Toelichting bij COM(2002)45 - Toepassing van de overeenkomsten tussen de EG en de Regering van de VS en de Regering van Canada betreffende de toepassing van hun mededingingsregels 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Avis juridique important

|
52002DC0045

Verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de toepassing van de overeenkomsten tussen de Europese Gemeenschappen en de Regering van de Verenigde Staten van Amerika en de Regering van Canada betreffende de toepassing van hun mededingingsregels 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000 /* COM/2002/0045 def. */


VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT over de toepassing van de overeenkomsten tussen de Europese Gemeenschappen en de Regering van de Verenigde Staten van Amerika en de Regering van Canada betreffende de toepassing van hun mededingingsregels 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000

Inhoudsopgave

1.

1. Verenigde Staten


Inleiding



Op 23 september 1991 sloot de Commissie een Overeenkomst met de Regering van de Verenigde Staten van Amerika betreffende de toepassing van hun mededingingsregels i (de 'Overeenkomst van 1991'), waarmee wordt beoogd de samenwerking tussen de mededingingsautoriteiten te bevorderen. Bij een gezamenlijk besluit van de Raad en de Commissie van 10 april 1995 i werd de Overeenkomst goedgekeurd en van toepassing verklaard.

Op 4 juni 1998 trad een nieuwe Overeenkomst, die de bepalingen inzake positieve internationale courtoisie van de Overeenkomst van 1991 versterkt, in werking i (de 'Overeenkomst van 1998'), na goedkeuring bij een gezamenlijk besluit van de Raad en de Commissie van 29 mei 1998.

Op 8 oktober 1996 stelde de Commissie het eerste verslag over de toepassing van de Overeenkomst van 1991 vast voor de periode van 10 april 1995 tot en met 30 juni 1996 i. Het tweede verslag betrof het resterende deel van het kalenderjaar 1996 en bestreek de periode van 1 juli 1996 tot en met 31 december 1996 i. Het derde verslag had betrekking op het gehele kalenderjaar 1997 i, het vierde op het jaar 1998 i en het vijfde op 1999 i. Het onderhavige verslag behandelt het kalenderjaar van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000. Het moet worden gelezen in samenhang met het eerste verslag, waarin de voordelen, maar ook de beperkingen van dit type samenwerking in detail zijn uiteengezet.

Kort samengevat voorziet de Overeenkomst van 1991 in:

- wederzijdse kennisgeving van zaken die door de mededingingsautoriteit van de ene partij worden onderzocht, voor zover die zaken de gewichtige belangen van de andere partij kunnen beïnvloeden (artikel II), en uitwisseling van informatie over algemene zaken die betrekking hebben op de tenuitvoerlegging van de mededingingsregels (artikel III);

- samenwerking en coördinatie van het optreden van de mededingingsautoriteiten van beide partijen (artikel IV);

- een procedure voor traditionele courtoisie, op grond waarvan elke partij zich ertoe verbindt bij haar optreden ter handhaving van haar mededingingsregels rekening te houden met de gewichtige belangen van de andere partij (artikel VI);

- een procedure voor positieve courtoisie, op grond waarvan elke partij de andere partij kan uitnodigen om op basis van de wetgeving van laatstgenoemde partij passende maatregelen te nemen met betrekking tot de concurrentieverstorende activiteiten die op haar grondgebied zijn uitgevoerd en die de gewichtige belangen van de verzoekende partij raken (artikel V).

In aanvulling daarop wordt in de Overeenkomst van 1991 duidelijk gesteld dat niets daarin mag worden uitgelegd op een wijze die in strijd is met de vigerende wetgeving van de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika (artikel IX). In het bijzonder blijven de mededingingsautoriteiten gebonden door hun interne regels betreffende de bescherming van de vertrouwelijkheid van de informatie die door hen tijdens hun respectieve onderzoeken wordt verzameld (artikel VIII).

In de Overeenkomst van 1998 worden zowel het mechanisme van de 'positieve internationale courtoisie' als de omstandigheden waaronder daarvan gebruik gemaakt kan worden, verduidelijkt. In het bijzonder worden in die overeenkomst de voorwaarden beschreven waaronder de verzoekende partij, normaal gesproken haar eigen handhavend optreden dient op te schorten en om optreden van de andere partij dient te verzoeken.

2.

1.2. Samenwerking tussen de EG en de VS in individuele zaken in 2000


De samenwerking tussen de Commissie enerzijds en de Antitrust Division van het Amerikaanse Ministerie van Justitie (DoJ) en de Amerikaanse Federal Trade Commission (FTC) anderzijds werd in de loop van 2000 verder versterkt. De contacten tussen ambtenaren van de Commissie en hun collega's van de twee Amerikaanse diensten zijn aanzienlijk toegenomen. Deze contacten gaan van uitvoerige besprekingen van concrete zaken tot meer algemene, soms theoretische aangelegenheden die verband houden met het mededingingsbeleid. Met een zekere regelmaat vinden er bijeenkomsten en contacten op hoog niveau plaats. De samenwerking blijft wederzijds aanzienlijke vruchten afwerpen omdat onze respectieve handhavingsactiviteit wordt versterkt, nodeloze conflicten of onverenigbaarheden tussen die handhavingsactiviteiten worden vermeden en er een beter begrip tot stand komt voor elkaars mededingingsbeleid.

3.

1.2.1. Fusiezaken


In 2000 werd een ongekend groot aantal concentratievoornemens gelijktijdig aan beide zijden van de Atlantische Oceaan onderzocht. Met betrekking tot het onderzoek van die concentratiezaken waren er bijna dagelijks contacten tussen ambtenaren van de Task Force Fusiecontrole van het Directoraat-generaal Concurrentie en ambtenaren van het Amerikaanse Ministerie van Justitie en de FTC. Het spreekt vanzelf dat de samenwerking het doelmatigst is wanneer de betrokken partijen ermee instemmen dat de communautaire en de Amerikaanse diensten de informatie in de aanmelding kunnen delen door afstand te doen van hun recht op een vertrouwelijke behandeling. Dit gebeurt vaak.

De transatlantische samenwerking in 2000 was inzonderheid intensief met betrekking tot de grote concentratiezaken in de 'nieuwe economie' en het multimediabedrijf, meer bepaald in de zaken AOL/Time Warner, Time Warner/EMI en MCI WorldCom/Sprint. Nadat de partijen afstand hadden gedaan van hun voornoemde recht werd de inhoudelijke beoordeling van de zaken grotendeels verricht in nauwe samenwerking tussen de autoriteiten. Vertegenwoordigers van het Amerikaanse Ministerie van Justitie (MCI WorldCom/Sprint) en de FTC (AOL/Time Warner, Time Warner/EMI) woonden de hoorzittingen van de partijen die wensten te fuseren, bij en er waren geregeld telefoongesprekken, uitwisselingen van documenten en andere contacten tussen de teams die de zaken behandelden.

In de zaken AOL/Time Warner en Time Warner/EMI was de gedachtewisseling tussen de ambtenaren aan beide zijden voornamelijk gericht op de beoordeling van de gevolgen die de voorgenomen transacties waarschijnlijk zouden hebben op de mededinging in de muziekmarkten (onder meer muziekopnames, muziekuitgeverij en on-line-distributie via Internet). Uiteindelijk sprong de Time Warner/EMI-overeenkomst af ingevolge de bezwaren die de Commissie maakte tegen de voorgenomen transactie, en trokken de partijen hun aanmelding in. De Commissie ging voorwaardelijk akkoord met de concentratie tussen AOL en Time Warner op voorwaarde dat het Duitse mediaconcern Bertelsmann zich zou terugtrekken uit gemeenschappelijke ondernemingen met AOL.

In de zaak MCI WorldCom/Sprint kwam de Commissie snel tot de conclusie dat dit concentratievoornemen tussen twee Amerikaanse telecombedrijven wereldwijde effecten zou sorteren. Het internet is van mondiale aard; internettoegang-en-serviceproviders, internet contentproviders, en eindgebruikers eisen alle universele verbindbaarheid op het wereldwijde web. De Commissie had reeds in 1998 bij het onderzoek van de concentratie tussen WorldCom en MCI geconcludeerd dat er een mondiale markt is van universele internetverbindbaarheid op het hoogste niveau en dat de gevolgen van die concentratie tussen die twee Amerikaanse bedrijven niet alleen de Amerikaanse verbruikers aanbelangden maar onder meer ook de verbruikers in de Europese Unie. In de zaak MCI WorldCom/Sprint concludeerde de Commissie opnieuw dat de markt van de internetverbindbaarheid op het hoogste niveau een van de relevante markten was. MCI WorldCom/Sprint was het eerste en tot dusver het enige door de Commissie verboden concentratievoornemen waarbij een Amerikaans bedrijf betrokken was.

De Commissie werkte eveneens nauw samen met de FTC in de zaak Boeing/Hughes. Uiteindelijk keurde de Commissie de concentratie na een grondig onderzoek goed, nadat de partijen verbintenissen hadden aangeboden die de eerdere bezwaren wegnamen volgens welke de transactie zou kunnen leiden tot de totstandkoming of de versterking van een machtspositie op de markten van de GEO-satellieten en de lanceringsdiensten.

De Commissie werkte nauw samen met de FTC in de zaak AstraZeneca/Novartis inzonderheid met het oog op het vinden van een gemeenschappelijke oplossing voor de problemen welke werden vastgesteld op de markten van de schimmelbestrijdingsmiddelen voor granen en de onkruidverdelgingsmiddelen ter bescherming van maïs. De samenwerking bleek in het bijzonder dienstig te zijn voor beide autoriteiten omdat zij dezelfde verbintenis kregen voorgelegd die de mededingingsbezwaren op verschillende regionale markten moest opheffen. In deze welbepaalde zaak die de wereldwijde afstoting van de strobilurinactiviteiten van Novartis en de acetochloorproducten van AstraZenaca betrof, was samenwerking tussen de autoriteiten nodig om te garanderen dat de verbintenissen welke uiteindelijk werden aanvaard, niet tegenstrijdig waren en de koper aanvaardbaar zou zijn voor beide autoriteiten. In het licht van het verzoek van de FTC dat er eerst een koper van die activiteiten moet zijn voordat de transactie werd goedgekeurd, waren de partijen eigenlijk reeds begonnen met de tenuitvoerlegging van de verbintenis om een koper te zoeken voordat de verbintenis uiteindelijk door de Commissie kon worden aanvaard.

In de zaak Alcoa/Reynolds werkten de met de zaak belaste teams aan beide zijden van de Atlantische Oceaan (Commissie en Amerikaans Ministerie van Justitie) nauw met elkaar samen. Voorts werkte de Commissie eveneens samen met de Canadese en Australische mededingingsautoriteiten. Vertegenwoordigers van de Amerikaanse en Canadese autoriteiten namen deel aan de hoorzitting van de fuserende partijen. De concentratie werd uiteindelijk door de Commissie goedgekeurd op voorwaarde dat belangrijke afstotingen zouden plaatsvinden.

4.

1.2.2. Niet-fusiezaken


In 2000 namen de contacten tussen de Commissie en de Amerikaanse antitrustdiensten in niet-fusiezaken in het algemeen toe. Met betrekking tot de zogenaamde B2B-marktplaats 'Covisint' (een uitwisseling onder aanbieders die is opgezet door drie belangrijke fabrikanten van auto-onderdelen) had de Commissie bijvoorbeeld een aantal informele gedachtewisselingen met de ploeg van de FTC die dezelfde zaak onderzocht.

In kartelonderzoeken zijn de contacten tussen de diensten minder frequent. Dit komt omdat wij krachtens onze huidige samenwerkingsregelingen niet in staat zijn vertrouwelijke gegevens uit te wisselen bij ontstentenis van een uitdrukkelijke afstand van rechten vanwege de bron van de informatie waarover de diensten beschikken. Niettemin is de samenwerking tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten in kartelzaken het laatste jaar aanmerkelijk verbeterd. Contacten tussen de desbetreffende diensten van de Commissie en het Amerikaanse Ministerie van Justitie zijn immers gemeengoed geworden.

5.

1.3. Administratieve akkoorden betreffende wederzijdse deelname (Administrative Arrangements on Attendance: AAA)


De Commissie heeft op 31 maart 1999 haar goedkeuring gehecht aan een tekst van de administratieve akkoorden tussen de mededingingsautoriteiten van de Europese Gemeenschappen en van de Verenigde Staten betreffende hun wederzijdse deelname aan sommige fasen van de op grond van hun respectieve mededingingsregels ingeleide procedures i. Deze akkoorden zijn gesloten in het kader van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en de Regering van de Verenigde Staten betreffende de toepassing van hun mededingingsregels, en in het bijzonder de bepalingen over de coördinatie van de handhavingsactiviteiten.

Op de nieuwe administratieve akkoorden werd voor het eerst een beroep gedaan in december 1999, toen vertegenwoordigers van de Amerikaanse FTC de hoorzitting van de Commissie in de concentratiezaak BOC/Air Liquide bijwoonden. In 2000 woonden vertegenwoordigers van het Amerikaanse Ministerie van Justitie en de FTC verschillende hoorzittingen bij (TimeWarner/EMI, AOL/TimeWarner, WorldCom MCI/Sprint, Alcoa/Reynolds) terwijl in 2000 een ambtenaar van de Commissie voor het eerst een 'pitch meeting' tussen het Amerikaanse Ministerie van Justitie en de fuserende partijen (WorldCom MCI/Sprint) bijwoonden.

6.

1.4. EU/VS-werkgroep fusies


Op de jaarlijkse bilaterale bijeenkomst tussen de Commissie (DG Concurrentie), de FTC en het Amerikaanse ministerie van Justitie (DoJ), die op 5 oktober 1999 in Brussel plaatsvond, werd besloten een nieuwe EU/VS-werkgroep op te richten, met als doel de intensivering van de transatlantische antitrustsamenwerking.

Men was van mening dat, hoewel de samenwerking tussen de EU en de VS in concentratiezaken zeer succesvol is, er nog ruimte is voor verbetering, met name met het oog op de huidige fusiegolf en de exponentiële groei van grootschalige transacties met een grensoverschrijdend karakter. Op langere termijn zou de werkgroep ook de taak kunnen krijgen andere mededingingskwesties van gemeenschappelijk belang te bestuderen.

Tot dusver heeft de werkgroep haar inspanningen gericht op het eerste onderwerp (corrigerende maatregelen). In het vorige jaar (2000) waren er uitgebreide driepartijengedachtewisselingen (Commissie/Amerikaans Ministerie van Justitie/FTC) waaronder een bijeenkomst en een aantal tele/video-conferenties. De besprekingen waren voordelig voor de drie autoriteiten en bijzonder nuttig voor de Commissie bij de voorbereiding van de recentelijk aangenomen mededeling inzake verbintenissen in concentratiezaken i.

7.

1.5. Positieve internationale courtoisie


In 1997 heeft het Amerikaanse Ministerie van Justitie voor de eerste (en tot dusver enige) keer een beroep gedaan op de positieve internationale courtoisie, die in artikel V van de Overeenkomst van 1991 is opgenomen i. Het Amerikaanse Ministerie van Justitie had de Commissie gevraagd op grond van de communautaire mededingingsvoorschriften eventueel concurrentieverstorend gedrag van vier Europese luchtvaartmaatschappijen (Air France, SAS, Lufthansa en Iberia) die eigenaar waren van of aangesloten bij het geïnformatiseerde begrotingssysteem Amadeus in Europa, te onderzoeken. Sabre, een geïnformatiseerd begrotingssysteem dat toen eigendom was van American Airlines, had bij het Amerikaanse ministerie een klacht ingediend over vermeende uitsluitingspraktijken vanwege de eigenaars en de leden van Amadeus. Ingevolge het verzoek van het Amerikaanse ministerie lanceerde de Commissie een onderzoek en deed zij in 1999 een mededeling van punten van bezwaar toekomen aan Air France op grond van een gering aantal van de oorspronkelijke aantijgingen. Het onderzoek werd in juli 2000 i succesvol afgerond nadat Air France had ingestemd met een gedragscode die SABRE gelijkwaardige voorwaarden bood als die welke werden aangeboden aan Amadeus waarvan Air France gedeeltelijk eigenaar was, alsook aan andere geïnformatiseerde begrotingssystemen. Sabre had eerder vergelijkbare overeenkomsten bereikt met SAS en Lufthansa.

Dergelijke innoverende samenwerking luidt een mogelijke gevoelige lastenverdeling onder diensten die gevestigd zijn in verschillende delen van de wereld, in. Positieve internationale courtoisie biedt inzonderheid de mogelijkheid een potentieel concurrentieprobleem te laten behandelen door de dienst die daartoe het best geplaatst is, meer bepaald in termen van bewijsgaring of de mogelijke oplegging van sancties.

8.

1.6. Contacten op hoog niveau


Er waren talloze bilaterale contacten op hoog niveau tussen de Commissie en de relevante Amerikaanse autoriteiten in de loop van 2000: de heer Mario Monti legde als voor concurrentie bevoegd commissaris in juni een eerste uitgebreid officieel bezoek af in Washington en maakte van de gelegenheid gebruik om onder meer belangrijke personen uit de overheidsdiensten en het Congres te ontmoeten; in juni werd de jaarlijkse bilaterale bijeenkomst tussen de Commissie enerzijds en het Amerikaanse Ministerie van Justitie en de Amerikaanse FTC anderzijds gehouden te Washington; in de loop van het jaar vonden eveneens bijeenkomsten plaats tussen de Commissie en het Amerikaanse Ministerie van Vervoer, de Amerikaanse Federal Communications Commission en de Amerikaanse Federal Maritime Commission (diensten die een zekere bevoegdheid hebben voor concurrentieaangelegenheden in hun respectieve sectoren).

9.

1.7. Statistische informatie


a) Aantal kennisgevingen van de Commissie en de autoriteiten van de VS

In de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000 verrichtte de Commissie in totaal 104 kennisgevingen. De zaken zijn onderverdeeld in fusiezaken en niet-fusiezaken en zijn opgesomd in Bijlage 1.

De Commissie ontving in dezelfde periode in totaal 58 kennisgevingen van de autoriteiten van de VS. Hiervan waren er 32 afkomstig van het Amerikaanse Ministerie van Justitie en 26 van de FTC. Een lijst van deze zaken is opgenomen in Bijlage 2, wederom met een onderverdeling in fusiezaken en niet-fusiezaken.

Fusiezaken vertegenwoordigen het merendeel van alle kennisgevingen in beide richtingen. De Commissie verrichtte 85 keer kennisgeving voor fusiezaken en de autoriteiten van de VS 49 keer.

De vermelde cijfers geven het aantal zaken weer waarin een (of meer) kennisgevingen werden verricht, en niet het totale aantal afzonderlijke kennisgevingen. Op grond van artikel II van de Overeenkomst kunnen kennisgevingen plaatsvinden in uiteenlopende fasen van de procedure, zodat in een zelfde zaak verscheidene kennisgevingen kunnen worden verricht.

Tabel 1 geeft in cijfers het aantal kennisgevingen weer dat tussen 1 januari 2000 en 31 december 2000 is verricht op grond van de Overeenkomst van 1991 tussen de EU en de VS. Tabel 2 vermeldt in cijfers het aantal zaken waarin sinds 23 september 1991 kennisgeving is verricht.


10.

Tabel 1


ZAKEN WAARIN KENNISGEVING IS VERRICHT

>RUIMTE VOOR DE TABEL>


11.

Tabel 2


ZAKEN WAARIN KENNISGEVING IS VERRICHT

>RUIMTE VOOR DE TABEL>


12.

b) Kennisgeving door de Commissie aan de lidstaten


Volgens de tekst van de interpretatieve brief die de Europese Gemeenschappen aan de VS hebben gezonden en de Verklaring betreffende doorzichtigheid van de Commissie aan de Raad van 10 april 1995 stelt de Commissie, na kennisgeving aan de mededingingsautoriteiten van de VS, de lidstaat of lidstaten waarvan de belangen in het geding zijn, op de hoogte van de kennisgevingen die zij heeft ontvangen van de antitrustautoriteiten van de VS. Zodra er dus kennisgevingen worden ontvangen van de autoriteiten van de VS, worden deze onmiddellijk naar de relevante eenheden van DG Concurrentie gezonden en worden tegelijkertijd afschriften gestuurd naar de eventuele lidstaten waarvan de belangen in het geding zijn. Evenzeer worden bij kennisgevingen van DG Concurrentie aan de autoriteiten van de VS tegelijkertijd afschriften gezonden aan de lidstaat of lidstaten waarvan de belangen in het geding zijn.

In de meeste gevallen doen de autoriteiten van de VS ook rechtstreeks kennisgeving aan de lidstaten, uit hoofde van de OESO-Aanbeveling i. Gedurende de verslagperiode ontving het Verenigd Koninkrijk kennisgevingen in 45 zaken, Duitsland in 30 zaken, Frankrijk in 19 zaken, Nederland en Zweden ieder in 12 zaken, Spanje in 6 zaken, België, Finland en Italië ieder in 4 zaken, Ierland in 3 zaken, Oostenrijk, Denemarken en Luxemburg ieder in 2 zaken.

13.

1.8. Conclusies


2000 heeft een verdere versterking van de samenwerking tussen de EU en de VS bij mededingingsaangelegenheden te zien gegeven. Met betrekking tot de behandeling van grensoverschrijdende fusiezaken in het bijzonder is die samenwerking zeer nauw en vruchtbaar geweest; zij heeft een toenemende convergentie in de aanpak van respectievelijk de EU en de VS vergemakkelijkt wat betreft de beoordeling van vermoedelijke concurrentieverstorende effecten als gevolg van dergelijke transacties. Ook de aanpak op het gebied van de identificatie en tenuitvoerlegging van maatregelen en op het gebied van het toezicht op de nakoming van de maatregelen na de fusie stemt aan weerszijde steeds meer overeen.

In de loop van het jaar hebben de autoriteiten van de EU en de VS bovendien hun contacten verder versterkt met betrekking tot het onderzoek van andere concurrentieaangelegenheden dan concentratiezaken en inzonderheid met het oog op de bestrijding van mondiale kartels. De Commissie, het Amerikaanse Ministerie van Justitie en de FTC blijven tevens met elkaar in constante dialoog over algemene kwesties van gemeenschappelijk belang inzake mededingingsbeleid en handhaving.


14.

2. Canada


Inleiding



De overeenkomst tussen de Europese Unie en Canada betreffende samenwerking op mededingingsgebied, is erop gericht de samenwerking tussen de Europese Gemeenschappen en Canada met betrekking tot de handhaving van hun respectieve mededingingsvoorschriften te bevorderen. De overeenkomst werd ondertekend op de topbijeenkomst tussen de Europese Unie en Canada die op 17 juni 1999 te Bonn plaatsvond, en trad in werking bij de ondertekening ervan.

De overeenkomst voorziet voornamelijk in het volgende: (i) wederzijdse kennisgeving van zaken die door de mededingingsautoriteiten van één van de partijen worden onderzocht wanneer die zaken de gewichtige belangen van de andere partij kunnen beïnvloeden; (ii) coördinatie van de handhavingsactiviteiten van beide partijen alsook het verstrekken van onderlinge bijstand; (iii) de mogelijkheid van de partijen om elkaar te verzoeken handhavend op te treden (positieve courtoisie) en om rekening te houden met de gewichtige belangen van de andere partij bij het handhavend optreden (traditionele courtoisie) en (iv) de uitwisseling van gegevens tussen de partijen zonder dat daarbij geraakt wordt aan de vertrouwelijkheidsverplichtingen van de partijen met betrekking tot dergelijke informatie. In hoofdzaak is de overeenkomst zeer vergelijkbaar met die welke in 1991 werd gesloten tussen de EG en de VS.

15.

2.2. Kennisgevingen


a) Aantal kennisgevingen van de Commissie en de Canadese autoriteiten

In de periode van 17 juni 1999 tot december 1999 deed de Commissie kennisgeving in vier zaken en in 2000 in negen zaken. De Commissie ontving in 1999 drie kennisgevingen van het Canadian Competition Bureau (CCB) en tien in 2000.

De trend is dat kennisgevingen van de Commissie inzake fusiezaken sneller toenemen dan inzake andere antitrustzaken. Dit is een weerspiegeling van de procedure op grond van de concentratieverordening waarbij de Commissie, bij de ontvangst van een aanmelding, in het Publicatieblad een mededeling publiceert waarin wordt bekendgemaakt dat aanmelding is gedaan. Belangrijke samenwerkingssectoren zijn: luchtvaart, aluminium, geïntegreerde elektronica, telecomnetwerken, kabelmaatschappijen en inhoudleveranciers en vervoer.

Veel tijdens de verslagperiode aangemelde zaken, in het bijzonder kwesties die onder de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag vallen, zijn nog niet afgesloten en daarom is het niet mogelijk deze in detail te bespreken of bij naam te noemen, behalve wanneer zij al onderwerp van een verklaring of bekendmaking van de Commissie zijn geweest.

Tegelijkertijd zijn de meeste fusiezaken die aanleiding hebben gegeven tot kennisgevingen en samenwerking op grond van de Overeenkomst, nu afgesloten vanwege de strikte uiterste termijnen die op basis van de concentratieverordening i worden toegepast. Deze kunnen derhalve in dit verslag worden besproken.

In aanvulling daarop moesten, als gevolg van de vertrouwelijkheid van de Canadese procedures en de verplichting tot vertrouwelijke behandeling door de Europese Gemeenschappen uit hoofde van artikel X van de Overeenkomst, zelfs in die gevallen waarin de Europese Commissie haar onderzoek heeft afgerond en de zaken heeft afgesloten, verwijzingen naar specifieke zaken ten aanzien waarvan het onderzoek door de Canadese autoriteiten nog loopt of ten aanzien waarvan anderszins vertrouwelijkheid wordt gevergd, worden beperkt.

16.

b) Kennisgeving door de Commissie aan de lidstaten en derde landen


Van alle kennisgevingen die van het Canadese Competition Bureau zijn ontvangen, worden op hetzelfde moment dat ze naar de relevante eenheden van DG Concurrentie worden gestuurd, afschriften gezonden naar de lidstaat of lidstaten waarvan de belangen in het geding zouden kunnen zijn. Op dezelfde wijze worden bij de kennisgevingen van DG Concurrentie aan het Canadese Competition Bureau, tegelijkertijd afschriften gezonden aan de lidstaat of lidstaten waarvan de belangen in het geding zijn. In de verslagperiode ontving Duitsland kennisgevingen in 6 zaken, Frankrijk in 5 zaken, het Verenigd Koninkrijk en Denemarken in twee zaken en Nederland en België elk in 1 zaak.

17.

2.3. Samenwerking


Onze ervaring met de samenwerking met onze Canadese collega's is zeer positief. De aard van de samenwerking hangt af van het afzonderlijke geval, en kan variëren van alleen maar informeren naar de tijdschema's van de procedures tot de coördinatie van de voorgestelde oplossing in een bepaalde zaak.

De dagelijkse samenwerking tussen DG Concurrentie en het Canadian Competition Bureau verloopt vrij vlot. De samenwerking is vergelijkbaar met die op grond van de EG/VS-samenwerkingsovereenkomst maar op een kleinere schaal. Er zijn frequent contacten inzake onderzoeken in concentratiezaken, de Canadese diensten hebben deelgenomen aan een aantal hoorzittingen. Omgekeerd zullen ambtenaren van de communautaire diensten procedures in Canada kunnen volgen wanneer het belang van de EG in het geding is. Het verdient vermelding dat trilaterale teleconferenties/vergaderingen (EG/VS/Canada) hebben plaatsgevonden in de zaak Dow Chemical/Union Carbide en in de zaak Alcoa/Reynolds.

18.

2.4. Enkele zaken


De eerste kennisgeving die in 2000 van Canada werd ontvangen, betrof de voorgenomen verwerving van Union Carbide Corporation door Dow Chemical, een zaak die reeds werd onderzocht in samenwerking met de Amerikaanse autoriteiten. Alle andere in 2000 ontvangen kennisgevingen betroffen kartelonderzoeken.

Onzerzijds dient bijzondere aandacht te worden besteed aan onze nauwe samenwerking met de Canadese autoriteiten in de zaak Vivendi/Canal+/Seagram. Na een marktonderzoek kwam de Commissie tot de conclusie dat deze concentratie gevolgen zou hebben op drie markten, meer bepaald de betaaltelevisiemarkt, de opkomende pan-Europese portaalmarkt en de opkomende markt van on line muziek. Uiteindelijk werd de concentratie goedgekeurd op voorwaarde dat Vivendi zijn belang in de Britse betaaltelevisiezender BSkyB van de hand zou doen en concurrerende betaaltelevisieoperatoren toegang zou verlenen tot de films van Universal.

19.

2.5. Conclusie


De overeenkomst heeft geleid tot hechtere betrekkingen tussen de Commissie en de Canadian Competition Bureau alsook tot een beter begrip van elkaars mededingingsbeleid. Een toenemend aantal zaken worden onderzocht door beide mededingingsautoriteiten en er wordt derhalve in toenemende mate erkend dat het belangrijk is tegenstrijdige beslissingen te vermijden en de handhavingsactiviteiten te coördineren op dusdanige wijze dat dit beide partijen ten goede komt.


20.

BIJLAGE 1


KENNISGEVINGEN VAN DE EUROPESE COMMISSIE AAN DE AUTORITEITEN VAN DE VS 01.01.2000 - 31.12.2000

Fusiezaken:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>


Niet-fusiezaken i:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>


21.

BIJLAGE 2


KENNISGEVINGEN VAN AUTORITEITEN VAN DE VS AAN DE EUROPESE COMMISSIE 01.01.2000 - 31.12.2000

Fusies i

22.

01 Carnival Corp/NCL Holding ASA


02 Chemdal Corp & Chemdal Asia/BASF

23.

03 Transportacion Maritima Mexicana/Stolt-Nielsen Transportation Group (JV)


24.

04 American Home Products Corp/Warner-Lambert Co


05 Deere/Metso & Timberjack & Marsta

25.

06 Dairy Farmers/SODIAAL North America Corp


07 Valmet Corp & Groupe Laperriere en Verreault Inc/Beloit Corp

26.

08 Time Warner Inc/EMI Group plc


27.

09 Alcoa Inc/Reynolds Metals Co


28.

10 Novartis AG/Astra Zeneca plc


29.

11 Boeing Co/Hughes Electronics Corp


30.

12 PE Corp/Third Wave Technologies Inc


31.

13 Lafarge SA/Blue Circle Industries plc


32.

14 Carson Inc/L'Oreal


33.

15 Glaxo Wellcome/SmithKline Beecham


34.

16 Warner Lambert/Pfizer Inc


35.

17 Newbridge Networks Corp/Alcatel


18 Lernout & Hauspie Speech products nv/Dragon Systems Inc

36.

19 Charter plc/Lincoln Electric Holdings Inc


37.

20 National Tobacco Co/Swedich Match


38.

21 Williams plc/Assa Abloy AB


39.

22 AOL/America on Line Inc


40.

23 Lockheed Martin Corp/BAE Systems plc


41.

24 Schlumberger Ltd/Baker Hughes Inc


42.

25 Covisint/General Motors/Ford Motor/Daimler Chrysler/Nissan Motor/Renault/ Oracle/Commerce One (JV)


43.

26 Wesley Jessen VisionCare Inc/Novartis


27 CRH plc & Hanson plc/Pioneer Roofing Tile Inc (JV)

44.

28 BASF/Shell Petroleum NV (JV)


45.

29 Hannaford Bros Supermarkets Co/Food Lion Inc


46.

30 Svedala Industri AB/Metso Oyj


47.

31 Voicestream Wireless Corp/Deutsche Telekom


48.

32 Renault/ Aktiebolaget Volvo


49.

33 Delta Air Lines/Air France


34 Atecs Mannesmann AG/Siemens AG & Robert Bosch GmbH

50.

35 Mallinckrodt Inc/Tyco International Ltd


51.

36 BAE Systems plc/Lockheed Martin Corp


52.

37 Svedala Industri AB/Metso Oyj


53.

38 British Aviation Insurance Group Ltd (BAIG)/Associated Aviation Underwriters


54.

39 Pillsbury Co/Diageo plc/General Mills Inc


55.

40 Svedala Industri AB/Metso Oyj


41 Lesaffre/Red Star Yeast & Products Division of Universal Foods Corp

56.

42 ASM Lithography NV/Silicon Valley Group Inc


57.

43 Egide SA/Industrial Growth Partners/Electronic Protection Products


58.

44 Quantum Corp/Maxtor Corp


59.

45 Reed Elsevier Inc/Harcourt General Inc


60.

46 Electronic foreign exchange (JV)


47 Krupp Werner & Pfleiderer/Georg Fisher & Westdeutsche Landesbank Girozentral

48 Pitt-des-Moines/Chicago Bridge & Iron Co

61.

49 Harcourt/Thomson Corp


Niet-fusiezaken: i

62.

01 Dywidag-Systems International USA Inc


63.

02 Smith International/Schlumberger Ltd


64.

03 Charge Carbone of America Industries Corp


65.

04 -


66.

05 Internationale kartels in de sector vitaminen


67.

06 -


68.

07 Sotheby's Holdings Inc


69.

08 -


70.

09 -



BIJLAGE 3

KENNISGEVINGEN VAN DE EUROPESE COMMISSIE AAN DE CANADESE AUTORITEITEN 01.01.2000 - 31.12.2000

71.

01 COMP/M.1841 - CELESTICA/IBM


72.

02 COMP/JV.46 - Callahan Invest/Kabel Nordrhein-Westfalen


73.

03 COMP/M.1908 - Alcatel/Newbridge Networks


74.

04 COMP/M.1968 - Solectron/Nortel


05 COMP/M.2050 - Vivendi/Canal+/Seagram.

06 COMP/M.2050 - Vivendi/Canal+/Seagram (nieuwe aanmelding)

75.

07 COMP/M.2139 - Bombardier/Adtranz


76.

08 COMP/M.2217 - CELECTICA/NEC TECHNOLGIES UK


77.

09 COMP/JV.50 - Callahan Invest/Kabel Baden-Württemberg



BIJLAGE 4

KENNISGEVINGEN VAN DE CANADESE AUTORITEITEN AAN DE EUROPESE COMMISSIE 01.01.2000 - 31.12.2000

Aangezien de 10 zaken waarin kennisgeving is gedaan, nog hangende zijn en het onderzoek op grond van de Competition Act vertrouwelijk is, kunnen zij hier niet specifiek worden vermeld.