Toelichting bij SEC(2010)560 - Besluit van de Raad gericht tot Griekenland met het oog op de versterking en verdieping van het begrotingstoezicht en tot aanmaning van Griekenland om maatregelen te treffen om het tekort te verminderen in de mate die nodig wordt geacht om de buitensporigtekortsituatie te verhelpen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

NL

1.

EUROPESE COMMISSIE


Brussel, 4.5.2010

SEC(2010) 560 definitief


Aanbeveling voor een

BESLUIT VAN DE RAAD

gericht tot Griekenland met het oog op de versterking en verdieping van het begrotingstoezicht en tot aanmaning van Griekenland om maatregelen te treffen om het tekort te verminderen in de mate die nodig wordt geacht om de buitensporigtekortsituatie te verhelpen

2.

Aanbeveling voor een


BESLUIT VAN DE RAAD

gericht tot Griekenland met het oog op de versterking en verdieping van het begrotingstoezicht en tot aanmaning van Griekenland om maatregelen te treffen om het tekort te verminderen in de mate die nodig wordt geacht om de buitensporigtekortsituatie te verhelpen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name op artikel 126, lid 9, en artikel 136,

Gezien de aanbeveling van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

Artikel 136, lid 1, onder a), VWEU voorziet in de mogelijkheid specifieke maatregelen ter versterking van de coördinatie en de bewaking van de begrotingsdiscipline vast te stellen voor de lidstaten die de euro als munt hebben.

Overeenkomstig artikel 126 VWEU dienen de lidstaten buitensporige overheidstekorten te vermijden. Daartoe is in datzelfde artikel een buitensporigtekortprocedure vastgelegd. Het stabiliteits- en groeipact, waarvan het correctieve deel bestaat in de tenuitvoerlegging van de buitensporigtekortprocedure, verschaft een kader dat, met inachtneming van de economische situatie, het overheidsstreven naar een spoedige terugkeer naar solide begrotingssituaties ondersteunt.

Op 27 april 2009 heeft de Raad overeenkomstig artikel 104, lid 6, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (VEG) besloten dat er in Griekenland een buitensporig tekort bestaat en krachtens artikel 104, lid 7, VEG en artikel 3, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad van 7 juli 1997 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten aanbevelingen gedaan om het buitensporige tekort uiterlijk in 2010 te corrigeren. De Raad heeft voorts 27 oktober 2009 vastgesteld als uiterste datum waarop doeltreffende actie moest worden ondernomen. Op 30 november 2009 heeft de Raad overeenkomstig artikel 126, lid 8, VWEU vastgesteld dat Griekenland geen effectief gevolg aan zijn aanbevelingen had gegeven. Bijgevolg heeft de Raad op 16 februari 2010 overeenkomstig artikel 126, lid 9, VWEU besloten Griekenland aan te manen maatregelen te treffen om uiterlijk tegen 2012 een einde aan de buitensporigtekortsituatie te maken. De Raad heeft voorts 15 mei 2010 vastgesteld als uiterste datum waarop doeltreffende actie moest worden ondernomen.

Op grond van artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1467/97 van de Raad kan de Raad, indien effectief gevolg is gegeven aan een aanmaning krachtens artikel 126, lid 9, VWEU en indien zich na de goedkeuring van de aanmaning onverwachte ongunstige economische gebeurtenissen met een ernstige negatieve weerslag op de openbare financiën voordoen, op aanbeveling van de Commissie, een herziene aanmaning krachtens artikel 126, lid 9, VWEU aannemen.

In de najaarsprognoses 2009 van de diensten van de Commissie, die als uitgangspunt fungeerden voor de eerste aanmaning aan Griekenland, werd voorspeld dat het bbp in 2010 met ¼% zou krimpen. In 2011 zou er een herstel optreden: verwacht werd dat de economie met 0,7% zou groeien. Thans wordt voor 2010 een scherpe daling van het reële bbp voorspeld, gevolgd door een verdere krimp in 2011. Daarna wordt een geleidelijk groeiherstel verwacht. Tegenover deze sterke versombering van het economische scenario staat een even scherpe verslechtering van de vooruitzichten voor de overheidsfinanciën indien het beleid ongewijzigd blijft. Daarbij komt nog dat het feitelijke overheidstekort voor 2009 opwaarts is herzien (van naar schatting 12,7% van het bbp ten tijde van het krachtens artikel 126, lid 9, VWEU vastgestelde besluit tot 13,6% van het bbp volgens de budgettaire kennisgeving die Griekenland op 1 april 2010 heeft ingediend), met het risico dat nog een verdere opwaartse bijstelling volgt (ter grootte van 0,3 à 0,5% van het bbp) na de afronding van het onderzoek dat Eurostat momenteel samen met de Griekse statistische diensten voert1. Ten slotte heeft de op de markten heersende bezorgdheid omtrent de vooruitzichten voor de overheidsfinanciën tot een forse stijging van de risicopremies op overheidsschulden geleid, waardoor het nog moeilijker is geworden om het overheidstekort en de overheidsschuld onder controle te houden. Volgens een voorlopige evaluatie die de Commissie in maart 2010 heeft verricht, was Griekenland, zoals gevraagd, bezig de begrotingsmaatregelen uit te voeren die in de verwezenlijking van de geplande tekortdoelstelling voor 2010 moesten resulteren. De plotselinge verandering in het economische scenario betekent evenwel dat die plannen niet langer als geldig kunnen worden aangemerkt. De onmiddellijke bedreiging van de solvabiliteit van de overheid vereist een nog drastischer optreden tijdens het lopende jaar. Tegelijkertijd maakt de omvang van de krimp van de economie die thans mag worden verwacht, het onmogelijk om het initiële traject voor de vermindering van het tekort te realiseren. Bijgevolg kan worden gesteld dat er zich in Griekenland onverwachte ongunstige economische gebeurtenissen met een ernstige negatieve weerslag op de openbare financiën hebben voorgedaan, hetgeen inhoudt dat herziene aanbevelingen overeenkomstig artikel 136 en artikel 126, lid 9, VWEU gerechtvaardigd zijn.

In het licht van het bovenstaande dient de uiterste termijn die was vastgesteld in de aanmaning van de Raad van 16 februari 2010 om het buitensporige tekort in Griekenland te corrigeren, met twee jaar te worden verlengd tot 2014.

Eind 2009 bedroeg de bruto overheidsschuld meer dan 115,1% van het bbp. Dit is één van de hoogste schuldquoten in de EU en aanzienlijk meer dan de in het Verdrag vastgelegde referentiewaarde van 60% van het bbp. Bovendien is het niet uitgesloten dat dit percentage als gevolg van het lopende statistische onderzoek verder opwaarts wordt herzien (met 5 à 7 procentpunten). Teneinde het noodzakelijke en in het licht van de omstandigheden haalbare traject voor de vermindering van het tekort te realiseren, moet de stijgende tendens van de schuld vanaf 2014 worden omgebogen. Naast de hoog blijvende overheidstekorten hebben ook de transacties 'onder de streep' in belangrijke mate tot de stijging van de schuld bijgedragen. Dat heeft het vertrouwen van de markten in het vermogen van de overheid om de schuldendienst te blijven verzekeren, verder ondermijnd. Griekenland moet dan ook zeer dringend en op een nooit eerder geziene schaal doortastende actie tegen het tekort en andere schuldverhogende factoren ondernemen om de stijgende tendens van de schuldquote om te buigen en zo spoedig mogelijk weer een beroep op marktfinanciering te kunnen doen.

De zeer ernstige verslechtering van de financiële situatie van de overheid heeft de lidstaten van het eurogebied ertoe doen besluiten Griekenland stabiliteitssteun toe te kennen met de bedoeling de financiële stabiliteit in het eurogebied als geheel te bewaren. Deze steun wordt gecombineerd met multilaterale bijstand van het Internationaal Monetair Fonds. De steun neemt de vorm aan van een reeks bilaterale leningen die door de Commissie worden gecoördineerd. De leninggevers hebben besloten hun steun afhankelijk te stellen van de naleving door Griekenland van het onderhavige besluit. Van Griekenland wordt met name verwacht dat het land de in dit besluit gespecificeerde maatregelen uitvoert volgens de kalender die in het besluit is vastgesteld,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Griekenland maakt zo spoedig mogelijk en uiterlijk tegen 2014 een einde aan de huidige buitensporigtekortsituatie.

2. Met het aanpassingstraject in de richting van de correctie van het buitensporige tekort wordt de verwezenlijking beoogd van een overheidstekort van niet meer dan 18 508 miljoen EUR (8,0% van het bbp) in 2010, 17 065 miljoen EUR (7,6% van het bbp) in 2011, 14 916 miljoen EUR (6,5% van het bbp) in 2012, 11 399 miljoen EUR (4,9% van het bbp) in 2013 en 6 385 miljoen EUR (2,6% van het bbp) in 2014. Om dat doel te bereiken, zal over de periode 2009-2014 een verbetering van het structurele saldo met ten minste 10% van het bbp moeten worden gerealiseerd.

3. Het in lid 2 uitgestippelde aanpassingstraject vereist dat de jaarlijkse verandering in de geconsolideerde bruto overheidsschuld niet groter is dan 34 058 miljoen EUR in 2010, 17 365 miljoen EUR in 2011, 15 016 miljoen EUR in 2012, 11 599 miljoen EUR in 2013 en 7 885 miljoen EUR in 2014. Afgaande op de huidige bbp-prognoses zou het overeenkomstige traject van de schuldquote er als volgt uitzien: 133,2% in 2010, 145,2% in 2011, 148,8% in 2012, 149,6% in 2013 en 148,4% in 2014.

Artikel 2

1. Griekenland neemt de volgende maatregelen vóór eind juni 2010:

a) een wet die een progressieve belastingschaal voor alle inkomstenbronnen en een horizontale uniforme behandeling van het inkomen uit arbeid en kapitaal invoert;

b) een wet die alle in het belastingstelsel voorkomende vrijstellingen en bepalingen inzake autonome belastingbevoegdheden afschaft, met inbegrip van die betreffende inkomsten uit hoofde van aan ambtenaren betaalde bijzondere vergoedingen;

c) de annulering van de begrotingskredieten in de reserve voor onvoorziene uitgaven met de bedoeling een besparing van 700 miljoen EUR te realiseren;

d) de opschorting van de meeste begrotingskredieten voor de solidariteitstoelage (met uitzondering van een deel ervan dat voor armoedebestrijding is bestemd) met de bedoeling een besparing van 400 miljoen EUR te realiseren;

e) een verlaging van de hoogste pensioenen met de bedoeling een besparing van 500 miljoen EUR over een volledig jaar te realiseren (350 miljoen EUR in 2010);

f) een verlaging van de aan ambtenaren betaalde paas-, zomer- en kerstbonussen en toelagen met de bedoeling een besparing van 1 500 miljoen EUR over een volledig jaar te realiseren (1 100 miljoen EUR in 2010);

g) de afschaffing van de aan gepensioneerden betaalde paas-, zomer- en kerstbonussen (met dien verstande dat degenen die een laag pensioen genieten, worden beschermd) met de bedoeling een besparing van 1 900 miljoen EUR over een volledig jaar te realiseren (1 500 miljoen EUR in 2010);

h) een verhoging van het btw-tarief, met een opbrengst van ten minste 1,8 miljard EUR voor een volledig jaar (800 miljoen EUR in 2010);

i) een verhoging van de accijnsrechten op brandstof, tabak en alcohol, met een opbrengst van ten minste 1 050 miljoen EUR voor een volledig jaar (450 miljoen EUR in 2010);

j) een wet tot omzetting van de Dienstenrichtlijn2;

k) een wet tot hervorming en vereenvoudiging van de overheidsdiensten op lokaal niveau met de bedoeling de operationele kosten te reduceren;

l) de oprichting van een taskforce met de bedoeling de structuur- en cohesiefondsen beter te benutten;

m) een wet tot vereenvoudiging van de oprichting van nieuwe ondernemingen;

n) een vermindering van de overheidsinvesteringen met 500 miljoen EUR ten opzichte van de plannen;

o) het overhevelen van de begrotingskredieten voor de medefinanciering van structurele en cohesiefondsen naar een speciale centrale rekening die niet voor andere doeleinden kan worden aangewend.

2. Griekenland neemt de volgende maatregelen vóór eind september 2010:

a) opneming in de ontwerpbegroting voor 2011 van budgettaire consolidatiemaatregelen ter grootte van ten minste 3,2% van het bbp (4,3% van het bbp indien ook met overloopeffecten van in 2010 doorgevoerde maatregelen rekening wordt gehouden). De begroting voorziet met name in de volgende maatregelen (of, in uitzonderlijke omstandigheden, in maatregelen die vergelijkbare besparingen opleveren): een vermindering van het intermediaire verbruik van de overheid met ten minste 300 miljoen EUR in vergelijking met 2010 (bovenop de bezuinigingen als gevolg van de hervorming van de overheidsdiensten en van de lokale overheid als bedoeld in dit lid), een bevriezing van de pensioenen (met de bedoeling een besparing van 100 miljoen EUR te realiseren), een tijdelijke crisisheffing op zeer winstgevende bedrijven (die in 2011, 2012 en 2013 per jaar ten minste 600 miljoen EUR aan extra inkomsten oplevert), een forfaitaire belastingheffing op zelfstandigen (met een opbrengst van ten minste 400 miljoen EUR in 2011 en toenemende opbrengsten in 2012 en 2013), een verbreding van de btw-grondslag door bepaalde, thans vrijgestelde diensten te belasten en door op 30% van de goederen en diensten het gewone tarief in plaats van het verminderde tarief te heffen (met een opbrengst van 1 miljard EUR), een geleidelijke invoering van een groene belasting op CO2-uitstoot (met een opbrengst van ten minste 300 miljoen EUR in 2011), de tenuitvoerlegging door de regering van de wetgeving tot hervorming van de overheidsdiensten en een reorganisatie van de lokale overheid (met de bedoeling de kosten te verminderen met ten minste 500 miljoen EUR in 2011 en met nog eens 500 miljoen EUR per jaar in 2012 en 2013), een vermindering van de binnenlands gefinancierde investeringen (met ten minste 1 miljard EUR) door prioriteit te geven aan met EU-structuurfondsen gefinancierde investeringsprojecten, het stimuleren van de regularisering van inbreuken op de ruimtelijke ordening (met een opbrengst van ten minste 1 500 miljoen EUR tussen 2011 en 2013, waarvan ten minste 500 miljoen EUR in 2011), de inning van ontvangsten uit hoofde van vergunningen voor kansspelen (ten minste 500 miljoen EUR uit hoofde van toekenningen van vergunningen en 200 miljoen EUR in de vorm van royalty's), een verbreding van de grondslag van de onroerendgoedbelasting door de waarde van de onroerende goederen te actualiseren (met een extra opbrengst van ten minste 500 miljoen EUR), een hogere belastingheffing op loon in natura, onder meer door betalingen van autoleasecontracten te belasten (met een extra opbrengst van ten minste 150 miljoen EUR), een hogere belastingheffing op luxegoederen (met een extra opbrengst van ten minste 100 miljoen EUR), een speciale belasting op ongeoorloofde vestigingen (met een opbrengst van ten minste 800 miljoen EUR per jaar), een vervanging van slechts 20% van de op pensioen gaande werknemers in de overheidssector (centrale overheid, gemeenten, overheidsbedrijven, lokale overheden, overheidsagentschappen en andere overheidsinstellingen);

b) een wet tot hervorming van het pensioenstelsel met de bedoeling de betaalbaarheid ervan op middellange en lange termijn te garanderen. De wet voorziet met name in het volgende: een eenvormige wettelijke pensioenleeftijd van 65 jaar (ook voor vrouwen), een fusie van de bestaande pensioenfondsen zodat er nog drie overblijven en een uniform nieuw pensioenstelsel voor alle huidige en toekomstige werknemers (toepasselijk met ingang van 1 januari 2013), een verlaging van de bovengrens voor pensioenen, een geleidelijke verlenging van 37 tot 40 jaar van de minimumduur van de bijdrageperiode voor het opbouwen van een volledig pensioen (tegen 2015), een minimumpensioenleeftijd van 60 jaar tegen 1 januari 2011 (ook voor werknemers met zware beroepen en werknemers met een bijdrageperiode van 40 jaar), een afschaffing van de speciale regels voor de personen die vóór 1993 verzekerd zijn (met behoud van de verkregen rechten), een aanzienlijke inkrimping van de lijst van zware beroepen, een vermindering van de pensioenuitkeringen (met 6% per jaar) voor werknemers met een bijdrageperiode van minder dan 40 jaar die tussen 60 en 65 jaar op pensioen gaan, de instelling van een automatisch aanpassingsmechanisme die de pensioenleeftijd aan de toename van de levensverwachting koppelt (met ingang van 2020), de invoering van een inkomensafhankelijk gegarandeerd minimuminkomen voor ouderen van wie de leeftijd hoger is dan de wettelijke pensioenleeftijd, het stellen van striktere voorwaarden voor de toekenning van invaliditeitspensioenen en het periodiek opnieuw onderzoeken of nog steeds aan de toekenningsvoorwaarden is voldaan, een wijziging van de formule voor de berekening van de pensioenuitkering in het kader van het op bijdragen gebaseerde stelsel om het verband tussen betaalde bijdragen en ontvangen uitkeringen te versterken (waarbij het opbouwpercentage beperkt wordt tot een gemiddeld jaarlijks percentage van 1,2%), en een uitbreiding van de berekening van het pensioeninkomen tot het over de gehele loopbaan verdiende inkomen (met behoud van verkregen rechten). De tenuitvoerlegging van deze wet zou de verwachte stijging van de pensioenuitgaven als percentage van het bbp de komende decennia moeten temperen tot minder dan het gemiddelde voor het eurogebied, en beperkt de toename van de overheidsuitgaven voor pensioenen in de periode 2010-2060 tot minder dan 2,5% van het bbp;

c) een versterking van de rol en middelen van het General Accounting Office en de invoering van waarborgen tegen mogelijke politieke inmenging bij de gegevensverwerking en het bijhouden van de overheidsrekeningen;

d) een voorstel tot hervorming van de loonwetgeving in de overheidssector, met onder meer de oprichting van één enkele betalingsinstantie voor de uitbetaling van salarissen, de invoering van eenvormige beginselen en een gemeenschappelijk tijdschema voor de vaststelling van een gestroomlijnde uniforme salaristabel voor ambtenaren welke geldt voor de nationale overheid, de lokale overheden en andere agentschappen;

e) een wet ter verbetering van de efficiëntie van de belastingdiensten en de belastingcontrole;

f) de start van een onafhankelijke evaluatie van de overheidsdiensten en van bestaande sociale programma's;

g) de bekendmaking van maandelijkse statistieken (op kasbasis) met de beschikbare gegevens over ontvangsten, uitgaven, financiering en uitgavenachterstanden van de overheid en haar subentiteiten;

h) een actieplan met het oog op een betere vergaring en verwerking van gegevens over de overheidssector, met name door de controlemechanismen van de statistische diensten en het General Accounting Office te versterken en door een daadwerkelijke persoonlijke verantwoordelijkheid voor rapportagefouten in te voeren, teneinde een snelle verstrekking van overheidsgegevens van hoge kwaliteit te waarborgen, zoals wordt voorgeschreven bij de Verordeningen (EG) nr. 2223/963, (EG) nr. 264/20004, (EG) nr. 1221/20025, (EG) nr. 501/20046, (EG) nr. 1222/20047, (EG) nr. 1161/20058, (EG) nr. 223/20099 en (EG) nr. 479/200910;

i) de regelmatige bekendmaking van informatie over de financiële situatie in overheidsbedrijven en andere overheidsentiteiten die niet bij de overheid zijn ingedeeld (met inbegrip van gedetailleerde resultatenrekeningen, balansen en gegevens over de werkgelegenheid en de loonkosten).

3. Griekenland neemt de volgende maatregelen vóór eind december 2010:

a) de definitieve vaststelling van de in lid 2, onder a) en d), genoemde maatregelen;

b) een voorstel voor een wet tot versterking van het begrotingskader. Deze wet dient onder meer in het volgende te voorzien: de totstandbrenging van een begrotingskader voor de middellange termijn, de opneming in de begroting van een verplichte reserve voor onvoorziene uitgaven ter grootte van 10% van de totale begrotingskredieten, de invoering van sterkere mechanismen voor de controle op de uitgaven en de oprichting van een onafhankelijk begrotingsagentschap dat advies verleent over en grondig deskundig onderzoek doet naar begrotingskwesties;

c) een wet tot hervorming van het systeem voor het voeren van loononderhandelingen in de particuliere sector; de wet dient te voorzien in een vermindering van de loontoeslagen voor overwerk en een grotere flexibiliteit bij het beheer van de arbeidstijd, en het tevens mogelijk te maken lokale territoriale overeenkomsten te sluiten waarin een lagere loonstijging wordt afgesproken dan in de sectorale overeenkomsten;

d) een wet op het minimumloon met het oog op de invoering van subminima voor risicogroepen zoals jongeren en langdurig werklozen, alsook van maatregelen om te garanderen dat de huidige minimumlonen gedurende drie jaar in nominale termen ongewijzigd blijven;

e) een hervorming van de wetgeving inzake arbeidsbescherming met de bedoeling de proeftijd voor nieuwe werknemers tot een jaar te verlengen, het algemene niveau van de ontslagvergoedingen te verlagen en ervoor te zorgen dat voor arbeiders en bedienden dezelfde voorwaarden inzake ontslagvergoedingen gelden, de minimumdrempel op te trekken voor de activering van de voorschriften betreffende collectief ontslag, in het bijzonder voor grotere ondernemingen, en een grotere gebruikmaking van tijdelijke contracten te faciliteren;

f) een forse verbetering van de benutting van de structuur- en cohesiefondsen;

g) de invoering van een nieuw systeem voor het beheer van geneesmiddelen dat het gebruik van generische geneesmiddelen in de hand werkt;

h) de invoering van een gemeenschappelijk systeem voor overheidsopdrachten met een centrale instantie voor overheidsopdrachten, waardoor met name wordt gezorgd voor deugdelijke aanbestedingsprocedures en controles vooraf en achteraf;

i) een wet tot vereenvoudiging en versnelling van het proces voor vergunningverlening aan ondernemingen en zelfstandigen en voor de uitoefening van industriële activiteiten;

j) een wijziging van het institutionele kader voor de Griekse mededingingsautoriteit teneinde de onafhankelijkheid ervan te vergroten, redelijke termijnen voor het verrichten van onderzoeken en het uitvaardigen van besluiten vast te stellen, en de autoriteit de bevoegdheid te verlenen klachten te verwerpen;

k) een beter beheer van de overheidsmiddelen met de bedoeling tijdens de periode 2011-2013 een opbrengst van ten minste 1 miljard EUR per jaar te realiseren;

l) maatregelen waarmee wordt beoogd bestaande beperkingen op het vrij verrichten van diensten op te heffen.

4. Griekenland neemt de volgende maatregelen vóór eind maart 2011:

de definitieve vaststelling van de in lid 3, onder b), genoemde maatregelen.

5. Griekenland neemt de volgende maatregelen vóór eind juni 2011:

a) de vaststelling van een gestroomlijnde uniforme salaristabel voor ambtenaren welke geldt voor de nationale overheid, de lokale overheden en andere agentschappen, en waarbij de salarissen in overeenstemming zijn met de productiviteit en de vervulde taken;

b) maatregelen om gevolg te geven aan de bevindingen van de externe en onafhankelijke functionele evaluatie van de overheidsdiensten;

c) een versterking van de arbeidsinspectie, die over het nodige gekwalificeerde personeel moet beschikken en waarvoor kwantitatieve doelstellingen moeten gelden wat het aantal uit te voeren controles betreft.

6. Griekenland neemt de volgende maatregelen vóór eind september 2011:

a) opneming in de ontwerpbegroting voor 2012 van budgettaire consolidatiemaatregelen ter grootte van ten minste 2,2% van het bbp. De begroting voorziet met name in de volgende maatregelen (of, in uitzonderlijke omstandigheden, in maatregelen die vergelijkbare besparingen opleveren): een verdere verbreding van de btw-grondslag door op bepaalde goederen en diensten het gewone tarief in plaats van het verminderde tarief te heffen (met de bedoeling ten minste 300 miljoen EUR extra te innen), een verdere inkrimping van het personeelsbestand van de overheid bovenop de regel van 1 indienstneming voor elke 5 pensioneringen in de overheidssector (met de bedoeling een besparing van ten minste 600 miljoen EUR te realiseren), de heffing van accijnsrechten op niet-alcoholische dranken (voor een totaalbedrag van ten minste 300 miljoen EUR), een verhoging van de onroerendgoedbelasting door de waarde van de onroerende goederen te actualiseren (met de bedoeling ten minste 200 miljoen EUR aan extra inkomsten te genereren), een reorganisatie van de overheden onder het centrale niveau (met de bedoeling een besparing van ten minste 500 miljoen EUR te realiseren), een vermindering van het intermediaire verbruik van de overheid (met ten minste 300 miljoen EUR in vergelijking met 2011), een nominale bevriezing van de pensioenen, een efficiëntere forfaitaire belastingheffing op zelfstandigen (met de bedoeling een opbrengst van ten minste 100 miljoen EUR te realiseren), een vermindering van de overdrachten aan overheidsbedrijven (met ten minste 800 miljoen EUR) na de herstructurering ervan, het afhankelijk stellen van de werkloosheidsuitkeringen van het inkomen (met de bedoeling een besparing van 500 miljoen EUR te realiseren), de verdere inning van ontvangsten uit hoofde van vergunningen voor kansspelen (ten minste 225 miljoen EUR uit hoofde van toekenningen van vergunningen en 400 miljoen EUR in de vorm van royalty's);

b) een vermindering van de belastingbelemmeringen voor fusies en overnames;

c) een vereenvoudiging van het douaneafhandelingsproces voor uitvoer en invoer;

d) een verdere verbetering van de benutting van de structuur- en cohesiefondsen;

e) de volledige tenuitvoerlegging van de agenda voor betere regelgeving teneinde de administratieve lasten met 20% te verminderen (ten opzichte van 2008).

7. Griekenland neemt de volgende maatregelen vóór eind december 2011:

a) de definitieve vaststelling van de in lid 6, onder a), genoemde maatregelen;

b) een versterking van de beheerscapaciteit van alle bemiddelende en beheersinstanties van operationele programma's in het raam van het nationale strategische referentiekader 2007-2013 en de certificering ervan (ISO 9001:2008 – kwaliteitsbeheer).

Artikel 3

Griekenland verleent zijn volledige medewerking aan de Commissie en verschaft deze onverwijld op gemotiveerd verzoek harerzijds alle gegevens of documenten die nodig zijn voor het toezicht op de naleving van dit besluit.

Artikel 4

1. Griekenland dient om de drie maanden bij de Raad en de Commissie een verslag in waarin een beschrijving wordt gegeven van de beleidsmaatregelen die zijn genomen om aan het bepaalde in dit besluit gevolg te geven.

2. De krachtens lid 1 in te dienen verslagen bevatten gedetailleerde informatie over het volgende:

a) de concrete maatregelen die op de verslagdatum zijn uitgevoerd om aan het bepaalde in dit besluit gevolg te geven, waaronder ook de gevolgen voor de begroting;

b) de concrete maatregelen die na de verslagdatum zijn gepland om aan het bepaalde in dit besluit gevolg te geven, alsook het tijdschema voor de tenuitvoerlegging van deze maatregelen en een inschatting van de gevolgen voor de begroting;

c) de maandelijkse uitvoering van de overheidsbegroting;

d) gegevens voor perioden korter dan een jaar over de begrotingsuitvoering door de sociale zekerheid, de lokale overheid en niet op de begroting opgevoerde fondsen;

e) de uitgifte en terugbetaling van schuldpapier door de overheid;

f) informatie over de ontwikkelingen in de permanente en tijdelijke werkgelegenheid in de overheidssector;

g) nog te betalen overheidsuitgaven (opgebouwde betalingsachterstanden); en

h) de financiële situatie in overheidsbedrijven en andere overheidsentiteiten.

3. De Commissie en de Raad gaan aan de hand van de verslagen na of Griekenland aan het bepaalde in dit besluit gevolg heeft gegeven. In het kader van deze evaluatie kan de Commissie maatregelen aangeven die noodzakelijk zijn om ervoor te zorgen dat bij het verhelpen van het buitensporige begrotingstekort het in dit besluit vastgestelde aanpassingstraject wordt gevolgd.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking op de dag van kennisgeving.

Artikel 6

Dit besluit is gericht tot de Helleense Republiek.

Gedaan te Brussel,

Voor de Raad

De Voorzitter

1Eurostat News Release nr. 55/2010 van 22 april 2010.

2Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PB L 376 van 27.12.2006).

3Verordening (EG) nr. 2223/96 van de Raad van 25 juni 1996 inzake het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Gemeenschap (PB L 310 van 30.11.1996, blz.

1).

4Verordening (EG) nr. 264/2000 van de Commissie van 3 februari 2000 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 2223/96 van de Raad met betrekking tot kortetermijnstatistieken van de overheidsfinanciën (PB L 29 van 4.2.2000, blz.

4).

5Verordening (EG) nr. 1221/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 10 juni 2002 met betrekking tot niet-financiële kwartaalrekeningen van de overheid (PB L 179 van 9.7.2002, blz.

1).

6Verordening (EG) nr. 501/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende financiële kwartaalrekeningen van de overheid (PB L 81 van 19.3.2004, blz.

1).

7Verordening (EG) nr. 1222/2004 van de Raad van 28 juni 2004 betreffende de berekening en indiening van gegevens over de driemaandelijkse overheidsschuld (PB L 233 van 2.7.2004, blz.

1).

8Verordening (EG) nr. 1161/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2005 betreffende de opstelling van niet-financiële kwartaalrekeningen per institutionele sector (PB L 191 van 22.7.2005, blz. 22).

9Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1101/2008 betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen, Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek en Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad tot oprichting van een Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164).

10Verordening (EG) nr. 479/2009 van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de toepassing van het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten (PB L 145 van 10.6.2009, blz.

1).

NL NL