeiders werken tegen oneerlijke concurrentie.

Met zijn grote nadruk op de uitroeiing van armoede en het bereiken van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling spoort het voorstel tevens met het ontwikkelingsbeleid van de EU. Met name de bepalingen betreffende circulaire migratie van seizoenarbeiders tussen de EU en hun thuislanden – seizoenarbeiders zullen voortaan naar een lidstaat kunnen komen, terugkeren naar hun thuisland en later opnieuw naar de lidstaat komen – zouden bestendige geldovermakingen en de overdracht van vaardigheden en investeringen in de hand werken. Aangezien dit soort migratie tijdelijk is, zal deze richtlijn naar verwachting niet leiden tot een braindrain in opkomende economieën of ontwikkelingslanden.

Met betrekking tot de arbeidsgerelateerde rechten van seizoenarbeiders uit derde landen voldoet het voorstel aan het vereiste dat op alle EU-beleidsdomeinen een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid moet worden verzekerd. Het eerbiedigt de beginselen die in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend, met bijzondere aandacht voor artikel 12 inzake de vrijheid van vergadering en vereniging, artikel 21, lid 2, inzake non-discriminatie, artikel 31 inzake rechtvaardige en billijke arbeidsomstandigheden en –voorwaarden, artikel 34 inzake sociale zekerheid en sociale bijstand, artikel 35 inzake gezondheidsbescherming en artikel 47 inzake het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht.

1.

Raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



Raadpleging van belanghebbende partijen



Het 'Groenboek over het beheer van de economische migratie: een EU-aanpak' heeft aanleiding gegeven tot een openbare raadpleging, met onder meer een publieke hoorzitting op 14 juni 2005.

Verder zijn raadplegingen gehouden door middel van studiebijeenkomsten en workshops. De lidstaten zijn geraadpleegd in het kader van het door de Commissie opgerichte Comité inzake immigratie en asiel. In het kader van de externe studie waartoe ter ondersteuning van de effectbeoordeling opdracht werd gegeven, is door middel van vragenlijsten en interviews nader gepeild naar de mening van de belangrijkste belanghebbenden.

Uit de analyse van de bijdragen is naar voren gekomen dat er brede steun bestaat voor een gemeenschappelijk EU-beleid voor economische immigratie, maar dat de meningen over de te volgen aanpak en de te verwachten resultaten uiteenlopen. Enkele punten sprongen in het oog, zoals de behoefte aan gemeenschappelijke EU-regels die alle vormen van arbeidsimmigratie regelen, of toch minstens de voorwaarden voor de toelating van bepaalde belangrijke categorieën economische immigranten, in het bijzonder hoogopgeleide werknemers en seizoenarbeiders. Deze twee categorieën werden van vitaal belang geacht voor het concurrentievermogen van de EU. Een ander punt dat duidelijk naar voren kwam, was de vraag naar eenvoudige, niet-bureaucratische en flexibele oplossingen. Omdat veel lidstaten gekant waren tegen een horizontale aanpak, heeft de Commissie geoordeeld dat een sectorale benadering geschikter was, omdat die beter zou beantwoorden aan de vraag naar flexibiliteit.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid



Er hoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid.

Effectbeoordeling



De volgende mogelijkheden werden afgewogen:

Optie 1 – Status quo . De huidige ontwikkelingen in de lidstaten en op EU-niveau zouden binnen het bestaande juridische kader blijven verlopen. Werkgevers zullen uit hoofde van de op 18 juni 2009 aangenomen richtlijn inzake sancties voor werkgevers bepaalde verplichtingen moeten nakomen, meer bepaald wat betreft aanmeldingen bij de autoriteiten en boetes in geval van zwartwerk. Het effect van deze optie zou gering zijn.

Optie 2 — Richtlijn betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van seizoenarbeiders en rechten . Er zouden gemeenschappelijke regels worden vastgesteld, onder meer een definitie van seizoenarbeid, toelatingscriteria, de maximumduur van het verblijf als seizoenarbeider en de verplichting tot gelijke behandeling met seizoenarbeiders uit EU-lidstaten wat betreft bepaalde sociaaleconomische rechten, zoals de vrijheid van vereniging, het recht op sociale zekerheid enz. Deze optie zou ertoe bijdragen een gemeenschappelijk rechtskader te scheppen voor alle werkgevers in de EU en uitbuiting te voorkomen. Seizoenarbeiders zouden evenwel nog steeds geconfronteerd worden met uiteenlopende en complexe toegangsprocedures.

Optie 3 — Richtlijn tot vaststelling van gemeenschappelijke toelatingsprocedures . Naast hetgeen in optie 2 vervat is, zou voor seizoenarbeiders uit derde landen een gecombineerde vergunning voor arbeid en verblijf worden ingevoerd, die via één procedure wordt aangevraagd en afgegeven. Er zouden regelingen worden getroffen om het voor seizoenarbeiders gemakkelijker te maken in volgende seizoenen opnieuw te worden toegelaten. Wervingsprocedures zouden efficiënter verlopen en de werkgevers in de EU zouden meer zekerheid hebben over het werknemersbestand waarop zij een beroep kunnen doen.

Optie 4 — Richtlijn inzake maatregelen die een daadwerkelijke terugkeer garanderen . De maatregelen zouden onder meer bestaan in een beperking van de verblijfsduur en in de uitdrukkelijke verplichting om aan het einde van die periode terug te keren. Zo zou tot op zekere hoogte worden voorkomen dat seizoenarbeiders te lang blijven. De gevolgen voor het functioneren van de arbeidsmarkt in de EU zouden marginaal zijn. Seizoenarbeiders zouden nog steeds geconfronteerd worden met uiteenlopende en complexe toegangsprocedures.

Optie 5 — Communicatie, coördinatie en samenwerking tussen de lidstaten. Er zou geen nieuwe wetgeving komen, maar er zou worden voorzien in aanvullende en ondersteunende activiteiten om de praktijken in de lidstaten te harmoniseren. Het effect zou beperkt zijn, aangezien de maatregelen niet bindend zouden zijn; potentiële seizoenarbeiders en hun werkgevers zouden nog steeds te maken krijgen met grote verschillen in toelatingsvoorschriften en de rechten die aan seizoenarbeiders tijdens hun verblijf worden toegekend, zouden blijven verschillen.

Na vergelijking van de opties en hun effecten is de voorkeursoptie een combinatie van de opties 2, 3 en 4. Gemeenschappelijke toelatingsvoorwaarden, samen met vereenvoudigde toegangsprocedures en het vooruitzicht een volgend seizoen te mogen terugkeren (opties 2 en 3), zullen ervoor zorgen dat de arbeidsmarkt in de EU door een soepele toelatingsregeling over de noodzakelijke arbeidskrachten kan beschikken. Elementen van optie 4 moeten helpen garanderen dat de seizoenarbeiders naar hun land terugkeren, en aldus voorkomen dat zij langer blijven dan is toegestaan.

De Commissie heeft een effectbeoordeling uitgevoerd. Deze wordt beschreven in het werkprogramma, dat te vinden is op [ … toe te voegen … ].

2.

Juridische elementen van het voorstel



Samenvatting van de voorgestelde maatregel(en)



Het voorstel voorziet in een snelle procedure voor de toelating van seizoenarbeiders uit derde landen, op basis van een gemeenschappelijke definitie en gemeenschappelijke voorwaarden, met name het bestaan van een arbeidscontract of een bindend werkaanbod, waarbij een loon boven een bepaald minimumniveau is bedongen. Aan seizoenarbeiders wordt een verblijfstitel afgegeven op grond waarvan zij gedurende een daarop vermelde maximumtermijn per kalenderjaar mogen werken. Er worden ook regelingen getroffen om het voor seizoenarbeiders gemakkelijker te maken in een volgend seizoen opnieuw te worden toegelaten.

Om uitbuiting te voorkomen en de veiligheid en gezondheid van seizoenarbeiders uit derde landen te beschermen, is duidelijk bepaald welke wettelijke regels van toepassing zijn op de arbeidsvoorwaarden. De werkgever moet voorts kunnen aantonen dat de seizoenarbeider tijdens zijn verblijf passend gehuisvest zal zijn en dat is gezorgd voor een klachtenregeling.

Om te voorkomen dat seizoenarbeiders uit derde landen te lang blijven, wordt een maximale verblijfsduur per kalenderjaar vastgesteld, gekoppeld aan de uitdrukkelijke verplichting na die termijn terug te keren; er bestaat geen mogelijkheid om van status te veranderen.

Rechtsgrondslag



Dit voorstel betreft de voorwaarden voor toegang en verblijf, de normen voor de afgifte van verblijfstitels door de lidstaten en de rechten van onderdanen van derde landen die wettig in een lidstaat verblijven. Bijgevolg is de correcte rechtsgrondslag artikel 79, lid 2, onder a) en b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Subsidiariteitsbeginsel



Het subsidiariteitsbeginsel is van toepassing. Dit beginsel houdt in dat de Unie op gebieden waarvoor een gedeelde bevoegdheid geldt, niet optreedt, tenzij 'de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kunnen worden bereikt' (artikel 5, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie).

De legitimiteit van het EU-optreden is in het onderhavige geval gebaseerd op de volgende overwegingen:

- de behoefte aan seizoenarbeiders doet zich voor in de meeste lidstaten. Hoewel de werknemers uit derde landen toegang krijgen tot een welbepaalde lidstaat binnen de EU, kan een beslissing van een lidstaat over de rechten van de onderdanen van derde landen ook gevolgen hebben voor andere lidstaten en eventueel leiden tot een verstoring van de migratiestromen;

- in het Schengengebied zonder binnengrenzen moeten alle lidstaten dezelfde lijn aanhouden (via gemeenschappelijke minimumvoorschriften) om het risico te verkleinen dat seizoenarbeiders te lang blijven of illegaal de EU binnenkomen, wat een gevolg kan zijn van lakse en uiteenlopende regels inzake de toelating van seizoenarbeiders;

- er moet een einde worden gemaakt aan uitbuiting en niet-conforme arbeidsvoorwaarden door aan seizoenarbeiders uit derde landen middels een bindend en bijgevolg afdwingbaar instrument op EU-niveau bepaalde sociaaleconomische rechten toe te kennen. Hiermee wordt gehoor gegeven aan de oproep van de Europese Raad van Tampere in 1999 om de onderdanen van derde landen een eerlijke behandeling en rechtszekerheid omtrent hun status te garanderen;

- wat de externe aspecten van het migratiebeleid betreft, is een EU-instrument betreffende seizoenarbeiders van cruciaal belang om effectief met derde landen samen te werken en om de geïntegreerde aanpak verder uit te werken. Daar zijn twee redenen voor. Ten eerste kan de EU met een dergelijk instrument belemmeringen voor de legale migratie van laag- of ongeschoolde werkers wegnemen, en ten tweede kan dit een middel zijn om derde landen ertoe te bewegen illegale immigratie aan te pakken.

Bijgevolg is dit voorstel in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.

Voorts eerbiedigt het voorstel, overeenkomstig artikel 79, lid 5, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, het recht van de lidstaten om te bepalen hoeveel migranten uit derde landen tot hun grondgebied worden toegelaten. Het blijft met andere woorden de bevoegdheid van elke lidstaat, te beoordelen of hij uit economisch oogpunt behoefte heeft aan seizoenarbeiders uit derde landen.

Evenredigheidsbeginsel



Het evenredigheidsbeginsel is van toepassing. Krachtens dit beginsel 'gaan de inhoud en de vorm van het optreden van de Unie niet verder dan wat nodig is om de doelstellingen van de Verdragen te verwezenlijken' (artikel 5, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie).

Het voorstel is om de volgende redenen in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel:

- er is gekozen voor een richtlijn, een instrument dat de lidstaten veel flexibiliteit bij de uitvoering verleent. De vorm van het optreden gaat niet verder dan wat nodig is voor het bereiken van het doel, nl. de seizoensmigratiestromen te reguleren. Niet-bindende maatregelen zouden een te beperkt effect hebben, aangezien de potentiële seizoenarbeiders en hun werkgevers geconfronteerd zouden blijven met tal van onderling verschillende regels inzake toegang en verblijf en er verschillen zouden blijven bestaan in het niveau van de tijdens het verblijf toegekende rechten;

- de inhoud van het optreden gaat niet verder dan wat nodig is voor het bereiken van het bovengenoemde doel. De voorgestelde regels hebben betrekking op de toelatingsvoorwaarden, de procedure en de vergunning, alsmede op de rechten van seizoenarbeiders, met andere woorden de gebieden die de bouwstenen vormen van een gemeenschappelijk immigratiebeleid in de zin van artikel 79 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Wat de vereiste wetgevende maatregelen en de aan potentiële werkgevers opgelegde lasten betreft, houdt het voorstel een relatief geringe wijziging in ten opzichte van het status-quo. Sommige lidstaten zullen misschien zwaardere lasten ondervinden omdat zij (meer) specifieke regels moeten opleggen, maar die zijn verantwoord gelet op de doelstellingen van dit voorstel en gezien de structurele behoefte aan deze categorie werknemers uit derde landen. Zoals gezegd, blijft het aan de lidstaten te bepalen hoeveel seizoenarbeiders uit derde landen zij toelaten.

Keuze van het instrument



Voorgesteld instrument: richtlijn.

Een richtlijn is voor deze actie het geschikte instrument, daar een richtlijn bindende minimumnormen vaststelt, maar de lidstaten de nodige speelruimte biedt om rekening te houden met de behoeften van de arbeidsmarkt en met het bestaande rechtskader.

3.

Gevolgen voor de begroting



Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Unie.

4.

Aanvullende informatie



- Herzieningsclausule

Het voorstel bevat een evaluatiebepaling.

Transponeringstabel



De lidstaten delen de Commissie de tekst van de nationale bepalingen tot omzetting van de richtlijn mee, alsmede een transponeringstabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en de richtlijn.

Nadere uitleg van het voorstel



Hoofdstuk I: Algemene bepalingen

Artikel 1

Het doel van het voorstel is een speciale procedure in te voeren voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen die langer dan drie maanden in de EU willen verblijven met het oog op seizoenarbeid, en de rechten van seizoenarbeiders vast te leggen.

Artikel 2

De bepalingen van het voorstel zijn uitsluitend van toepassing op onderdanen van derde landen die buiten het grondgebied van de lidstaten verblijven. Er wordt niets geregeld met betrekking tot aanvragen om als seizoenarbeider te werken die van binnen een lidstaat komen. Onderdanen van derde landen die legaal in een lidstaat verblijven, behoeven bijgevolg niet uitdrukkelijk van het toepassingsgebied van het voorstel te worden uitgesloten.

Dit doet evenwel geen afbreuk aan het recht van onderdanen van derde landen die reeds legaal in een lidstaat verblijven, om hun recht op arbeid, inclusief seizoenarbeid, uit te oefenen. Dat recht wordt echter niet uitgeoefend onder de in dit voorstel beschreven voorwaarden.

Het voorstel is niet van toepassing op onderdanen van derde landen die door een in een lidstaat gevestigde onderneming ter beschikking worden gesteld met het oog op het verrichten van diensten overeenkomstig Richtlijn 96/71/EG.

Artikel 3

Seizoenarbeid onderscheidt zich van normaal, vast werk door het feit dat een groter aantal arbeidskrachten nodig is ten gevolge van een gebeurtenis of een patroon van gebeurtenissen, zoals het plant- en oogstseizoen in de landbouw of de vakantieperiode in de toeristische sector, maar ook evenementen, festivals, biënnales of langlopende exposities.

De lidstaten kunnen bepaalde economische sectoren aanwijzen die aan deze criteria voor seizoenarbeid voldoen.

Artikel 4

Volgens het voorstel mogen de lidstaten gunstiger voorwaarden slechts toepassen ten aanzien van sommige specifieke bepalingen betreffende de procedurele waarborgen, het niveau van de aan seizoenarbeiders toegekende rechten alsmede betreffende huisvesting en de facilitering van klachten.

Hoofdstuk II: Toelatingsvoorwaarden

Artikel 5

Dit artikel bevat de criteria waaraan een seizoenarbeider uit een derde land en diens werkgever moeten voldoen. Omdat de toegang gestuurd wordt door de vraag, moet een arbeidsovereenkomst of een bindend werkaanbod worden overgelegd. Het werd noodzakelijk geacht te verlangen dat in de arbeidsovereenkomst of het bindende werkaanbod een loonniveau wordt vermeld, zodat de bevoegde autoriteiten kunnen beoordelen of het geboden loon vergelijkbaar is met het loon dat in de betrokken lidstaat voor dat soort werk wordt betaald. Dit is van essentieel belang om te voorkomen dat de werkgever een oneerlijk voordeel behaalt en dat de seizoenarbeider het slachtoffer wordt van uitbuiting in de arbeidssituatie.

In de arbeidsovereenkomst moet tevens het aantal werkuren per week of per maand vermeld staan. Dit vereiste moet:

- garanderen dat werkgevers slechts een beroep doen op seizoenarbeiders uit derde landen indien daartoe werkelijk een economische behoefte bestaat (voldoende arbeidsplaatsen);

- voor de seizoenarbeiders een garantie bieden van een bepaald vast bezoldigingsniveau en, in voorkomend geval, andere relevante arbeidsvoorwaarden, zoals verzekeringen;

- een efficiënte controle door de bevoegde autoriteiten vóór de toelating mogelijk maken.

- Bij de aanvraag moet voorts het bewijs worden gevoegd dat de betrokken seizoenarbeider op passende wijze zal worden gehuisvest.

Artikelen 6 en 7

Het voorstel creëert geen recht op toegang. Het stelt de verplichte en mogelijke weigeringsgronden vast, alsmede de gronden voor intrekking of niet-verlenging, waaronder het niet voldoen aan de toelatingscriteria, het bestaan van quota en de mogelijkheid voor de lidstaten om een arbeidsmarkttoets uit te voeren.

Omdat het beginsel van EU-preferentie dat in de desbetreffende bepalingen van de toetredingsakten van 2003 en 2005 is vastgelegd, primair EU-recht is, moet de richtlijn in overeenstemming met de toetredingsakten worden toegepast door de lidstaten die nog gebruikmaken van overgangsregelingen.

Hoofdstuk III: Procedure en vergunning

Artikel 8

De lidstaten moeten ervoor zorgen dat potentiële seizoenarbeiders uit derde landen en hun werkgevers toegang hebben tot alle relevante informatie over de voorwaarden voor toegang en verblijf, waaronder de rechten die worden toegekend aan seizoenarbeiders uit derde landen, en over de bewijsstukken die samen met de aanvraag moeten worden overgelegd.

Artikel 9

Het is de taak van de lidstaten te bepalen of aanvragen moeten worden ingediend door de onderdaan van een derde land of door diens werkgever.

De lidstaten moeten tevens een bevoegde autoriteit aanwijzen die de aanvragen in ontvangst neemt en de vergunningen afgeeft. Deze aanwijzing doet geen afbreuk aan de rol en de verantwoordelijkheden van andere nationale instanties bij de behandeling van de aanvraag en de beslissing daarover. Voorts mag de aanwijzing van een dergelijke instantie de lidstaten niet beletten andere instanties aan te wijzen waar de onderdaan van een derde land of diens potentiële werkgever de aanvraag kan indienen (bijv. consulaten) en die bevoegd zijn om de vergunning af te geven.

De aanvraag om als seizoenarbeider in de EU te verblijven en te werken moet via één enkele aanvraagprocedure worden ingediend.

Artikel 10

Onderdanen van derde landen ten aanzien van wie door de betrokken lidstaat een gunstig besluit is genomen, moeten een seizoenarbeidersvergunning krijgen.

De verblijfstitel met de vermelding 'seizoenarbeider' moet gelden voor zowel het verblijf als de uitoefening van de specifieke seizoenarbeid waarvoor toestemming is verleend, zonder dat een extra vergunning, met name een arbeidsvergunning, nodig is. Bijgevolg moeten de lidstaten voor verblijfsperioden van minder dan drie maanden een visum afgeven dat de seizoenarbeider eveneens het recht geeft om de specifieke seizoenarbeid uit te oefenen waarvoor hij is toegelaten.

Artikel 11

De maximale verblijfsduur wordt vastgesteld op zes maanden per kalenderjaar. Die strikte beperking van de verblijfsduur moet ertoe bijdragen dat onderdanen van derde landen die krachtens deze richtlijn zijn toegelaten, werkelijk in dienst worden genomen voor werk dat echt seizoensgebonden is en niet voor vast werk.

De mogelijkheid wordt uitdrukkelijk opengelaten om binnen die maximumverblijfsduur het arbeidscontract te verlengen of te veranderen van werkgever. Dit is belangrijk omdat seizoenarbeiders die gebonden zijn aan een enkele werkgever gemakkelijker het slachtoffer worden van misbruik. Voorts zal de mogelijkheid om het verblijf binnen de opgegeven termijn te verlengen wellicht de kans verkleinen dat de betrokkene langer blijft dan is toegestaan. Ten slotte maakt een verlenging het seizoenarbeiders mogelijk meer te verdienen en meer geld over te maken, wat op zijn beurt kan bijdragen tot de ontwikkeling van hun landen van herkomst.

Artikel 12

Het doel van deze bepaling is circulaire migratie van seizoenarbeiders uit derde landen aan te moedigen, dit wil zeggen dat zij heen en weer reizen tussen een derde land en de EU om hier tijdelijk te verblijven en te werken. Dat soort migratie komt potentieel zowel het land van herkomst en het EU-gastland als de seizoenarbeider zelf ten goede. Met het oog hierop hebben de lidstaten de keuze ofwel vergunningen voor meerdere seizoenen af te geven, ofwel een versoepelde procedure toe te passen. Vergunningen voor meerdere seizoenen gelden voor maximum drie seizoenen en zijn dus geschikt voor sectoren waarin de behoeften op de arbeidsmarkt gedurende langere tijd stabiel blijven.

Een onderdaan van een derde land die tijdens een vorig verblijf als seizoenarbeider de aan die status verbonden verplichtingen niet is nagekomen, moet voor een of meer volgende jaren worden uitgesloten van toelating als seizoenarbeider.

Een werkgever die de uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen niet is nagekomen, moet aan sancties worden onderworpen en gedurende minstens één jaar worden uitgesloten van de mogelijkheid om seizoenarbeiders aan te vragen.

Artikel 13

Er wordt voorzien in een snelle procedure (30 dagen) voor de behandeling van aanvragen. De procedurele waarborgen bestaan onder meer in de mogelijkheid om een besluit waarbij een aanvraag wordt afgewezen in rechte aan te vechten en in de verplichting die aan de autoriteiten wordt opgelegd om een dergelijk besluit te motiveren.

Artikel 14

De lidstaten moeten de werkgevers van seizoenarbeiders ertoe verplichten het bewijs te leveren dat de seizoenarbeiders op passende wijze worden gehuisvest. Dit betreft zowel gevallen waarin de werkgever in huisvesting dient te voorzien als gevallen waarin de huisvesting door derden dient te worden verstrekt.

Hoofdstuk IV: Rechten

Artikel 15

Een seizoenarbeidersvergunning verleent de houder het recht om het grondgebied van de lidstaat die de vergunning heeft afgegeven binnen te komen en er te verblijven, alsmede om de door de vergunning toegestane arbeid in dienstverband te verrichten.

Artikel 16

Met het oog op de rechtszekerheid bevat dit artikel een beschrijving van de arbeidsvoorwaarden die voor seizoenarbeiders gelden, waaronder loon, ontslagregeling en regels inzake gezondheid en veiligheid op het werk.

Bij dit artikel worden voorts, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan het recht van de lidstaten om gunstiger bepalingen aan te nemen of te handhaven, aan seizoenarbeiders uit derde landen rechten verleend door gebieden vast te stellen waarop in elk geval in gelijke behandeling met de nationale onderdanen moet worden voorzien. Zo geldt de verplichting tot gelijke behandeling ten aanzien van de vrijheid van vereniging en van aansluiting bij en lidmaatschap van een werknemersorganisatie.

Gelijke behandeling is ook verplicht op het gebied van de sociale zekerheid en geldt met name voor de uitkeringen die zijn opgesomd in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels. Die bepalingen zijn bedoeld om binnen de EU gemeenschappelijke regels tot stand te brengen, om te erkennen dat seizoenarbeiders uit derde landen die op legale wijze werkzaam zijn in een lidstaat door hun werk en door het betalen van belastingen bijdragen aan de Europese economie, en om bij wijze van bescherming een dam op te werpen tegen oneerlijke concurrentie tussen eigen onderdanen en onderdanen van derde landen, die het gevolg zou kunnen zijn van eventuele uitbuiting van laatstgenoemden.

Artikel 17

Met het oog op een meer doeltreffende handhaving dient te worden voorzien in klachtenregelingen. Die dienen niet alleen open te staan voor seizoenarbeiders uit derde landen, maar ook voor daartoe aangewezen derden. Er zijn immers aanwijzingen dat seizoenarbeiders vaak niet op de hoogte zijn van het bestaan van dergelijke klachtenregelingen of terughoudend zijn om er in eigen naam gebruik van te maken, omdat zij bang zijn voor de gevolgen op het stuk van hun kansen om in de toekomst nog werk te vinden. Een vergelijkbare bepaling is opgenomen in artikel 9, lid 2, van Richtlijn 2000/78/EG tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep.

Hoofdstuk V: Slotbepalingen

Dit hoofdstuk regelt de verplichtingen van de lidstaten in verband met het verstrekken van statistische gegevens en informatie over de omzetting van de richtlijn in nationaal recht. Ook de rapportageverplichtingen van de Europese Commissie en de datum waarop de richtlijn in werking treedt, worden erin vastgesteld.