Toelichting bij COM(2002)67 - Toestand van de landbouw in de EU - Verslag 2000

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2002)67 - Toestand van de landbouw in de EU - Verslag 2000.
bron COM(2002)67 NLEN
datum 11-02-2002
Avis juridique important

|
52002DC0067

De toestand van de landbouw in de Europese Unie - Verslag 2000 /* COM/2002/0067 def. */


Inhoudsopgave

1.

De toestand van de landbouw in de Europese Unie - Verslag 2000



(door de Commissie ingediend)


INHOUDSOPGAVE

2.

1. Conjunctuur en landbouwinkomens


3.

1.1. Algemeen overzicht


4.

1.2. Productiepeil


5.

1.3. Ontwikkeling van de producentenprijzen en de marktprijzen


6.

1.4. Prijzen van de productiemiddelen


7.

1.5. Ontwikkeling van de landbouwinkomens


8.

1.6. Informatienet inzake landbouwbedrijfsboekhoudingen (ILB)


9.

1.6.1. Inkomens in de landbouw


10.

1.6.2. Inkomens volgens de productierichting


11.

2. BELEIDSONTWIKKELINGEN EN WETGEVINGSINITIATIEVEN IN 2000


12.

2.1. Kwaliteitsbeleid


13.

2.2. Biologische landbouw


14.

2.3. Afzetbevorderingsacties


15.

2.4. Vereenvoudiging van de landbouwwetgeving


16.

2.4.1. Inleiding


17.

2.4.2. Transparantie en toegankelijkheid van de landbouwwetgeving


18.

2.4.2.1. Consolidering


19.

2.4.2.2. Herwerkte verordeningen betreffende uitvoer- en invoercertificaten


20.

2.4.2.3. Bestemmingscodes voor de uitvoer


21.

2.4.2.4. Voorstellen van de betaalorganen


22.

2.4.2.5. Nieuwe richtsnoeren voor staatssteun


23.

2.4.3. Vereenvoudigingen in de marktsectoren


24.

2.4.3.1. Hennep en vlas


25.

2.4.3.2. Vlees


26.

2.4.3.3. Melk en zuivelproducten


27.

2.4.3.4. Groenten en fruit


28.

2.4.3.5. Rijst


29.

2.4.4. Regeling voor kleine landbouwers


30.

2.5. Steunmaatregelen van de staten


31.

2.5.1. Een nieuw wettelijk kader


32.

2.5.2. Jaaroverzicht


33.

2.5.3. Uitzonderlijke gebeurtenissen en natuurrampen


34.

2.5.3.1. Dioxinecrisis - (B)


35.

2.5.3.2. Herstel van de bossen in Frankrijk - (F)


36.

2.5.4. Privatisering en herstructurering


37.

2.5.4.1. Steun voor grondaankoop - (D)


38.

2.5.4.2. Herstructurerings- en privatiseringsplannen van EPAC en SILOPOR - (P)


39.

2.5.4.3. Centrale del Latte di Roma - (I)


40.

2.5.5. Fiscale maatregelen


41.

2.5.5.1. Aan de glastuinbouw toegekende vrijstelling van de CO2-belasting - (NL)


42.

2.5.5.2. Vrijstelling van mineralenheffingen - (NL)


43.

2.5.6. Steun voor de bedrijfsvoering: Griekse coöperaties - (EL)


44.

2.5.7. RIBS: staatssteun tegen marktvoorwaarden - (I)


45.

2.5.8. Varkenssector


46.

2.5.8.1. Steun voor de varkenshouderij -'Stabiporc'- (F)


47.

2.5.8.2. Verzamelcentra varkens - (NL)


48.

2.5.9. Veehouderij: algemene maatregelen


49.

2.5.9.1. Sluiting van capaciteit: Regeling beëindiging veehouderijtakken- (NL)


2.5.9.2. Veevervoer: Gaelic Ferries- (IRL)

50.

2.5.9.3. Steun voor door slecht weer getroffen veehouders - (IRL)


51.

2.5.10. Suikerindustrie


52.

2.5.11. Sector citrusvruchten


53.

2.5.11.1. Steun voor de sector citrusvruchten in Sicilië - (I)


54.

2.5.11.2. Nationaal actieplan voor de citrussector - (I)


55.

2.5.12. Wijnbouwsector


56.

2.6. Hulp aan de meest behoeftige personen


57.

2.7. Ultraperifere gebieden


58.

2.8. Voorlichtingsacties over het GLB


59.

2.9. Activiteitenverslag op het gebied van ICT (informatie- en communicatietechnologie)


60.

2.10. Raadgevende comités en betrekkingen met de beroepsorganisaties


61.

3. De landbouwmarkten


62.

3.1. Het prijzenpakket 2000/01


63.

3.2. Plantaardige productie


64.

3.2.1. Granen


65.

3.2.1.1. Wereldmarkt


66.

3.2.1.2. Communautaire markt


67.

3.2.2. Oliehoudende zaden


68.

3.2.3. Erwten, tuin-en veldbonen en niet-bittere lupinen


69.

3.2.4. Olievlas


70.

3.2.5. Zaaddragende leguminosen (kekers, wikken en linzen)


3.2.6. 'Non-food'-braaklegging

71.

3.2.7. Rijst


72.

3.2.7.1. Hervorming van de rijstsector


73.

3.2.8. Zetmeel en aardappelzetmeel


74.

3.2.9. Suiker


75.

3.2.9.1. Wereldmarkt


76.

3.2.9.2. Communautaire markt


77.

3.2.9.3. Belangrijkste ontwikkelingen in de wetgeving


78.

3.2.10. Aardappelen


79.

3.2.11. Gedroogde voedergewassen


80.

3.2.12. Vezelvlas en hennep


81.

3.2.12.1. Vezelvlas


82.

3.2.12.2. Hennep


83.

3.2.12.3. Hervorming voor vezelvlas en hennep


84.

3.2.13. Katoen


85.

3.2.13.1. Hervorming van de steunregeling voor katoen


86.

3.2.14. Zijderupsen


87.

3.2.15. Olijfolie


88.

3.2.16. Verse groenten en fruit


89.

3.2.16.1. Situatie op wereldvlak


90.

3.2.16.2. Wereldhandel


91.

3.2.16.3. Marktsituatie in de Gemeenschap


92.

3.2.16.4. Hervorming van de groenten- en fruitsector


93.

3.2.17. Bananen


94.

3.2.17.1. Communautaire productie


95.

3.2.17.2. Invoer van ACS-bananen


96.

3.2.17.3. Hervorming van de gemeenschappelijke marktordening voor bananen


97.

3.2.18. Verwerkte groenten en fruit


98.

3.2.18.1. Wereldmarkt en communautaire markt


99.

3.2.18.2. Belangrijkste ontwikkelingen in wetgeving en beleid (zie 3.2.16.4)


100.

3.2.19. Wijn


101.

3.2.20. Tabak


102.

3.2.20.1. Marktontwikkelingen


103.

3.2.20.2. Belangrijkste ontwikkelingen in wetgeving en beleid


104.

3.2.21. Zaaizaad


105.

3.2.21.1. Marktontwikkeling


106.

3.2.21.2. Belangrijkste ontwikkelingen in wetgeving en beleid


107.

3.2.22. Hop


108.

3.2.22.1. Wereldmarkt


109.

3.2.22.2. Communautaire markt


110.

3.2.22.3. Belangrijkste ontwikkelingen in beleid en wetgeving


111.

3.2.23. Levende planten en producten van de bloementeelt


112.

3.3. Diervoeders


113.

3.4. Dierlijke productie


114.

3.4.1. Melk en zuivelproducten


115.

3.4.1.1. Wereldmarkt


116.

3.4.1.2. Communautaire markt


117.

3.4.2. Rundvlees


118.

3.4.2.1. Toepassing van de hervorming van de rundvleessector


119.

3.4.2.2. Etikettering van rundvlees


120.

3.4.2.3. Wereldmarkt in 1999


121.

3.4.2.4. Communautaire markt


122.

3.4.3. Schapen- en geitenvlees


123.

3.4.4. Varkensvlees


124.

3.4.4.1. Belangrijkste ontwikkelingen in de wetgeving (vereveningsfonds voor de varkensvleessector)


125.

3.4.5. Slachtpluimvee


126.

3.4.6. Eieren


127.

3.4.7. Honing


128.

4. AGROMONETAIRE REGELING


129.

4.1. Ontwikkelingen in 2000


130.

5. Plattelandsontwikkeling in 2000


131.

5.1. België


132.

5.1.1. Vaststelling van nieuwe programma's


133.

5.1.1.1. Vlaanderen


134.

5.1.1.2. Wallonië


135.

5.1.2. Evaluatie van vroegere programma's


136.

5.1.2.1. Federaal België


137.

5.1.2.2. Brussel-Hoofdstad


138.

5.1.2.3. Vlaanderen


139.

5.1.2.4. Wallonië


140.

5.2. Denemarken


141.

5.2.1. Vaststelling van nieuwe programma's


142.

5.3. Duitsland


143.

5.3.1. Vaststelling van nieuwe programma's


144.

5.3.1.1. Achtergrond en programmeringskader


145.

5.3.1.2. Structuur van de programma's en prioriteiten


146.

5.3.1.2.1 Baden-Württemberg


147.

5.3.1.2.2 Beieren


148.

5.3.1.2.3 Brandenburg


149.

5.3.1.2.4 Bremen


150.

5.3.1.2.5 Hamburg


151.

5.3.1.2.6 Hessen


152.

5.3.1.2.7 Mecklenburg-Vorpommern


153.

5.3.1.2.8 Nedersaksen


154.

5.3.1.2.9 Nordrhein-Westfalen


155.

5.3.1.2.10 Rheinland-Pfalz


156.

5.3.1.2.11 Saarland


157.

5.3.1.2.12 Sachsen


158.

5.3.1.2.13 Sachsen-Anhalt


159.

5.3.1.2.14 Schleswig-Holstein


160.

5.3.1.2.15 Thüringen


161.

5.3.2. Evaluatie van de vorige programma's


162.

5.3.2.1. Doelstelling 1


163.

5.3.2.2. Doelstelling 5b


164.

5.3.2.3. Leader II


165.

5.4. Griekenland


166.

5.4.1. Vaststelling van nieuwe programma's


167.

5.4.2. Evaluatie van de vorige programma's


168.

5.5. Spanje


169.

5.5.1. Vaststelling van nieuwe programma's


170.

5.5.1.1. Aragón


171.

5.5.1.2. Catalonië


172.

5.5.1.3. Balearen


173.

5.5.1.4. La Rioja


174.

5.5.1.5. Madrid


175.

5.5.1.6. Navarra


176.

5.5.1.7. Baskenland


177.

5.5.2. Programmering in het kader van het EOGFL-Oriëntatie


178.

5.5.3. Evaluatie van de vorige programma's


179.

5.6. Frankrijk


180.

5.6.1. Vaststelling van nieuwe programma's


181.

5.6.1.1. De programma's van doelstelling 1


182.

5.6.1.2. De programma's van doelstelling 2


183.

5.6.1.3. Leader+


184.

5.6.2. Evaluatie van de vorige programma's


185.

5.7. Ierland


186.

5.7.1. Vaststelling van nieuwe programma's


187.

5.7.1.1. Achtergrond en programmeringskader


188.

5.7.1.2. Structuur van de programma's en prioriteiten


189.

5.7.2. Evaluatie van de vorige programma's


190.

5.8. Italië


191.

5.8.1. Vaststelling van nieuwe programma's


192.

5.8.1.1. Abruzzen


193.

5.8.1.2. Bolzano


194.

5.8.1.3. Emilia-Romagna


195.

5.8.1.4. Friuli-Venezia Giulia


196.

5.8.1.5. Lazio


197.

5.8.1.6. Ligurië


198.

5.8.1.7. Lombardije


199.

5.8.1.8. Marche


200.

5.8.1.9. Umbrië


201.

5.8.1.10. Piemonte


202.

5.8.1.11. Toscane


203.

5.8.1.12. Trento


204.

5.8.1.13. Valle d'Aosta


205.

5.8.1.14. Veneto


206.

5.8.2. Evaluatie van de vorige programma's


207.

5.9. Luxemburg


208.

5.9.1. Vaststelling van nieuwe programma's


209.

5.9.2. Evaluatie van de vorige programma's


210.

5.10. Nederland


211.

5.10.1. Vaststelling van nieuwe programma's


212.

5.10.2. Evaluatie van de vorige programma's


213.

5.11. Oostenrijk


214.

5.11.1. Vaststelling van nieuwe programma's


215.

5.11.1.1. Het programma voor doelstelling 1 voor Burgenland


216.

5.11.1.1.1 Strategie


217.

5.11.2. Evaluatie van de vorige programma's


218.

5.12. Portugal


219.

5.12.1. Vaststelling van nieuwe programma's


220.

5.12.1.1. Communautair bestek en andere instrumenten


221.

5.12.1.2. Doelstelling


222.

5.12.1.3. Prioriteiten en structuur van de programma's


223.

5.12.2. Evaluatie van de vorige programma's


224.

5.13. Finland


225.

5.13.1. Vaststelling van nieuwe programma's


226.

5.13.1.1. Continentaal Finland


227.

5.13.1.2. Ålandseilanden


228.

5.13.2. Evaluatie van de vorige programma's


229.

5.14. Zweden


230.

5.14.1. Vaststelling van nieuwe programma's


231.

5.14.1.1. Doelstelling 1


232.

5.14.2. Evaluatie van de vorige programma's


233.

5.15. Verenigd Koninkrijk


234.

5.15.1. Vaststelling van nieuwe programma's


235.

5.15.1.1. Engeland


236.

5.15.1.2. Noord-Ierland


237.

5.15.1.3. Schotland


238.

5.15.1.4. Wales


239.

5.15.1.5. Doelstelling 1


240.

6. Milieu en bosbouw


241.

6.1. Andere milieumaatregelen


242.

6.2. Bosbouwmaatregelen


243.

7. Financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in 2000


244.

7.1. Akkoord op de Top van Berlijn en begrotingsdiscipline


245.

7.2. Afdeling Garantie van het EOGFL


246.

7.2.1. Verloop van de begrotingsprocedure


247.

7.2.1.1. De monetaire reserve


248.

7.2.2. Plaats van het EOGFL-Garantie in de algemene begroting


249.

7.2.3. Het EOGFL en de financiële middelen waarover het beschikt


250.

7.2.4. Aard van de uitgaven van het EOGFL-Garantie


251.

7.2.4.1. Openbare voorraden


252.

7.2.5. Goedkeuring van de rekeningen


253.

7.2.6. Ontwikkeling van de uitgaven voor de landbouwmarkten in 2000


254.

7.3. Afdeling Oriëntatie van het EOGFL


255.

7.3.1. Verleende financiële steun


256.

7.3.2. Uitvoering van de begroting


257.

7.4. Evaluatie


258.

7.4.1. Evaluatie van de marktondersteunende maatregelen


259.

7.4.2. Evaluatie van de maatregelen voor structuurverbetering en plattelandsontwikkeling


260.

8. Voorbereiding van de uitbreiding


261.

8.1. Belangrijkste ontwikkelingen


262.

8.1.1. Toetredingsonderhandelingen


263.

8.1.2. Pretoetredingsstrategie


264.

8.1.3. SAPARD


265.

8.1.4. De LMOE's en de voortschrijdende liberalisering van de bilaterale handel in landbouwproducten


8.1.4.1. Lijst 1:

8.1.4.2. Lijst 2:

8.1.4.3. Lijst 3:

266.

8.1.5. Resultaten van de onderhandelingen


267.

8.2. Bulgarije


268.

8.3. Tsjechië


269.

8.4. Estland


270.

8.5. Hongarije


271.

8.6. Letland


272.

8.7. Litouwen


273.

8.8. Polen


274.

8.9. Roemenië


275.

8.10. Slowakije


276.

8.11. Slovenië


277.

9. Buitenlandse betrekkingen


278.

9.1. Internationale organisaties en overeenkomsten


279.

9.1.1. Wereldhandelsorganisatie (WTO)


280.

9.1.1.1. Overleg en geschillenbeslechting in WTO-verband


281.

9.1.2. Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)


282.

9.1.3. Het stelsel van algemene preferenties (SAP)


283.

9.1.4. Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO)


284.

9.1.5. De Internationale Graanovereenkomst


285.

9.1.5.1. Graanhandelsverdrag


286.

9.1.5.2. Voedselhulpverdrag


287.

9.1.6. Internationale Suikerorganisatie


288.

9.2. Handelsbetrekkingen op bilaterale en regionale basis


289.

9.2.1. Verenigde Staten


290.

9.2.2. Canada


291.

9.2.3. Mexico


292.

9.2.4. Mercosur/Chili


293.

9.2.5. Zuid-Afrika


294.

9.2.6. Japan en Zuid-Korea


295.

9.2.7. Nieuw-Zeeland


296.

9.2.8. De Middellandse-Zeelanden



297.

1. Conjunctuur en landbouwinkomens


298.

1.1. Algemeen overzicht


1. Het landbouwjaar 2000 werd vooral gekenmerkt door drie factoren: a) het herstel van de prijzen in de varkens- en pluimveesector na de prijsval van het voorgaande jaar; b) de plotselinge stijging van de olieprijs, die heeft geleid tot een fikse kostenverhoging voor energie en ook, zij het in mindere mate, voor meststoffen; c) de ineenstorting, vanaf oktober, van de rundvleesconsumptie en de rundvleesprijzen als gevolg van de nieuwe crisis die uitbrak na de ontdekking van nieuwe BSE-gevallen (boviene spongiforme encefalopathie) in verscheidene lidstaten. Over het geheel genomen is het landbouwjaar onder goede weersomstandigheden verlopen, wat in de graanteelt tot een recordoogst heeft geleid. Ook de economische context was zowel intern als internationaal gezien tamelijk gunstig, niet alleen qua economische groei, maar ook qua concurrentievermogen van onze landbouwexport.

2. Over het geheel genomen duiden de eerste ramingen van het landbouwinkomen die eind 2000 werden opgesteld, toen de gevolgen van de BSE-crisis nog niet volledig konden worden overzien, op een reële stijging van de inkomens met 1,3% voor de Europese Unie als geheel, na de lichte stijging die reeds in 1999 werd geconstateerd (+0,7% volgens de meest recente gegevens). Deze eerste raming voor 2000 zal echter waarschijnlijk naar beneden moeten worden bijgesteld als gevolg van de sterke prijsdaling in de rundvleessector in het laatste kwartaal van het jaar. Gelijktijdig met deze prijsdaling liepen de prijzen voor varkensvlees en pluimveevlees evenwel in hoog tempo op, een ontwikkeling die aan het begin van de crisis al gaande was.

3. Wat het weer betreft, kende het landbouwjaar 2000 in het algemeen gesproken een vrij gunstig begin bij de inzaai van de wintertarwe (najaar 1999). Dit leidde in Frankrijk, de Benelux en vooral Duitsland tot een toename van het areaal voor zachte tarwe, na de sterke terugval het jaar ervoor. Voorts konden de watervoorraden in Zuid-Europa, dankzij de overvloedige regenval vlak voor de inzaai van de wintergewassen, weer op peil worden gebracht, na een zomer die werd gekenmerkt door vrij hoge temperaturen en langdurige droogte in Spanje. Het gebrek aan regen in deze gebieden en de abnormaal hoge temperaturen in de winter konden zo voor een groot deel worden ondervangen. Ook in de meeste regio's van Midden- en Noord-Europa was het warmer (+2° C) dan normaal voor de tijd van het jaar. In het voorjaar waren de weersomstandigheden in het algemeen gesproken vrij gunstig, met betrekkelijk hoge temperaturen die een snelle gewasgroei hebben bevorderd. In de zomer daarentegen werkte het weer wat minder mee, met overvloedige regenval in het Noorden van Europa en nog altijd abnormaal hoge temperaturen in het Zuiden. Door de vele regen in het Noorden in juli en augustus liep de oogst van wintertarwe aanzienlijke vertraging op en was de kwaliteit van de oogst minder goed. Voor de zomergewassen waren deze weersomstandigheden echter wel tamelijk gunstig. Dit geldt meer in het bijzonder voor de aardappel- en suikerbietenteelt, ook al bleven voor deze laatste de opbrengsten over het algemeen onder de records van het jaar ervoor. Deze twee teelten, maar met name de suikerbieten, hebben in de noordelijke regio's te lijden gehad van de overmatige regenval in het najaar, waardoor de oogst over het algemeen later was dan normaal.

4. De interne vraag naar granen zou na de inzinking van het voorgaande jaar met ongeveer 2,5% zijn gestegen, vooral dankzij een toenemend graanverbruik in diervoeding als gevolg van de verbeterde concurrentiepositie van granen ten opzichte van de graanvervangers. Het rundvleesverbruik in 2000 zou vóór de BSE-crisis stabiel zijn gebleven en zelfs licht zijn gestegen ten opzichte van het jaar ervoor. Daarmee zou het verbruik iets boven de tendens op lange termijn liggen, die desondanks nog steeds een neerwaartse lijn vertoont (van meer dan 23 kilogram per capita in 1986 tot ongeveer 20 kilogram in 1999). Na de ontdekking van nieuwe gevallen van de gekkekoeienziekte, ook in lidstaten die zich tot dan toe immuum voor BSE waanden, hebben consumenten echter op grote schaal het vertrouwen verloren en is het rundvleesverbruik in de meeste lidstaten ingestort, met dalingen van wel 60 tot 70% in sommige landen. Al met al wordt voor 2000 een daling van het rundvleesverbruik met ongeveer 5% verwacht, maar de gevolgen van deze crisis zouden ook in 2001 nog aanzienlijk kunnen zijn. Evenals in het verleden heeft de daling van het rundvleesverbruik geleid tot een relatieve verhoging van het pluimveevlees- en varkensvleesverbruik, dat vóór de BSE-crisis licht dalend zou zijn geweest. Hierdoor zou het verbruik van deze vleessoorten in 2000 over het geheel genomen ongeveer stabiel moeten zijn ten opzichte van het voorgaande jaar en zelfs iets zijn gedaald wat het pluimveevlees betreft. Het boterverbruik ten slotte is, na een licht herstel in 1999, opnieuw gedaald, maar de kaasconsumptie is in 2000 verder gestegen met ongeveer 1,5%.

5. De algemene economische context werd gekenmerkt door een relatief krachtige economische groei, zowel binnen de Europese Unie als wereldwijd, door een sterke koersdaling van de euro ten opzichte van de dollar, wat het concurrentievermogen van de communautaire export op de internationale markten heeft versterkt, en door een spectaculaire stijging van de olieprijs die, in combinatie met de zwakke euro, in de meeste lidstaten de inflatie heeft aangewakkerd.

6. Internationaal is de situatie van de landbouwmarkten weliswaar iets verbeterd ten opzichte van 1999, maar toch nog relatief zwak in vergelijking met de jaren daarvoor. Met name voor tarwe stegen de wereldprijzen in de tweede helft van het jaar voor het verkoopseizoen 2000/01 omdat een daling van de voorraden werd verwacht, maar zij bleven toch nog ruimschoots onder het record van de jaren 1994-1996. De wereldprijzen voor maïs lagen eind 2000, ondanks een opleving in de tweede helft van het jaar, nog vrijwel op hetzelfde peil als aan het begin van het jaar als gevolg van een daling van de wereldmarktprijzen met ongeveer 20% tussen mei en juli. Voor soja kwamen de wereldprijzen in de loop van het jaar nauwelijks boven die van het jaar ervoor uit, ook al werd, zoals eerder gezegd, de invoer van sojabonen en -schroot duurder door de koersdaling van de euro ten opzichte van de dollar. De wereldprijzen voor rundvlees zijn in de loop van 2000 gestegen onder invloed van een toenemende vraag, met name in Noord-Amerika. De wereldprijzen voor pluimveevlees daarentegen zijn op een tamelijk laag niveau gestagneerd door het gecombineerde effect van een stijgend aanbod en een teruglopende vraag. Wat de zuivelproducten betreft, vertoonden de wereldprijzen voor boter en kaas een lichte stijging en die voor mageremelkpoeder een fors herstel, na de sterke daling van de afgelopen jaren als gevolg van de economische en financiële crisis in Azië, Latijns-Amerika en Rusland.

7. De verbetering van de internationale context en de waardevermindering van de euro waardoor het concurrentievermogen van de communautaire export werd vergroot, verklaren voor een groot deel de goede exportresultaten van de Europese Unie op de internationale landbouwmarkten in 2000, met uitzondering evenwel van enkele producten zoals rundvlees en zaadolie. In de eerste tien maanden van 2000 is de waarde van de communautaire landbouwexport namelijk met 13,6% gestegen ten opzichte van dezelfde periode het jaar ervoor. Dit was vooral het geval bij granen, waarvan de uitvoer met ongeveer 7% in volume en met 27% in waarde is gestegen. Tarwe en gerst konden in de tweede helft van het jaar zonder restituties worden uitgevoerd. De uitvoer van zuivelproducten is ook sterk in waarde gestegen (in totaal +22,6%), en in het bijzonder voor melkpoeder (+84,7%) en kaas (+19,8%). Dit geldt eveneens voor suiker (+22,7), fruit (+25,7%), groenten (+7,2%), olijfolie (+46,9%) en wijn (+7,2%). De uitvoer van varkensvlees, die in 1999 tot een recordhoogte was gestegen, is in 2000 op een vrij hoog niveau gebleven (+0,6% in volume in de eerste tien maanden van het jaar ten opzichte van dezelfde periode het jaar ervoor) en is in waarde zelfs sterk gestegen (+24,3%). De uitvoer van pluimveevlees is licht gestegen (+4,2% in waarde), terwijl de uitvoer van rundvlees met meer dan 20% is gedaald, zowel in volume als in waarde.

8. Over het geheel genomen is de situatie van de interventievoorraden voor de meeste landbouwproducten die onder een regeling voor marktinterventie vallen, in de loop van 2000 duidelijk verbeterd. Dit geldt in het bijzonder voor granen, waarvan de voorraden bij de interventiebureaus zijn gedaald van 14,9 miljoen ton eind januari 2000 tot 7,8 miljoen ton eind september. Terwijl de voorraden tarwe en gerst grotendeels konden worden afgezet, bleef de situatie voor rogge uitermate zorgelijk met interventievoorraden van meer dan drie miljoen ton het hele jaar door. De voorraden melkpoeder zijn in de eerste acht maanden van het jaar vrijwel verdwenen. De botervoorraden daarentegen zijn tot de maand mei toegenomen en daarna licht gedaald. Voorts was er een sterke toename van de rijstvoorraden die in september 2000 waren opgelopen tot meer dan 700 000 ton als gevolg van een stijgende invoer en een hogere interne productie.

299.

1.2. Productiepeil


9. De graanproductie heeft in 2000, na de recordoogst van 1998, een nieuw recordniveau bereikt (ruim 211 000 ton) als gevolg van een toename van het areaal en hogere opbrengsten. Het graanareaal is in 2000 immers met ongeveer 3% toegenomen ten koste van de arealen voor oliehoudende zaden, eiwithoudende gewassen en vezelvlas. Deze verschuiving van oliehoudende/eiwithoudende gewassen naar granen is te verklaren door de relatief lage prijzen voor deze laatste in het verkoopseizoen 1999/2000, maar houdt ook verband met het feit dat de inzaai van wintertarwe in het voorgaande jaar werd bemoeilijkt door de slechte gesteldheid van de grond in sommige gebieden. Bij de granen bedroeg de areaaltoename voor zachte tarwe +6%, voor maïs +4,5% en voor rogge +7%.

10. De graanopbrengsten zijn ten opzichte van 1999 met 3% gestegen tot gemiddeld 5,7 t/ha, dat is ongeveer 1% boven de tendens op lange termijn. De situatie verschilt echter sterk per lidstaat. Zo vielen de opbrengsten in Spanje en Finland, na de rampzalige oogst van het voorgaande jaar, ruim 30% hoger uit, terwijl zij in Oostenrijk, Duitsland, België en Frankrijk daalden doordat de weersomstandigheden minder gunstig waren dan het jaar ervoor. Het herstel van het normale productiepeil in Spanje verklaart voor een groot deel de sterke stijging van de gemiddelde opbrengsten van durumtarwe (+17% voor de Europese Unie als geheel) en gerst (+7%). De opbrengsten van zachte tarwe zijn licht gestegen, terwijl die van maïs licht zijn gedaald.

11. In totaal is de graanproductie met ruim 11 miljoen ton toegenomen ten opzichte van het voorgaande jaar (dat is ongeveer +6%). Deze stijging is voor ongeveer de helft toe te schrijven aan zachte tarwe en voor de andere helft aan voedergranen (en met name gerst).

12. Na de recordoogst van 1999 is de totale productie van oliehoudende zaden (koolzaad, zonnebloemzaad en sojabonen) in 2000 met 15% gedaald door het gecombineerde effect van een teruglopend areaal (-8%) en dalende opbrengsten (-7%). De daling van de totale productie van oliehoudende gewassen is hoofdzakelijk toe te schrijven aan de sterk teruggelopen koolzaadproductie (-24%) als gevolg van een krimpend areaal (-13%) en lagere opbrengsten (-11%). De productie van zonnebloemzaad is daarentegen met 11% gestegen dankzij de beduidend hogere opbrengsten die in Spanje werden behaald, na de rampzalige resultaten van het voorgaande jaar als gevolg van de droogte. Het areaal voor zonnebloemzaad is over het geheel genomen stabiel gebleven. De productie van sojabonen is 5% lager dan het jaar ervoor.

13. De productie van eiwithoudende gewassen is in 2000 sterk gedaald (-15%), als gevolg van een teruglopend areaal en lagere opbrengsten, en heeft daarmee het laagste niveau sinds 1995 bereikt. Voorts is de productie van olievlas met bijna de helft gedaald ten opzichte van het voorgaande jaar doordat het areaal in het Verenigd Koninkrijk en Duitsland weer zijn normale omvang bereikte na een spectaculaire uitbreiding het jaar ervoor.

14. Na de sterke stijging van het voorgaande jaar zou de productie van suiker in 2000 met meer dan 5% zijn gedaald door een aanzienlijke inkrimping van het bietenareaal (-7,3% ten opzichte van 1999) in het vooruitzicht van de verlaging van de productiequota en vanwege de verslechterde exportsituatie op de wereldmarkt. Ondanks deze inkrimping van het areaal zijn er in 2000 relatief hoge suikeropbrengsten behaald. Dit is te danken aan de over het algemeen gunstige weersomstandigheden voor de bietenteelt, althans tot het tijdstip van de oogst. De bietenoogst werd echter in verscheidene gebieden bemoeilijkt door overvloedige regenval, waardoor de opbrengsten aan bietsuiker wat lager uitvielen.

15. Op basis van de eerste beschikbare cijfers van medio januari 2001 zou de olijfolieproductie zo'n 1,9 miljoen ton bedragen, dat is ongeveer 12% meer dan het voorgaande jaar.

16. Volgens de eerste ramingen zou de fruitproductie in 2000 met 2,5% zijn gedaald ten opzichte van het voorgaande jaar en de productie van groenten met 2%. De productie van aardappelen zou in vergelijking met het jaar ervoor vrijwel onveranderd zijn gebleven.

17. Na een uitzonderlijke oogst in 1999, die ongeveer 20 miljoen hectoliter meer opleverde dan het jaar ervoor, is de wijnproductie in 2000 met zo'n 8% gedaald tot circa 165 miljoen hectoliter. Sterke productiedalingen deden zich met name voor in Oostenrijk en Portugal (ongeveer -25% in deze twee lidstaten), Duitsland (ongeveer -13%), Frankrijk (-9%) en Italië (-8%). In Spanje daarentegen zou de wijnproductie zijn gestegen (+7%), na de daling van het jaar ervoor.

18. Terwijl de rundvleesproductie zich in 2000, vóór de uitbraak van de nieuwe BSE-crisis, nog in de opgaande lijn van de cyclus bevond, en dus een lichte stijging vertoonde ten opzichte van het voorgaande jaar, heeft de ineenstorting van het rundvleesverbruik in de laatste maanden van het jaar ondanks een serie maatregelen ter versterking van de reeds bestaande consumentenbeschermingsregelingen geleid tot een aanzienlijke daling van het aantal slachtingen en dus tot een productiedaling die voor 2000 op ongeveer 5% wordt geschat. Zo heeft het rundvleesverbruik per capita, dat weer volledig leek te zijn hersteld van de terugval in 1996 na de eerste BSE-crisis, aan het eind van het jaar opnieuw een klap gekregen, vooral in de lidstaten die voor het eerst werden geconfronteerd met gevallen van BSE in hun rundveestapel.

19. De productie van varkensvlees zou, na de sterke stijging van de laatste jaren en de prijsval in 1998 en 1999, met 2,5% dalen, maar onder invloed van het gestegen verbruik van witvlees in verband met de BSE-crisis, is deze daling aan het eind van het jaar afgezwakt tot -1,8% op jaarbasis.

20. De stijgende lijn in de productie van pluimveevlees, die deze sector al lange tijd kenmerkt, is in 1999 doorbroken als gevolg van een haperende uitvoer enerzijds en de negatieve effecten op de consumptie van de dioxinecrisis in België in het voorjaar 1999 anderzijds. Na de productiedaling van 1999 werd voor 2000 wederom een daling verwacht. Evenals bij varkensvlees daalde de productie echter minder sterk dan aanvankelijk werd gedacht (ongeveer -1,1% op jaarbasis) dankzij het toegenomen verbruik van pluimveevlees als gevolg van de BSE-crisis.

21. De productie van schapen- en geitenvlees, die zich in 1998 had hersteld van de sterke daling van het jaar ervoor, heeft zich in 1999 en 2000 nagenoeg gestabiliseerd op een niveau dat evenwel beduidend lager is dan aan het begin van de jaren negentig.

22. Terwijl de melkveestapel verder afneemt met ongeveer 1,5% per jaar, zou de melkproductie in 2000 ongeveer 122 miljoen ton bedragen, dat is bijna evenveel als in 1999 toen er echter ongeveer een miljoen ton meer werd geproduceerd dan het jaar ervoor. De inkrimping van de melkveestapel is namelijk in het algemeen gecompenseerd door een verdere stijging van de melkgift per koe. De leveringen aan de zuivelfabrieken zijn ook stabiel gebleven en zelfs licht gedaald ten opzichte van het voorgaande jaar, hoewel de referentiehoeveelheden voor bepaalde lidstaten zijn verhoogd in het kader van Agenda 2000. Het ziet er echter naar uit dat er op deze besluiten al een voorschot is genomen bij de leveringen in 1999.

23. Na de stijging van het voorgaande jaar, zou de boterproductie in 2000 licht weer zijn gedaald (-1,2% volgens de eerste ramingen). Deze daling, die samenvalt met een daling van het intern verbruik, doet zich voor ondanks de opleving van de uitvoer na de moeilijkheden op de Russische markt. De kaasproductie is daarentegen met 2,3% gestegen dankzij het gecombineerde effect van een hoger intern verbruik en een stijgende uitvoer. De productie van mageremelkpoeder is in 2000 sterk gedaald (-5%) na de stijging van het jaar ervoor.

300.

1.3. Ontwikkeling van de producentenprijzen en de marktprijzen


24. Volgens de ramingen van eind december 2000 zou het indexcijfer van de producentenprijzen voor landbouwproducten in 2000 nominaal met gemiddeld 2,9% zijn gestegen ten opzichte van het voorgaande jaar. Deze ontwikkeling is het resultaat van een prijsdaling van 1,5% voor plantaardige producten en een prijsstijging van 7,7% voor dierlijke producten, na de sterke prijsdaling van het jaar ervoor. Er zij echter op gewezen dat de prijsval in de sector rundvlees als gevolg van de nieuwe BSE-crisis mogelijk niet volledig in deze prognoses is verdisconteerd. Bij de plantaardige producten werden de sterkste prijsdalingen genoteerd voor aardappelen (-19,5%), wijn (-5,3%), rijst (-4,3%) en vers fruit (-2,0%). Ook lager noteerden granen (-1,5%), suikerbieten (-1,7%) en peulvruchten (-1,4%). De prijzen voor verse groenten zijn daarentegen licht gestegen (+2,6%). Wat de dierlijke producten betreft, zijn de prijzen voor varkensvlees, zoals hierboven aangegeven, fors gestegen (+25,0%) na de prijsdaling van het jaar ervoor. Aanzienlijke prijsstijgingen zijn verder geconstateerd voor rundvlees (+2,0%), schapen- en geitenvlees (+5,1%), pluimveevlees (+7,0%) en melk (+2,6%). Tot slot zijn ook de prijzen voor eieren flink gestegen (+20,0%).

25. Het indexcijfer van de producentenprijzen zou voor de hele Europese Unie, na inflatiecorrectie, met 0,6% zijn gestegen ten opzichte van het voorgaande jaar. De sterkste stijgingen werden genoteerd in België (+6,3%), Denemarken (+7,2%), Duitsland (+7,6%) en Nederland (+7,2%), dat wil zeggen in de lidstaten waar de invloed van het herstel van de varkensvleesprijzen na de daling van het jaar ervoor het grootst was. Een lichte reële stijging heeft zich verder voorgedaan in Griekenland (+1,0%), Ierland (+1,3%) en Oostenrijk, terwijl de prijzen in Frankrijk praktisch stabiel gebleven zijn. In Spanje (-2,4%), Italië (-1,6%), Luxemburg (-3,5%), Portugal (-1,1%), Finland (-1,8%), Zweden (-2,9%) en het Verenigd Koninkrijk (-4,7%) zijn de prijzen daarentegen reëel gedaald.

26. De prijzen op de graanmarkt hebben zich na het dieptepunt aan het begin van het verkoopseizoen 1999/2000 licht hersteld tot mei 2000, in correlatie met het slinken van de interventievoorraden (van 18 miljoen ton aan het begin van het verkoopseizoen tot ongeveer 9 miljoen ton aan het eind van het verkoopseizoen), als gevolg van de toegenomen uitvoer naar de wereldmarkt en de grotere interne vraag, met name voor dierlijk verbruik. Vanaf de maand juni zijn de communautaire graanprijzen echter flink gedaald naarmate de verwachtingen over een recordoogst concretere vormen aannamen. Daarbij komt nog de verlaging van de interventieprijzen per 1 juli 2000, waartoe in het kader van Agenda 2000 was besloten (-7,5%). Deze verlaging wordt gedeeltelijk gecompenseerd door een verhoging van de steunbedragen (van 54,34 EUR/t tot 58,67 EUR/t).

27. De verlaging van de interventieprijzen werkte integraal door in de marktprijzen, al is de situatie per lidstaat en per graangewas sterk verschillend. Zo zijn bijvoorbeeld de prijzen voor zachte tarwe in Frankrijk op een vrij laag peil, net boven de interventieprijs, gestagneerd vanwege de slechte kwaliteit van de baktarwe, terwijl de marktprijzen in Italië en Duitsland zich geleidelijk aan hebben hersteld en zijn opgelopen tot ruim boven de interventieprijs aan het eind van het jaar. Voor gerst zijn de prijzen in Frankrijk na het begin van het verkoopseizoen aanmerkelijk gestegen door een relatief kleine oogst brouwgerst, terwijl die stijging in Spanje en Duitsland veel gematigder was. De prijzen voor maïs ten slotte, zijn in de meeste producerende lidstaten beduidend boven de interventieprijs gebleven, ook al evenaarden zij niet het peil van het voorgaande jaar.

28. De prijzen voor olijfolie zijn het hele jaar 2000 op een betrekkelijk laag peil gestagneerd. Met de komst van de nieuwe oogst, die hoger uitviel dan het jaar ervoor, is de prijs voor extra olijfolie van de eerste persing in Spanje en Griekenland zelfs gedaald tot onder het niveau waarbij interventiemaatregelen voor particuliere opslag worden toegepast. In Italië zijn de prijzen, zowel voor extra olijfolie van de eerste persing als voor lampolie, echter boven dit niveau gebleven.

29. De wijnprijzen zijn verder gedaald ten opzichte van het voorgaande jaar. In Italië lagen de marktprijzen voor rode wijn begin januari 2001 4% lager dan in dezelfde periode een jaar eerder, in Frankrijk 10% en in Spanje 37%. De marktprijzen voor witte wijn waren in Italië met 3%, in Frankrijk met 7% en in Spanje met 27% gedaald.

30. De prijzen voor boter zijn in de eerste helft van het jaar op een vrij laag peil gebleven (tussen 90 en 93% van de interventieprijs). Vanaf juni zijn zij echter begonnen te stijgen en aan het einde van het jaar lagen zij dichtbij de interventieprijs die in het najaar even was overschreden. De prijzen voor mageremelkpoeder zijn in het eerste halfjaar aanmerkelijk gestegen door een sterke toename van de vraag, met name op de wereldmarkt, en een afname van de interventievoorraden, die in augustus 2000 volledig waren weggewerkt. Daarna hebben de prijzen zich op een vrij hoog peil gestabiliseerd. Ook voor kaas waren de prijzen hoger dan in het voorgaande jaar.

31. Vóór de uitbraak van de nieuwe BSE-crisis werd de rundvleesmarkt gekenmerkt door betrekkelijk stabiele marktprijzen, die beduidend hoger waren dan in de voorgaande jaren en voor melkkoeien zelfs een forse stijging vertoonden. Sinds oktober echter, na de ontdekking van nieuwe BSE-gevallen in met name Frankrijk, België, Duitsland en Italië is de rundvleesmarkt snel ingestort door een sterke daling van het intern verbruik. Zo daalden bijvoorbeeld de prijzen voor volwassen mannelijke runderen met ongeveer 14% in november en december 2000, voor jonge runderen met 14% en voor koeien met meer dan 20%. Daardoor kwamen de prijzen in sommige lidstaten aan het einde van het jaar in de buurt van het ' vangnet ' te liggen (tussen 60 en 70% van de interventieprijs).

32. De markt voor pluimvee heeft zich in 2000 goed hersteld nadat hij het jaar ervoor volledig was ingestort door een sterke daling van het verbruik als gevolg van de crisis die uitbrak naar aanleiding van de verontreiniging van pluimveevoer met dioxine. De BSE-crisis en de daaruit voortvloeiende toename van de vraag naar witvlees hebben geleid tot een verdere stijging van de marktprijzen voor pluimvee. Deze stijging deed zich met name voor bij slachtkuikens, waarvoor de marktprijzen met gemiddeld ruim 8% zijn opgelopen in de laatste twee maanden van het jaar.

33. Door een teruglopende productie en een stijgende vraag zijn de prijzen voor varkensvlees het hele jaar 2000 sterk verbeterd, na de daling van het jaar ervoor. Eind 2000 lagen de varkensvleesprijzen ongeveer 30% hoger dan in dezelfde periode van het voorgaande jaar.

34. In de sector schapen- en geitenvlees lagen de markprijzen in 2000 beduidend boven die van het voorgaande jaar, toen zij onder druk stonden vanwege een stijgende productie in het Verenigd Koninkrijk en Ierland. Vooral na de zomer herstelden de prijzen zich flink, met een prijsstijging van ongeveer 25% tussen augustus en december.

301.

1.4. Prijzen van de productiemiddelen


35. In 2000 is het indexcijfer van de aankoopprijzen van goederen en diensten voor courant verbruik in de landbouw nominaal met gemiddeld 5,8% gestegen ten opzichte van het voorgaande jaar. Het sterkst stegen de prijzen voor energie (+25,4%), als gevolg van de plotselinge stijging van de olieprijs, voor fok- en productiedieren (+13,5%), meststoffen (+6,5%) en diervoeders (+3,4%).

36. Het indexcijfer van de aankoopprijzen van goederen en diensten voor courant verbruik in de landbouw is reëel, dus na inflatiecorrectie, gestegen met 3,7% in vergelijking met het voorgaande jaar voor de Europese Unie als geheel. Sterkere stijgingen werden genoteerd in België (+5,6%), Duitsland (+7,9%), Finland (+4,1%), Zweden (+4,1%) en Nederland (+3,9%). Het indexcijfer van de prijzen voor productiemiddelen is eveneens gestegen in Griekenland (+3,2%), Spanje (+2,0%), Frankrijk (+3,3%), Oostenrijk (+2,6%), Portugal (+1,9%) en het Verenigd Koninkrijk (+2,2%), terwijl de situatie in Denemarken en Italië vrijwel onveranderd gebleven is.

1.5. Ontwikkeling van de landbouwinkomens i

37. Volgens de eerste ramingen van Eurostat, die gebaseerd zijn op de gegevens die de lidstaten medio december 2000 in het kader van de nieuwe methode voor de economische rekeningen van de landbouw hebben ontvangen, zouden de landbouwinkomens i met gemiddeld 1,3% zijn gestegen voor de Europese Unie als geheel. Het landbouwinkomen is met name gestegen in België (+12,2%), Denemarken (+24,1%), Duitsland (+6,9%), Spanje (+4,6%), Frankrijk (+1,3%), Ierland (+6,5%), Nederland (+3,7%), Finland (+22,0%) en Zweden (+4,9%). Het landbouwinkomen is daarentegen gedaald in Italië (-4,3%), Oostenrijk (-4,8%), Portugal (-7,5%) en het Verenigd Koninkrijk (-10,8%), terwijl het in Griekenland en Luxemburg gelijk gebleven is.


Nominale ontwikkeling van de producentenprijzen voor landbouwproducten in 2000* en 1999

(%)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

* Prognoses 2000

302.

Bron : Eurostat



Nominale ontwikkeling van de aankoopprijzen van de productiemiddelen in de landbouw in 2000* en 1999

(%)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

* Prognoses 2000

303.

Bron : Eurostat



Indexcijfers van de producentenprijzen na inflatiecorrectie

(1990=100)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

* Prognoses 2000

304.

Bron : Eurostat



Indexcijfers (na inflatiecorrectie) van de prijzen van goederen en diensten voor courant verbruik in de landbouw

(1990=100)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

* Prognoses 2000

305.

Bron : Eurostat



306.

1.6. Informatienet inzake landbouwbedrijfsboekhoudingen (ILB)


307.

1.6.1. Inkomens in de landbouw


38. Het ILB wordt gebruikt om de opbrengsten, de kosten en het inkomen van commerciële landbouwbedrijven in de EU te berekenen. De benodigde gegevens worden geconstateerd via een onderzoek op basis van geharmoniseerde landbouwbedrijfsboekhoudingen (zie hoofdstuk VII, tabel 3.2.1). Dat onderzoek levert waardevolle informatie op over de inkomensverschillen tussen landbouwbedrijven naar gelang van de productierichting, de omvang en de ligging van de bedrijven, welke informatie niet kan worden afgeleid uit gemiddelden voor de landbouw als geheel. In dit deel wordt ingegaan op bepaalde verschillen naar productierichting en naar land. Voor een nadere toelichting op de verschillende productierichtingen wordt verwezen naar de statistische bijlage, tabel 3.2.2.

39. Bij het afsluiten van het manuscript waren sommige resultaten voor 1998 nog niet beschikbaar en waren de resultaten die wel beschikbaar waren, voor sommige landen nog voorlopig. De tabellen 3.2.3 en 3.2.4 in de statistische bijlage bevatten meer gedetailleerde resultaten voor de verschillende productierichtingen en volgens de economische omvang van de bedrijven.

308.

1.6.2. Inkomens volgens de productierichting


40. De grote verschillen in gemiddeld inkomen tussen de lidstaten houden verband met de structuur van hun landbouw (tabellen 1, 2 en 3).

41. Het gemiddelde inkomen is doorgaans hoog in lidstaten met veel grote bedrijven die zijn gespecialiseerd in akkerbouw of in één van de sectoren die het meest in een sfeer van concurrentie werken (varkens en/of pluimvee, tuinbouw en melkvee). In de zuidelijke lidstaten, waar veel kleine bedrijven voorkomen die een gemengd karakter dragen (gewassen en dieren) of behoren tot de productierichting 'overige blijvende teelten' (diverse meerjarige gewassen), ligt het gemiddelde inkomen onder het gemiddelde voor de EU.

42. Tabel 3 laat zien dat er binnen elke productierichting sprake was van grote inkomensverschillen tussen de lidstaten. Zeer opmerkelijk is dat in 1998 in verscheidene lidstaten de bedrijven met varkens/pluimvee en soms ook de gemengde bedrijven een negatief inkomen hadden. Dit was hoofdzakelijk het gevolg van de ernstige crisis in de varkenssector in dat jaar.

43. Tabel 4 laat zien welke bijdrage het saldo van subsidies minus belastingen heeft geleverd aan het gezinsinkomen uit het bedrijf. In 1997 bedroeg in de EU-15 het aandeel van die netto-ontvangsten in het gezinsinkomen uit het bedrijf 47%, maar er bestonden grote verschillen tussen de lidstaten en tussen de productierichtingen.

44. In Luxemburg, Finland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk was het gezinsinkomen uit het bedrijf lager dan het saldo van subsidies minus belastingen. Dit betekent dat in die landen de op de markt verkregen inkomsten niet hoog genoeg waren om de productiekosten te dekken. In Nederland, Italië, België, Griekenland en Spanje was het aandeel van het genoemde saldo in het inkomen het laagst.

45. Er bestonden ook aanzienlijke verschillen tussen de productierichtingen. Voor de productierichtingen graasdieren, gemengde bedrijven en akkerbouw was het aandeel van het saldo van subsidies minus belastingen in het inkomen het grootst. De productietakken tuinbouw en wijn werden verreweg het minst gesubsidieerd.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>


>RUIMTE VOOR DE TABEL>

309.

2. BELEIDSONTWIKKELINGEN EN WETGEVINGSINITIATIEVEN IN 2000


310.

2.1. Kwaliteitsbeleid


46. Er is nog steeds sprake van een toenemende bezorgdheid bij de consument om de kwaliteit van de levensmiddelen, die de producenten niet kunnen negeren. Nu de voedselveiligheid, die een fundamentele eis is, gewaarborgd is, moet de door de consument gevraagde kwaliteit ook tot uitdrukking komen in een ruim assortiment levensmiddelen met objectieve en gegarandeerde eigenschappen. De duurzaamheid van dit assortiment bewijst bovendien dat er veel mogelijkheden zijn voor diversificatie van de landbouwproductie, wat vooral belangrijk is voor de achtergebleven plattelandsgebieden van de Unie. Juist tegen deze achtergrond is verder gewerkt aan een beleid van de Gemeenschap voor de toekenning van kwaliteitskeurmerken. Dit beleid heeft tot doel zowel de oorsprong van de producten als hun bereidingswijze te garanderen.

47. In het kader van de tenuitvoerlegging van Verordening (EEG) nr. 2081/92 i van de Raad inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen heeft de Commissie de lijst aangevuld tot 544 geregistreerde benamingen.

48. De betrokken lidstaten en de productievormen van de nieuwe registraties tonen aan dat de belangstelling groeit voor de bescherming van producten met voor de consumenten herkenbare productiemethoden die verband houden met de geografische oorsprong.

49. In het kader van Verordening (EEG) nr. 2082/92 i inzake de specificiteitscertificering waarvoor de benaming ' gegarandeerde traditionele specialiteit ' mag worden gebruikt, zijn twee nieuwe benamingen geregistreerd. De verordening wordt echter nog steeds op zeer bescheiden schaal toegepast; tot dusverre zijn negen benamingen geregistreerd. Als gevolg van het verslag van de Commissie aan de Raad over de toepassing van deze verordening, wordt gewerkt aan een voorstel voor een verordening om de geconstateerde moeilijkheden op te lossen; met name de criteria waaraan een bezwaar moet voldoen om ontvankelijk te zijn, moeten worden vastgesteld.

50. Op multilateraal vlak zijn werkzaamheden aan de gang om bepaalde elementen van Verordening (EEG) nr. 2081/92 met betrekking tot de overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendomsrechten (TRIP) nader te omschrijven. Bovendien probeert de Europese Unie via voorstellen sneller tot een systeem voor de melding van de registratie van geografische aanduidingen te komen; dit is een prioritaire doelstelling om de communautaire producenten die een geografische aanduiding mogen gebruiken, te helpen zich beter te verdedigen en een betere positie op de wereldmarkt te verwerven.


Lijst van in 2000 geregistreerde BOB's, BGA's en STG-en

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

311.

2.2. Biologische landbouw


51. Op 19 mei 2000 en op 25 september 2000 heeft de Commissie respectievelijk Verordening (EG) nr. 1073/2000 i en Verordening (EG) nr. 2020/2000 i goedgekeurd om de technische bijlagen II en VI bij Verordening (EEG) nr. 2092/91 i bij te werken.

52. Als gevolg van de goedkeuring van Verordening (EG) nr. 1804/1999 i waarbij de werkingssfeer van Verordening (EEG) nr. 2092/91 wordt uitgebreid tot de dierlijke productie, is de Commissie begonnen met een werkprogramma om een aantal punten betreffende biologische veeteelt waarop de Raad bij de goedkeuring van Verordening (EG) nr. 1804/1999 had gewezen, toe te lichten. Het werkprogramma omvat voornamelijk de volgende punten:

- wijziging van bijlage III betreffende minimumeisen inzake controle en voorzorgsmaatregelen,

- ontwerp van een verordening tot vaststelling van voorschriften voor etikettering en controle van diervoeder,

- aanvulling van de delen A en B van bijlage VI met betrekking tot ingrediënten van niet-agrarische oorsprong en hulpstoffen die worden gebruikt voor de verwerking van dierlijke producten,

- onderzoek van de voorwaarden voor de toegang tot weiden,

- uitvoeringsmaatregelen betreffende het verbod op het gebruik van GGO's (genetisch gemodificeerde organismen) en derivaten daarvan.

53. Het onderzoek naar de gelijkwaardigheid als bedoeld in artikel 11, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2092/91 is voor verschillende derde landen aan de gang, met name ten aanzien van de uitbreiding van de gelijkwaardigheid naar dierlijke productie. De Commissie heeft de Verordeningen (EG) nr. 1616/2000 i en (EG) nr. 2426/2000 i op 24 juli 2000 en op 31 oktober 2000 goedgekeurd waarbij respectievelijk de erkenning van gelijkwaardigheid voor Argentinië en Zwitserland tot de dierlijke productie wordt uitgebreid en voor Argentinië een nieuw controle-orgaan wordt toegevoegd.

312.

2.3. Afzetbevorderingsacties


54. In het kader van een bijsturing van het beleid voor de bevordering van de verkoop van landbouwproducten heeft de Raad een verordening vastgesteld inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten in derde landen i. De verordening voorziet in de mogelijkheid om voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten in alle derde landen te ondersteunen. Bij Verordening (EG) nr. 2879/2000 i van de Commissie van 28 december 2000 zijn onlangs de uitvoeringsbepalingen van de regeling inzake afzetbevordering in derde landen vastgesteld.

55. Wat de programma's betreft die rechtstreeks door de Commissie worden beheerd, is in 1999 een nieuwe driejarige campagne voor olijfolie van start voorbereid op basis van de resultaten van de evaluatie van de vorige campagne. In september is ook een nieuwe tweejarige campagne voor vezelvlas van start gegaan. Bij de programma's die op indirecte wijze worden beheerd, zijn de afzetbevorderingscampagnes voor melk en zuivelproducten, kwaliteitsrundvlees, appelen, citrusvruchten en druivensap voortgezet. Ook in deze sectoren zijn de in de evaluatieverslagen gemelde resultaten bemoedigend.

56. Bovendien zijn ook voorlichtingsacties voorbereid inzake de etiketteringsregeling voor rundvlees; er is een bedrag van 7 miljoen EUR mee gemoeid.

57. In 14 lidstaten is de laatste reeks programma's voor de afzetbevordering van bloemen en levende planten begonnen; de kosten daarvoor belopen 15 miljoen EUR.

58. De voorlichtingscampagne over de logo's die voor de kwaliteitsproducten van de landbouw van oorsprong uit de ultraperifere gebieden van de Europese Unie worden gebruikt, is afgelopen.

59. Voor de onderscheiden sectoren zijn op de begroting de volgende bedragen uitgetrokken (in miljoen EUR):

313.

// Betalingen in 1999


Rechtstreeks beheerde maatregelen

(Olijfolie, vezelvlas, kwaliteitsproducten van de landbouw van oorsprong uit de ultraperifere gebieden)

Indirect beheerde maatregelen

(druivensap, appelen/citrusvruchten, tafelolijven, kwaliteitsrundvlees, melk en zuivelproducten, bloemen en levende planten)

Totaal // 21,1

47,4

68,5


60. Bovendien heeft de Commissie op 8 september 2000 haar goedkeuring gehecht aan een voorstel voor een verordening van de Raad i dat tot doel heeft de voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten op de binnenmarkt op elkaar af te stemmen. De Raad heeft Verordening (EG) nr. 2826/2000 i op 19 december goedgekeurd.

314.

2.4. Vereenvoudiging van de landbouwwetgeving


315.

2.4.1. Inleiding


61. De voorbije jaren heeft de Commissie een aantal belangrijke en concrete initiatieven genomen om de landbouwwetgeving te vereenvoudigen. In 2000 zijn de werkzaamheden voor de vereenvoudiging vooral gericht op de volgende twee aspecten: ten eerste, de administratieve last voor landbouwers en instanties als gevolg van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), verminderen; en ten tweede, de landbouwwetgeving zo duidelijk, transparant en begrijpelijk mogelijk maken.

316.

2.4.2. Transparantie en toegankelijkheid van de landbouwwetgeving


317.

2.4.2.1. Consolidering


62. Begin 1999 is een project van start gegaan om de landbouwwetgeving in alle officiële talen van de EU te consolideren en ze via het internet voor het grote publiek toegankelijk te maken. Wijzigingen van wettelijke landbouwbesluiten worden geïntegreerd in de basisteksten zodat één enkele bijgewerkte versie van de tekst kan worden geraadpleegd. Die geconsolideerde versies zijn weliswaar niet bindend, maar ze kunnen het opzoeken van geldende regels aanzienlijk vergemakkelijken.

63. Eind 2000 waren reeds 500 geconsolideerde landbouwbesluiten beschikbaar op de website van EUR-LEX.

318.

2.4.2.2. Herwerkte verordeningen betreffende uitvoer- en invoercertificaten


64. De horizontale verordeningen over invoer- en uitvoercertifcaten zijn meermaals en soms ingrijpend gewijzigd. Omwille van de duidelijkheid en de administratieve doeltreffendheid zijn die voorschriften geconsolideerd in een enkele tekst, Verordening (EG) nr. 1291/2000 i van de Commissie. De nieuwe verordening is veel eenvoudiger. De lidstaten mogen bijvoorbeeld een vereenvoudigde procedure instellen, waarbij certificaten niet feitelijk hoeven te worden overgelegd, en het minimumbedrag waaronder een certificaat niet vereist is, is van 5 naar 60 EUR verhoogd. Door die vereenvoudigingen zal de administratieve last voor de handel en de betrokken nationale diensten aanzienlijk worden verlicht.

319.

2.4.2.3. Bestemmingscodes voor de uitvoer


65. Sinds september 2000 geldt een vereenvoudigd systeem voor de vermelding van bestemmingen bij de vaststelling van uitvoerrestituties. Dit nieuwe uniforme systeem, dat in de plaats is gekomen van de uiteenlopende complexe systemen die voorheen in de onderscheiden sectoren in gebruik waren, zal het gevaar voor misverstanden en fouten verkleinen. Bovendien zal het de elektronische uitwisseling van gegevens en informatie tussen de Commissie en de lidstaten vergemakkelijken

320.

2.4.2.4. Voorstellen van de betaalorganen


66. De voorbije jaren hebben de betaalorganen van de lidstaten 246 voorstellen voor vereenvoudigingen op regelgevend of administratief gebied ingediend. De Commissie heeft die voorstellen onderzocht i, en een groot aantal ervan zijn geheel of gedeeltelijk goedgekeurd. Van een deel van de voorstellen is het onderzoek nog aan de gang, en ook zij kunnen in de toekomst tot een verdergaande vereenvoudiging leiden.

321.

2.4.2.5. Nieuwe richtsnoeren voor staatssteun


67. De nieuwe communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector van februari 2000 hebben allerlei kaderregelingen, richtsnoeren, werkdocumenten van de Commissie en in de praktijk door de Commissie gehanteerde gedragsregels vervangen en geconsolideerd. Die nieuwe richtsnoeren vergroten de transparantie en vergemakkelijken de taken van de bevoegde autoriteiten.

322.

2.4.3. Vereenvoudigingen in de marktsectoren


68. In 2000 goedgekeurde of voorgestelde hervormingen hebben geleid of zullen leiden tot vereenvoudiging van de landbouwwetgeving in een aantal marktsectoren.

323.

2.4.3.1. Hennep en vlas


69. Bij de hervorming van de sector vezelvlas en hennep, die in juli 2000 is goedgekeurd, zijn deze gewassen opgenomen in de regeling voor akkerbouwgewassen, wat rechtstreekse steun aan de producenten betreft. Bovendien is door de hervorming het aantal verordeningen afgenomen.

324.

2.4.3.2. Vlees


70. In 2000 zijn in de vleessector onder meer de volgende vereenvoudigingsmaatregelen genomen:

- in de sector rundvlees kunnen slachtpremies onder bepaalde voorwaarden automatisch aan de betrokken producent worden betaald,

- de lidstaten kunnen de producenten de mogelijkheid bieden te kiezen voor een vereenvoudigde toepassing van de extensiveringspremie,

- de uitvoerrestitutienomenclatuur voor verwerkt rundvlees is aanzienlijk vereenvoudigd, omdat van de 47 zeer technische en ingewikkelde productomschrijvingen er slechts 8 overblijven,

- analoog met de aanpak voor andere sectoren in het kader van Agenda 2000, worden de basisprijzen voor varkensvlees en voor schapenvlees niet langer jaarlijks vastgesteld, maar zullen ze worden vastgesteld in de respectieve basisverordeningen zonder specifieke termijnen,

- de procedures voor 'onmiddellijke' uitvoercertificaten voor varkensvlees, eieren en vlees van pluimvee zijn vereenvoudigd en afgestemd op het vergunningssysteem in de rundvleessector.

325.

2.4.3.3. Melk en zuivelproducten


71. Na de goedkeuring van een nieuwe basisverordening in de zuivelsector, was een groot aantal daaruit voortvloeiende wijzigingen in de uitvoeringsverordeningen van de Commissie nodig. Eerder dan bestaande verordeningen te wijzigen, zijn bij deze gelegenheid grote delen van de wetgeving in de zuivelsector gecodificeerd. Door die codificatie kon het aantal verordeningen worden verkleind, konden administratieve procedures worden vereenvoudigd en administratieve en controleprocedures van verschillende regelingen worden geharmoniseerd.

326.

2.4.3.4. Groenten en fruit


72. Het voorstel tot wijziging van de gemeenschappelijke marktordening voor groenten en fruit, met inbegrip van verwerkte groenten en fruit, heeft tot doel de regelingen te rationaliseren en te vereenvoudigen en de relevante productiedrempels aan te passen. De steunregeling voor producentenorganisaties zal erdoor worden vereenvoudigd en gestabiliseerd en het beheer van de uitvoerrestituties voor verse groenten en fruit zal erdoor worden verbeterd.

327.

2.4.3.5. Rijst


73. Volgens het voorstel van de Commissie van juni 2000 zal rijst worden opgenomen in de regeling voor akkerbouwgewassen. Dit zou een aanzienlijke vereenvoudiging moeten meebrengen.

328.

2.4.4. Regeling voor kleine landbouwers


74. In december 2000 i heeft de Commissie een voorstel goedgekeurd voor een vereenvoudigde regeling om aan landbouwers kleine bedragen rechtstreekse steun te betalen. Het voorstel staat landbouwers die voor ten hoogste 1 000 EUR aan rechtstreekse steun in aanmerking komen, toe slechts één aanvraag in te dienen en één totaalbedrag per jaar te ontvangen in plaats van verschillende kleine bedragen.

329.

2.5. Steunmaatregelen van de staten


330.

2.5.1. Een nieuw wettelijk kader


75. Sinds 1 januari 2000 past de Commissie de 'communautaire richtsnoeren inzake staatssteun in de landbouwsector i' toe, die zijn goedgekeurd op 24 november 1999, voor steunmaatregelen van de staten die na die datum zijn ingevoerd. De lidstaten hebben tot eind 2000 de tijd om hun bestaande steunregelingen aan de nieuwe voorschriften aan te passen.

76. Met de nieuwe richtsnoeren worden de voorschriften die de Commissie in het verleden hanteerde, gecodificeerd en vereenvoudigd. Bovendien zijn een aantal belangrijke wijzigingen aangebracht om ervoor te zorgen dat de voorschriften van de Europese Unie betreffende staatssteun stroken met het nieuwe beleid inzake plattelandsontwikkeling dat is ingevoerd als één van de hervormingen van Agenda 2000.

77. Het uitgangspunt van de nieuwe richtsnoeren is dat alle staatssteun in de landbouwsector verenigbaar moet zijn met het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) van de EU en met de internationale verplichtingen van de EU, in het bijzonder de WTO-overeenkomst inzake de landbouw. Aangezien de lidstaten hebben beslist dat afzonderlijke lidstaten niet de mogelijkheid mogen hebben maatregelen te nemen waarvan een verstorend effect uitgaat op de uitgebalanceerde EU-steun om productprijzen op peil te houden of plattelandsontwikkeling te bevorderen, is alle staatssteun die ingrijpt in de werking van de gemeenschappelijke marktordeningen verboden.

78. De in de nieuwe richtsnoeren vermelde steunmaatregelen die door de lidstaten kunnen worden uitgevoerd met de goedkeuring van de EU mits aan verschillende voorwaarden is voldaan, kunnen als volgt worden samengevat:

- steun voor investeringen in landbouwbedrijven kan normaliter worden toegestaan tot 40% van de subsidiabele uitgaven (50% in probleemgebieden); er kan met hogere steunpercentages worden ingestemd als het gaat om investeringen voor de instandhouding van traditionele landschappen, voor de verplaatsing van landbouwbedrijfsgebouwen in het algemeen belang of ter verbetering van het milieu, het dierenwelzijn of de hygiëne in de veehouderij,

- steun voor investeringen voor de verwerking en afzet van landbouwproducten kan normaliter worden toegestaan tot 40% van de subsidiabele uitgaven (50% in de gebieden van doelstelling1), op voorwaarde dat kan worden aangetoond dat voor de betrokken producten normale afzetmogelijkheden op de markt bestaan,

- steun als beloning voor agromilieuverbintenissen die landbouwers aangaan, en andere milieusteun,

- steun om belemmeringen in probleemgebieden te compenseren,

- steun om jonge landbouwers te helpen zich te vestigen,

- steun voor vervroegde uittreding, voor het beëindigen van de landbouwactiviteit of voor de sluiting van productie-, verwerkings- en afzetcapaciteit,

- steun voor de oprichting van producentengroeperingen,

- steun om schade te vergoeden die aan de landbouwproductie of aan de productiemiddelen voor de landbouw is toegebracht door natuurrampen of buitengewone gebeurtenissen, door ongunstige weersomstandigheden of door uitbraken van dier- of plantenziekten, en steun om het sluiten van een verzekering tegen dergelijke risico's te bevorderen,

- steun om de productie en afzet van landbouwproducten van hoge kwaliteit te bevorderen, om voor technische ondersteuning van de producenten te zorgen en om de genetische kwaliteit van de veestapel te verbeteren,

- specifieke steun in de ultraperifere regio's en op de eilanden in de Egeïsche Zee.

79. Naast deze categorieën steun, waarop de richtsnoeren specifiek betrekking hebben, kan in overeenstemming met andere communautaire regelingen ook steun worden verleend voor onderzoek en ontwikkeling, voor de toekenning van kortlopende beheerskredieten, voor de redding en herstructurering van in moeilijkheden verkerende landbouwbedrijven en ter bevordering van de werkgelegenheid.

80. De Commissie denkt momenteel na over nieuwe kadervoorschriften inzake steun voor promotie- en reclameactiviteiten voor landbouwproducten. Wat dergelijke steun betreft, wordt in de vandaag vastgestelde richtsnoeren dan ook gewoon verwezen naar de bestaande kadervoorschriften, die in 1987 zijn bekendgemaakt.

331.

2.5.2. Jaaroverzicht


81. De Commissie heeft in de loop van het jaar 2000 248 aanmeldingen van voorgenomen steunverlening aan de landbouw of de agro-industriële sector ontvangen en een aanvang gemaakt met het onderzoek van 26 maatregelen die niet overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag waren aangemeld. Geen enkel onderzoek van bestaande steunregelingen als bedoeld in artikel 88, lid 1, van het EG-Verdrag werd aangevat of voltooid. In totaal heeft de Commissie tegen 183 maatregelen geen bezwaar gemaakt. Daarvan zijn er verscheidene pas goedgekeurd nadat de betrokken lidstaat wijzigingen had aangebracht of toegezegd om de maatregel in overeenstemming te brengen met de communautaire voorschriften. De Commissie heeft de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag ingeleid ten aanzien van zeven maatregelen omdat ernstig werd betwijfeld of de betrokken maatregel verenigbaar was met de gemeenschappelijke markt. Diezelfde procedure heeft de Commissie voor 13 zaken afgesloten en over zeven van die zaken heeft zij daarbij een negatieve eindbeslissing genomen. In elk van de gevallen waarin de eindbeslissing negatief was en door de betrokken lidstaat de staatssteun reeds was betaald, heeft de Commissie gevraagd dat de steun wordt teruggevorderd.

82. Het hierna volgende overzicht omvat een selectie van steunmaatregelen die interessante kwesties van het beleid inzake staatssteun in de landbouw- en agro-industriesector bevatten. De steunmaatregelen zijn omwille van de duidelijkheid geordend volgens thema en sector.

332.

2.5.3. Uitzonderlijke gebeurtenissen en natuurrampen


333.

2.5.3.1. Dioxinecrisis - (B)


83. Zoals reeds in 1999, heeft de Commissie ook in 2000 toegestaan dat aan de producenten en bedrijven die door de crisis als gevolg van de dioxineverontreiniging van diervoeders zijn getroffen, staatssteun voor uitzonderlijke gebeurtenissen overeenkomstig artikel 87, lid 2, punt b), van het EG-Verdrag, wordt verleend. De Commissie heeft er aldus mee ingestemd dat een vergoeding wordt toegekend om de economische schade die bepaalde landbouwproducenten als gevolg van de crisis hebben geleden, te compenseren i. De steun geldt voor alle sectoren van de dierlijke productie. De waarde van de vernietigde dieren en producten, waarvoor reeds door de Commissie goedgekeurde nationale steunregelingen gelden, is van deze regeling uitgesloten i. De vergoeding, een eenmalige betaling die uitsluitend wordt berekend op basis van op macro-economisch niveau vastgestelde forfaitaire bedragen, wordt per productiemiddel of per verkochte eenheid vastgesteld. Daardoor verdwijnt het risico dat de vergoeding zou worden gecumuleerd met andere steunmaatregelen die voorheen zijn toegestaan als vergoeding voor de vernietiging van dieren of producten van dierlijke oorsprong die niet meer voor consumptie of verkoop geschikt zijn. De Commissie is van oordeel dat het verband tussen de gedaalde omzet van de landbouwproducenten en de buitengewone gebeurtenis als gevolg van de dioxinecrisis bewezen is. Zo zou de daling van het omzetcijfer moeten worden toegeschreven aan, onder meer, het geringere marktaandeel en de daling van het verbruik als gevolg van ongerustheid van de consumenten, de ongeordende aanpak van de crisis en de uitzonderlijke maatregelen die het gewone handelsverkeer van de betrokken producten belemmerden.

334.

2.5.3.2. Herstel van de bossen in Frankrijk - (F)


84. De Commissie heeft haar goedkeuring gehecht aan een maatregel om de door natuurrampen veroorzaakte schade te compenseren, als bedoeld in artikel 87, lid 2, onder b), van het Verdrag. Het gaat hierbij om een regeling voor het herstel van de bosbouwsector in Frankrijk, die zwaar getroffen is door de stormen van eind december 1999. Met het geheel van maatregelen is in totaal ongeveer 3 miljard EUR gemoeid i. Het hulpplan omvatte noodmaatregelen zoals steun voor het vrijmaken van de boswegen en paden, steun voor de aanleg van bospaden en ruimte voor vochtige opslag van hout en de aanleg van opslagruimte, financiering van het weghalen van het hout, hulp voor de opslag van hout, steun voor de behandeling van hout van stormhout, voor het herstel van de beschadigde bossen en fiscale aftrekbaarheid van de stormschadekosten van het forfaitaire inkomen uit bosbezit voor de getroffen eigenaars. Het plan omvatte ook andere stimuleringsmaatregelen, zoals de steun voor houtvervoer, investeringssteun zoals met name de steun voor de aankoop van bosexploitatiematerieel en de versnelde afschrijving van dat materiaal, steun voor werkgelegenheid en opleiding en steun voor organisatorische en technische begeleiding. De Commissie heeft geoordeeld dat alle maatregelen van het plan, hoewel zij zeer verschillend van aard lijken, onderdeel zijn van dezelfde aanpak en op hetzelfde doel gericht zijn, namelijk het herstel van een volledige sector na een natuurramp. Zij moeten dus worden aangemerkt als maatregelen voor het herstel van de door een natuurramp veroorzaakte schade in de zin van het Verdrag.

85. In dezelfde sector heeft de Commissie, los van de schade als gevolg van de stormen van december 1999, ook toegestaan dat steun wordt verleend aan de nationale dienst voor bosbeheer (Office national des forêts - ONF) i, wat een geval van kruissubsidiëring met staatsmiddelen van concurrentiële activiteiten van een overheidsorgaan had kunnen zijn. De ONF is namelijk een nationaal overheidsorgaan dat twee soorten activiteiten uitoefent, enerzijds een openbare dienstverlening en anderzijds commerciële activiteit en waarbij er concurrentie is met andere marktdeelnemers. De openbare dienstverlening betreft het beheer voor rekening van de eigenaars van bossen die onder de Franse boswetgeving vallen. De ONF krijgt overheidsmiddelen in de vorm van een vergoeding waarmee de beheerskosten moeten worden gedekt. Voorts zijn openbare of zelfs particuliere middelen beschikbaar voor activiteiten van algemeen belang die door de ONF worden uitgevoerd. Die kunnen betrekking hebben op onder meer bescherming van de bossen en toezicht, brandpreventie, erosie- en lawinebestrijding, enz. De Commissie heeft geconcludeerd dat die activiteiten worden uitgevoerd met het oog op het algemeen belang en dat de steun moet worden beschouwd als een overdracht van middelen tussen verschillende niveaus van de overheid. Aangezien bepaalde acties van openbare dienstverlening overal in het land worden uitgevoerd, kunnen ze niet worden beschouwd als maatregelen die bepaalde bedrijven of bepaalde producties begunstigen, en voldoen ze dus niet aan alle criteria van artikel 87, lid 1, van het Verdrag. Wat de commerciële activiteit betreft, kan de ONF met particulieren of met overheidsorganen overeenkomsten sluiten voor beheer, studie, onderzoek en andere werkzaamheden, en voor de bescherming, de inrichting en de ontwikkeling van de bossen. Wat die activiteiten betreft, is door de Commissie geen enkel steunelement ontdekt dat het gevolg zou kunnen zijn van kruissubsidiëring. De door de ONF gehanteerde prijzen zijn niet lager dan die van de concurrenten en overigens dekt de vergoeding van de staat niet alle 'openbare' uitgaven van de ONF, wat kruissubsidiëring in de praktijk uitsluit.

335.

2.5.4. Privatisering en herstructurering


336.

2.5.4.1. Steun voor grondaankoop - (D)


86. In 1999 heeft de Commissie Duitsland haar negatieve eindbeslissing meegedeeld over de steun die de Duitse overheid had toegekend overeenkomstig de Entschädigungs- und Ausgleichsleistungsgesetz (EALG) i. Die wet voorziet in een regeling voor de aankoop van grond tegen verlaagde prijzen in voormalig Oost-Duitsland, wat voor bepaalde begunstigden neerkwam op staatssteun.

87. Het aan bepaalde begunstigden toegekende steunpercentage bleek te hoog in vergelijking met de percentages die de Commissie normaliter voor de aankoop van landbouwgrond kan aanvaarden. Bovendien bleek de steunregeling een discriminatie in te houden en dus een inbreuk te zijn op artikel 12, artikel 34, lid 3, en artikel 43 van het EG-Verdrag.

88. In de loop van 1999 is bij de Commissie een gewijzigde versie van het grondaankoopprogramma aangemeld, die bij schrijven van 19 januari 2000 i is goedgekeurd. De problemen die hadden geleid tot de gedeeltelijke negatieve beschikking in 1999, waren opgelost:

- In de beschikking van de Commissie van 20 januari 1999 over de oude EALG was geoordeeld dat de eis dat gegadigden op een bepaalde datum ter plaatse moesten gevestigd zijn, discriminerend is: in de praktijk kon alleen aan die eis worden voldaan door (Oost-)Duitsers. In het nieuwe programma zijn alle dergelijke data geschrapt;

- De Commissie maakte ook bezwaar tegen de steunintensiteit voor de aankoop van landbouwgrond in andere dan probleemgebieden. Het steunpercentage is nu volledig in overeenstemming gebracht met de gewoonlijk door de Commissie aanvaarde percentages. Alle steun die te veel is uitbetaald in het kader van de oude EALG, zal met rente worden teruggevorderd zoals de Commissie in haar beschikking van 20 januari 1999 had geëist.

89. Gelet op de door de Duitse autoriteiten geboden garanties, is de Commissie ervan overtuigd dat er voldoende grond is om elke vorm van discriminatie uit te sluiten zonder dat de reeds in het kader van de oude EALG gesloten contracten moeten worden opgezegd. Mocht de nieuwe regeling nog elementen bevatten waarbij voorrang wordt gegeven aan Oost-Duitsers en alle andere criteria gelijk zijn, is de Commissie van oordeel dat dergelijke voorkeursbehandeling strookt met de doelstelling van een herstructurering van de landbouw in de nieuwe Länder, waarbij tegelijkertijd wordt gegarandeerd dat gegadigden die zelf, of van wie de familieleden, gedurende tientallen jaren in de voormalige DDR hebben en gewerkt en gewoond, kunnen deelnemen aan de grondaankoop. De Commissie heeft die doelstelling in haar beschikking van 20 januari 1999 als legitiem aanvaard en heeft ze niet aangevochten.

90. De Commissie is dan ook van oordeel dat de nieuwe door de Duitse regering voorgestelde regeling de ontwikkeling van economische activiteiten in de sector zal vergemakkelijken. De maatregel valt dus onder artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag.

2.5.4.2. Herstructurerings- en privatiseringsplannen van EPAC en SILOPOR i - (P)

91. In 1998 heeft de Commissie de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag ingeleid in verband met de herstructurerings- en privatiseringsplannen van zowel het staatsbedrijf voor de graanhandel EPAC als het havenoverslagbedrijf SILOPOR i. Ondertussen heeft Portugal besloten beide ondernemingen te liquideren, maar tot nog toe heeft het hierover nog geen officieel standpunt meegedeeld aan de Commissie.

92. Op 27 juni 2000 heeft het Hof van Justitie een arrest geveld met betrekking tot het feit dat Portugal nagelaten heeft gevolg te geven aan de beschikking van de Commissie van 1997 waarin werd bepaald dat de staatssteun voor EPAC onwettig en onverenigbaar is i. Samengevat bevestigt het Hof het standpunt van de Commissie inzake de aard van de steunmaatregel en de onverenigbaarheid van de aan EPAC verleende staatsgarantie.

2.5.4.3. Centrale del Latte di Roma i - (I)

93. De Commissie heeft ook besloten de procedure inzake de aan Centrale del Latte di Roma toegekende steun af te sluiten met de goedkeuring van een gedeeltelijk negatieve beschikking i. Enerzijds vond de Commissie dat de exploitatieverliezen die in 1992 en in 1997 systematisch door het stadsbestuur van Rome werden overgenomen, steun voor de bedrijfsvoering was die niet als openbare dienstverlening kon worden aangemerkt. Anderzijds was de Commissie van oordeel dat geen overheidssteun was verleend aan de melkproducenten van Latium of aan de koper bij de privatisering. Omdat de overname van het bedrijf kan worden beschouwd als een vastgoedtransactie, moet de steun worden teruggevorderd van de oude Centrale del Latte (in vereffening).

337.

2.5.5. Fiscale maatregelen


2.5.5.1. Aan de glastuinbouw toegekende vrijstelling van de CO2-belasting i - (NL)

94. Op 5 januari 2000 heeft de Commissie ingestemd met de aan de glastuinbouwsector verleende gedeeltelijke vrijstelling van de CO2-belasting.

95. De oorspronkelijke versie van de Wet belastingen op milieugrondslag is op 3 december 1992 door de Commissie goedgekeurd. In deze wet zijn verscheidene wijzigingen aangebracht, onder andere de invoering van een regulerende energiebelasting. Deze belasting heeft tot doel bij te dragen tot het verminderen van de CO2-uitstoot en tot het bevorderen van energiebesparing. De Nederlandse regering heeft de tarieven van de energiebelasting met ingang van 1 januari 1999 gewijzigd. De tarieven zijn verhoogd en de belastingschijven zijn aangepast. De opbrengsten van deze verhogingen zullen naar de huishoudens en de bedrijven terugvloeien in de vorm van verlagingen van de loon- en inkomstenbelastingen. De Nederlandse regering verwacht dat deze zwaardere belasting van het energieverbruik een positief effect zal hebben op de CO2-uitstoot.

96. De maatregel voorziet ook in een nultarief voor het in de glastuinbouw verbruikte aardgas. De Nederlandse autoriteiten hebben verzocht om een verlenging van dit nultarief voor een periode van minstens een jaar. Beschikt de tuinder niet over een aardgasaansluiting, dan geldt een nultarief voor halfzware olie, gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas.

97. Na nadere contacten met de diensten van de Commissie hebben de Nederlandse autoriteiten de maatregel gewijzigd. Alleen in 1999 zal het nultarief behouden blijven, terwijl de glastuinbouw in 2000 en 2001 een (geleidelijk stijgende) belasting zal moeten betalen op een grondslag die vergelijkbaar is met die in andere energie-intensieve sectoren. De Nederlandse autoriteiten hebben toegezegd de regeling tegen 2002 opnieuw te zullen aanmelden.

98. De maatregel valt binnen de werkingssfeer van de communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu, omdat de wet tot doel heeft het milieu te beschermen. Met de wet wordt beoogd het energieverbruik te verminderen door middel van een verhoging van de energiebelastingen. De belastingvrijstelling moet derhalve worden aangemerkt als steun voor de bedrijfsvoering. De communautaire kaderregeling verbindt strikte voorwaarden aan steun voor de bedrijfsvoering die in verband met milieuproblemen wordt verleend:

- de steun moet tijdelijk en in beginsel degressief zijn: de Nederlandse autoriteiten hebben een duidelijke einddatum voor het nultarief vastgesteld, waarna de betrokken belasting geleidelijk in de algemene regeling zal worden ingepast. De steunverlening is dus degressief: in 1999 blijft er een nultarief gelden en vervolgens zal een geleidelijk stijgende belasting worden geheven;

- de steun moet nodig zijn om een concurrentienadeel te compenseren: de Commissie heeft er rekening mee gehouden dat de relatieve arbeidskosten in de glastuinbouw onder het gemiddelde liggen, zodat voor de betrokken bedrijven slechts zeer beperkte voordelen zullen voortvloeien uit de compenserende verlagingen van de belastingen op arbeid. De geldigheidsduur van het vroegere preferentiële aardgastarief voor de glastuinbouw is eind 1998 verstreken;

- de begunstigden moeten een tegenprestatie leveren: er is namelijk een convenant gesloten met de sector dat ook een doelstelling voor het gebruik van hernieuwbare energiebronnen bevat: in 2010 moet 4% van het energieverbruik afkomstig zijn van hernieuwbare energiebronnen. Bovendien moet worden gezorgd voor een efficiëntieverbetering met 65% vergeleken met 1980. Een verdere tegenprestatie is de toenemende totale belastingdruk. De nieuwe maatregel voorziet immers in een geleidelijk stijgende heffing op aardgas (en in een volledige toepassing van de energiebelasting op het elektriciteitsverbruik). Zo wordt aan de glastuinbouw een duidelijke prikkel gegeven om zijn energieverbruik te rationaliseren en zijn CO2-uitstoot te verminderen.

99. De Commissie is tot de conclusie gekomen dat de steunmaatregel voldoet aan de vereisten van de kaderregeling voor milieusteun, en heeft de maatregel dus goedgekeurd.

2.5.5.2. Vrijstelling van mineralenheffingen i - (NL)

100. De Nederlandse autoriteiten zijn voornemens een aantal vrijstellingen toe te kennen van de mineralenheffingen die zijn ingesteld in het kader van de Meststoffenwet. De regeling voorziet in een verplichte administratie ten aanzien van het landbouwbedrijf met betrekking tot de aangevoerde mineralen en in maximumhoeveelheden voor de emissies van fosfaten en nitraten per bedrijf. Indien deze maximumhoeveelheden overschreden worden, zullen voor de overschrijdingen heffingen moeten worden betaald. De landbouwer kan zelf bepalen hoe de minerale emissies tot de maximumhoeveelheden te beperken. De prohibitieve heffingen worden slechts toegepast voorzover de totale hoeveelheid fosfaat en stikstof die op het bedrijf wordt aangevoerd, verminderd met de totale hoeveelheid van deze mineralen die van het bedrijf wordt afgevoerd, in een kalenderjaar groter is dan de normen voor het toelaatbare verlies van fosfaat en stikstof naar het milieu (de zogenoemde verliesnormen). Als een bedrijf doeltreffende maatregelen neemt, zoals het afvoeren van niet-plaatsbare mest, zal het geen heffing verschuldigd zijn.

101. In het kader van de voorgestelde maatregel worden kleine bedrijven ("hobbyisten") en tuincentra volledig vrijgesteld van de mineralenheffingen als bedoeld in hoofdstuk IV van de Meststoffenwet. Tuinbouwbedrijven die gewassen telen onder glas of op substraat worden gedeeltelijk vrijgesteld.

102. Volgens punt 23 van de Mededeling van de Commissie over de toepassing van de regels betreffende steunmaatregelen van de staten op maatregelen op het gebied van de directe belastingen op ondernemingen i betekent het feit dat sommige maatregelen differentieel van aard zijn niet noodzakelijk dat zij als steunmaatregelen moeten worden beschouwd. Dit geldt voor maatregelen die door hun economische rationaliteit noodzakelijk of functioneel voor de doeltreffendheid van het belastingstelsel zijn. Het is echter de taak van de lidstaat een dergelijke rechtvaardiging aan te voeren.

103. In de huidige fase van de procedure vindt de Commissie dat de Nederlandse autoriteiten niet hebben aangetoond dat de verschillende vrijstellingen van de belasting gerechtvaardigd zijn door de aard en de economische rationaliteit van de regeling.

104. Wanneer dergelijke rechtvaardiging niet voorhanden is, moeten de vrijstellingen worden beschouwd als staatssteun omdat ze lijken te voldoen aan alle voorwaarden van de punten 9 tot en met 12 van de Mededeling van de Commissie over de toepassing van de regels betreffende steunmaatregelen van de staten op maatregelen op het gebied van de directe belastingen op ondernemingen. Ze moeten derhalve worden aangemerkt als steun voor de bedrijfsvoering. De Commissie heeft dan ook besloten de procedure in te leiden tegen deze maatregelen.

105. De Commissie plaatst ook vraagtekens bij het milieu-effect van de voorgestelde vrijstellingen en de verenigbaarheid met de Nitratenrichtlijn. Zij heeft een formele aanmaning i verstuurd waarop Nederland heeft geantwoord en die momenteel verder wordt bestudeerd door de Commissie.

338.

2.5.6. Steun voor de bedrijfsvoering: Griekse coöperaties - (EL)


106. Ingevolge het algemene beginsel dat lidstaten niet toegestaan is steun voor de bedrijfsvoering toe te kennen in de landbouwsector, heeft de Commissie in 2000 een negatieve eindbeschikking goedgekeurd voor de twee onwettige steunmaatregelen waarbij de Griekse Staat voor een groot aantal coöperaties (116 voor elke maatregel) lening kwijtscheldt en consolideert i. De schulden komen vooral voort uit exploitatieverliezen van de betrokken bedrijven, die het gevolg zijn van interventies van de Griekse Staat in de productie en afzet van de betrokken producten (prijzenbeleid, opslag, interventie en uitvoer). Andere schulden hebben te maken met investeringen en natuurrampen. Deze maatregelen zijn vergelijkbaar met de wet van 1997 waarbij een schuld van landbouwcoöperaties van 450 miljoen EUR werd kwijtgescholden en die door de Raad is goedgekeurd in december 1998.

107. De maatregelen die nu aan de orde zijn, zijn uitgevoerd op grond van een wet van 1992 en één van 1994. De Commissie had haar besluit genomen na een klacht over onwettelijke en onverenigbare staatssteun aan de zuivelcoöperatie AGNO. In negatieve eindbeschikking heeft de Commissie Griekenland ook aangemaand alle relevante informatie te verstrekken om een onderzoek te kunnen starten naar de activiteiten op het gebied van staatssteun van de landbouwbank van Griekenland.

339.

2.5.7. RIBS: staatssteun tegen marktvoorwaarden - (I)


108. In 1999 en in 2000 heeft Italië drie door de openbare financieringsmaatschappij Itainvest gesteunde ontwerpen voor steunmaatregelen aangemeld. Het basisprincipe voor die maatschappij is een participatie in het kapitaal van de begunstigde, waarbij gehandeld wordt als een particuliere investeerder in de normale omstandigheden van een markteconomie zou doen, zoals is omschreven in het document betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het EG-Verdrag op de deelneming van overheidsinstanties in het kapitaal van ondernemingen i. De deelneming in het kapitaal wordt na een aantal jaren terugbetaald met een rentevoet die hoger ligt dan het door de Commissie gebruikte referentiepercentage, en met garanties op basis waarvan de financieringsmaatschappij controle kan krijgen over de begunstigde vennootschap. Tot op heden zijn twee ontwerpen goedgekeurd i. Het onderzoek van het derde ontwerp is nog aan de gang. Daarnaast heeft Italië vijf ontwerpen aangemeld van steunmaatregelen van de openbare financieringsmaatschappij RIBS. Vier daarvan zijn weer ingetrokken nadat de Commissie in haar opmerkingen had betwijfeld of onder normale marktvoorwaarden was gehandeld. In 2000 zijn de maatschappijen Itainvest en RIBS samengesmolten tot een nieuwe openbare financieringsmaatschappij 'Sviluppo Italia'. Zoals voor de maatschappij RIBS, heeft Italië ook voor de nieuwe financieringsmaatschappij een regeling ingediend met een omschrijving van de handelingen die zij kan stellen. De Commissie onderzoekt momenteel die regeling.

340.

2.5.8. Varkenssector


341.

2.5.8.1. Steun voor de varkenshouderij -'Stabiporc'- (F)


109. De Commissie heeft een gedeeltelijk negatieve eindbeschikking vastgesteld betreffende een Franse steunmaatregel, in drie delen, ten behoeve van de varkenshouderij i ten aanzien waarvan zij de onderzoeksprocedure van artikel 88, lid 2, van het Verdrag had ingeleid i. De Franse autoriteiten wensen in de eerste plaats de regeling inzake terug te betalen voorschotten van het vereveningsfonds voor de varkensvleessector (Stabiporc), opnieuw te activeren. Dit systeem bestaat uit de verstrekking van volledig terug te betalen kasvoorschotten aan producentengroeperingen, om deze organisaties in staat te stellen de prijs die voor slachtvarkens wordt betaald aan producenten die onder de regeling vallen, te regulariseren. De regeling is dus bedoeld om het inkomen te regulariseren van varkensproducenten die hebben te lijden onder de crisis in de varkenssector. De Commissie heeft geconcludeerd dat Stabiporc geen staatssteun is omdat de staat alleen een lening toekent tegen de op de markt geldende rentevoet. Bovendien laten de overheidsorganen die aan de regeling deelnemen als kredietverstrekker, niet na de verschuldigde bedragen met moratoire interest te innen van de groeperingen wanneer onvoldoende of te laat wordt terugbetaald. Wat de twee andere onderzochte delen betreft, heeft de Commissie echter geoordeeld dat onverenigbaar waren met het Verdrag. Het ging namelijk om een maatregel waarbij bedrijven in financiële problemen werd voorgesteld de sociale zekerheidsbijdragen te spreiden, en een maatregel waarbij de verschuldigde rente over bankleningen die de varkenshouders zijn aangegaan voor hun eerste investeringen in de varkenshouderij, gedeeltelijk worden overgenomen. Er is een negatieve beschikking genomen omdat niet aan alle voorwaarden van de richtsnoeren van de communautaire kaderregeling voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden is voldaan. Zo is er onvoldoende aangetoond dat de situatie 'moeilijk' was. Er was geen levensvatbaarheidsplan voor de betrokken bedrijven en er kon dus niet worden gegarandeerd dat het beginsel van de eenmalige steun in acht was genomen.

2.5.8.2. Verzamelcentra varkens i - (NL)

110. Sinds de uitbraak van klassieke varkenspest zijn alle verzamelcentra voor varkens gesloten. Alle exploitatievergunningen werden ingetrokken. De bedrijven kunnen pas worden heropend wanneer zij een nieuwe vergunning aanvragen. Zo'n nieuwe vergunning krijgen zij alleen als zij aan de nieuwe hygiëne-eisen voldoen, die noodzakelijk worden geacht om verspreiding van de varkenspest tegen te gaan. Aan bedrijven die niet aan de nieuwe hygiëne-eisen willen/kunnen voldoen en derhalve gesloten blijven, worden subsidies voor de definitieve sluiting verleend. De begunstigde bedrijven (en de aandeelhouders) moeten zich ertoe verbinden noch rechtstreeks, noch onrechtstreeks, deel te nemen aan de exploitatie van een verzamelcentrum voor varkens. De subsidie bestaat uit een compensatie voor het inkomensverlies en een compensatie voor het vermogensverlies.

111. Bij het inleiden van de procedure heeft de Commissie opgemerkt dat bedrijven die niet aan de nieuwe hygiëne-eisen kunnen of willen voldoen en die hun activiteiten definitief stopzetten, een normaal ondernemersbesluit lijken te nemen. Steun voor stopzetting van de activiteiten in dergelijke omstandigheden kan in principe niet worden geaccepteerd, aangezien de nieuwe hygiënevoorschriften gelden als een normaal bedrijfsrisico.

112. Stopzetting van de activiteiten naar aanleiding van een verscherping van de hygiënevoorschriften moet echter worden gezien binnen de context van een ruimer beleid, dat is bedoeld om de veterinaire risico's via een beperking van het aantal verzamelcentra te verminderen en zo tot de ontwikkeling van de sector bij te dragen.

113. Er wordt steun verleend voor investeringen die zijn bedoeld om de voorzieningen aan de nieuwe hygiënevoorschriften aan te passen, maar een dergelijke steun op zichzelf zou beslist niet volstaan om de aanvullende doelstelling te realiseren, namelijk de inkrimping van het aantal verzamelcentra voor varkens, een doelstelling die ook bijdraagt tot een beperking van het veterinaire risico. Dit diergezondheidsaspect rechtvaardigt de steun voor definitieve stopzetting van de productie.

114. De steunmaatregel moet worden bekeken binnen de context van een tweesporenbeleid, in het kader waarvan zowel voor aanpassing van de voorzieningen als voor definitieve stopzetting van de productie steun wordt verleend. Binnen die context hadden de verzamelcentra duidelijk de keuze tussen aanpassing van de voorzieningen of definitieve sluiting van het bedrijf op dezelfde manier als wanneer zij niet zouden zijn gesloten naar aanleiding van een overheidsmaatregel. De steun vormt duidelijk een stimulans voor de bedrijven om een bepaalde gedragslijn te volgen (sluiting) die zij anders niet zouden hebben gevolgd. Daarom kan de steun worden gezien als een maatregel met een stimulerend effect.

115. Aan de andere voorwaarden die de Commissie hanteert om steun voor stopzetting van de productiecapaciteit te accepteren lijkt in dit geval te zijn voldaan.

116. De Commissie heeft dan ook aanvaard dat de door de Nederlandse regering voorgestelde steunmaatregelen de economische bedrijvigheid in de sector vergemakkelijken. De maatregel valt dan ook onder artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag.

342.

2.5.9. Veehouderij: algemene maatregelen


2.5.9.1. Sluiting van capaciteit: Regeling beëindiging veehouderijtakken i- (NL)

117. De Nederlandse autoriteiten hebben een geïntegreerde benadering voorgesteld om het mestprobleem op te lossen. Die benadering vergt een buitengewone inspanning van de landbouwsector.

118. Aan veehouders wordt de gelegenheid geboden hun bedrijf of een of meer intensieve veehouderijtakken van hun bedrijf te beëindigen. Deze regeling moet leiden tot een duurzame vermindering van de productie van dierlijke meststoffen. Voorts is de regeling gekoppeld aan de reconstructie van het platteland in de gebieden met een hoge veedichtheid. In deze gebieden wordt aan veehouders die hun activiteiten geheel of gedeeltelijk beëindigen de mogelijkheid geboden een tegemoetkoming aan te vragen voor het slopen van de vrijgekomen bedrijfsgebouwen.

119. Om voor de regeling in aanmerking te komen, moeten de varkens- of de mestproductierechten aan de overheid worden verkocht. In de concentratiegebieden (d.w.z. gebieden met een hoge varkensdichtheid in het oosten en het zuiden van Nederland) kunnen veehouders in aanmerking komen voor een vergoeding voor de sloop van overbodig geworden stallen.

120. De subsidie die op grond van deze regeling wordt verstrekt bestaat uit twee onderdelen. Het eerste onderdeel betreft een bedrag voor het vervallen van het niet-grondgebonden deel van het varkensrecht of van het mestproductierecht. Het tweede onderdeel omvat een tegemoetkoming in de kosten voor het slopen van de leeggekomen bedrijfsgebouwen voor veehouders in de concentratiegebieden in het zuiden en het oosten. Een deel van de gesloopte bedrijfsgebouwen kan in bepaalde gevallen worden vervangen door woningen. In dit geval worden geen subsidies toegekend. Door deze omschakeling komen extra financiële middelen vrij die kunnen worden gebruikt voor de financiering van de sloop van andere bedrijfsgebouwen.

121. In punt 8 van de communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector is sprake van steun voor vervroegde uittreding of voor de beëindiging van de landbouwactiviteit en in punt 9 van steun voor de sluiting van de productie-, verwerkings- en afzetcapaciteit. Punt 8 is in casu duidelijk niet van toepassing, aangezien voor dergelijke steun alle landbouwactiviteiten permanent en definitief moeten worden beëindigd. Het ziet er derhalve naar uit dat de regeling moet worden onderzocht in het licht van punt 9 van de communautaire richtsnoeren.

122. De Commissie heeft geconcludeerd dat de regeling voldoet aan de voorwaarden van punt 9 van de communautaire richtsnoeren:

- de steun is in het algemeen belang van de betrokken sector. De regeling komt ten goede aan de hele sector, die onder druk staat van de eisen op het gebied van milieu en dierenwelzijn. De regeling zal ook een bijdrage leveren aan het milieu, dank zij een beperking van de productie van dierlijke meststoffen. Andere (niet-deelnemende) ondernemingen zullen hun landbouwactiviteiten kunnen voortzetten in een beter ondernemingsklimaat;

- de begunstigde levert een tegenprestatie; De deelnemers moeten varkens- of mestproductierechten afstaan en hun bedrijfsgebouwen slopen. De locatie mag gedurende een periode van 10 jaar niet worden gebruikt voor gelijksoortige veehouderijactiviteiten;

- de mogelijkheid dat het reddings- en herstructureringssteun betreft, is uitgesloten. Hoewel de regeling naar verwachting vooral zal worden gebruikt door veehouders die geen perspectieven op lange termijn hebben wat betreft de voortzetting van hun activiteiten, wordt de steun niet verleend op basis van eerdere of huidige handelsproblemen, maar staat hij open voor alle veehouders;

- de verliezen aan kapitaalwaarde en aan toekomstige inkomsten worden niet overgecompenseerd.

123. Wat de andere eisen in punt 9 van de communautaire richtsnoeren betreft, blijkt dat de steunregeling een beperkte looptijd heeft. De steun doorkruist de gemeenschappelijke marktordeningen niet. De regeling is voor alle ondernemers in de betrokken sector op dezelfde voorwaarden toegankelijk. Van de sector wordt geen bijdrage gevraagd omdat de capaciteit om milieuredenen wordt gesloten.

124. Met betrekking tot de milieuvoordelen van de regeling verklaren de Nederlandse autoriteiten dat de niet-grondgebonden mestproductie in Nederland volledig gequoteerd is. Het totale aantal productierechten kan dus nooit toenemen, het kan alleen afnemen. Elk bedrijf dat deelneemt aan de Regeling beëindiging veehouderijtakken moet zijn productierecht geheel of gedeeltelijk laten doorhalen. Op landelijk niveau leidt toepassing van de Regeling beëindiging veehouderijtakken tot een forse en blijvende vermindering van de mestproductie en van het aantal gehouden dieren.

125. De Commissie heeft derhalve geconcludeerd dat de maatregel aan de criteria voor een uitzondering op grond van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag, voldoet omdat hij de ontwikkeling van de betrokken sector vergemakkelijkt zonder de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt zodanig te beïnvloeden dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad.

2.5.9.2. Veevervoer: Gaelic Ferries i- (IRL)

126. De Commissie heeft besloten een negatieve eindbeschikking te geven ten aanzien van door Ierland toegekende steun voor de bedrijfsvoering in zowel de landbouw- als de vervoersector. In het onderhavige geval ging het om de betaling van overheidssteun ten bedrage van IEP 1,58 miljoen aan de Ierse onderneming Gaelic Ferries voor de exploitatie van een veerdienst voor het vervoer van dieren van Ierland naar het Europese vasteland i. De staatssteun werd toegekend nadat een particulier overzetbedrijf had besloten met het vervoer van vee te stoppen om commerciële redenen die verband hielden met de door dierenwelzijnsorganisaties uitgeoefende druk. De Commissie was van mening dat de hele Ierse veehouderij van de steunmaatregel profiteerde, omdat de staatssteun uitdrukkelijk tot doel en ook tot gevolg had dat de toegang tot de continentale markt voor de Ierse veehouders werd gegarandeerd. Ierland moet nu de verleende steun van de begunstigden terugvorderen.

343.

2.5.9.3. Steun voor door slecht weer getroffen veehouders - (IRL)


127. De Commissie heeft besloten in te stemmen met het Ierse selectieprogramma in het kader van de aanvullende steunmaatregel voor ooien en met drie onderdelen van de steunmaatregel in verband met het verlies aan wintervoer i. Deze programma's voorzagen in verschillende steunmaatregelen ter verbetering van de situatie van veehouders wier productie in de zomer en herfst van 1998 te lijden heeft gehad onder slechte weersomstandigheden.

128. In een eerder stadium had de Commissie haar twijfels geüit over de verenigbaarheid met de artikelen 87 en 88 van het Verdrag. Zo leek de maatregel onder andere te bestaan in steun voor de bedrijfsvoering doordat hij de boeren mogelijkerwijs hielp zich te ontdoen van hun (toentertijd waardeloze) schapen.

129. De door de Ierse autoriteiten verstrekte aanvullende informatie kon de Commissie er echter van overtuigen dat de maatregel hoofdzakelijk ten doel had de milieuschade als gevolg van overbeweiding en de aanwezigheid van dood en stervend vee in de weiden tot een minimum te beperken. De Commissie kon de maatregel derhalve gelijk stellen aan steun voor de verwijdering van afval.

130. In overeenstemming met punt 3.4. van de communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu i, die ten tijde van de steunverlening van toepassing was op de landbouwsector, moet steun voor de inzameling, terugwinning en behandeling van agrarisch afval per geval worden bekeken. Aangezien de aanvaarding van dergelijke steun betekent dat er wordt afgeweken van het beginsel de vervuiler betaalt, is het echter mogelijk dat deze slechts in specifieke en echt gerechtvaardigde gevallen wordt toegestaan.

131. In het onderhavige geval bleek dat de steun een duidelijk stimulerend effect had en er was sprake van een tegenprestatie van de producenten die ermee instemden 30% van hun ooien te slachten, terwijl een aantal daarvan de winter wellicht zou hebben overleefd. Vanuit het standpunt van de boeren beperkte de steun zich tot de vrije ruiming van de dieren. In ruil voor het vee werden geen betalingen gedaan. Deze factoren zetten de boeren ertoe aan zich te ontdoen van het vee van de laagste kwaliteit en met de geringste overlevingskansen. Hiermee bood de steun duurzame voordelen voor de sector, maar ook voor de gehele samenleving omdat op die manier milieuproblemen worden voorkomen. Aangezien de steun eenmaal was verleend met het oog op de oplossing van een specifiek milieuprobleem, dat het gevolg was van een bijzonder ongebruikelijke samenloop van omstandigheden en waarbij er extra risico's waren voor het dierenwelzijn, vond de Commissie het gerechtvaardigd dat er in dit geval werd afgeweken van het beginsel dat de vervuiler betaalt.

344.

2.5.10. Suikerindustrie


132. In 1999 heef de Commissie een negatieve eindbeschikking gegeven ten aanzien van verschillende Italiaanse steunmaatregelen in de suikerindustrie die zijn toegekend via de staatsholding RIBS tussen 1988 en 1992 i. Deze steunmaatregelen, die verband hielden met de exploitatie van twee suikerfabrieken in Midden-Italië (Abruzzen en Toscane), bestonden onder meer uit bedrijfsgaranties, deelneming in bedrijfskapitaal ter dekking van verliezen of ten behoeve van investeringen, uitbreiding van de deelneming in het bedrijfskapitaal, afzien van preferente schulden, gunstige voorwaarden voor de verkoop van overheidseigendommen en leningen met rentesubsidie. De steun was bestemd voor de SADAM-groep en het totale terug te betalen bedrag (inclusief rente) werd geschat op 45,548 miljoen EUR. Na die beschikking zijn de Commissie nog vijf zaken gemeld waarin via RIBS tussen 1988 en 1992 steun is toegekend aan ondernemingen in de suikerindustrie.

133. Na een verzoek van Italië heeft de Raad zijn goedkeuring verleend aan een pakket steunmaatregelen voor de suikerindustrie in Italië. Dit pakket omvatte de goedkeuring van de vijf zopas aangemelde steunmaatregelen, het afsluiten van een zaak betreffende de steun voor de fabriek van Ostellato, alsmede de terugbetaling door de SADAM-groep van de bedragen die na de beschikking van de Commissie nog niet waren terugbetaald. Wat dat laatste betreft, is er sprake van een nieuw element in dit besluit van de Raad, omdat voor het eerst de Raad nieuwe steunmaatregelen goedkeurt die het economische effect van een negatieve eindbeschikking van de Commissie tot terugvordering teniet doet. De Commissie heeft echter besloten geen beroep aan te tekenen tegen dit besluit van de Raad om geen discriminerend onderscheid te maken tussen de marktdeelnemers in de suikerindustrie.

134. Na het besluit van de Raad heeft de Commissie op 3 mei 2000 haar goedkeuring verleend aan een pakket investeringssteunmaatregelen ten bedrage van 34 miljoen EUR voor de suikerfabriek Villasor op Sardinië (met als eigenaar de SADAM-groep) i. De steun is verleend conform de regels van de publieke holding RIBS (aandelen en leningen tegen gesubsidieerde rente). Deze steun is goedgekeurd volgens de nationale-steunbepalingen van de gemeenschappelijke marktordening voor suiker, uit hoofde waarvan de algemene uitsluiting van de suikerindustrie van investeringen voor verwerking en marketing tot 2001 niet geldt voor Zuid-Italië.

135. De Commissie heeft dit pakket bovendien goedgekeurd omdat de Italiaanse autoriteiten ertoe zijn overgegaan eerder aan de eigenaar van de suikerfabriek verleende exploitatiesteun terug te vorderen.

345.

2.5.11. Sector citrusvruchten


2.5.11.1. Steun voor de sector citrusvruchten in Sicilië i - (I)

136. In januari 2000 heeft de Commissie aan Italië haar negatieve eindbeschikking meegedeeld ten aanzien van de steun op grond van de artikelen 1, 3, 5, 6 en 7 van Wet nr. 68/95 van de Regio Sicilië ("instelling van een garantiefonds voor de consolidering van de schulden van ondernemingen uit de industriële sector en uit de handelssector en van een fonds voor de consolidering van de schulden van ambachtelijke bedrijven. Steun aan ondernemers in de handelssector") i - voor zover die steun werd toegepast voor ondernemingen in de productie, verwerking of afzet van producten van bijlage I.

137. Artikel 6 van de regionale wet voorziet in de financiering, voor de periode 1995-1997, van steun in de verkoopseizoenen 1993/94, 1994/95 en 1995/96. De betrokken steun bestond uit bijdragen in de rente over leningen die voor ten hoogste één jaar waren toegekend aan handelaren op Sicilië wier omzet (voor ten minste 70%) afkomstig was van de verkoop van citrusvruchten en groenten en fruit buiten de regio. 70% van de voor artikel 6 uitgetrokken financiële middelen was bestemd voor de sector citrusvruchten.

138. Gewoonlijk beschouwt de Commissie kortetermijnleningen ('beheerskredieten') als steun die wordt toegekend ter dekking van de uitgaven die de ondernemer in verband met de landbouwproductiecyclus vooraf moet doen in afwachting dat hij in het bezit komt van de inkomsten uit die productiecyclus. De leningen moeten seizoengebonden kredieten zijn ter dekking van algemene kosten: aankoop van productiemiddelen, betaling van arbeidskrachten, enz.

139. Vóór de toepassing van de mededeling van de Commissie inzake kortlopend krediet met rentesubsidie in de landbouw ('beheerskredieten') i beschouwde de Commissie dergelijke steun als verenigbaar als aan de volgende voorwaarden was voldaan: de lening mocht niet bestemd zijn voor één enkel product en één enkele activiteit en de looptijd van de lening mocht niet meer dan twaalf maanden bedragen. Steun voor uitvoer is hoe dan ook verboden (zie de Mededeling van de Commissie inzake de toepassing van de 'de minimis-regel' i).

140. De Commissie is dan ook van oordeel dat: i) kortlopend krediet ('beheerskrediet') niet met terugwerkende kracht kan worden toegekend, in welk geval het zou gaan om steun voor de bedrijfsvoering wat in de landbouwsector niet kan worden gerechtvaardigd (producten van bijlage I); ii) ook al kan een als beheerskrediet aangemelde steunmaatregel de facto steun voor de uitvoer zijn (hoewel zij aan het criterium van seizoengebondenheid en aan de overige criteria beantwoordt), de maatregel toch niet kan worden beschouwd als een met de gemeenschappelijke markt verenigbaar beheerskrediet.

141. Nadat de procedure ten aanzien van steunmaatregel C 1/98 was ingeleid, zijn de nationale autoriteiten bij hun standpunt gebleven dat de maatregel een herfinanciering is van een reeds eerder door de Commissie goedgekeurde steunmaatregel (artikel 48 van Besluit nr. 32/91) en dat het gaat om een kortlopende lening met rentesubsidie, die moet worden getoetst aan de criteria die vóór de inwerkingtreding van de Mededeling van de Commissie inzake steunmaatregelen van de Staten in de vorm van kortlopend krediet met rentesubsidie in de landbouw voor dit soort steun golden i.

142. In de negatieve eindbeschikking van de Commissie is erop gewezen dat de maatregel geen herfinanciering van een door de Commissie goedgekeurde steunregeling kan zijn omdat het in de eerder goedgekeurde maatregel (artikel 48 van Besluit nr. 32/91) ging om een financiering waarvan zowel het bedrag (ITL 30 000 miljoen) als de looptijd (1991-93) beperkt was.

143. Bovendien bleek om de volgende redenen niet aan de criteria voor kortlopend krediet met rentesusbsidie te zijn voldaan:

- ten eerste, aangezien de nationale autoriteiten erop hadden gewezen dat de steun betrekking had op de terugbetaling ('ripianamento') van schulden die voortvloeien uit door banken verstrekt kortlopend krediet tegen hoge rentevoeten, leek de steun niet te beschikken over het belangrijkste kenmerk van seizoengebonden kredieten, namelijk: dekking van de uitgaven die de ondernemer in verband met de landbouwproductiecyclus vooraf moet doen in afwachting dat hij in het bezit komt van de inkomsten uit die productiecyclus;

- ten tweede, artikel 6 had alleen betrekking op handelsondernemingen in Sicilië waarvan de omzet voor ten minste 70% afkomstig was van de verkoop buiten de regio van citrusvruchten en groenten en fruit (70% van de middelen was bestemd voor citrusvruchten): daarom leek de steun uitsluitend te worden toegekend voor twee soorten producten (en één in het bijzonder) en betrekking te hebben op slechts één enkele activiteit (uitvoer uit Sicilië);

- ten derde, gelet op de onduidelijke verklaringen van de nationale autoriteiten betreffende de afbetaling van de leningen op 36 maanden, kan niet worden uitgesloten dat de betrokken leningen een looptijd hadden van meer dan 12 maanden.

144. Bovendien zijn de nationale autoriteiten er niet in geslaagd om, wat het op uitvoer gerichte gedeelte van de maatregel betreft, bij de Commissie de twijfel weg te nemen dat de maatregel steun voor de uitvoer omvat. De maatregel, die volgens de nationale autoriteiten bestemd was voor de aflossing van schulden, hield daarom steun voor de bedrijfsvoering in met terugwerkende kracht. Die steun was vooral bestemd voor bedrijven die citrusvruchten uitvoeren en beantwoordde niet aan de voor overheidssteun in de landbouwsector geldende overheidssteun.

145. In juli 2000 is bij de rechtbank van eerste aanleg van de Regio Sicilië een aanvraag tot vernietiging van het besluit van de Commissie ingediend. De zaak is hangende.

2.5.11.2. Nationaal actieplan voor de citrussector i - (I)

146. In mei 2000 heeft de Commissie een besluit goedgekeurd waarbij werd voorzien in een totaal actieplan ten behoeve van de citrussector in Italië. Het plan omvatte de volgende steunmaatregelen: controle van de markten; een indeling van de citrusvruchten; O&O; communicatie en promotie; oprichting en taakverruiming van consortia en verenigingen van producenten van kwaliteitsproducten en technische bijstand en toezicht.

147. In het aanvankelijk aangemelde plan was een steunbedrag opgenomen van 110 000 miljard ITL (± 55 miljoen EUR), gespreid over drie jaar, en het bevatte ook een maatregel met de titel Steun voor de geïntegreerde interventieplannen van de telersorganisaties ter verbetering van de afzet en ter versterking van de telersverenigingen waarbij steun wordt toegekend voor de kapitalisatie van telersverenigingen, het verwerven van liquide middelen, het verwerven van aandelen in handels-, verwerkings-, vervoerondernemingen in Italië en daarbuiten, en voor fusies, enz.

148. De diensten van de Commissie hebben vraagtekens geplaatst bij de verenigbaarheid van die laatste maatregel met de gemeenschappelijke marktordening voor groenten en fruit en met de regels inzake staatssteun in de landbouwsector.

149. Aangezien deze maatregel opnieuw moet worden bezien en de inhoud ervan verder moet worden uitgewerkt en verduidelijkt, hebben de nationale autoriteiten beloofd om de nadere uitvoeringsbepalingen van de steunmaatregel die aangemeld zijn onder de titel Steun voor de geïntegreerde interventieplannen van de telersorganisaties ter verbetering van de afzet en ter versterking van de telersverenigingen (60 200 miljoen ITL), in een later stadium apart aan te melden op grond van artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag, waardoor die bepalingen niet kunnen worden toegepast zolang de Commissie ze niet specifiek heeft goedgekeurd.

346.

2.5.12. Wijnbouwsector


150. De Commissie heeft een negatieve eindbeschikking goedgekeurd met betrekking tot een regeling die door Frankrijk was aangemeld en toegepast ten behoeve van de wijnproductie i en waartegen de Commissie een procedure had ingeleid in oktober 1999 i.

151. De bedoelde regeling heeft tot doel de cognacproducenten van de regio Charentes om te schakelen naar de productie van 'landwijnen'. Die omschakeling is gebaseerd op een aanvulling op de nationale steun voor de verbetering van het wijnstokkensortiment, die gericht is op een kwalitatieve verbetering van het wijnbouwareaal. De maatregel bestaat er dus in de cognacproducenten aan te zetten tot een omschakeling naar de productie van 'landwijnen' door het gebruik van bepaalde wijnstokrassen aan te moedigen. Die regeling is een antwoord op de crisis in de sector, waardoor aanzienlijke voorraden zijn ontstaan.

152. De Commissie heeft erop gewezen dat één van de bedoelingen van de wetgever met Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt i erin bestond verhoging van de wijnproductie te verhinderen. De Commissie gaf weliswaar toe dat de omschakeling van het wijnstokareaal in de Charentes het voordeel zou hebben dat minder wijn zou worden geproduceerd waarvoor er geen afzet was, maar zij was van oordeel dat de landwijnproductie in Frankrijk erdoor zou toenemen, hetgeen in strijd was met de beginselen van de nieuwe gemeenschappelijke marktordening en zou kunnen leiden tot concurrentievervalsing op een wijnmarkt die, volgens de beschikbare gegevens, geen tekenen van groei vertoonde. De wijn die na omschakeling van dit wijnbouwareaal wordt geproduceerd, zou immers op de normale wijnmarkt terechtkomen, terwijl die productie momenteel per definitie buiten deze markt wordt afgezet. Daarom is de kans zeer groot dat een veralgemeende omschakeling van dit wijnbouwareaal het probleem naar andere markten verplaatst. Bovendien is de Commissie van oordeel dat die omschakeling gepaard diende te gaan met een substantiële inkrimping van areaal en opbrengsten.

153. De Commissie is van mening dat alleen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, en meer bepaald in het kader van de gemeenschappelijke ordening van de betrokken markt, vastgestelde maatregelen kunnen garanderen dat met de belangen van alle marktdeelnemers in deze markt rekening wordt gehouden.

347.

2.6. Hulp aan de meest behoeftige personen


154. De Europese Unie heeft haar programma voor hulp aan de meest behoeftige personen i voortgezet. Bij deze actie gaat het erom landbouwproducten of op basis daarvan verwerkte producten uit de interventievoorraden van de Europese Unie ter beschikking te stellen van organisaties die in de verschillende lidstaten zich het lot van die mensen aantrekken.

155. In de onderstaande tabel is voor elke lidstaat die aan dit programma deelneemt, vermeld welk bedrag hieraan kan worden besteed en welke hoeveelheden daarmee uit de voorraden kunnen worden genomen. Aanpassingen in de loop van het jaar zijn in deze cijfers verwerkt.

348.

Kosteloze verstrekking van landbouwproducten (2000)


>RUIMTE VOOR DE TABEL>

349.

2.7. Ultraperifere gebieden


156. In het Verdrag van Amsterdam is een nieuw artikel 299 opgenomen waarvan lid 2 betrekking heeft op de ultraperifere gebieden van de Gemeenschap (de Spaanse eilandengroep de Canarische Eilanden; de Franse overzeese departementen Martinique, Guadeloupe, Guyana en Réunion; de Portugese eilandengroepen Madeira en de Azoren).

157. Op 14 maart 2000 heeft de Commissie een verslag opgesteld over de tenuitvoerlegging van dit nieuwe artikel van het Verdrag (COM(2000) 147 - C5-0247/2000). Een deel van dit verslag heeft betrekking op de landbouwsector, die van groot belang is in die gebieden. Er wordt een overzicht geboden van de verordeningen (EEG) nr. 3763/91 (POSEIDOM) i, nr. 1600/92 (POSEIMA) i en nr. 1601/92 (POSEICAN) i van de Raad en de krachtlijnen van de geplande acties in die sector worden uiteengezet.

158. Het landbouwonderdeel van de drie programma's van speciaal op het afgelegen en insulaire karakter van die gebieden afgestemde maatregelen zijn door een extern orgaan geëvalueerd in het kader van het programma SEM 2000 van DG Landbouw.

159. Het onderzoek betreffende het landbouwonderdeel van Poseican, Poseidom en Poseima kunnen worden geconsulteerd op de webstek van de Commissie i.

160. Over de uitvoering van die regelingen in de periode 1992-98 zijn drie verslagen opgesteld, die aan de Raad en aan het Europees Parlement worden overgelegd.

161. Gelet op de externe evaluatieverslagen en de bij de tenuitvoerlegging van de drie regelingen geconstateerde moeilijkheden heeft de Commissie op 29 november drie verordeningen voorgesteld ter vervanging van de Verordeningen (EEG) nr. 3763/91 (POSEIDOM), (EEG) nr. 1600/92 (POSEIMA) en (EEG) nr. 1601/92 (POSEICAN) die gebaseerd zijn op het landbouwonderdeel van de drie programma's van speciaal op het afgelegen en insulaire karakter van die gebieden afgestemde maatregelen. Zij heeft ook een wijziging voorgesteld van Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees. De bedoeling van die voorstellen - waarvoor op de Europese top van Nice een addendum over de zuivelproductie op de Azoren is aangekondigd - is het acquis te consolideren en de betrokken regelingen te verbeteren om rekening te houden met de veranderingen in en buiten de Unie. De voorstellen gingen vergezeld van verslagen over de vorderingen bij de uitvoering van de programma's in de periode 1992-1998 i. Rekening houdend met het economische en sociale belang van de zuivelsector voor deze ultraperifere regio's heeft de Commissie voorgesteld de consumptie van zuivelproducten van de Azoren onder bepaalde voorwaarden vanaf 1999/2000 voor een periode van vier jaar in mindering te brengen op de nationale berekening van de extra heffing.

162. Het besluit betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Gemeenschap 91/482/EEG ('LGO-besluit') is met een jaar verlengd tot en met 28 februari 2001. In de suikersector zijn problemen gerezen met betrekking tot de regeling inzake de handel. De Commissie moest vrijwaringsmaatregelen nemen.

350.

2.8. Voorlichtingsacties over het GLB


163. Op 17 april 2000 heeft de Raad van Landbouwministers een verordening goedgekeurd - (EG) nr. 814/2000 i - waarbij financiële steun uit het EOGFL-Garantie wordt verleend voor acties die tot doel hebben niet alleen voor de lidstaten maar ook buiten de Unie coherente, objectieve en veelomvattende informatie over het GLB te verstrekken. Het gaat er daarbij om het GLB toe te lichten, het Europese landbouwmodel te propageren, voorlichting te geven aan de landbouwers en aan andere plattelandsactoren en de publieke opinie een beter beeld te geven van de inzet bij en het doel van het GLB.

164. De Raad heeft deze verordening op voorstel van de Commissie aangenomen om via een passende voorlichtingsstrategie iets te doen aan de gebrekkige kennis van het GLB, dat toch een van de belangrijkste geïntegreerde beleidstakken van de Unie is. Er kan financiële steun worden verleend voor drie soorten van acties:

- jaarlijkse programma's die worden ingediend door met name landbouworganisaties, organisaties voor plattelandsontwikkeling, consumentenverenigingen of milieubeschermingsorganisaties,

- gerichte acties die worden voorgesteld door met name overheden uit de lidstaten, media of universitaire instellingen,

- en ten slotte acties die worden ondernomen op initiatief van de Commissie.

165. Voor de eerstgenoemde twee categorieën acties bedraagt de steun ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten, maar kan deze in uitzonderingsgevallen, die in de uitvoeringsverordening nader moeten worden bepaald, 75% bedragen.

166. Bij de acties kan het gaan om conferenties, seminars, informatiebezoeken, publicaties, mediaproducties, deelneming aan internationale evenementen, de uitwisseling van ervaringen, enz. De te steunen acties worden rechtstreeks door de Commissie geselecteerd op grond van hun kwaliteit en hun kosten-batenverhouding. Acties die op grond van een wettelijke verplichting worden ondernomen of waarvoor andere communautaire steun wordt toegekend, zijn uitgesloten. De Commissie zal toezicht op de gesteunde acties uitoefenen, onder meer door - met name steekproefsgewijs - controles ter plaatse te verrichten.

167. Vervolgens heeft de Commissie haar goedkeuring gehecht aan Verordening (EG) nr. 1390/2000 i tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen.

351.

2.9. Activiteitenverslag op het gebied van ICT (informatie- en communicatietechnologie)


168. De Commissie maakt gebruik van informatie- en communicatietechnologie (ICT) ter ondersteuning van alle activiteiten in verband met het ontwikkelen, de uitvoering, het beheer en de evaluatie van het GLB.

169. In 2000 waren de ICT-activiteiten toegespitst op de volgende drie hoofddoelen:

a) updating van de strategische informatiesystemen, die van wezenlijk belang zijn voor de courante toepassing van de gemeenschappelijke marktordeningen en de financieringsmechanismen. De oude informatiesystemen moesten worden vervangen omdat in verband met de nieuwe regelgeving nieuwe toepassingen nodig waren en omdat ook andere eisen werden gesteld inzake vertrouwelijke behandeling van gegevens en inzake samenhang en uitwisseling van de informatie. Een nieuwe IT-structuur op basis van open systemen en internettechnologie, die in de Europese Unie ruim verspreid is, is ingevoerd, en de aanpassing, de omschakeling of de herziening van de toepassingen is aan de gang of wordt afgerond:

- het programma AMIS (agricultural market intelligence system), waarmee de door de lidstaten verstrekte gegevens over het beheer van de markten worden verwerkt, is omgeschakeld naar een open systeem (UNIX/ORACLE). Het is tegelijkertijd toegerust met nieuwe gebruiksmogelijkheden en uitgebreid met een rapportagesysteem om de ontwikkeling van de landbouwwetgeving beter te kunnen volgen;

- de omschakeling, eveneens naar een open systeem, van IDES (Interactive Data Entry System), waarmee de nationale overheidsdiensten gegevens doorsturen over het beheer van de landbouwmarkten en het EOGFL, is aan de gang. Het programma moet tegen juni 2001 klaar zijn;

- de programma's voor het financiële beheer (AGREX, FAUDIT, FEORIENT) worden nagekeken om ze in een open omgeving te installeren en hun gebruiksmogelijkheden aan te passen aan de nieuwe regelgeving;

- de hulpmiddelen om de controle op de uitgaven van het EOGFL efficiënt te maken en te ondersteunen, maken eveneens een ontwikkeling door. Er worden nieuwe procedures voor de uitwisseling van gegevens geïnstalleerd.

b) de gebruikers van DG Landbouw steeds betere hulpmiddelen bieden voor hun dagelijkse werk, met het oog op meer efficiëntie en gebruiksvriendelijkheid en een doeltreffend beheer van het GLB. Dit veronderstelt:

- omschakeling op een nieuw systeem van elektronische post,

- tests inzake het elektronische documentenbeheer, dat het reeds geïnstalleerde archiveringssysteem aanvult,

- gebruik van het GIS (geografisch informatiesysteem), waarin geografische informatie wordt gecombineerd met landbouwtechnische gegevens zoals type gewas, productie, bossen, enz.,

- betere benutting van het internet (Europa, CIRCA, enz.) met het oog op de verspreiding van de beschikbare informatie bij de Europese burgers en de nationale overheden.

c) analyse van de behoeften, in samenwerking met de gebruikers, om nieuwe informatiesystemen te ontwikkelen voor het tot nog toe weinig geïnformatiseerde sectoren, zoals biologische landbouw of plattelandsontwikkeling.

352.

2.10. Raadgevende comités en betrekkingen met de beroepsorganisaties


170. In de 80 vergaderingen van raadgevende comités en werkgroepen die in 2000 hebben plaatsgevonden, heeft de Commissie een dialoog over, met name, de ontwikkeling van het gemeenschappelijk landbouwbeleid gevoerd met vertegenwoordigers van de producenten, de verwerkende bedrijven, de handelaren, de consumenten en de werknemers en ook van milieubeschermingsorganisaties en op het gebied van plattelandsontwikkeling werkzame organisaties.

171. Als bepaald in artikel 4 van Besluit 98/235/EG van 11 maart 1998 i van de Commissie betreffende de raadgevende comités in de landbouwsector worden de leden door de Commissie benoemd op voordracht van de op het niveau van de Gemeenschap opgerichte sociaal-economische organisaties. Een eerste ledenlijst is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen i.

172. Bijwerkingen van deze lijst zijn verschenen in PB C 122 van 4 mei 1999 en C 123 van 3 mei 2000.


353.

3. De landbouwmarkten


354.

3.1. Het prijzenpakket 2000/01


173. Op basis van de voorstellen van de Commissie van 23 februari 2000 heeft de Raad op 17 juli 2000 de institutionele prijzen en bedragen voor granen, rijst, zijderupsen en schapenvlees goedgekeurd. De prijsvoorstellen voor suiker en varkensvlees zijn op 19 juni 2000 goedgekeurd. De maandelijkse verhogingen blijven in 2000/01 ongewijzigd, en zullen met ingang van 2001/02 met 7,5% worden verlaagd, overwegende dat het voorstel van de Commissie voorzag in een verlaging in twee stappen van elk 7,5%. De Raad heeft geen steun gegeven aan het voorstel om de interventieperiode voor granen in Zweden gelijk te trekken met die in de andere Scandinavische landen.

174. Tevens heeft de Raad de Commissie verzocht: na te gaan of het dienstig is een tot enkele aspecten beperkte regeling voor alcohol uit landbouwproducten voor te stellen; de definitie van 'producenten van schapenvlees in een probleemgebied' aan een onderzoek te onderwerpen; voor te stellen de steunverlening aan producenten van dopvruchten voort te zetten binnen de begroting van 2001 ten aanzien van de programma's die anders in 2000 zouden aflopen; en ten slotte voor te stellen om het voor 2000/01 vastgestelde niveau van de specifieke steun aan de graanproducenten in Portugal te handhaven in 2001/02.

355.

3.2. Plantaardige productie


356.

3.2.1. Granen


357.

3.2.1.1. Wereldmarkt


175. Door de daling van de tarweproductie in de Europese Gemeenschap, Noord-Afrika en het Nabije Oosten en van de maïsproductie in de Verenigde Staten was de wereldproductie van granen (met uitzondering van rijst) in het verkoopseizoen 1999/2000 niet zo hoog als in het vorige verkoopseizoen. Volgens cijfers van de Internationale Graanraad is in 1999/2000 in de wereld 1 464 miljoen ton geoogst tegenover 1 479 miljoen ton in het vorige verkoopseizoen.

176. De wereldtarweproductie is van 587 miljoen ton in 1998/99 gedaald tot 584 miljoen ton in 1999/2000. Ook in de Europese Unie en Noord-Afrika was de tarweoogst kleiner dan in 1998. De productie van China, de grootste tarweproducent ter wereld, bedraagt 114 miljoen ton (+4%). De tarweoogst van alle GOS-landen samen bedraagt 65 miljoen ton, tegenover 55,6 miljoen ton in 1998. De productie van voedergraan is van 892 ton in 1998/99 gedaald tot 880 miljoen ton in 1999/2000.

177. Het wereldtarweverbruik in het verkoopseizoen 1999/2000 wordt op 592 miljoen ton geraamd, d.i. 8 miljoen meer dan de productie. Het verbruik van voedergraan is naar schatting stabiel gebleven (877 miljoen ton).

178. Over het geheel genomen zijn de wereldgraanvoorraden, die aan het eind van het verkoopseizoen 1998/99 weer het peil hadden bereikt van het begin van de jaren negentig, gedaald. Ze bedragen 279 miljoen ton, d.i. 5 miljoen ton minder dan aan het eind van het verkoopseizoen 1998/99. De voorraad tarwe bedraagt 122 miljoen ton, de voorraad voedergraan 157 miljoen ton.

179. In de wereldhandel ging in 1999/2000 in totaal 211 miljoen ton granen om, waarvan 106 miljoen ton tarwe, tegenover 192 miljoen ton (waarvan 97 miljoen ton tarwe) in het vorige verkoopseizoen. Vooral in Rusland en Iran werd meer tarwe ingevoerd, vooral in Azië meer voedergraan. Het productietekort in Rusland is gedeeltelijk gecompenseerd door bijzondere hulpacties van de Verenigde Staten.

180. De oogstvooruitzichten van de Internationale Graanraad van 28 september 2000 voor het verkoopseizoen 2000/01 wijzen op een stabiele wereldproductie (1 465 miljoen ton tegenover 1 464 miljoen ton in het vorige verkoopseizoen). De wereldvoorraden zullen afnemen van 279 tot 261 miljoen ton. Voor de wereldhandel in granen mag een stijging verwacht worden (212 miljoen ton, waarvan 106 miljoen ton tarwe).

358.

3.2.1.2. Communautaire markt


181. Voor 1999/2000 wordt de communautarie graanproductie voor de 15 lidstaten door Eurostat op 201,4 miljoen ton geraamd, d.i. 9,6 miljoen ton minder dan in 1998/99.

182. Deze productiedaling is het gevolg van een dubbele ontwikkeling: enerzijds is het ingezaaid areaal met 2,6% afgenomen, namelijk van 37,4 miljoen geteelde ha in 1998/99 tot 36,4 miljoen ha en anderzijds is de opbrengst gedaald (5,53 ton/ha tegenover 5,65 t/ha in 1998). Deze daling is te wijten aan een stijging van het verplichte braakleggingspercentage van 5% tot 10%.

183. De verplichte braaklegging is voor de oogst van 1999 verhoogd tot 10%, hetgeen overeenkomt met een oppervlakte van 4,2 miljoen ha. Vrijwillige braaklegging van bijna 1,7 miljoen ha heeft echter geleid tot een effectief braakleggingspercentage van 14,1%. Vooral Spaanse, Zweedse en Finse producenten hebben aan deze regeling deelgenomen.

184. De productie van zachte tarwe (89,3 miljoen ton) en van durumtarwe (8,3 miljoen ton) is met respectievelijk 5,8% en 10% gedaald. De productie van maïs daarentegen is gestegen met 3,6%, namelijk van 36,2 miljoen ton tot 37,5 miljoen ton.

185. De productie van rogge is met 13,3% afgenomen en bedroeg 5,6 miljoen ton.

186. De verlaging van de graanprijs waartoe in het kader van de hervorming van 1992 is besloten en de hoge prijzen voor oliehoudende en eiwithoudende gewassen tot eind 1998 hebben het gebruik van graan als diervoeder doen toenemen. Bovendien is de productie van wit vlees (varkens- en pluimveevlees) door de dalende mengvoederprijzen bevorderd. In het verkoopseizoen 1999/2000 is in de Gemeenschap van 15 in deze sector 114 miljoen ton graan gebruikt, d.i. 25 miljoen ton meer dan in de periode voor de hervorming.

187. Gelijktijdig met deze ontwikkeling is de interne graanhandel tussen de lidstaten blijven toenemen, hetgeen de totstandkoming van de Interne Markt heeft bevorderd.

188. De uitvoer uit de Gemeenschap (inclusief uitvoer van verwerkte producten en voedselhulp) bedroeg in het verkoopseizoen 1999/2000 36,5 miljoen ton tegenover 31 miljoen ton in het vorige verkoopseizoen. De commerciële uitvoer bedroeg 15,7 miljoen ton voor zachte tarwe (inclusief meel), 13,3 miljoen ton voor gerst (inclusief mout) en 1,2 miljoen ton voor rogge en roggemeel. De uitvoer van durumtarwe was nog steeds laag in vergelijking met voorgaande jaren.

189. Als gevolg van de geringere productie in het verkoopseizoen 1999/2000 en de aanzienlijke toename van de export zijn de interventievoorraden gedaald van 18 miljoen ton aan het begin van het verkoopseizoen tot ongeveer 8,8 miljoen aan het einde, waarvan 3,1 miljoen ton zachte tarwe, 2,3 miljoen ton gerst en 3,3 miljoen ton rogge.

190. Het verkoopseizoen 2000/01 is het eerste verkoopseizoen sinds de hervormingen van Agenda 2000. De interventieprijzen zijn dan ook verlaagd met 7,5% en werd de oppervlaktesteun is aangepast (58,67 EUR/ton opbrengst tegenover 54,34 EUR/ton voorheen). De verplichte braaklegging is vastgesteld op 10%. De Raad heeft besloten de maandelijkse verhogingen van de interventieprijzen op 1,0 EUR/ton te houden.

359.

3.2.2. Oliehoudende zaden


191. Oliehoudende zaden leveren hoofdzakelijk olie voor menselijke consumptie en schroot dat wordt gebruikt voor diervoeding. De ontwikkeling van de prijzen van zaden, oliën en schroot is dus bepalend voor de economische situatie in deze sector. Plantaardige oliën kunnen worden geconsumeerd zonder verdere verwerking of in de vorm van bereide oliën en vetten, zoals margarine.

192. De Europese Unie is een netto-invoerder van oliehoudende zaden, plantaardige oliën en schroot. Het jaarlijkse volume van die invoer wordt grotendeels bepaald door enerzijds de prijsverhoudingen tussen oliehoudende zaden, schroot, oliën en de daarmee concurrerende producten voor diervoeding (granen, maïsglutenvoeder enz.) en anderzijds door de afzetmogelijkheden voor uit de Europese Unie uitgevoerde oliën en schroot. In 1999 bedroeg de totale invoer van oliehoudende zaden 18,4 miljoen ton, in 1998 was dit 17,6 miljoen ton. Sojabonen maken hiervan het grootste deel uit (80%).

193. In 1999/2000 is in de Europese Unie (EU-15) in totaal 30,9 miljoen ton oliehoudende zaden tot olie verwerkt, tegenover 32,6 miljoen ton in 1998/99. Het grootste deel ervan bestond uit sojabonen (± 49%), gevolgd door koolzaad (± 33%) en zonnebloemzaad (± 18%)

194. Sinds het verkoopseizoen 1993/94 maakt de steun voor de producenten van oliehoudende zaden (koolzaad, zonnebloemzaad en sojabonen) deel uit van de steunregeling voor de producenten van bepaalde akkerbouwgewassen (granen, oliehoudende zaden, eiwithoudende gewassen en olievlas). In het kader van deze regeling wordt tot het verkoopseizoen 1999/2000 een basissteunbedrag van 433,50 EUR/ha toegekend. Het aan de producenten uitbetaalde bedrag wordt regionaal gedifferentieerd aan de hand van de opbrengst van granen of oliehoudende zaden in een bepaalde referentieperiode en eventueel aangepast aan schommelingen van de wereldmarktprijzen die een bepaalde marge overschrijden.

195. Voor het verkoopseizoen 1999/2000 is voor oliehoudende zaden het specifieke compensatiebedrag verleend voor 4 795 557 ha, d.i. minder dan het gegarandeerde maximumareaal (GMA), dat 4 933 800 ha bedroeg. De compensatiebedragen bij overschrijding van het gegarandeerde maximumareaal hoefden dan ook niet verlaagd te worden. Anderzijds is de geconstateerde referentieprijs voor het verkoopseizoen 1999/2000 vastgesteld op 188 EUR/ton. Rekening houdend met de franchise van 8% rond de referentieprijs van 196,8 EUR/ton zijn de compensatiebedragen op grond van deze geconstateerde referentieprijs niet verhoogd.

196. De totale productie van oliehoudende zaden bedroeg in 1999/2000 16,1 miljoen ton (waarvan 2,7 miljoen niet voor voeding bestemd was), tegenover 15,3 miljoen ton in 1998/99 (waarvan 1,1 miljoen ton niet voor voeding bestemd was).

197. In Verordening (EG) nr.1251/1999 is bepaald dat de areaalbetalingen voor oliehoudende zaden en granen vanaf het verkoopseizoen 2002/03 gelijkgetrokken worden. Tijdens een overgangsperiode zullen de areaalbetalingen voor oliehoudende zaden voor het verkoopseizoen 2000/01 81,74 EUR/ton bedragen en voor het verkoopseizoen 2001/02 72,37 EUR/ton, vermenigvuldigd met de gemiddelde graanopbrengst ofwel met de opbrengst van oliehoudende zaden, vermenigvuldigd met 1,95. De marktprijs van oliehoudende zaden zal het bedrag van de areaalbetalingen niet meer beïnvloeden.

360.

3.2.3. Erwten, tuin-en veldbonen en niet-bittere lupinen


198. Deze producten, waarvoor de voederindustrie de belangrijkste afzetmarkt is, concurreren met een groot aantal andere grondstoffen.

199. Sinds het verkoopseizoen 1993/94 is de regeling inzake steun aan de verwerkers en minimumprijzen vervangen door de steunregeling voor akkerbouwgewassen (granen, oliehoudende zaden, eiwithoudende gewassen en olievlas), die een braakleggingsverplichting oplegt aan de producenten die aan de algemene regeling deelnemen. Daarbij wordt een bedrag van 78,49 EUR/ton graanopbrengst in een bepaalde referentieperiode toegekend.

200. Voor 1999/2000 bedroeg het areaal waarvoor compensatiesteun werd verleend, 1,1 miljoen ha. De totale productie bedroeg 4,7 miljoen ton.

201. Door de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1251/1999 wordt vanaf het verkoopseizoen 2000/01 de areaalsteun berekend op basis van een bedrag van 72,50 EUR, vermenigvuldigd met de graanopbrengst in een bepaalde referentieperiode.

361.

3.2.4. Olievlas


202. De vlasproductie in de Europese Unie omvat enerzijds vezelvlas (dat vooral wordt geteeld voor de vezel, maar ook een opbrengst aan zaad geeft) en anderzijds olievlas (dat alleen voor het zaad wordt geteeld). Het zaad wordt hetzij onverwerkt gebruikt, hetzij verwerkt tot olie (voor industrieel gebruik) en geeft verder schroot voor diervoeding.

203. De Europese Unie voert grote hoeveelheden lijnzaad in (ongeveer 400 000 ton per jaar); Canada is de grootste leverancier.

204. Om de productie in de hand te houden, is gestreefd naar een beter evenwicht tussen de steun voor lijnzaad en die voor andere courante teelten. Zo is met ingang van het verkoopseizoen 1993/94 olievlas toegevoegd aan de lijst van akkerbouwgewassen waarvoor de bij de hervorming van het GLB van 1992 ingestelde hectaresteun wordt toegekend. Het compensatiebedrag is gelijk aan 105,1 EUR per ton, vermenigvuldigd met de hectareopbrengst voor granen.

205. In 1999 was het olievlasareaal 537 000 ha groot.

206. In Verordening (EG) nr. 1251/1999 is bepaald dat de areaalbetalingen voor olievlas en voor granen vanaf het verkoopseizoen 2002/03 gelijkgetrokken worden. Tijdens een overgangsperiode zullen de areaalbetalingen voor olievlas voor het verkoopseizoen 2000/01 88,26 EUR/ton bedragen en voor het verkoopseizoen 2001/02 75,63 EUR/ton, vermenigvuldigd met de graanopbrengst.

362.

3.2.5. Zaaddragende leguminosen (kekers, wikken en linzen)


207. In 1989 is bij Verordening (EG) nr. 762/89 een bijzondere maatregel voor zaaddragende leguminosen ingesteld. Deze bijzondere maatregel is verlengd bij Verordening (EG) nr. 1577/96. Op grond daarvan wordt hectaresteun verleend voor een gegarandeerd maximumareaal (GMA) dat buiten de regeling voor akkerbouwgewassen valt. Bij Verordening (EG) nr. 811/2000 is dit GMA onderverdeeld in een GMA voor kekers en linzen, die gebruikt worden voor menselijke consumptie, en een voor wikken, die gebruikt worden voor diervoeding.

208. De hectaresteun is vastgesteld op 181 EUR, het GMA bedraagt 160 000 ha voor kekers en linzen, 240 000 ha voor wikken. Wanneer een van deze GMA's niet volledig wordt benut, wordt het saldo toegevoegd aan de andere GMA en pas daarna wordt de eventuele overschrijding bepaald. Overschrijding van een GMA leidt tot een proportionele verlaging van de steun in het betrokken verkoopseizoen.

209. In 1999/2000 bedroeg het areaal zaaddragende leguminosen 462 882 ha. Wegens de overschrijding van het GMA is het steunbedrag aangepast en vastgesteld op 156,41 EUR/ha.

210. Voor het verkoopseizoen 2000/01 wordt het areaal op 115 000 ha geraamd voor kekers en linzen en op 302 000 ha voor wikken.

3.2.6. 'Non-food'-braaklegging

211. Na de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad van 17 mei 1999 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen, die de vroegere Verordening (EEG) nr. 1765/92 vervangt, zijn nieuwe bepalingen inzake braaklegging van kracht geworden waartoe is besloten in het kader van Agenda 2000.

- het basispercentage van de braakleggingsverplichting is vastgesteld op 10% vanaf het verkoopseizoen 2000/01 tot en met het verkoopseizoen 2006/07;

- de vrijwillige braaklegging bedraagt minimaal 10%, maar de lidstaten mogen hogere percentages vaststellen (tot 100% van het landbouwareaal);

- de areealbetalingen voor de braakgelegde grond bedragen 58,67 EUR/ton voor het verkoopseizoen 2000/01 en daarna 63,00 EUR/ton.

212. Aangezien de nieuwe basisverordening in werking is getreden aan het begin van het verkoopseizoen 2000/01, moest de oude toepassingsverordening eveneens vervangen worden.

213. De nieuwe Verordening (EG) nr. 2461/1999 van de Commissie houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad wat het gebruik betreft van uit productie genomen grond voor de productie van grondstoffen voor de vervaardiging, in de Gemeenschap, van niet specifiek voor voeding of voor vervoedering bestemde producten, bevat niet alleen de vroegere bepalingen in een herwerkte vorm, maar ook enkele wijzigingen inzake nieuwe productiemogelijkheden (productie van biogas op het landbouwbedrijf; tweejarige gewassen; de indeling in bijlage I van bepaalde grondstoffen die op grond van hun eigenschappen uitsluitend voor de vervaardiging van niet voor de voeding bestemde producten worden gebruikt) en een aantal bepalingen inzake procedurele aangelegenheden (mogelijkheid tot overdracht van garantiehoeveelheden tussen verwerkers).

214. Volgens cijfers van de lidstaten over de braaklegging is in het verkoopseizoen 1999/2000 de oppervlakte braakland zeer sterk toegenomen, en zelfs meer dan verdubbeld in vergelijking met het vorige verkoopseizoen.

215. Bijgevolg bleek het noodzakelijk een correctiemechanisme toe te voegen aan Verordening (EG) nr. 1251/1999 om te voldoen aan punt 7 van het Memorandum van Overeenstemming van 1993 betreffende bepaalde oliehoudende zaden tussen de EG en de Verenigde Staten in het kader van de GATT, dat bepaalt dat 'indien de bijprodukten die beschikbaar komen als gevolg van de teelt op braakgelegde grond van oliehoudende zaden voor de vervaardiging in de EG van niet specifiek voor voeding of vervoedering bestemde produkten, per jaar meer bedragen dan 1 miljoen metrieke ton, uitgedrukt in sojameelequivalent, zal de EG binnen het raam van de hervormingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid passende corrigerende maatregelen nemen'.

216. Verordening (EG) nr. 2704/1999 van de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1251/1999 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen, waarin de bedoelde bepaling is opgenomen, is op 28 december 1999 van kracht geworden.

217. Door deze wijziging van de basisverordening moesten in Verordening nr. 2461/99 de desbetreffende uitvoeringsbepalingen opgenomen worden, wat geleid heeft tot de publicatie van Verordening (EG) nr. 827/2000 van de Commissie tot wijziging van Verordening nr. 2461/1999 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad wat het gebruik betreft van uit productie genomen grond voor de productie van grondstoffen voor de vervaardiging, in de Gemeenschap, van niet speciefiek voor voeding of voor vervoedering bestemde producten.

218. Voorts dient erop te worden gewezen dat de meeste programma's voor plattelandsontwikkeling die door de lidstaten zijn ingediend in het kader van de nieuwe Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en intrekking van een aantal verordeningen, maatregelen bevatten om het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en/of de teelt van niet voor voeding bestemde gewassen te bevorderen.

219. Voorts zijn in het kader van het Speciaal Toetredingsprogramma voor landbouw en plattelandsontwikkeling door verscheidene kandidaat-lidstaten van Centraal- en Oost-Europa maatregelen inzake de teelt van niet voor voeding bestemde gewassen voorgesteld.

220. Van de 1 011 000 ha oppervlakte braakland die is gebruikt voor de teelt van niet voor voeding bestemde gewassen in 1999/2000 was ongeveer 952 000 ha bestemd voor de productie van oliehoudende zaden, d.i. een toename met 140% tegenover 1998/99. Ongeveer 60% van de productie wordt gebruikt voor de vervaardiging van biodiesel en 40% voor smeeroliën en chemische toepassingen.

363.

3.2.7. Rijst


221. De wereldproductie bedroeg in 1999 ongeveer 400,7 miljoen ton equivalent volwitte rijst, d.i. 6,9 miljoen ton meer dan in 1998 (393,8 miljoen ton).

222. In 1999/2000 bereikte het internationale handelsvolume ongeveer 22,3 miljoen ton, d.i. ongeveer 5,6% van de wereldproductie.

223. Doordat in de Gemeenschap een geringere oppervlakte ingezaaid was, is in 1999 1 551 329 ton volwitte rijst op de martkt verkocht, d.w.z. ongeveer 0,7% minder dan in 1998 (1 561 596 ton).

224. Indica-rijst, waarvan de productie met ongeveer 26% is gestegen, neemt met 502 229 ton 60% van het verbruik voor zijn rekening (50% in 1998/99), terwijl de productie van Japonica-rijst met ongeveer 10% is gedaald tot 1 049 101 ton, waardoor er ten opzichte van het verbuik nog steeds een overschot van circa 17% is (25% in 1998/99).

225. Gedurende het gehele verkoopseizoen zijn de marktprijzen voor padie onder de interventieprijs gebleven. De prijzen voor Indica-rijst waren in Griekenland bijzonder laag. Ofschoon het overschot aan Japonica-rijst en het tekort aan Indica-rijst in dit verkoopseizoen gedaald zijn, hebben de grote oogst en de nog steeds aanzienlijke invoer tot gevolg gehad dat de interventiebureaus 280 000 ton padie moesten aankopen, waardoor de voorraden aan het einde van het verkoopseizoen 1999/2000 ongeveer 700 000 ton bereikten.

226. Voor het verkoopseizoen 2000/01 wordt verwacht dat het totale ingezaaide areaal nagenoeg gelijk zal blijven: het Indica-areaal zou ongeveer 5% groter worden, het Japonica-areaal ongeveer 2% kleiner.

364.

3.2.7.1. Hervorming van de rijstsector


227. De Commissie heeft op 7 juni een voorstel i tot hervorming van de gemeenschappelijke marktordening voor rijst goedgekeurd. De hervorming is bedoeld om het evenwicht op de Europese rijstmarkt te herstellen en de concurrentiepositie van de communautaire rijstteelt te verbeteren. De hervorming omvat een verhoging van de rechtstreekse betalingen aan de rijsttelers enerzijds en de afschaffing van de interventieregeling anderzijds (daar staat tegenover dat de mogelijkheid tot particuliere opslag wordt geboden). Voorts draagt het voorstel bij tot de handhaving van de rijstteelt in gebieden waar deze teelt gunstig is voor het milieu. De hervorming zou normaliter aan het begin van het verkoopseizoen 2001/02 in werking treden.

365.

3.2.8. Zetmeel en aardappelzetmeel


228. De totale productie van de zetmeelsector (zetmeel van granen, aardappelzetmeel en de daarvan afgeleide producten zoals glucose) blijft over het geheel genomen toenemen. Zetmeel is een onmisbare grondstof voor de levensmiddelenindustrie en andere sectoren van de industrie, met inbegrip van de biotechnologie en de papierfabricage. Ongeveer 15 tot 20% van de zetmeelproductie wordt, hetzij onverwerkt, hetzij in de vorm van verwerkte producten, uitgevoerd naar derde landen.

229. De produciestijging komt voor rekening van de tarwemeelsecor. De productie van maïszetmeel, die ongeveer de helft van de totale zetmeelproductie uitmaakt, stabiliseert zich.

230. De aardappelzetmeelproductie in de EU wordt beperkt door middel van een contingenteringsregeling. In 1999/2000 bedroeg ze slechts 1,805 miljoen ton, d.i. 3% minder dan het vastgestelde contingent. Voor de twee volgende verkoopseizoenen wordt het EU-contingent verlaagd in 2 fasen, namelijk met 2,7% voor het verkoopseizoen 2000/01 en met nog eens 2,9% voor het verkoopseizoen 2001/02. De Raad heeft tot deze verlaging van de contingenten besloten in het kader van Agenda 2000 om de extra begrotingsuitgaven op te vangen die het gevolg zijn van de beslissing om aan aardappelproducenten een hogere prijsverlagingscompensatie te betalen dan aan de graanproducenten.

366.

3.2.9. Suiker


367.

3.2.9.1. Wereldmarkt


231. Voor het zesde opeenvolgende jaar was er op wereldniveau een productieoverschot. Dit overschot bedroeg voor 1999/2000 4 miljoen ton. De voorraden aan het eind van 2000 bedroegen 58,6 miljoen ton, d.w.z. bijna 46% van het totale verbruik en het hoogste niveau ooit geregistreerd.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

232. De eerste ramingen duidden weer op een zeer groot overschot, maar moesten in de loop van 1999/2000 naar beneden worden bijgesteld omdat het overschot kleiner werd dan verwacht, ofschoon het uiteindelijk bereikte niveau van 4 miljoen ton nog steeds erg hoog is. Doordat de productie jaar na jaar groter is geweest dan het verbruik, is nu een nettovoorraad van meer dan 16 miljoen ton ontstaan. Deze hoeveelheid ligt ver boven de normale werkvoorraad. Bij de verhouding voorraad-verbruik is rekening gehouden met deze toename van de nettovoorraad in de afgelopen jaren en met de toegenomen operationele behoefte. Dat de eindvoorraad overeenkomt met 46% van het verbruik toont echter wel duidelijk aan dat de situatie op de wereldmarkt voor suiker voortdurend verslechterd is sinds tien jaar geleden, toen dit percentage nog 32,4% bedroeg.

233. De wereldproductiegegevens (van september tot en met augustus) tonen voor 1999/2000 een grote stijging van de productie in de EU, de VS, India en in mindere mate Cuba, Thailand en de Dominicaanse Republiek. Brazilië, dat vorig jaar de grootste producent en exporteur is geworden, bevindt zich statistisch gezien in een bijzondere situatie aangezien de oogst, die begint in mei en eindigt in maart, wordt verrekend over twee verkoopseizoenen, zodat de gegevens voor 1999/2000 bestaan uit een recordproductie in 1999 en een veel lagere productie in 2000; hierdoor kent dit land naast China en Pakistan de grootste nationale daling van de productie ter wereld.

234. De productie van rietsuiker is belangrijker geworden, met name door de productie in ontwikkelingslanden. De productie van bietsuiker was in 1999/2000 slechts goed voor 27% van de totale productie in vergelijking met 37% in 1990/91.

235. Aangezien de eerste ramingen erop wezen dat het productieoverschot in het verkoopseizoen 1999/2000 groot zou blijven, zijn de prijzen op het aan het eind van het voorgaande verkoopseizoen bereikte niveau gebleven, namelijk iets minder dan 7 cts/pond voor ruwe suiker in New York. Dit verkoopseizoen werd gekenmerkt door een historisch laagtepunt van de prijzen, namelijk de laagste in 14 jaar, in april 1999.

236. De voorspellingen van een baisse waren aanvankelijk alleen van invloed op de prijzen van witte suiker. De prijzen van ruwe suiker konden de druk van de voorraad beter weerstaan, ook tijdens de periode tot december 1999 waarin Rusland (de belangrijkste koper op de wereldmarkt) prohibitieve invoerrechten toepaste. Toen vervolgens begin 2000 de verwachte massale invoer door Rusland uitbleef, daalde de prijs totdat in februari 2000 het genoemde historische dieptepunt werd bereikt. Op dat moment hadden grote speculatieve beleggers echter enorme kortetermijnposities opgebouwd. De prijzen begonnen in april 2000 weer te stijgen toen de productieverwachtingen van enkele grote productenten, zoals China, Pakistan en Australië, naar beneden werden bijgesteld. Met name de bevestiging van berichten over de nadelige gevolgen van een langdurige droogte in het midden en zuiden van Brazilië voor het volgende verkoopseizoen versterkte de markt, iets wat maar weinig analisten hadden verwacht.


237. De prijzen in verkoopseizoen 1999/2000 staan in onderstaande tabel, samen met gegevens die een beeld op iets langere termijn geven.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

238. Hierbij moet echter worden aangetekend dat de prijzen van september sterk zijn beïnvloed door de zwakke euro.

239. De prijzen zijn ook in het begin van verkoopseizoen 2000/01 verder gestegen doordat bekend is geworden dat de Braziliaanse suikerproductie inderdaad 21% lager uitvalt, en dat waarschijnlijk ook de Australische suikerrietproductie meer van ernstige schade door natuurrampen te lijden zal krijgen.

240. De eerste ramingen voor het verkoopseizoen 2000/01 vertonen bijgevolg een aanzienlijk tekort op wereldmarktniveau.

241. Ofschoon door het tekort van een jaar nog niet het gehele overschot verdwijnt (1 à 3 miljoen ton volgens deze ramingen), reageert de markt niet alleen op de statistische situatie maar ook op de eigen waarnemingen. Dit betekent dat de nettovoorraden die niet worden vrijgegeven door de markt buiten beschouwing worden gelaten.

242. Dit geldt voor grote hoeveelheden Indiase suiker die zich in twee jaar tijd hebben opgestapeld. Dit land heeft namelijk ondanks de eigen overproductie suiker ingevoerd en de uitvoer tegen de huidige wereldmarktprijs begon nog maar net winstgevend te worden, maar er moet ook rekening worden gehouden met kwalitatieve en logistieke problemen.

243. De positieve prijsverwachtingen worden ook ondersteund door de relatief lage posities van de fondsen op de termijnmarkten bij de overgang naar het nieuwe verkoopseizoen waarvan een hausse zou kunnen worden verwacht, en door het herstel van de vraag naar suiker op de wereldmarkt met een normaal groeipercentage van 2%.

368.

3.2.9.2. Communautaire markt


244. Vergeleken met het vorige verkoopseizoen is het suikerbietenareaal in 1999 met 2,0% gekrompen tot 1 961 000 ha. De gemiddelde opbrengst bedroeg 8,98 ton suiker per hectare, een stijging van 11,7% ten opzichte van het vorige jaar, en zelfs 12,8% boven het gemiddelde voor 1994-1998. Met name Frankrijk heeft tot dit resultaat bijgedragen met een gemiddelde opbrengst van 11,7 ton/ha. Deze opbrengsten hebben geleid tot een totale EU-productie van 17 943 000 ton (wittesuikerequivalent), waarvan 17 609 000 ton bietsuiker, 289 000 ton rietsuiker en 49 000 ton melasse.

245. Het totale interne verbruik van suiker bedroeg ongeveer 12 800 000 ton en is derhalve enigszins gestegen ten opzichte van het voorgaande jaar. Van deze hoeveelheid is 376 000 ton gebruikt voor de chemische industrie, d.i. veel meer dan in het vorige verkoopseizoen.

246. Overschotten, die zowel kunnen ontstaan uit de interne productie als uit de preferentiële (suikerprotocol van de ACS, de overeenkomst met India, bijzondere preferentiële suiker en de contingenten met verlaagd tarief volgens de clausule van de meestbegunstigde natie) en niet-preferentiële (hoofdzakelijk verwerkte producten) invoer van suiker (in totaal 2 354 000 ton) na aftrek van het interne verbruik, worden hetzij uitgevoerd, hetzij als 'geblokkeerde suiker' (boven de quotaregeling geproduceerde suiker die pas in het volgende verkoopseizoen A-quotasuiker wordt) overgeboekt naar het volgende verkoopseizoen. In 1998/99 was er 1 340 000 ton geblokkeerde suiker, in 1999/2000 1 602 000 ton. In 1999/2000 bedroeg de totale uitvoer van suiker in ongewijzigde staat 6 181 000 ton, waarvan 3 381 000 C-suiker en 2 800 000 miljoen ton communautaire suiker. Suiker in ongewijzigde staat wordt voornamelijk in het kader van een wekelijks aanbestedingssysteem met restitutie uitgevoerd. C-suiker moet zonder restitutie worden uitgevoerd.

247. De uitvoer is toegenomen als gevolg van de grotere oogst, maar ook de bruikbare voorraden waren 266 000 ton groter dan in 1998/99.

248. Evenals voor suiker gelden in de gemeenschappelijke marktordening productiequota voor isoglucose en inulinestroop. Evenals in de afgelopen jaren heeft de productie van isoglucose de A- en B-quota niet overschreden. De productie van inulinestroop heeft de vastgestelde quota echter nog niet bereikt. Na de geringe cichoreioogst in België en Nederland in 1998, is de productie van inulinestroop in 1999 weer gestegen met volgens de ramingen een productie van meer dan 235 000 ton.

249. Volgens de prognoses zou de suikerbietenoogst en de suikerproductie in het verkoopseizoen 2000/01 door de lagere opbrengst (-3,7%) en de verdere vermindering van het areaal met 7,1% veel lager zijn. De totale EU-productie wordt op ongeveer 16,2 miljoen ton geraamd, d.i. een daling van 1 743 000 of 9,7%.

369.

3.2.9.3. Belangrijkste ontwikkelingen in de wetgeving


250. Voor het eerst heeft de Commissie gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de quota te verlagen overeenkomstig artikel 26 van de basisverordening [Verordening (EG) nr. 2038/1999] om te voldoen aan GATT-verplichtingen.

251. Op 4 oktober heeft de Commissie een voorstel goedgekeurd houdende wijzing van de gemeenschappelijke marktordening (GMO) voor suiker. Het voorstel omvat enkele substantiële wijzigingen in de huidige regeling, met name een verlaging van de productiequota met 115 000 ton en een stopzetting van de terugbetaling van opslagkosten aan producenten. Het productiequotasysteem, de productieheffingen en de preferentiële invoerregelingen (ACS-landen en India) zouden tot het verkoopseizoen 2002/03 worden gehandhaafd. Het voorstel beoogt de concurrentie in de sector te bevorderen, de prijzen voor suiker op de Gemeenschapsmarkt op een redelijk niveau te houden en de regelgeving te vereenvoudigen. Hiertoe moet de overproductie worden aangepakt op een markt met zeer lage wereldmarktprijzen, met inachtneming van de strenge voorwaarden voor uitvoer met restituties in het kader van de GATT.

252. De gegarandeerde hoeveelheden zijn voor het verkoopseizoen 2000/01 doeltreffend verlaagd met 498 800 ton (478 277 ton voor suiker, 9 931 ton voor isoglucose en 10 592 ton voor inulinesiroop).

253. Ter vergelijking: de normale suikerquota bedragen 11 982 756 ton voor A-suiker en 2 609 655 ton voor B-suiker.

370.

3.2.10. Aardappelen


254. De aardappel is een van de weinige landbouwproducten waarvoor geen gemeenschappelijke marktordening (GMO) geldt. De Commissie heeft in 1992 een voorstel voor een gemeenschappelijke marktordening voor aardappelen ingediend. Dit voorstel is opnieuw ingediend door het Spaanse en het Ierse voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie in respectievelijk 1995 en 1996, maar door verzet van enkele lidstaten is het tot op heden nog steeds niet goedgekeurd.

255. Met een totaal areaal van ca. 1 400 000 ha is de aardappelteelt een belangrijke sector van de plantaardige productie in de Europese Unie. Aardappelen worden in alle lidstaten geteeld, maar vanwege het klimaat en de bodemgesteldheid meer in de noordelijke gebieden.

256. De Unie is zelfvoorzienend voor aardappelen, met uitzondering van primeuraardappelen. In de winter en in het begin van de lente, wanneer in de Gemeenschap weinig of geen aardappelen worden geproduceerd, worden deze ingevoerd uit de landen aan de Middellandse Zee. De belangrijkste leveranciers zijn Cyprus, Egypte, Marokko en Israël. In de voorbije jaren is gemiddeld circa 400 000 ton primeuraardappelen ingevoerd uit derde landen.

257. In de Europese Unie is in 1998 45,4 miljoen ton aardappelen geteeld en in 1999 47,9 miljoen ton. Voor de oogst van 2000 zijn er nog geen ramingen beschikbaar.

371.

3.2.11. Gedroogde voedergewassen


258. Gedroogde voedergewassen zijn eiwitrijke producten (ten minste 15% eiwit), die worden verkregen door luzerne, andere peulgewassen en bepaalde gramineae kunstmatig (dehydratatie) of natuurlijk (in de zon) te drogen.

259. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de ontwikkeling van de productie, op basis van de steunaanvragen.

372.

Productie van gedroogde voedergewassen in de Europese Unie op basis van de steunaanvragen


(1 000 ton)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

260. In 1999/2000, het vijfde verkoopseizoen waarvoor de nieuwe gemeenschappelijke marktordening gold, is steun toegekend voor 4 599 000 ton kunstmatig gedroogde voedergewassen (104,2% van de GMH) en voor 162 000 ton in de zon gedroogde voedergewassen (36,5% van de GMH).

261. Aangezien de gesubsidieerde productie van kunstmatig gedroogde voedergewassen groter was dan de GMH, moest de medeverantwoordelijkheidsbepaling toegepast worden: het bedrag van de steun in alle lidstaten is verlaagd van 68,83 EUR/ton tot 66,03 EUR/ton.

262. Voor in de zon gedroogde voedergewassen is de steun daarentegen volledig uitbetaald, aangezien de gesubsidieerde productie ver onder de GMH gebleven is.

373.

3.2.12. Vezelvlas en hennep


374.

3.2.12.1. Vezelvlas


263. Volgens de FAO besloeg het wereldareaal van vezelvlas in 1999 443 000 ha, met een vlasvezelproductie van ca. 625 000 ton, waarvan 368 000 ton in China is geproduceerd en 52 000 ton in Wit-Rusland. Soms worden vrij grote hoeveelheden vlasvezels ingevoerd, wat de communautaire markt ernstig kan verstoren. De Gemeenschap heeft een tekort aan vezels van gemiddelde en geringe kwaliteit en voert die in uit Oost-Europa, Egypte en China. Daar staat tegenover dat zij in de hele wereld vezels van goede en zeer goede kwaliteit levert, die elders namelijk niet worden geproduceerd. De Gemeenschap heeft in 1999 91 000 ton uitgevoerd, hoofdzakelijk naar China en Brazilië.

264. Tijdens het verkoopseizoen 1999/2000 is de prijssituatie op de vlasvezelmarkt sterk verbeterd. Deze markt blijft sterk afhankelijk van de kledingmode, ondanks het feit dat een grote inspanning is geleverd om nieuwe afzetmogelijkheden te vinden.

265. Hoewel er geleidelijk controlemaatregelen zijn ingevoerd en het bedrag van de steun steeds kleiner wordt, is het vezelvlasareaal in de Gemeenschap fors toegenomen tussen 1992 (44 000 ha) en 1999 (211 000 ha). De uitbreiding van het areaal was veel te groot ten opzichte van de capaciteit voor de verwerking van strovlas tot vezels in de Europese Unie. Daarom heeft de Raad tot een hervorming van de sector besloten die verder in de tekst zal worden toegelicht. Hoewel deze hervorming pas met ingang van het volgende verkoopseizoen 2001/02 van toepassing zal zijn, ziet het er naar uit dat ze nu al invloed heeft gehad op de producenten, aangezien volgens de meest recente ramingen slechts 101 000 ha ingezaaid is voor de oogst van 2000.

375.

3.2.12.2. Hennep


266. Het wereldareaal van hennep is in de voorbije jaren sterk ingekrompen: in 1999 is er 67 000 ha ingezaaid, tegenover gemiddeld 119 000 ha in de periode 1989/91. China, Noord-Korea, India en Rusland zijn de belangrijkste producenten. In de Gemeenschap wordt dit gewas slechts op zeer beperkte schaal verbouwd; hennep wordt vanouds vooral in Frankrijk geteeld, en in mindere mate in Spanje, maar sedert enkele jaren vindt deze teelt in sommige andere lidstaten (Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Nederland) weer ingang. In 2000 is in de Europese Unie ongeveer 22 000 ha hennep geoogst, tegenover 32 000 in 1999. De handel met derde landen is zeer beperkt. Voor 1999/2000 is de steun voor hennep gehandhaafd op 662,88 EUR/ha.

376.

3.2.12.3. Hervorming voor vezelvlas en hennep


267. De Raad heeft op 17 juli 2000 tot een hervorming van de gemeenschappelijke marktordening voor vlas en hennep besloten die met ingang van het verkoopseizoen 2001/02 van toepassing zal zijn. De hervorming heeft enerzijds tot doel deze twee teelten te integreren in de steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen die is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad i en anderzijds een regeling in te voeren waarbij aan erkende verwerkers aanvullende steun wordt verleend voor de verwerking van strovlas en hennepstro i. Bovendien worden de maatregelen om de afzet van vlasvezels te bevorderen en de particuliere opslag van vlas- en hennepvezels te ondersteunen met ingang van hetzelfde verkoopseizoen afgeschaft.

268. In het kader van de opneming van vlas en hennep in de regeling voor akkerbouwgewassen, zal de hectaresteun voor deze twee gewassen gelijkgetrokken worden met die voor lijnzaad. De aanvullende steun voor de verwerking van strovlas en hennepstro omvat enerzijds steun per ton lange vezels en anderzijds tijdelijke steun (tot in 2005/06) per ton korte vezels. Zowel de steun voor lange als die voor korte vezels wordt beperkt via de gegarandeerde maximumhoeveelheden, onderverdeeld in gegarandeerde nationale hoeveelheden per lidstaat. Bovendien wordt voor bepaalde gebieden van de Gemeenschap tot in 2005/06 aanvullende forfaitaire hectaresteun verleend voor percelen waarvoor met bedrijven die lange vlasvezels verwerken een verkoopcontract voor het stro is gesloten.

269. De Raad heeft besloten dat de Commissie op uiterlijk 31 oktober 2000 het bedrag van de steun voor vezelvlas en hennep voor het verkoopseizoen 2000/01 zal vaststellen, rekening houdend met een maximaal budget van 88 miljoen EUR en op basis van de teeltaangiften.

377.

3.2.13. Katoen


270. In 2000/01 zou het katoenareaal in de wereld ongeveer 32,6 miljoen ha bedragen en de verwachte productie ongeveer 19,0 miljoen ton, tegenover 32,2 miljoen ha en 18,9 miljoen ton in 1999/2000.

271. Er bestaat geen internationale handel in niet-geëgreneerde katoen. De Gemeenschap voert aanzienlijke hoeveelheden geëgreneerde katoen in omdat haar spinnerijcapaciteit veel groter is dan haar vezelproductie: meer dan 1 miljoen ton in de periode van 1988 tot 1993, 855 000 ton in de periode 1995-1999. De belangrijkste leveranciers zijn de voormalige Sovjet-Unie, de Verenigde Staten en de CFA-zone. De intracommunautaire handel daarentegen is nog altijd gering, maar neemt wel toe.

272. Voor de Europese Unie is katoen een gewas van beperkte betekenis, zowel wat het areaal als het aantal telers betreft. Voor bepaalde gebieden van Griekenland en Spanje, waar de hele katoenteelt geconcentreerd is, is deze teelt echter van grote sociaal-economische betekenis. In de Gemeenschap is een lichte daling van het katoenareaal merkbaar: 538 000 ha in 1999 en 494 000 ha in 2000 (405 000 ha in Griekenland en 89 000 ha in Spanje); de communautaire productie wordt geraamd op 1 570 000 niet-geëgreneerde katoen (1 250 000 ton in Griekenland en 320 000 ton in Spanje) tegenover 1 760 000 ton in 1999. De zelfvoorzieningsgraad van de Europese Unie ligt voor katoenvezels op 40%, bij een verbruik van ongeveer 1,153 miljoen ton voor de periode 1995-1999.

273. In het kader van de communautaire steunregeling geldt een streefprijs (106,30 EUR/100 kg) en wordt een met het verschil tussen deze prijs en de wereldmarktprijs overeenkomend steunbedrag toegekend aan de egreneringsbedrijven die de teler een bepaalde minimumprijs betalen. Als de productie van niet-geëgreneerde katoen hoger is dan de gegarandeerde maximumhoeveelheid (GMH), worden de streefprijs en het steunbedrag verhoudingswijs verlaagd.

274. In elke lidstaat wordt de steun verlaagd in evenredigheid met de overschrijding van de respectieve GMH, die voor Griekenland op 782 000 en voor Spanje op 249 000 ton is vastgesteld. Deze verlaging wordt beperkt als het prijspeil op de wereldmarkt het mogelijk maakt de steunuitgaven te drukken. Voor 2000/01 wordt de voorlopige verlaging van de steunprijs voor Griekenland op 41,9% en voor Spanje op 24,0% geraamd.

378.

3.2.13.1. Hervorming van de steunregeling voor katoen


275. De Commissie heeft op 14 december 1999 een voorstel ingediend tot hervorming van de gemeenschappelijke ordening van de katoenmarkt, met name om de budgettaire gevolgen van de regeling te verminderen en om, evenals voor de gemeenschappelijke regeling inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, milieuvoorwaarden in te voeren (COM(1999) 492). Het Europees Parlement en het Comité van de Regio's hebben nog geen advies uitgebracht.

379.

3.2.14. Zijderupsen


276. De zijderupsenteelt, die wordt beoefend in Griekenland, Italië en, in mindere mate, in Frankrijk en Spanje, is van zeer geringe betekenis zowel vergeleken met de landbouw in de Gemeenschap in zijn geheel als ten opzichte van de zijdeteelt in de wereld. Voor de regio's Thracië, Veneto en de Marken is het echter een niet onbelangrijke activiteit, waarvoor vakkennis vereist is die niet verloren mag gaan.

277. De wereldproductie van ruwe zijde heeft zich in de loop van 1998 gestabiliseerd. Volgens de FAO bedroeg ze 87 000 ton (in de periode van 1995 tot 1997 bedroeg de gemiddelde productie 87 000 ton). Deze teelt is praktisch uitsluitend een Aziatische aangelegenheid (77 000 ton): China (51 000 ton), India (16 000 ton), Korea (4 000 ton) en Japan (3 000 ton) nemen samen meer dan 90% van de wereldproductie voor hun rekening.

278. De zijdenrupsenteelt in de Gemeenschap kan zich slechts met moeite handhaven; de stijgende productiekosten worden niet altijd gecompenseerd door hogere marktprijzen.

279. In 1999 zijn 3 516 dozen eieren voor productie gebruikt, tegenover 2 841 in 1998. Daaruit is 70 500 kg cocons voortgekomen Voor 1999/2000 is de steun gehandhaafd op 133,26 EUR per doos eieren.

380.

3.2.15. Olijfolie


280. De wereldproductie van olijfolie bedraagt gemiddeld 2 200 000 ton, waarvan de Unie 70 tot 80% voor haar rekening neemt ( ongeveer 1 750 000 ton in 1999/2000). Andere belangrijke producenten zijn Tunesië (200 000 ton), Turkije (70 000 ton), Syrië (81 000 ton) en Marokko (40 000 ton). De productie verschilt sterk van jaar tot jaar, maar de wereldmarkt fluctueert parallel met de communautaire markt.

281. Voor 1999/2000 wordt de voor steun in aanmerking komende communautaire productie, met inbegrip van oliën uit afvallen van olijven, op 1 883 500 ton geraamd, tegenover 1 951 000 ton in 1998/99. Volgens de gegevens die de lidstaten met het oog op de vaststelling van het rendement aan olie en olijven voor het verkoopseizoen 1999/2000 hebben verstrekt, zijn er ongeveer 530 miljoen productieve olijfbomen. Bij de olijventeelt zijn ongeveer 2 miljoen bedrijven betrokken.

282. In 1998/99 bedroeg het verbruik van olijfolie in de Gemeenschap bijna 1 700 000 ton (71% van het totale wereldverbruik). Volgens de meest recente ramingen zou het verbruik in 1999/2000 in beperkte mate moeten stijgen. Aan het begin van het verkoopseizoen 1999/2000 bedroegen de interventievoorraden 565 000 ton; aan het eind van het verkoopseizoen bedroegen ze naar schatting 438 500 ton.

283. Griekenland en Spanje zijn doorgaans de belangrijkste olijfolieleveranciers en Italië blijft, hoewel het zelf olijfolie produceert en uitvoert, nog steeds de belangrijkste afnemer van de Gemeenschap. In het verkoopseizoen 1998/99 is 46 000 ton olijfolie ingevoerd. In datzelfde verkoopseizoen bedroeg de export 221 800 ton, waarvan 72 600 ton rechtstreeks is uitgevoerd en 148 200 ton volgens de AV-regeling (Actieve Veredeling). Tijdens het gehele verkoopseizoen 1998/99 is voor de export van olijfolie geen enkele restitutie verleend. De in de GATT-overeenkomst vastgestelde maximumhoeveelheid voor de uitvoer met restitutie bedroeg voor deze periode 160 986 ton (overdracht inbegrepen).

284. Sinds het verkoopseizoen 1998/99 heeft de gemeenschappelijke marktordening voor olijfolie enkele belangrijke wijzigingen ondergaan en is de gegarandeerde maximumhoeveelheid over de producerende lidstaten verdeeld in gegarandeerde nationale hoeveelheden (GNH). Wanneer de productie, eventueel verhoogd met de van het vorige verkoopseizoen overgeboekte hoeveelheid, groter is dan de GNH, wordt de (aan de olijventelers toegekende) productiesteun verhoudingsgewijs verlaagd.

285. De Commissie heeft zich er dan ook toe verbonden om de controle op de oliefabrieken te verscherpen, een objectieve methode voor de berekening van de opbrengsten uit homogene productiegebieden vast te stellen en een kwaliteitsstrategie voor olijfolie uit te stippelen. Ten slotte kunnen producerende lidstaten om maatregelen vragen ter ondersteuning van de productie van tafelolijven.

286. Tegelijk heeft de Commissie de consumptiesteun opgeheven, de interventieregeling door een systeem van particuliere opslag vervangen, de regeling voor kleine producenten afgeschaft en nieuwe aanplant minder aantrekkelijk gemaakt.

287. Al deze maatregelen zijn geldig gedurende drie opeenvolgende verkoopseizoenen, namelijk 1998/99, 1999/2000 en 2000/01. Tijdens deze periode kan de Commissie nauwkeuriger gegevens verzamelen over de sector, in het bijzonder over de productiecapaciteit. Eind 2000 heeft de Commissie een voorstel ingediend om de huidige regeling te verlengen met twee verkoopseizoenen, te rekenen vanaf het verkoopseizoen 2001/02, en om maatregelen in te voeren betreffende de kwaliteit van olijfolie.

381.

3.2.16. Verse groenten en fruit


382.

3.2.16.1. Situatie op wereldvlak


288. De wereldproductie van verse groenten en fruit neemt voortdurend toe. In 1998 bedroeg ze bijna 932 miljoen ton, d.i. 1,6% meer dan in 1997 en 30,3% meer dan de gemiddelde productie over de periode 1989-91 i. Ongeveer 65% van de productie bestaat uit groenten (inclusief meloenen). In 1998 nam de Gemeenschap met een productie van 88 miljoen ton de tweede plaats in op de wereldranglijst van groenten- en fruitproducenten, na China (288 miljoen ton).

289. Voor het verkoopseizoen 1999/2000 i wordt de wereldproductie van citrusvruchten op bijna 98,3 miljoen ton geraamd, d.i. 0,5% minder dan in 1998/99 en 4,8% minder dan in 1997. Met een productie die voor het verkoopseizoen 1999/2000 naar schatting ongeveer 10,2 miljoen ton bedraagt, staat de Gemeenschap op de derde plaats op de wereldranglijst, na Brazilië (24,0 miljoen ton) en de Verenigde Staten (12,6 miljoen ton) en vóór China (10,1 miljoen ton) en Mexico (4,5 miljoen ton).

383.

3.2.16.2. Wereldhandel


290. In de sector verse groenten en fruit verschilt de omvang van het internationale handelsverkeer van product tot product. Voor 1998 bedroeg het internationale handelsverkeer gemiddeld 10% voor peren, 10% voor uien, 8% voor appelen, 8% voor perziken en 4% voor tomaten. Deze percentages zijn berekend op basis van de invoer. In 1998 bedroeg het procentuele aandeel van de communautaire uitvoer in het internationale handelsverkeer 16% voor citroenen, 12% voor sinaasappelen, 7% voor appelen en tomaten en 6% voor peren.

291. De Gemeenschap heeft een handelstekort voor verse groenten en fruit: in 1996 bedroeg de uitvoer slechts 54% van de invoer, in 1997 was dat 70%. In 1998 bedroeg de uitvoer (3,35 miljoen ton) 63% van de totale invoer (5,3 miljoen ton). De uitvoer van fruit (met uizondering van citrusvruchten) bedroeg in 1998 slechts 38% van de uitvoer (67% voor citrusvruchten). Voor groenten daarentegen had de Gemeenschap een uitvoertekort in 1996, en een uitvoeroverschot in 1997 als gevolg van een daling van de invoer met 39% tegenover 1996 en een stijging van de export met 38%. In 1998 nam de uitvoer opnieuw af tegenover 1997 (-9%) en de invoer nam toe (+31%). Deze schommelingen zijn vooral het gevolg van de ontwikkeling van de handel in tomaten.

384.

3.2.16.3. Marktsituatie in de Gemeenschap


292. In het verkoopseizoen 1999/2000 is de productie - en de uit de markt genomen hoeveelheid- van fruit aanzienlijk gestegen in vergelijking met het verkoopseizoen 1998/99.

293. In het verkoopseizoen 1999/2000 is in de Gemeenschap ongeveer 8,6 miljoen ton appelen geproduceerd, d.i. een stijging ten opzichte van de drie vorige verkoopseizoenen. In 1998/99 is 3,7% van de communautaire productie uit de markt genomen, tegenover 4,6% in 1996/97 en 5,4% in 1997/98.

294. In het verkoopseizoen 1999/2000 is in de Gemeenschap ongeveer 2,4 miljoen ton peren geproduceerd, d.i. 6,5% meer dan in 1998/99. In 1998/99 bedroeg de uit de markt genomen hoeveelheid 2,9% van de productie, tegenover 4,1% in 1997/98 en 7,1% in 1996/97.

295. Voor perziken wordt het verkoopseizoen 1999 gekenmerkt door een aanzienlijke stijging van de productie (+32%) ten opzichte van 1998, met name in Griekenland (+105%). De totale productie van perziken bedroeg in 1999 3,4 miljoen ton. De uit de markt genomen hoeveelheid is eveneens gestegen (7,8% van de productie, tegenover 1% in 1998, 3,7% in 1997 en 16,4% in 1996), maar lag nog steeds lager dan het gemiddelde van 19,3% tijdens de periode van 1990/91 tot 1994/95.

296. Net zoals de productie van perziken, is ook de productie van nectarines in 1998 gestegen (+38%), voornamelijk in Griekenland (+74%). De totale productie bedroeg 934 000 ton. De uit de markt genomen hoeveelheid bedroeg 12,7% van de productie, d.i. een stijging tegenover de 5,4% in 1998, maar een daling ten opzichte van het gemiddelde van 21,5% tijdens de periode 1990/91 tot 1994/95.

297. In het verkoopseizoen 1999 is de productie van tafeldruiven (2,2 miljoen ton) stabiel gebleven ten opzichte van de verkoopseizoenen 1996 en 1997. Italië alleen al nam 66% van de communautaire productie voor zijn rekening. Ook nu weer zijn er slechts zeer kleine hoeveelheden uit de markt genomen (minder dan 1% van de productie).

298. De productie van abrikozen is aanzienlijk gestegen tijdens het verkoopseizoen 1999 (+52% ten opzichte van 1998). De uit de markt genomen hoeveelheid is gestegen van 2,4% in 1998 tot 3,8% in 1999.

299. De productie van citrusvruchten is in het verkoopseizoen 1999/2000 met 18% gestegen tot 10,2 miljoen ton, waardoor het peil van 1997/98 bereikt is. Spanje blijft de belangrijkte Europese producent met 56% van de productie in 1999/2000. De productie van sinaasappelen in de Gemeenschap is tot 5,8 miljoen ton gestegen (+22% tegenover het verkoopseizoen 1998/99). Met 1,6 miljoen ton voor 1999/2000 bleef de productie van citroenen rond het gemiddelde van de verkoopseizoenen 1991/92 tot 1998/99. Ook de productie van mandarijnen, clementines en satsuma's is gestegen, met respectievelijk 8%, 21% en 16% ten opzichte van 1997/98.

300. De productie van bloemkool bedroeg voor het verkoopseizoen 1999/2000 2,2 miljoen ton (-2,7% tegenover het verkoopseizoen 1998/99). De uit de markt genomen hoeveelheid is gedaald tot 2,1% van de productie (tegenover 5,1% voor het verkoopseizoen 1998/99, 7,8% voor 1997/98 en 8,8% voor 1996/97).

301. De productie van tomaten is in het verkoopseizoen 1999/2000 toegenomen met 14% ten opzichte van 1998/99. Vooral in Italië is de productie aanzienlijk gestegen (+27%) en bedroeg ze 7,6 miljoen ton; in 1999/2000 nam dit land 45% van de communautaire productie voor zijn rekening, tegenover 40% in 1998/99. De uit de markt genomen hoeveelheid was ook nu weer te verwaarlozen (1,2%) in vergelijking met de productie.

385.

3.2.16.4. Hervorming van de groenten- en fruitsector


302. 2000 is het vierde jaar waarin de in 1996 door de Raad vastgestelde nieuwe gemeenschappelijke markordening (GMO) is toegepast.

303. In het kader van de GMO kunnen door de Gemeenschap onder andere financiële bijdragen worden verleend aan erkende telersverenigingen die een actiefonds oprichten. 1 008 telersverenigingen, die samen bijna 40% van de productie van groenten en fruit in de Gemeenschap voor hun rekening nemen, hebben in 1999 een operationeel programma ingediend. Dit is een aanzienlijke toename ten opzichte van 1998 (845 telersverenigingen) en 1997 (680 telersverenigingen). In 2000 bedroeg het aantal telersverenigingen die een een operationeel programma hebben ingediend 1 120.

304. De communautaire steun voor de actiefondsen die voor 1999 kon worden verleend bedroeg 311 miljoen EUR, tegenover 238 miljoen EUR voor 1998 en 199 miljoen EUR voor 1997. Vanaf 1999 is de financiële bijdrage verhoogd tot 2,5% van de waarde van de door de telersverenigingen op de markt gebrachte productie, tegenover 2,0% in 1997 en 1998.

305. De Raad heeft enkele wijzigingen in de gemeenschappelijke marktordening voor verse en verkwerkte groenten en fruit vastgesteld. Zo is onder andere besloten de procedure voor de vaststelling van de steun voor de actiefondsen van telersverenigingen te vereenvoudigen door te bepalen dat voor de steun één enkele maximumgrens geldt, namelijk 4,1% van de waarde van de door de telersvereniging op de markt gebrachte productie. Voorts is ook een wijziging aangebracht om het beheer van exportrestituties voor verse groenten en fruit te verbeteren.

306. Om te voorkomen dat zich begrotingsmoeilijkheden voordoen doordat te grote hoeveelheden uit de markt worden genomen, heeft de Commissie voor het verkoopseizoen 2000/01 interventiedrempels vastgesteld voor tomaten (360 000 ton), bloemkool (111 7000 ton), appelen (486 900 ton), perziken (238 200 ton), nectarines (83 200 ton), tafeldruiven (160 200 ton), citroenen (87 400 ton), sinaasappelen (390 300 ton), satsuma's (21 100 ton), mandarijnen (20 600 ton) en clementines (132 800 ton).

307. In mei 2000 heeft de Commissie de kaderregeling voor de invoer van knoflook uit China met een jaar verlengd.

386.

3.2.17. Bananen


387.

3.2.17.1. Communautaire productie


308. De productie was in 1999 (729 304 ton) uiteindelijk kleiner dan geraamd (± 800 000 ton) doordat de Canarische Eilanden en Madeira aan het begin van het jaar door stormen geteisterd zijn. Verwacht wordt dat de productie van de Canarische Eilanden en Guadeloupe zich zal herstellen, zodat de totale productie voor 2000 op 805 000 ton geraamd wordt.


BANANENVOORZIENING VAN DE EUROPESE UNIE:

388.

VERSE BANANEN (in tonnen)


>RUIMTE VOOR DE TABEL>

389.

3.2.17.2. Invoer van ACS-bananen


309. In 1999 is 676 638 ton ACS-bananen ingevoerd. In 2000 zou de invoer van ACS-bananen normaliter stijgen.

390.

3.2.17.3. Hervorming van de gemeenschappelijke marktordening voor bananen


310. De nieuwe bepalingen in titel IV 'Regeling voor het handelsverkeer met derde landen ' van Verordening (EEG) nr. 404/93 i van 13 februari 1993 zijn sinds 1 januari 1999 van toepassing, na de in juli 1998 goedgekeurde hervorming. De onderstaande synoptische tabel geeft een overzicht van de belangijkste beheersinstrumenten voor de voorziening van de markt.

311. Ingevolge de uitspraak van het orgaan voor geschillenbeslechting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) van 1997 heeft de Commissie op 10 november 1999 een voorstel ingediend om de huidige invoerregeling voor bananen te wijzigen i. De Commissie is voorstander van een aanpak in twee fasen. Tijdens een overgangsperiode zou een systeem van tariefcontingenten van toepassing zijn met daaraan gekoppeld een tariefpreferentie voor de ACS-landen; aan het eind van deze periode (uiterlijk 1 januari 2006). zou een systeem dat uitsluitend op tarieven is gebaseerd het systeem van tariefcontingenten vervangen.

312. In de mededeling van de Commissie aan de Raad van 5 juli 2000 betreffende het door de Commissie gevoerde overleg met het oog op de oplossing van het bananenconflict i is duidelijk geworden dat de onderhandelingen met de betrokken partijen over het behoud, tijdens de eerste fase, van de tariefcontingenten op basis van de in een referentieperiode ingevoerde hoeveelheden, zijn vastgelopen.

313. Tijdens de vergadering van 10 juli 2000 heeft de Raad Algemene Zaken akte genomen van het rapport van de Commissie en heeft hij haar verzocht de mogelijkheid te onderzoeken om de tariefcontingenten te beheren volgens de formule 'wie het eerst komt, het eerst maalt'. Verder is de Commissie gevraagd om aan de Raad Algemene Zaken verslag uit te brengen over de resultaten van haar bemoeiingen.

314. De Raad Algemene Zaken van 9 oktober was van oordeel dat de mededeling van de Commissie van 4 oktober i een werkbare oplossing biedt voor het geschil in de WTO over de communautaire invoerregeling voor bananen. In dit document wordt in grote lijnen het reeds op 10 november 1999 ingediende voorstel bevestigd. Voorgesteld wordt de toegang tot het A-, het B- en het C-contingent (zie kader hieronder) te beheren aan de hand van een systeem op basis van de formule 'wie het eerst komt, het eerst maalt' (EKEM); het invoerrecht voor het C-contingent zou op maximaal 300 EUR/ton worden vastgesteld; de maximale tariefpreferentie voor de invoer van ACS-bananen zou op 300 EUR/ton worden vastgesteld in plaats van op het oorspronkelijk vastgestelde bedrag van 275 EUR/ton. Het EKEM-systeem, dat verenigbaar is met de WTO-regels, is een geschikt alternatief voor de huidige regeling. De Landbouwraad van 20 december 2000 heeft zijn politiek akkoord gegeven voor de hervorming van de invoerregeling voor bananen op basis van het voorstel van de Commissie van 10 november 1999, zoals gewijzigd overeenkomstig de mededeling van 4 oktober 2000.

315. Voor het jaar 2000 is de invoer van bananen in het kader van de tariefcontingenten en de invoer van traditionele bananen geregeld bij Verordening (EG) nr. 2268/1999 van 27 oktober 1999 i (eerste kwartaal) en bij Verordening (EG) nr. 250/2000 van 1 februari 2000 i (andere kwartalen).

316. Verordening (EG) nr. 2362/98 van 28 oktober 1998 houdende uitvoeringsbepalingen van de regeling voor de invoer van bananen in de Gemeenschap is gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1632/2000 van 25 juli 2000 i. Deze wijziging heeft tot doel de controles op de certificaten te verscherpen om een deugdelijk beheer van de invoerregelingen te waarborgen.

317. Door de convergentie van de prijzen als gevolg van het ontstaan van een interne markt in 1993 zijn de prijzen voor bananen uit de Gemeenschap gedaald. Om dit probleem - een gevolg van de invoering van de GMO- te verhelpen, ontvangen de telersverenigingen steun die het verschil tussen de forfaitaire referentieopbrengst - een in 1991 voor de vier productiegebieden berekend gemiddelde dat wordt verhoogd (+5% voor 1998 en tot 8% vanaf 1999) - en de gemiddelde financiële opbrengst in een bepaald jaar moet compenseren.

318. Voor de in 1999 in de handel gebrachte bananen bedroeg de compenserende steun i 29,69 EUR/100 kg, met een toeslag van 4,99 EUR/100 kg voor bananen uit Portugal, 2,99 EUR/100 kg voor in Martinique geproduceerde bananen en 8,45 EUR/100 kg voor in Guadeloupe geproduceerde bananen. De hoeveelheid in de handel gebrachte bananen bedroeg 729 304 ton. De uitgaven voor compenserende steun in 1999 bedroegen 232 miljoen EUR, tegenover 193 miljoen EUR in 1998.

391.

3.2.18. Verwerkte groenten en fruit


392.

3.2.18.1. Wereldmarkt en communautaire markt


319. Voor de sector verwerkte producten op basis van groenten en fruit zijn nog steeds geen volledige gegevens beschikbaar. Wat de Gemeenschap betreft, hebben deze gegevens vrijwel uitsluitend betrekking op producten waarvoor verwerkingssteun wordt toegekend.

320. De wereldproductie van tomaten voor verwerking bedroeg in het verkoopseizoen 1999/2000 ongeveer 29,6 miljoen ton. De drie belangrijkste producenten zijn de Verenigde Staten (11,6 miljoen ton in 1999/2000 tegen 8,5 miljoen ton in 1998/99), de Gemeenschap (9,1 miljoen ton tegen 8 miljoen ton) en Turkije (1,8 miljoen ton tegen 1,7 miljoen ton).

321. De productiestijging in de Gemeenschap (+1,1 miljoen ton) betreft alle producten: concentraat (+0,7 miljoen ton), tomaten zonder schil (+0,2 miljoen ton) en 'andere producten' (+0,2 miljoen ton). Van de 9,1 miljoen ton in de Gemeenschap verwerkte tomaten die voor verwerkingssteun in aanmerking komt, is echter slechts voor 6,9 miljoen ton communautaire steun verleend. In de afgelopen verkoopseizoenen, behalve in 1997/98, is het quotum van 6,9 miljoen ton overschreden. Voor het verkoopseizoen 2000/01 wordt niet alleen in de Gemeenschap, maar ook in de rest van de wereld een daling van de productie verwacht als gevolg van de daling van de prijzen onder invloed van de toename van de productie in het vorige verkoopseizoen.

322. In het verkoopseizoen 1999/2000 is in de Gemeenschap ongeveer 668 000 ton perziken verwerkt tot perziken op siroop en/of op natuurlijk vruchtensap, tegenover ongeveer 480 000 ton in het vorige verkoopseizoen. Dit is een recordcijfer na de zeer geringe productie van de vorige twee jaar. De Gemeenschap blijft een exporteur van dit product (105 000 ton in 1999).

323. In de Gemeenschap is in 1999/2000 106 000 ton Williams- en Rocha-peren verwerkt tot peren op siroop en/of op natuurlijk vruchtensap, d.i. aanzienlijk minder dan de recordproductie van 162 000 ton in het vorige jaar. Italië is nog steeds de belangrijkste producent in de Gemeenschap (39% van de totale productie), gevolgd door Spanje (34%) en Frankrijk (21%). De Gemeenschap heeft een handelstekort voor dit product: in 1999 was er een uitvoer van 3 500 ton eindproduct tegenover een invoer van 24 000 ton.

393.

3.2.18.2. Belangrijkste ontwikkelingen in wetgeving en beleid (zie 3.2.16.4)


324. De gemeenschappelijke marktordening voor deze sector geldt in principe voor alle verwerkte producten op basis van groenten en fruit. De communautaire steunregeling is echter toegespitst op bepaalde producten:

- steun voor de verwerking van perziken, peren, tomaten, pruimedanten, gedroogde vijgen en ananas,

- interventieaankoop en steun voor de opslag aan het einde van het verkoopseizoen voor krenten en rozijnen en gedroogde vijgen; voor krenten en rozijnen ook steun per hectare,

- in opdracht van de Raad, in het kader van het landbouwprijzenpakket 1999/2000, is het quotum voor tomatenconcentraat van Portugal voor het verkoopseizoen 2000/01 met 29 561 ton verhoogd,

- specifieke maatregelen om de kwaliteit en de afzet van frambozen en asperges voor verwerking en van krenten en rozijnen te verbeteren.

325. Voor verwerkte citrusvruchten heeft de Raad voor het verkoopseizoen 1999/2000 Verordening (EG) nr. 2202/96 gewijzigd, waardoor overschrijding van de verwerkingsdrempel niet langer voor het lopende verkoopseizoen, maar pas voor het volgende verkoopseizoen gevolgen heeft.

326. Voor het verkoopseizoen 2000/01 zijn de aan de teler te betalen minimumprijzen voor tomaten gehandhaafd. De minimumprijzen voor perziken, peren en vijgen zijn niet veranderd. De verwerkingssteun is verlaagd met 32,2% voor conserven van perziken op siroop en/of op natuurlijk vruchtensap, met 4,5% voor Williams- en Rocha-peren op siroop en/of op natuurlijk vruchtensap, met 14,5% voor pruimedanten en met 2,8% voor vijgen. Deze aanpassingen sluiten aan bij de stijging in euro van de prijzen van de basisproducten in derde landen.

327. Voor krenten en rozijnen en voor gedroogde vijgen zijn voor de toekenning van Gemeenschapssteun en voor de opslagregeling nieuwe bepalingen vastgesteld, die met ingang van het verkoopseizoen 1999/2000 van toepassing waren.

328. Voor krenten en rozijnen is de basissteun per hectare op 2 785 EUR gehandhaafd. Deze steun wordt alleen toegekend voor areaal met gespecialiseerde teelt dat voldoet aan bepaalde opbrengstcriteria.

329. De invoermaatregelen omvatten met name het volgende:

- van invoerrechten vrijgestelde contingenten voor paddestoelen;

- de in 1997 ingestelde regeling inzake minimumprijzen bij invoer van bepaalde soorten rood kleinfruit uit Bulgarije, Hongarije, Polen, Roemenië, Slowakije en Tsjechië wordt voortgezet. In deze regeling is bepaald dat de minimale invoerprijzen permanent van toepassing zijn en niet langer worden vastgesteld bij een ad-hocbesluit van de Commissie. De regeling is uitgebreid tot de drie Baltische staten. De invoerprijzen lagen boven de vastgestelde minimumprijzen.

330. Overeenkomstig de WTO-Landbouwovereenkomst is de regeling inzake minimumprijzen bij invoer van krenten en rozijnen en bepaalde verwerkte producten op basis van kersen op 1 januari 2000 afgeschaft.

331. De Commissie heeft voorgesteld de verordening waarbij de gemeenschappelijke marktordening voor verwerkte groenten en fruit is ingesteld, te wijzigen. De wijziging houdt in dat de meest doeltreffende onderdelen van de bestaande regeling voor perziken, peren en citrusvruchten overgenomen worden in de huidige regeling voor verwerkte tomaten (met name vervanging van de quota door drempels, onderverdeeld in nationale drempels en uitgedrukt in basisproduct; rechtstreekse betaling van de steun aan de telersverenigingen en definitieve vaststelling van die steun door de Raad).

332. Bovendien wordt de regeling voor perziken, peren en citrusvruchten in overeenstemming gebracht met de voorgestelde nieuwe regeling voor tomaten.

394.

3.2.19. Wijn


333. De Raad van de Europese Unie heeft bij Verordening (EG) nr. 1493/99 van 17 mei 1999 i een nieuwe gemeenschappelijke marktordening voor de wijnbouwsector goedgekeurd. Overeenkomstig deze verordening heeft de Commissie dit jaar de volgende verordeningen vastgesteld:

- Verordening (EG) nr. 1227/2000 i betreffende het productiepotentieel (verbod op nieuwe aanplant van wijnstokken, regeling voor aanplantrechten en herbeplantingsrechten, premies voor stopzetting van de wijnbouw, steun voor de omschakeling en de herstructurering van wijngaarden);

- op 25 juli 2000 heeft de Commissie Beschikking 2000/503/EG i goedgekeurd en voor de acht producerende lidstaten de financiële toewijzingen vastgesteld voor de herstructurering en de omschakeling van wijngaarden voor het wijnoogstjaar 2000/01; in totaal is 379,73 miljoen EUR toegekend voor 53 986 ha. Het gaat om een maximumbedrag en die niet kunnen worden overgeboekt naar volgende wijnoogstjaren.;

- Verordening (EG) nr. 1607/2000 i inzake de regels voor in bepaalde gebieden voortgebrachte kwaliteitswijn (VQPRD);

- Verordening (EG) nr. 1622/2000 i tot instelling van een communautaire regeling inzake oenologische procédés en behandelingen en analysemethoden;

- Verordening (EG) nr. 1623/2000 i betreffende de marktmechanismen (opslagsteun, distillatiemaatregelen, steun voor het gebruik van druivenmost, afzet van alcohol uit wijnbouwproducten). Voortaan mag alcohol uit wijnbouwproducten ook worden afgezet als motorbrandstof in de Gemeenschap.

334. Voorts hebben de diensten van de Commissie ontwerp-verordeningen vastgesteld inzake de aanduiding en aanbiedingsvorm, de controle in de sector en betrekkingen met derde landen. Deze ontwerpen worden momenteel besproken in het Comité van Beheer voor wijn en zullen normaliter voor december 2000 goedgekeurd worden.

335. De ontwikkeling van de wijnproductie in de Gemeenschap (met uitzondering dus van niet voor de wijnbereiding gebruikte most) is als volgt:

- voor het wijnoogstjaar 1998/99: 162,562 miljoen hectoliter,

- voor het wijnoogstjaar1999/2000: 175,683 miljoen hectoliter,

- voor het wijnoogstjaar 2000/01 (raming): 163,000 miljoen hectoliter.

336. Verwacht wordt dat in het lopende wijnoogstjaar 2000/01 in totaal 171,8 miljoen hectoliter wijn geproduceerd zal worden. Om vergelijkbaar te zijn met de vorige twee wijnoogstjaren moet dit cijfer met naar schatting 8,8 miljoen hl niet voor de wijnbereiding gebruikt product verminderd worden, zodat de verwachte voor de wijnbereiding gebruikte productie 163 miljoen hl bedraagt. De daling van de totale productie wordt geraamd op -8,6% voor Frankrijk (57,5 miljoen hl, tegenover 63 miljoen hl), op -9,3% voor Italië (52,6 miljoen hl, tegenover 58,1 miljoen hl), op -24,6% voor Oostenrijk (2,2 miljoen hl, tegenover 2,9 miljoen hl) en op -25,6% voor Portugal (5,8 miljoen hl, tegenover 7,8 miljoen hl).

337. Voor Griekenland en Spanje wordt een even grote productie verwacht als in het wijnoogstjaar 1999/2000 (respectievelijk 3,680 miljoen hl en 32,902 miljoen hl).

338. Volgens de meest recente cijfers van het O.I.V. (Office international de la Vigne et du Vin) bedroeg de communautaire wijnproductie in het wijnoogstjaar 1998/99 162,562 miljoen hl, d.i. ongeveer 62,8% van de wereldproductie (258,776 miljoen hl).

339. Hoewel de Europese Unie in 1999 minder wijn heeft uitgevoerd dan in 1998 (11,552 miljoen hl, tegenover 12,9 miljoen), blijft ze de grootste exporteur ter wereld. De belangrijkste traditionele afnemers van in de Gemeenschap geproduceerde wijn in 1999 waren de Verenigde Staten met 3,070 miljoen hl, Zwitserland met 1,616 miljoen hl, Japan met 1,162 miljoen hl (tegenover 1,975 miljoen hl in 1998) en Canada met 1,098 miljoen hl.

340. De invoer uit derde landen is eveneens toegenomen en bedroeg in 1999 6,327 miljoen hl, d.i. 8% meer dan in 1998.

341. In 1999 is hoofdzakelijk wijn ingevoerd uit Australië (1,368 miljoen hl), Chili (912 564 hl), de Verenigde Staten (912 251 hl), Zuid-Afrika (794 901 hl) en Bulgarije (508 463 hl). De uitvoer uit Australië en Chili was veel groter dan in 1998.

342. Het intracommunautaire handelsverkeer, berekend op basis van de invoer, is tussen 1998 en 1999 in volume stabiel gebleven (± 34 miljoen hl).

343. In het wijnoogstjaar 1998/99 bedroeg het wijnverbruik in de Gemeenschap 34,6 liter/hoofd, tegenover 34,05 liter/hoofd in 1996/97 en 34,7 liter/hoofd in 1996/97.

344. De voorraden aan het einde van het wijnoogstjaar 1999/2000 bedroegen in totaal 135 miljoen hl, tegenover 125 miljoen hl aan het einde van het wijnoogstjaar 1998/99.

345. Overeenkomstig artikel 38 van Verordening (EEG) nr. 822/87 van de Raad is in het wijnoogstjaar 1998/99 preventieve distillatie toegepast, namelijk voor een totaal van 9,45 miljoen hl. In het voorbije wijnoogstjaar 1999/2000 is deze distillatie toegepast voor 12 miljoen hl; verwacht wordt dat ze in 2000/01 ongeveer 10 miljoen hl zal bedragen.

346. Op 1 september 1998 was het wijbouwareaal 3,286 miljoen ha groot. De opbrengst in het wijnoogstjaar 1998/99 (48 hl/ha) was lager dan die in de twee vorige wijnoogstjaren, respectievelijk 50,8 hl/ha in 1996/97 en 51,5 hl/ha in 1997/98.

395.

3.2.20. Tabak


396.

3.2.20.1. Marktontwikkelingen


347. In 1999 bedroeg de wereldproductie van tabak 6,842 miljoen ton, d.i. een lichte stijging (+2,5%) tegenover 1998. China blijft met 2,380 miljoen ton nog steeds de grootste tabaksproducent ter wereld en neemt 34,8% van de wereldproductie voor zijn rekening (tegenover 37,8% in 1998). India heeft de Verenigde Staten van de tweede plaats van de wereldranglijst verdrongen, Brazilië neemt de vierde plaats in. De Europese Unie staat met 5% van de wereldproductie op de vijfde plaats. In 1999 bereikte de productie van de EU 345 225 ton bladtabak i, d.i. 0,9% meer dan in 1998.

348. Op de markten van Malawi en Zimbabwe zijn de tabaksprijzen licht gedaald. De prijsontwikkeling op deze markten geeft een goede indicatie van de ontwikkeling van de prijzen op de wereldmarkt, met name voor flue-cured en light air-cured. Op de Europese markten zijn de prijzen gedaald, met name voor oriënttabak. Op de wereldmarkt is er momenteel een aanzienlijk overschot aan bladtabak dat geleidelijk is ontstaan tussen 1998 en 2000. De vraag naar bladtabak is verder gedaald als gevolg van een daling van de sigarettenproductie met 2% tussen 1998 en 1999.

349. Het internationale handelsverkeer is nagenoeg stabiel gebleven; in 1999 heeft de EU 172 134 ton tabak uitgevoerd naar de rest van de wereld, tegenover 178 674 ton in 1998. Het betrof voornamelijk export van oriënttabak die vanwege zijn aroma sterk gewild is. De tabaksinvoer bedroeg in 1999 528 734 ton (541 200 ton in 1998).

350. Voor de communautaire productie zijn er productiequota ingesteld. Bij de hervorming van de tabakssector in 1998, die sinds het begin van het verkoopseizoen 1999 van toepassing is, is deze regeling gehandhaafd. Bij deze laatste hervorming van de gemeenschappelijke marktordening heeft de Raad de totale garantiedrempels voor de oogsten 1999, 2000 en 2001 vastgesteld op respectievelijk 348 568 ton, 347 475 ton en 347 055 ton.

397.

3.2.20.2. Belangrijkste ontwikkelingen in wetgeving en beleid


351. De hervorming van de gemeenschappelijke martordening voor tabak i waartoe eind 1998 is besloten, is met ingang van de oogst 1999 van toepassing. De Raad heeft de premies en de garantiedrempels voor de oogsten 1999,2000 en 2001 vastgesteld. Met de hervorming worden meerdere doelen beoogd.

352. Om de productie van kwaliteitstabak te bevorderen, is een nieuw systeem van premiedifferentiëring ingevoerd. Na een aanloopperiode van drie jaar zal dit systeem vanaf 2002 volledig operationeel zijn. Het principe is dat een variabel gedeelte van de beschikbare premie (30 tot 45%) aan de producenten wordt toegekend op basis van de marktprijs die als kwaltiteitsbepalende factor beschouwd wordt. De premie wordt gedifferentieerd per partij en per soort binnen elke producentengroepering.

353. Om de milieubescherming te bevorderen en bij te dragen tot het onderzoek met het oog op de productie van tabak die zo weinig mogelijk schade toebrengt aan de volksgezondheid, is de reeds bestaande inhouding op de premie, die bestemd is voor de financiering van het Fonds voor onderzoek en voorlichting inzake tabak, verdubbeld. De Commissie heeft de uitvoeringsbepalingen terzake vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1648/2000 van 25 juli 2000 i.

354. Er is een systeem voor het opkopen van quota ingevoerd om betere omschakelingsmogelijkheden te bieden aan producenten die de sector verlaten. Producenten wier quota voor een bepaalde oogst opgekocht zijn, hebben vanaf 1999 bij de betaling van de premie voor de drie volgende oogstjaren recht op een bedrag dat verschilt naar gelang van de soortengroep. Deze regeling geldt niet voor de gevoelige productiegebieden en voor soorten van hoge kwaliteit die de Commissie voor 1999 en 2000 bij respectievelijk Verordening (EG) nr. 1823/1999 i en Verordening (EG) nr. 1534/2000 i heeft vastgesteld.

355. Om dezelfde reden en om het beheer van de productiequota enigermate flexibel te maken, moeten de lidstaten voor iedere oogst een nationale productiequotareserve per soortengroep opstellen. Deze reserve moet verdeeld worden op basis van door de lidstaten vastgestelde objectieve criteria, om de herstructurering van de landbouwbedrijven te bevorderen.

356. Voorts wordt met de hervorming ook beoogd het administratieve beheer van de regeling te vereenvoudigen en de controles doeltreffender te maken.

357. Als gevolg van deze nieuwe wetgeving, die sinds de oogst van 1999 van toepassing is, moesten er nog in 1999 en in 2000 enkele kleine aanpassingen en wijzigingen uitgevoerd worden, voornamelijk inzake het beheer en de wijze van betaling van de aan de telersverenigingen toe te kennen specifieke steun, inzake de bepalingen voor de overdracht en de afstand van productiequota en inzake het gebruik van de nationale reserve.

398.

3.2.21. Zaaizaad


399.

3.2.21.1. Marktontwikkeling


358. In 1999 was het totale areaal voor de teelt van zaaizaad dat voor communautaire steun in aanmerking komt i, 439 512 ha groot. Het totale areaal van alle lidstaten tezamen is met ongeveer 1% gedaald tegenover het vorige jaar.

359. Het areaal voor de teelt van zaaizaad van voedergewassen en zaaizaad van voederleguminosen bedroeg respectievelijk 187 981 ha en 175 267 ha. In vergelijking met 1998 was er voor alle lidstaten tezamen een daling van het areaal voor de teelt van zaaizaad van voedergewassen met ongeveer 9% en een toename van datvoor de teelt van zaaizaad van voederleguminosen met ongeveer 6%.

360. Het totale zaairijstareaal was 20 351 ha groot, ongeveer 5% groter dan in 1998. Voornamelijk voor Indica-rijst was er een lichte stijging (6 407 ha, d.i. 44% meer dan in 1998); het Japonica-areaal daarentegen is kleiner geworden (12 035 ha, d.i. 2,5% minder dan in 1998).

361. Het areaal voor de teelt van zaaizaad van vezelvlas en zaaizaad van olievlas bedroeg respectievelijk 24 972 ha en 25 612 ha. Voor alle lidstaten tezamen betekent dit een daling met ongeveer 7% voor vezelvlas en een stijging met 5% voor olievlaszaad tegenover 1998.

362. Het areaal voor de productie van zaaizaad van maïshybriden besloeg 47 967 ha, d.i. voor alle lidstaten tezamen een daling met ongeveer 15% tegenover 1998.

363. Wat zaaizaad betreft van de soorten die onder de gemeenschappelijke marktordening vallen, heeft de Unie, niettegenstaande een sterke stijging van de export (+60%), ook in het verkoopseizoen 1998/99 weer meer ingevoerd uit (70 287 ton) dan uitgevoerd naar derde landen (37 729 ton). Er is 62 831 ton zaaizaad van maïshybriden ingevoerd, waarvan 57 687 ton zaaizaad (ongeveer 92% van het totaal) van enkelvoudige hybriden.

400.

3.2.21.2. Belangrijkste ontwikkelingen in wetgeving en beleid


364. Wat zaaizaad van 'Cannabis sativa L.' betreft is Verordening (EG) nr. 1529/2000 i tot vaststelling van de lijst van de verschillende voor steun in aanmerking komende rassen in de zin van de gemeenschappelijke marktordening voor zaaizaad, goedgekeurd. Ter wille van de uniformiteit met de steunregeling van de gemeenschappelijke marktordening voor vlas en hennep, is deze lijst opgenomen in Verordening (EEG) nr. 1164/89 houdende uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de steun voor vezelvlas en hennep i.

365. Voor raaigras rechtvaardigen de prijzen op de markten buiten de Gemeenschap niet langer het onderscheid tussen de drie rassengroepen. Bijgevolg zal na een overgangsperiode waarin de steun voor de drie groepen geleidelijk wordt gelijkgetrokken, één enkel steunbedrag vastgesteld worden vanaf het verkoopseizoen 2002/03.

366. Bij beschikking van de Commissie van 11 februari 2000 inzake de Finse steun in de sector zaaizaad, is de steun goedgekeurd die Finland voor de productie van gecertifieerd zaaizaad van de rassen van rode klaver (Trifolium pratense L.), timothee (Phleum pratense L.), beemdlangbloem (Festuca pratensis huds.), kropaar (Dactilis glomerata L.) en Engels raaigras (Lolium perenne L.) vanaf 1 januari 1996 tot 1998 verleend heeft en de steun die het land voor het jaar 1999 heeft vastgesteld.

401.

3.2.22. Hop


402.

3.2.22.1. Wereldmarkt


367. In 1999 besloeg het hopareaal in de wereld ongeveer 58 000 ha, waarvan bijna 52 000 ha lag in landen die lid zijn van het IHCG (Internationaal Comité voor de hopteelt) en in de producerende lidstaten van de Europese Unie. China is ook een belangrijke hopproducent, maar voor dit land zijn er geen exacte cijfers voorhanden.

368. In de IHCG-landen en de Europese Unie is het hopareaal in 1999 ongeveer 1 900 ha kleiner geworden (-4%). In Duitsland is het areaal met + 1 400 ha verminderd, in de Verenigde Staten met + 900 ha, in het Verenigd Koninkrijk met + 230 ha en in Slovenië met + 200 ha. In Australië, Rusland, Tsjechië en Polen daarentegen is het hopareaal groter geworden.

369. Met ongeveer 1 875 000 Ztr kwam de wereldoogst in 1999 1% lager uit dan in 1998. De kwaliteit van de productie was beter, met een alfazuurgehalte van 7,80% en een alfazuurproductie van 7 310 ton (7 026 ton in 1998). De opbrengst lag 3,18% hoger dan die van de oogst van 1998 en 18% hoger dan het gemiddelde over de laatste twintig jaar.

370. De wereldproductie van bier in 2000 wordt op 1 337 miljoen hectoliter geraamd. Om één liter bier te hoppen in brouwerijen is 5,5 g alfazuur nodig. Bijgevolg moet er in totaal ongeveer 7 354 ton alfazuur geproduceerd worden; bij de oogst van 1999 is dus 44 ton alfazuur te weinig geproduceerd om in de behoeften te voorzien.

371. Voorts lijkt het erop dat de brouwerijen voldoende alfazuur in voorraad hebben om nog enkele maanden te blijven produceren. Door de tendens om minder bittere bieren te produceren en de voortdurende technologische vooruitgang is er tegenwoordig ook minder alfazuur nodig dan vroeger.

403.

3.2.22.2. Communautaire markt


372. In de Unie wordt hop geteeld in acht lidstaten (België, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Ierland, Oostenrijk, Portugal en het Verenigd Koninkrijk). Duitsland neemt 80% van het hopareaal in de Gemeenschap voor zijn rekening, namelijk 22 686 hectare in 1999. In vergelijking met de oogst van 1998 is het areaal met + 1 700 hectare (-7%) verkleind.

373. Met 692 409 Ztr is er in 1999 beduidend minder geoogst dan in 1998 (-8%). De gemiddelde opbrengst per hectare daarentegen bleef nagenoeg gelijk, namelijk 1,53 ton/ha of 30,6 Ztr/ha. De geproduceerde hop was van goede kwaliteit en het alfazuurgehalte in de Gemeenschap bedroeg gemiddeld 7,38% voor alle rassengroepen samen, hetgeen overeenkomt met 2 554 ton alfazuur - 113 kg/ha - voor de bierproductie in 2000.

374. Over het geheel genomen bedroeg de gemiddelde prijs voor op contractbasis verkochte hop 191 EUR/Ztr, d.i. 6 EUR/Ztr minder dan in 1998. De gemiddelde prijs voor op de spotmarkt verkochte hop is sterk gestegen (van 92 EUR/Ztr in 1998 tot 156 EUR/Ztr in 1999).

375. In het kader van de gemeenschappelijke marktordening voor hop wordt aan de hoptelers steun toegekend om hun een behoorlijk inkomen te garanderen. De Raad heeft deze steun, die vanaf de oogst van 1996 voor een periode van vijf jaar wordt toegekend, voor alle rassen samen vastgesteld op 480 EUR/ha. Eenzelfde steunbedrag wordt toegekend voor tijdelijk uit productie genomen of gerooide oppervlakten; het betrof in 1999 een oppervlakte van in het totaal 1 546 hectare, waarvan 1 174 hectare in Duitsland.

376. Voor 2000 wordt in de Gemeenschap een geringere productie dan voor vorig jaar verwacht.

404.

3.2.22.3. Belangrijkste ontwikkelingen in beleid en wetgeving


377. Op 14 december 2000 heeft de Europese Commissie haar goedkeuring gehecht aan een voorstel om de in de huidige marktordening voor hop vastgelegde productiesteunregeling met twee jaar te verlengen. Vanwege het succes waarmee de bestaande regeling ervoor heeft kunnen zorgen dat de productie wordt aangepast aan de vraag, is in het voorstel bepaald dat het huidige steunpercentage voor hopproducenten van 480 EUR/ha wordt gehandhaafd. De Commissie stelt ook voor de gehele hopregeling te analyseren en daarvan vóór 31 december 2002 verslag uit te brengen. De doeltreffendheid van de speciale tijdelijke maatregelen die in het kader van de hopregeling van toepassing zijn, namelijk het tijdelijk uit productie nemen of het definitief rooien van hoppercelen, zal in het kader van deze analyse ook aan de orde komen, daar deze maatregelen in 2002 zouden moeten worden stopgezet. Verder zal de analyse ingaan op het potentiële effect van de uitbreiding van de Europese Unie voor deze sector, aangezien verscheidene kandidaat-lidstaten grote hopproducenten zijn. Het voorstel zal naar verwachting spoedig worden goedgekeurd door de Raad van Ministers en treedt op 1 januari 2001 in werking.

405.

3.2.23. Levende planten en producten van de bloementeelt


378. Deze sector wordt gekenmerkt door een grote verscheidenheid aan producten die onder de gemeenschappelijke marktordening vallen: bloembollen en -knollen, levende planten (zowel siergewassen als boomkwekerijproducten), snijbloemen en snijgroen. In het kader van de gemeenschappelijke marktordening gelden kwaliteitsnormen en douanerechten, maar zijn er, afgezien van eventuele vrijwaringsmaatregelen, geen specifieke beschermingsmaatregelen bij de invoer. Voorts heeft de Raad in 1996 een afzetbevorderingsprogramma met een looptijd van drie jaar (1997-1999) goedgekeurd. De financiële bijdrage van de Gemeenschap bedraagt 15 miljoen EUR per jaar en geldt voor maximaal 60% van de reële kosten van de maatregelen die door voor de activiteiten in deze sector representatief geachte groeperingen worden uitgevoerd om binnen de Unie het verbruik van producten uit de Gemeenschap te stimuleren.

379. In de laatste jaren zijn zowel de productie als de handel aanzienlijk toegenomen. In 1999 had de productie in de Gemeenschap een waarde van 13,5 miljard EUR.

380. Het totale sierteeltareaal is ongeveer 115 000 hectare groot. Nederland is de grootste producent.

381. De totale invoer in de Gemeenschap uit derde landen bedraagt in waarde ongeveer 7% van de productie van de Europese Unie. In 1999 bedroeg de invoer 353 000 ton (voor een waarde van 1 015 miljoen EUR), hetgeen een toename met ongeveer 97% betekent in vergelijking met 1990. Ongeveer de helft van de invoer bestond uit verse snijbloemen, waarvoor de Unie de belangrijkste afzetmarkt in de wereld is. Er dient te worden opgemerkt dat de meerderheid van die bloemen (ongeveer 80%) vrij van douanerechten kan worden ingevoerd in het kader van met derde landen gesloten overeenkomsten, zoals het met bepaalde landen van Midden- en Zuid-Amerika overeengekomen stelsel van algemene tariefpreferenties, of de met de ACS-landen in het kader van de Overeenkomst van Lomé afgesproken regelingen.

382. Voor sommige snijbloemen (rozen en anjers) wordt aan vijf landen aan de Middellandse Zee (Cyprus, de westelijke Jordaanoever en de Gazastrook, Israël, Jordanië en Marokko) vrijstelling van douanerechten verleend voor bepaalde contingenten en op voorwaarde dat een minimale invoerprijs in acht wordt genomen.

383. Kenia is inmiddels de belangrijkste snijbloemenleverancier van de Unie geworden (35 700 ton), gevolgd door Israël (33 700 ton) en Colombia (26 700 ton).

384. Tot de top 10 van de belangrijkste leveranciers van de Unie behoren, voor de sector als geheel, voorts volgende landen: Costa Rica en de Verenigde Staten, die de belangrijkste leveranciers van snijgroen zijn, maar ook Ecuador en Zimbabwe, wier uitvoer naar de EU in 1999 aanzienlijk is toegenomen (met respectievelijk +22% en +17% tegenover 1998). Polen heeft 20% meer levende planten en boomkwekerijproducten uitgevoerd naar de EU.

385. De invoerprijzen van verse snijbloemen zijn met 9% gedaald ten opzichte van 1998, d.i. een sterkere daling dan tijdens de periode 1995-98. Bijgevolg is de concurrentie met de communautaire productie groter geworden.

386. De totale uitvoer van de Gemeenschap naar derde landen bedroeg in 1999 ongeveer 362 000 ton en had een waarde van 1 186 miljoen EUR, d.i. 10% meer dan in 1998. De uivoer betrof voornamelijk, in volgorde van belangrijkheid: levende planten en boomkwekerijproducten, verse snijbloemen, bloembollen en snijgroen. De uitvoer van snijbloemen is in 1999 met 17% toegenomen en had een waarde van 371 miljoen EUR, tegenover 310 miljoen EUR in de periode 1995-1998.

387. Voor de sector als geheel gaf de handelsbalans voor 1999 een batig saldo te zien, zowel financieel (+170 miljoen EUR) als kwantitatief (9 400 ton). Deze ontwikkeling komt voor rekening van twee deelsectoren, namelijk bloembollen en levende planten, waarvoor het exportoverschot respectievelijk 278 miljoen EUR en 219 miljoen EUR bedroeg.

406.

3.3. Diervoeders


388. Grote hoeveelheden landbouwproducten worden als diervoeder gebruikt: veel van de in de Gemeenschap geproduceerde granen en oliehoudende gewassen en vrijwel al het gras en de op akkerland geteelde voedergewassen wordt als voeding voor de veestapel gebruikt. In totaal wordt driekwart van de oppervlakte cultuurgrond in de Gemeenschap voor de productie van diervoeder gebruikt. Bovendien maken de voederkosten ongeveer 65% uit van de totale productiekosten voor varkensvlees en pluimveevlees.

389. In 1999/2000 is de totale vraag i slechts in geringe mate gestegen, hoofdzakelijk als gevolg van de stagnatie van de vraag in de varkens- en de pluimveesector. Het totale aanbod i bestaat voor ongeveer de helft uit voer dat doorgaans niet wordt verhandeld. (gras, hooi, kuilvoer) en dat hoofdzakelijk voor herkauwers bestemd is. Voor de andere helft, namelijk het voeder dat voor alle dieren kan worden gebruikt en dat wel op de markt wordt gebracht (granen, graanvervangende producten, schroot enz.) is de concurrentie wat prijzen en voederwaarde betreft veel groter.

390. In 1999/2000 wordt het totale dierlijk verbruik van de belangrijkste verhandelbare producten in de Europese Unie i op 204,5 miljoen ton geschat, d.i. 0,7 miljoen ton meer dan in 1998/99. Dit cijfer is als volgt opgebouwd:

- enerzijds is naar schatting 150,5 miljoen ton in de Unie geproduceerde producten (voornamelijk granen en eiwithoudende gewassen) verbruikt, d.i. 1,1 miljoen ton minder dan in het vorige verkoopseizoen;

- anderzijds bedroeg de netto-invoer naar schatting 54,0 miljoen ton, d.i. ongeveer 1,8 miljoen ton meer dan in het vorige verkoopseizoen, als gevolg van het herstel van de invoer van citruspellets en maniok.

391. Wat de graanvervangende producten betreft waarvoor invoercontingenten gelden, is over het geheel genomen de benutting van de invoercontingenten voor maniok gestegen: het percentage voor Thaïse maniok is toegenomen van 52% in 1998 tot 73%, dat voor maniok uit andere landen bedroeg gemiddeld 3%. In 1999 bedroeg de benutting van het contingent voor zoete aardappelen uit China nog altijd 0%.

392. De industriële productie van mengvoeders in de Europese Unie i wordt voor 1999 op 121,3 miljoen ton geraamd, d.i. 0,8 miljoen ton meer dan in 1998; achter deze totaalcijfers gaan evenwel verschillen tussen de sectoren van dierlijke productie schuil: toename van de productie van mengvoeder voor runderen (melkvee en slachtvee) en lichte daling van de productie van voeder voor de varkens- en pluimveesector.

407.

Industriële productie van mengvoeders in de EU per diersoort


(in miljoen ton)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

393. Binnen de EU is in Spanje en Ierland de totale mengvoederproductie in 1999 het sterkst gestegen, in Frankrijk, Denemarken en Italië is ze het sterkst gedaald.

394. Binnen de EU werd ook in 1999 weer ongeveer 50 miljoen ton graan in mengvoeders verwerkt i.

395. De belangrijkste factoren die bepalend zijn voor de samenstelling van het voer zijn nog altijd de grondstofprijzen, de relatieve ontwikkeling daarvan en het aandeel van de verschillende diersoorten in de vraag. In 2000/01 kan het totale dierlijk verbruik van graan alleen dan op hetzelfde peil blijven als de vraag voor de verschillende diersoorten en de prijzen voor ingevoerde producten zich niet in ongunstige zin ontwikkelen. Met de tenuitvoerlegging van Agenda 2000 zal het gebruik van graan voor vervoedering toenemen, aangezien graan een betere concurrentiepositie zal krijgen ten opzichte van de vervangingsproducten.


408.

BALANS VAN HET DIERLIJK VERBRUIK VAN DE BELANGRIJKSTE COMMERCIELE PRODUCTEN (raming EU-15)


x 1 mln ton

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Opmerkingen : r = raming; T = Tarief sinds 1.7.1995; G = geconsolideerd in het kader van WTO; % = invoerrecht op 1.7.1995; 0 = vrij van rechten.


409.

3.4. Dierlijke productie


410.

3.4.1. Melk en zuivelproducten


411.

3.4.1.1. Wereldmarkt


396. Volgens de eerste ramingen zal de wereldproductie van melk (met inbegrip van melk van buffelkoeien, schapenmelk en geitenmelk) in 2000 met slechts 0,5% of 2,5 miljoen ton toenemen en in totaal 565 miljoen ton bedragen. Deze stijging zou hoofdzakelijk zijn toe te schrijven aan de gestegen productie van koemelk, in tegenstelling tot de voorgaande jaren, toen de productie van koemelk ongeveer op hetzelfde peil bleef, ondanks de productiestijging in Oceanië. Dit hield verband met de daling van de productie in Rusland en in andere landen van Oost-Europa.

397. In Azië is de groei van de Indiaase melkproductie, waarvan meer dan de helft uit buffelmelk bestaat, in bepaalde gebieden afgeremd. In 2000 zou India meer dan 79 miljoen ton produceren en daarmee op de Europese Unie na de grootste producent ter wereld zijn, vóór de Verenigde Staten. De groei van de binnenlandse vraag in India bevordert de productiestijging. Het verbruik per inwoner bedraagt echter slechts 82 kg per jaar, dat is minder dan een kwart van het verbruik in de westerse landen. Pakistan, een andere grote producent in de regio en vijfde in de wereld, zal in 2000 meer dan 24 miljoen ton produceren, d.i. een stijging van 1 miljoen ton per jaar sedert 1994.

398. In Latijns-Amerika zal in de meeste landen de melkproductie in het lopende jaar toenemen. In 1999 bedroeg de productie in dit deel van de wereld meer dan 59 miljoen ton. Voor 2000 wordt een toename tot meer dan 60 miljoen ton verwacht. Brazilië is zowel de grootste melkproducent van de regio (en zesde in de wereld) als de grootste importeur van de Mercosurelanden. De Braziliaanse productie zal in 2000 23,8 miljoen ton bedragen, maar het land zal voor zijn verbruik ook grote hoeveelheden zuivelproducten uit Argentinië en Uruguay moeten invoeren.

399. Over het geheel genomen zou in 2000 de zuivelproductie in Oost-Europa op het peil van 1999 blijven (83,3 miljoen ton), maar met verschillen van land tot land. Op het grondgebied van de voormalige Sovjet-Unie is de sinds het uiteenvallen van de USSR waargenomen productiedaling in 1999 afgenomen; waarschijnlijk zal de productie vanaf nu langzaam toenemen. In Oost-Europa daarentegen (Polen, Roemenië, Tsjechië enz.) wordt verwacht dat de productiestijging in 2000 even groot zal zijn als in 1997 en 1998. De veevoedervoorziening blijft echter beperkt en de veestapel krimpt bijgevolg verder in. Als gevolg van de roebelcrisis in 1998 blijft de importvraag in Rusland erg klein: in 1998 en 1999 heeft het twee keer minder ingevoerd dan in 1997. Aangezien Rusland de belangrijkste afnemer van boter is, blijft de stemming op de botermarkt gedrukt met erg lage prijzen (ongeveer 1 100 USD per ton). Door de stijgende consumptieprijzen blijft de Russische binnenlandse vraag zwak. Daar komt nog bij dat de consumenten steeds vaker goedkopere vervangingsproducten, o.m. plantaardige oliën, gebruiken. Voorts verandert het consumptiepatroon in deze regio's: er is steeds meer vraag naar lang houdbare melk, zachte kaas, ijs en desserts, terwijl het verbruik van traditionele zuivelproducten afneemt.

400. In de Verenigde Staten zou de productie, na vijf jaar bijna stabiel te zijn gebleven, in 2000 met 2,3% stijgen, ondanks het BST (boviene somatotropine)-programma waarvan aanvankelijk gedacht werd dat het een spectaculaire productiestijging zou teweegbrengen, maar dat later teleurstellend bleek te zijn. In Canada blijft de productie op nagenoeg hetzelfde peil, doordat de quota voor melk voor verwerking zijn gehandhaafd.

401. In Oceanië hebben de weersomstandigheden een erg gunstige rol gespeeld voor de twee grootste producenten van de regio. In dit werelddeel is de melkproductie afhankelijk van weersomstandigheden die sterk variëren van jaar tot jaar; zo waren zij in 1996 erg gunstig, maar in 1997 heerste er in een groot deel van Australië droogte en ook in de eerste helft van 1998 was het weer ongunstig. De in vergelijking met andere sectoren relatief gunstige prijzen stimuleren nieuwe investeringen in de zuivelsector.

402. In Australië is dankzij de gunstige weersomstandigheden in de voorbije jaren de melkproductie gestegen tot meer dan 11 miljoen ton, d.i. een toename met 16,8% sinds 1998. In dit land wordt steeds meer overgeschakeld op toediening van mengvoeders aan het melkvee. De Australische overheid heeft een nieuwe steunregeling i vastgesteld die zal leiden tot een niet-gesubsidieerd productiesysteem. Deze hervorming heeft tot doel grotere landbouwbedrijven tot stand te brengen, ook al moet dan het aantal producenten verminderd worden.

403. Als gevolg van de droogte was de melkproductie in Nieuw-Zeeland tijdens het melkprijsjaar 1998/99 met 5% gedaald. De in 2000 waargenomen productiestijging met 15% kan dan ook terecht buitensporig genoemd worden. In 2000 zou de melkproductie 12,8 miljoen ton bedragen en zo opnieuw het peil bereiken van de periode 1995/98 toen dankzij de gunstige weersomstandigheden voor het weiden van het melkvee en de positieve onwikkeling van de wereldmarktprijzen in 1995 en 1996 de productie aanzienlijk gestegen was. Prijsdalingen op de wereldmarkt zijn steeds geneutraliseerd door de devaluatie van de Nieuw-Zeelandse dollar; ook Australië heeft dit monetaire beleid soms toegepast.

412.

3.4.1.2. Communautaire markt


404. Verwacht wordt dat de melkveestapel eind 2000 264 000 koeien minder zal tellen en zal zijn gedaald tot 20,9 miljoen dieren (-1,3%). Deze daling zal gedeeltelijk gecompenseerd worden door een stijging van de melkgift met 1,1%. De productie zal dalen met ca. 186 000 ton en 122 miljoen ton bereiken. De lidstaten verwachten dat de melkleveranties op 114,2 miljoen ton zullen uitkomen, d.i. een daling met 323 000 ton. Dat lijkt logisch na de stijging met 1,4% in 1999 die voornamelijk het gevolg was van de groei in Groot-Brittanië.

405. De productie van drinkmelk is sinds 1998 vrijwel stabiel en bedraagt ongeveer 29 miljoen ton. De productie van room voor consumptie zal nagenoeg even groot zijn als in 1999.

406. Verwacht wordt dat de totale boterproductie in 2000 in geringe mate zal afnemen, tot 1,8 miljoen ton, als gevolg van de productiedaling voor fabrieksboter; de productie van boerenboter blijft ongewijzigd.

407. Het boterverbruik zou met 0,7% dalen tot 1,77 miljoen ton. Het verbruik per inwoner daalt met 1% tot 4,72 kg/inwoner.

408. In 2000 zal de kaasproductie naar verwachting met ongeveer 135 000 ton toenemen tot 6,9 miljoen ton (+2%). Ook het verbruik zou in 2000 met 83 000 ton stijgen (+1,3%), na de zeer matige stijging in 1999. In dat jaar nam het verbruik slechts met 30 000 ton toe, d.i. de geringste stijging sinds de invoering van de quotaregeling.

409. Ook het kaasverbruik per inwoner is nu weer gestegen en sluit zo opnieuw aan bij de in het verleden geconstateerde tendens. Merkwaardig is wel dat het kaasverbruik in de meeste lidstaten afneemt, maar voor de Unie als geheel toeneemt dankzij de sterke stijging in bepaalde lidstaten.

410. De totale productie van melkpoeder zal naar verwachting met ongeveer 7 000 ton teruglopen (-3%) tot 2,1 miljoen ton, als gevolg van de daling van de productie van mageremelkpoeder tot 1,09 miljoen ton (-2,1%). De productie van vollemelkpoeder daarentegen neemt toe met 2,7%.

411. Verwacht wordt dat de productie van caseïne met ongeveer 153 000 ton op hetzelfde peil zal blijven. De productie van gecondenseerde melk zou in 2000 met 1,1% dalen tot 1,29 miljoen ton, d.i. een minder sterke daling dan de langetermijntendens aangeeft (- 1,6%).

412. Voorts dient ook de sterke vermindering van het aantal melkveebedrijven te worden vermeld: tussen 1995 en 2000 is dit aantal in de Europese Unie (EU-15) jaarlijks met gemiddeld 5,2% afgenomen, zodat er in 2000 nog 675 800 bedrijven zouden overblijven. Het gemiddelde aantal koeien per bedrijf zou tot 30,8 stijgen en de gemiddeld per bedrijf geleverde hoeveelheid melk zou 168,5 ton bedragen.

413. Sedert 1997 stijgt het totale zuivelverbruik in de Europese Unie. In 2000 zou het 115,6 miljoen ton bedragen, d.i. 1% meer dan in 1999. Dit totaalcijfer omvat alle vormen van verbruik van producten op basis van melk.

414. De communautaire voorraden hebben in maart 1996 een historisch dieptepunt bereikt, toen zowel de openbare voorraden van boter als die van mageremelkpoeder vrijwel volledig op waren. Sedertdien zijn de voorraden mageremelkpoeder weer toegenomen, omdat zowel de interne als de externe vraag toenemen. Eind 1999 kwam daar echter verandering in door de forse stijging van de vraag op de wereldmarkt. Dankzij deze gunstige conjunctuur kon in augustus 2000 de openbare voorraad mageremelkpoeder (MMP) volledig worden verkocht. Wat boter betreft zijn er dit jaar slechts geringe hoeveelheden voor interventie aangeboden; verwacht wordt dat in 2000 ongeveer 50 000 zal worden aangeboden.

415. In 1999, en vooral aan het begin van het jaar, hebben de zuivelprijzen in de Gemeenschap uiteenlopende ontwikkelingen te zien gegeven. De gemiddelde boterprijs lag aan het begin van het jaar op 99,2% van de interventieprijs, maar is daarna beginnen te dalen en eind mei bedroeg hij 91,3% van de interventieprijs; op dat peil is hij tot augustus gebleven en daarna is hij opnieuw gestegen; eind 1999 bedroeg de boterprijs 94,5% van de interventieprijs. De prijs voor MMP is in de eerste helft van 1999 nagenoeg onveranderd gebleven en was toen vrijwel gelijk aan de interventieprijs. Daarna is hij gestegen en eind 1999 lag hij op 106% van de interventieprijs. De stijging houdt nog steeds aan voor de twee interventieproducten.

416. De uitvoerrestituties voor melkpoeder zijn herhaaldelijk sterk verlaagd, vooral tijdens de zomer. Dit houdt verband met het feit dat heel het jaar lang het aanbod van mageremelkpoeder niet kon voldoen aan de zeer grote externe vraag, waardoor de wereldmarktprijs voor mageremelkpoeder is gestegen van 1 400 USD per ton tot 2 100 USD per ton en zo zelfs hoger is komen te liggen dan de prijs voor vollemelkpoeder (1 900 USD per ton).

417. De uitvoer van zuivelproducten uit de Europese Unie is in 1999 met 5,8% gestegen, d.w.z. met 620 000 ton in melkequivalent. Dat heeft te maken met de benutting van uitvoercertificaten waarvan in de voorgaande jaren geen gebruik was gemaakt in verband met de akkoorden in het kader van de Uruguayronde. Verwacht wordt dat in 2000 ongeveer evenveel uitgevoerd zal worden als in 1998. De invoer is in 1999 tot 3 miljoen ton gedaald (met inbegrip van caseïne en verse producten). Voor 2000 wordt ook een geringe daling van de invoer verwacht.

413.

3.4.2. Rundvlees


414.

3.4.2.1. Toepassing van de hervorming van de rundvleessector


418. Om de sector voor te bereiden op de uitdagingen die wachten na het jaar 2000, heeft de Raad de gemeenschappelijk marktordening voor rundvlees in mei 1999 ingrijpend gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1254/1999 i.

419. De Commissie heeft vervolgens uitvoeringsbepalingen vastgesteld voor de premieregeling (Verordening (EG) nr. 2342/1999 i), de regeling inzake openbare interventieaankopen (Verordening (EG) nr. 562/2000 i), en de regeling inzake steun voor particuliere opslag (Verordening (EG) nr. 907/2000 i).

415.

3.4.2.2. Etikettering van rundvlees


420. Bij Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad i is een systeem voor de etikettering van rundvlees in de EU ingevoerd dat vrijwillig is tenzij de lidstaat een verplicht nationaal systeem voor het in eigen land geproduceerde rundvlees wenst in te voeren, zoals is gebeurd in Frankrijk, België, Finland en onlangs Denemarken. Derde landen kunnen de Commissie vrijwillig specificaties toezenden waarvan de juistheid kan worden gegarandeerd.

421. Op 13 oktober 1999 heeft de Commissie haar goedkeuring gehecht aan een verslag i en voorstellen i inzake het tijdschema voor de verplichte etikettering van rundvlees in de Gemeenschap. Beide voorstellen zijn gebaseerd op artikel 152 (volksgezondheid) van het Verdrag van Amsterdam, wat inhoudt dat de wetgeving moet worden goedgekeurd volgens de medebeslissingsprocedure van Europees Parlement en Raad.

422. De voorgestelde wetgeving is bedoeld om de bestaande Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad te vervangen en algemene regels vast te stellen voor de invoering in twee stappen van een verplicht etiketteringssysteem. De eerste stap, die onmiddellijk in werking moet treden, voorziet in de verplichte vermelding op etiketten van direct beschikbare informatie, zoals:

- de referentiecode van het rundvlees en de plaatsen waar het dier is geslacht, c.q. waar het karkas is uitgebeend, met de respectieve erkenningsnummers,

- de kwaliteit van het vlees (d.w.z. de categorie van het dier waarvan het vlees afkomstig is, de slachtdatum en de ideale minimumrijpingsduur).

423. De Commissie heeft voorgesteld dat met ingang van 1 januari 2003 op het rundvleesetiket ook nauwkeurige gegevens moeten worden vermeld over de plaats waar het dier is geboren en gemest (d.w.z. volledige informatie over de herkomst van het rundvlees, en naar keuze de vermelding "Oorsprong: .... [naam van de lidstaat]" of 'Oorsprong: EG'. Tevens zijn bepaalde vereenvoudigde regelingen voor gehakt rundvlees en uit derde landen ingevoerd rundvlees voorgesteld.

424. Begin 2000 is het voorstel voor een verplichte rundvleesetiketteringsregeling in behandeling genomen volgens de medebeslissingsprocedure. Om te beginnen heeft het Parlement tijdens zijn zitting op 12 april 2000 in eerste lezing amendementen op het voorstel van de Commissie goedgekeurd i. Op 17 mei 2000 heeft de Commissie een gewijzigd voorstel i ingediend, rekening houdend met de amendementen die het Parlement tijdens zijn plenaire zitting had goedgekeurd.

425. Vervolgens heeft de Raad op 6 juni 2000 zijn eerste gemeenschappelijk standpunt i goedgekeurd en heeft de Commissie op 8 juni 2000 een mededeling i over dit gemeenschappelijk standpunt goedgekeurd, waarin het standpunt van de Raad wordt onderschreven. Daarna is het Parlement overgegaan tot de tweede lezing, op 6 juli 2000 i, waarbij het gemeenschappelijk standpunt van de Raad is goedgekeurd met twee belangrijke amendementen, namelijk inzake het vermelden van de herkomst van gehakt rundvlees en het weglaten van de vermelding van de categorie van het dier waarvan het vlees afkomstig is.

426. Mede gelet op de korte deadline voor de goedkeuring van de verordening wist de Landbouwraad tijdens zijn bijeenkomst op 17 juli 2000 snel een unaniem gunstig advies uit te brengen over de amendementen van het Parlement. Bijgevolg kon Verordening (EG) nr. 820/97 worden ingetrokken en kon Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad i worden goedgekeurd zodat de vermelding van de oorsprong van rundvlees op het etiket verplicht is geworden. Het vrijwillige systeem blijft gehandhaafd voor alle andere vermeldingen dan de oorsprong.

427. De belangrijkste kenmerken van de nieuwe verordening zijn:

- met ingang van 1 september 2000 bevat ieder etiket een referentienummer of -code waarmee het verband kan worden gelegd tussen het vlees en het dier of de dieren, alsmede de vermelding: 'Geslacht in (naam van de lidstaat of het derde land) (erkenningsnummer)';

- met ingang van 1 januari 2002 bevat ieder etiket bovendien gegevens over de lidstaat of het derde land waar het dier of de groep dieren geboren is, over de lidstaten of de derde landen waar het dier of de groep dieren is gemest, en over de lidstaat of het derde land waar het dier of de groep dieren is geslacht;

- indien het rundvlees afkomstig is van dieren die zijn geboren, gehouden en geslacht in één en dezelfde lidstaat, mag de vermelding 'Oorsprong: .... (naam van de lidstaat)' worden aangebracht;

- tot 31 december 2001 kunnen de lidstaten waarvan het identificatie- en registratiesysteem voor runderen voldoende gegevens bevat, besluiten dat voor rundvlees van dieren die op hun grondgebied geboren, gehouden en geslacht zijn, extra informatie op de etiketten moet worden vermeld;

- de bovengenoemde bepalingen voor gehakt rundvlees worden met ingang van 1 januari 2002 aangevuld met de vermelding van de oorsprong van het vlees;

- een afwijking voor derde landen: in artikel 15 van de nieuwe verordening zijn vereenvoudigde etiketteringsvoorschriften vastgelegd voor uit derde landen ingevoerd rundvlees dat niet aan het verplichte EU-systeem kan beantwoorden. In dergelijke gevallen moeten bij de etikettering van het vlees de vermeldingen 'Oorsprong: Niet-EG' en 'Plaats van de slacht: .... (naam van het derde land)' worden aangebracht.

428. De Commissie heeft ook Verordening (EG) nr. 1825/2000 i, tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van de nieuwe basisverordening, goedgekeurd. De belangrijkste elementen zijn:

- de omvang van homogene groepen dieren, waarvan een partij rundvlees afkomstig is, mag in geen geval groter zijn dan de productie van een uitsnijderij van één dag;

- overeenkomstig de basisverordening wordt nader bepaald hoe handelaren desgewenst, naast de basisvoorwaarden inzake etikettering van de basisverordening, ook gehakt rundvlees op dezelfde manier als gewoon rundvlees kunnen etiketteren;

- de in het kader van de vorige verordening vrijwillig medegedeelde specificaties blijven geldig.

416.

3.4.2.3. Wereldmarkt in 1999


429. Volgens de gegevens van de FAO en Eurostat is de wereldproductie van rundvlees, die voor 1999 op 55,9 miljoen ton geraamd was, in dat jaar ietwat gestegen, namelijk met 1% ten opzichte van 1998. Zij maakt nog steeds iets meer dan een kwart van de totale vleesproductie uit.

430. De rundvleesproductie van de Europese Gemeenschap bedroeg in 1999 ongeveer 7 681 000 ton en is ten opzichte van 1998 met 0,5% gestegen. Haar huidig aandeel in de wereldproductie bedraagt circa 13,8%.

431. Het rundvleesaanbod is toegenomen in Noord-Amerika, Brazilië, Argentinië, en in bepaalde productielanden in Azië, met name in China en India.

432. De Verenigde Staten blijven de grootste producent op wereldniveau met een marktaandeel van 21,6%. De productie aldaar is 2% gestegen door de toename van het aantal geslachte volwassen dieren en het karkasgewicht, en is mede gestimuleerd door de zeer lage prijzen voor diervoeders.

433. De stijging van de productie in Brazilië kan worden toegeschreven aan de devaluatie van de Braziliaanse real, waardoor de buitenlandse vraag is toegenomen. Het aanbod van slachtdieren in Argentinië is weer gestegen na het zeer lage niveau in 1998 als gevolg van de MKZ-problemen.

417.

Rundvleesproductie


(x 1000 ton karkasgewicht)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

434. De rundveestapel op wereldniveau is in 1999 licht gegroeid. De expansie heeft vooral plaatsgevonden in China, met name door de constante toename van het aantal koeien, en in India, door een toegenomen vraag naar rundvleesproducten. Er zijn negatieve tendensen waargenomen in Rusland, waar de stapel voortdurend kleiner is geworden door aanhoudende problemen op de diervoedermarkt, en in Australië, door de toename van het aantal geslachte dieren onder invloed van de droogte in 1998.

435. Wat het handelsverkeer betreft, is de uitvoer met 6% gestegen. Deze evolutie is het gevolg van de toename van de voedselhulp aan Rusland vanuit de Verenigde Staten en de Europese Unie, en van de stijging van de uitvoer uit Brazilië met 40% als gevolg van de devaluatie van de real en de grotere productie. Australië is de grootste exporteur ter wereld geworden door de stijging van de productie en de devaluatie van de Australische dollar, waardoor het concurrentievermogen op de internationale markt is gestegen. Nieuw-Zeeland heeft onder deze concurrentie geleden en heeft zijn uitvoer zien dalen. Dit geldt ook voor Uruguay, dat veel concurrentie heeft ondervonden op de markt van de Mercosur.

436. De invoer op wereldniveau is ongeveer 5% gestegen door de voedselhulp aan Rusland en de sterke stijging van de invoer in de Republiek Korea door het herstel na de economische crisis. Ook de invoer in de Verenigde Staten is enigszins gestegen, met een toename van de invoer uit Canada en Zuid-Amerika. De invoer in Japan is met 5% gedaald door de hoge prijzen in de uitvoerende landen.

437. Het verbruik van rundvlees is gestegen in gebieden waar de productie is gestegen en/of in gebieden waar het economisch klimaat gunstig is geweest. Beide ontwikkelingen hebben zich voorgedaan in de Verenigde Staten, en het reeds hoge verbruik per hoofd van de bevolking is er dan ook nog verder gestegen, namelijk met 1,7%. Ook in Argentinië is het verbruik gestegen door een toename van de productie en lage prijzen.

438. Een lager verbruik kon worden genoteerd in Rusland, waar de lagere productie niet volledig is gecompenseerd door grotere invoer, en in Australië en Nieuw-Zeeland, waar de productiecijfers lager zijn uitgevallen, wat in combinatie met een ongunstige verhouding van de rundvleesprijs ten opzichte van de varkensvleesprijs een gunstig klimaat voor uitvoer heeft gecreëerd.

439. De prijs voor rundvlees op de wereldmarkt is enigszins verbeterd in 1999. In de Verenigde Staten waren de prijzen over het algemeen hoger dan in 1998, evenals in Australië als gevolg van de zwakkere Australische dollar en in Brazilië onder invloed van de beperkte aanvoer van koeien en de uitgestelde slacht als gevolg van de droogte.

418.

3.4.2.4. Communautaire markt


440. De rundvleesmarkt in de Gemeenschap heeft zich tot het vierde kwartaal van 2000 steeds verder hersteld van de crisis als gevolg van BSE in 1996. Na de ontdekking van een voor de Franse voedselketen bestemde koe met BSE en verscheidene nieuwe gevallen van BSE in lidstaten die tot dusverre aan de ziekte waren ontsnapt, is echter in oktober 2000 een nieuwe BSE-crisis ontstaan, die tot een sterke daling van het verbruik heeft geleid en voor de gehele sector ernstige gevolgen heeft gehad. De productie was namelijk, ondanks de remmende invloed van de gezondheidsmaatregelen en de beperkingen door de maximumbedragen voor premies die naar aanleiding van de crisis in 1996 waren ingevoerd, in 1999 stabiel gebleven met lichte stijgingen van 0,5% in 1999 en 0,9% in 2000, tot de maand oktober van dat laatste jaar. Dit wijst erop dat het laagtepunt in de productiecyclus in 1999 was bereikt en dat een stijgende tendens mocht worden verwacht met een toenemende productie en lagere prijzen in de komende jaren.

441. Om deze situatie te verduidelijken moet worden opgemerkt dat de premie voor het vervroegd op de markt brengen van kalveren in 1999 is gehandhaafd (tot juli in het Verenigd Koninkrijk en tot het einde van het jaar in Frankrijk, Portugal en Ierland) waarbij ongeveer 500 000 dieren uit de vleesproductie zijn gehaald die met name in 2000 op de markt zouden zijn gekomen. Ten slotte zijn in het Verenigd Koninkrijk in 2000 door de slacht van runderen van meer dan 30 maanden en door selectieve slacht ongeveer 1 000 000 dieren (net als in 1999) uit de voedselketen gehaald.

442. De communautaire rundveestapel is in 1999 enigszins kleiner geworden (-0,3%) met een achteruitgang van de melkveestapel (goed voor ongeveer twee derde van het totale aantal koeien) van 1,5% en een groei van het zoogkoeienbestand van 1,8%. Voor het jaar 2000 wordt dezelfde tendens verwacht. De inkrimping van de melkveestapel lijkt het resultaat te zijn van de stijging van de melkopbrengst per koe en een strengere toepassing van de quotaregeling. De toename van het zoogkoeienbestand moet daarentegen worden beschouwd als een anticiperende maatregel van de veehouders op de in het kader van Agenda 2000 geplande verhoging van de premiebedragen.

443. In het jaar 1999 heeft de communautaire uitvoer zich hersteld. De stijging van 25% (er is 960 000 ton uitgevoerd) is het gevolg van de voortzetting van de voedselhulp aan Rusland, de beschikbaarheid van vlees voor lage prijzen uit interventievoorraden, de matiging van de prijzen op de markt en de toegenomen uitvoer naar het Midden-Oosten en Noord-Afrika. Voor het jaar 2000 wordt een verlaging van ongeveer 35% verwacht (een uitvoer van 630 000 ton) met als gevolg dat de prijzen de eerste drie kwartalen te hoog zijn gebleven, terwijl de buitenlandse vraag in het laatste kwartaal is ingestort als gevolg van de BSE-crisis.

444. Ook de invoer heeft zich in 1999 hersteld en bereikte een totaal van 430 000 ton, oftewel 10% meer dan in 1998. Deze stijging is het gevolg van het toegenomen verbruik en van het grotere aanbod vanuit Zuid-Amerika, met name vanuit Brazilië, Argentinië en Uruguay, onze belangrijkste leveranciers. Voor het jaar 2000 wordt een vergelijkbare invoer verwacht.

445. Het vleesverbruik blijft zich herstellen (+ 3% in 1999 ten opzichte van 1998) en bedraagt ondertussen meer dan 20 kg per inwoner per jaar waaruit blijkt dat het vertrouwen van de consument weer is gegroeid, mede onder invloed van de etiketterings- en afzetbevorderingsmaatregelen voor vlees. Het verbruik was, tot begin oktober 2000, weer gestegen tot het niveau van voor de BSE-crisis, ondanks de lage prijzen voor varkensvlees. Daarna is het verbruik dramatisch gedaald, waardoor het totale verbruik voor het gehele jaar naar verwachting 5% lager zal uitvallen.

446. De marktprijs voor volwassen runderen, die in het laatste kwartaal van 1998 onder invloed van de Russische crisis ongeveer 5% was gedaald, maar weer is gestegen onder invloed van de dioxinecrisis onder pluimvee- en varkensvlees, heeft zich in 1999 geleidelijk aan hersteld en is in de loop van dat jaar uiteindelijk iets boven het niveau van 1997 uitgekomen, zij het nog onder het niveau van 1998. In 2000 zijn recordprijzen gehaald (een groot deel van het jaar boven het niveau van vóór de BSE-crisis) totdat de nieuwe crisis is begonnen. Door deze crisis zijn de prijzen in de meeste lidstaten steeds verder ingestort, met name in de lidstaten in Midden- en Zuid-Europa.

447. Het meest opmerkelijke feit van het afgelopen jaar was dus de voortdurend positieve marktverhoudingen tot oktober 2000 met de totale liquidatie van de tijdens de vorige BSE-crisis opgebouwde interventievoorraden. Ongeveer 55% van dit rundvlees is op de interne markt terechtgekomen, de rest is uitgevoerd (waarvan een groot deel in de vorm van voedselhulp). In het laatste kwartaal van 2000 is dus een nieuwe crisis ontstaan waarvan de gevolgen nog niet kunnen worden ingeschat.

448. De conclusie luidt dat het evenwicht op de rundvleesmarkt in de loop van 2000 bijna was hersteld, totdat de recente ontwikkelingen in verband met BSE dit marktevenwicht ernstig verstoorden, waardoor alle beschikbare marktinstrumenten moesten worden ingezet (particuliere opslag, openbare interventieaankopen, uitvoersteun, runderpremies) en nieuwe maatregelen moesten worden goedgekeurd: verplichte tests voor alle dieren van meer dan 30 maanden die zijn bestemd voor menselijke consumptie, en een regeling voor de aankoop van volwassen dieren voor vernietiging, als oplossing voor producenten die wel willen verkopen maar hun dieren, door het ontbreken van de nodige testcapaciteit, niet voor menselijke consumptie kunnen aanbieden.

419.

3.4.3. Schapen- en geitenvlees


449. De Europese Unie is dit jaar na China i de grootste producent van schapen- en geitenvlees, gevolgd door India, Australië, Nieuw-Zeeland, Turkije, Saoedi-Arabië en de Russische Federatie.

450. Nieuw-Zeeland is de belangrijkste exporteur in de wereld (goed voor meer dan de helft van de export over de hele wereld), terwijl Australië op de tweede plaats komt. De belangrijkste importeurs zijn de Europese Unie (meer dan de helft van de totale invoer over de hele wereld), Saoedi-Arabië, de Verenigde Staten, Zuid-Afrika en Japan. De Unie is na China ook 's werelds grootste verbruiker.

451. Op de Europese markt was de productie bijna stabiel, met de laatste jaren een licht dalende trend. De bruto interne productie wordt voor 2000 op 1 146 000 ton karkasgewicht geraamd. Onder de grootste producenten in de EU, is Frankrijk het land waar de productie de laatste jaren steeds opnieuw is gedaald. Voor de binnenhandel blijft Frankrijk ook de belangrijkste afzetmarkt, vooral voor het Verenigd Koninkrijk.

452. De Europese markt importeert een hoeveelheid die bijna overeenkomt met een vijfde van haar behoefte. De belangrijkste leverancier is Nieuw-Zeeland, hoofdzakelijk aan het Verenigd Koninkrijk, ofschoon sprake is van de diversifiëring onder verschillende lidstaten.

453. De prijzen bereikten in 1996 en 1997 een zeer behoorlijk peil. De prijsgrafiek voor 1998 geeft het omgekeerde te zien van de prijsontwikkeling in de voorgaande jaren: pieken halverwege het jaar en dalen in het voor- en najaar. Begin 1999 waren de prijzen betrekkelijk laag, maar rond Pasen trad herstel op en de rest van het voorjaar bleven de prijzen hoog. In de zomer stortten de prijzen in het Verenigd Koninkrijk en Ierland echter door de grote aanvoer in. In het najaar waren de prijzen laag en in oktober is besloten tot steun voor particuliere opslag voor het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Finland. Het jaar werd afgesloten met betrekkelijk hoge prijzen onder invloed van een te kleine aanvoer en hoge prijzen in Spanje.

454. In het jaar 2000 hebben de prijzen zich in belangrijke mate hersteld. Het Europese gemiddelde is ook opgedreven door het sterke pond tegenover de euro, wat de berekeningen van de premie heeft beïnvloed door de vermindering van de geraamde waarde. De markt voor schapenvlees heeft een betrekkelijk stabiele situatie bereikt in de meeste lidstaten en voor de EU as geheel. De meeste factoren die een jaar geleden nog bezorgdheid wekten, zijn verdwenen: a) de vraag is redelijk; b) de prijzen voor huiden zijn gestegen; c) de productie is bescheiden of daalt; d) bepaalde inspanningen in verband met de kwaliteit van lammeren hebben een positief effect; e) er is minder concurrentie van andere laag geprijsde vleessoorten.

455. De invoer in de Gemeenschap vindt hoofdzakelijk plaats in het kader van WTO-contingenten waarvoor geen invoerrechten gelden, contingenten met verlaagde invoerrechten en extra contingenten op grond van de Europa-overeenkomsten. Om markttechnische redenen worden de contingenten per kalenderjaar beheerd. Het toenemende aandeel van gekoeld vlees uit Nieuw-Zeeland baart sommige lidstaten zorgen. Nieuw-Zeeland, dat zijn contingent van 226 700 ton bijna volledig zal benutten, is veruit de grootste leverancier van de Europese Unie. Australië neemt de tweede plaats in en voert iets minder dan 19 000 ton naar de Europese Unie uit. De kandidaat-lidstaten uit Midden- en Oost-Europa, (vooral Hongarije) en Uruguay voeren minder dan 10 000 ton naar de EU uit.

456. De ooipremie van de EU voor het verkoopseizoen 1999 bedroeg 21,7 EUR/100 kg geslacht gewicht. Deze premie wordt berekend door het verschil tussen de basisprijs voor schapenvlees (468,785 EUR/100 kg) en de marktprijs (330,616 EUR/100 kg) te vermenigvuldigen met een technische coëfficiënt (0,1569). Producenten in probleemgebieden hebben een aanvullende 'plattelandspremie' gekregen.

420.

3.4.4. Varkensvlees


457. De wereldproductie van varkensvlees is in 1999 licht gestegen, namelijk met 0,4%, en heeft nu 88,4 miljoen ton bereikt (bron: FAO). China is de grootste producent ter wereld gebleven met 39,9 miljoen ton, 1,5% meer dan vorig jaar. De Europese Unie is nog steeds de op een na grootste producent ter wereld met een jaarlijkse productie van 18 miljoen ton, 2,2% meer dan in 1998. Door de aanhoudend lage marktprijzen sinds de zomer van 1998 is de productie in de tweede helft van 1999 afgenomen. In 2000 zal de productie volgens de ramingen nog verder dalen tot ongeveer 17,6 miljoen ton (-2,3%). De derde grootste producent van varkensvlees in de wereld in 1999 waren de VSA met 8,8 miljoen ton (+1,9%).

458. Naarmate de productie in de tweede helft van 1999 achteruitging, begonnen de marktprijzen voor varkensvlees in de EU zich te herstellen. Door de uiterst lage prijzen begin 1999 bleef de gemiddelde prijs echter zeer laag (112 EUR/100 kg) en hebben de landbouwers grote verliezen geleden. In 2000 zijn de marktprijzen verder gestegen (gemiddeld 141 EUR/100 kg) en konden de landbouwers de verliezen van de twee voorgaande jaren weer compenseren. In de periode waarin de productie het hoogst was (en de prijs het laagst), heeft de Commissie verscheidene maatregelen genomen om te proberen de marktsituatie te verbeteren, hoofdzakelijk in de vorm van uitvoerrestituties en steun voor particuliere opslag. Tussen mei 1998 en juli 2000 zijn uitvoerrestituties voor verse en bevroren producten toegekend. Tussen september 1998 en september 1999 is steun voor particuliere opslag toegekend, en in het kader van deze regeling is in totaal 428 000 ton varkensvlees opgeslagen. In juni 2000 heeft de Commissie de onderhandelingen voor de liberalisering van de handel met de meeste landen in Midden- en Oost-Europa afgerond, wat inhoudt dat de uitvoerrestituties en de invoerrechten voor handel tussen de EU en deze landen zijn afgeschaft.

459. Het verbruik van varkensvlees per inwoner is in 1999 met 2% gestegen tot 44,5 kg/jaar. In 2000 zal het verbruik naar verwachting dalen aangezien de productie daalt.

460. In 1999 is 1,5 miljoen ton (karkasgewicht) varkensvlees uit de Europese Unie uitgevoerd, d.i. 25% meer dan in 1998. De invoer is in 1999 eveneens gestegen met 24% tot 63 000 ton. De belangrijkste uitvoermarkt voor varkensvlees in 1999 was Rusland met een jaarlijkse hoeveelheid van 591 000 ton (38% van de EU-uitvoer). Daarop volgde Japan met 258 000 ton en Hongkong samen met China op de derde plaats met 134 000 ton. Het aandeel van de gesubsidieerde uitvoer is in 1999 toegenomen doordat de Commissie de uitvoer actief ondersteund heeft. In 1999 is voor 50% van de uitvoer een restitutie toegekend, vergeleken met 35% in 1998. Het aandeel van de gesubsidieerde uitvoer zal in 2000 weer dalen aangezien de verbintenissen in het kader van de GATT sinds juli 2000 aanzienlijk strenger zijn geworden.

421.

3.4.4.1. Belangrijkste ontwikkelingen in de wetgeving (vereveningsfonds voor de varkensvleessector)


461. In april 2000 heeft de Commissie bij de Raad een voorstel ingediend tot wijziging van de gemeenschappelijke ordening van de markt in de sector varkensvlees (COM(2000) 193 def.). Met het voorstel wordt beoogd een vereveningsfonds voor de varkensvleessector in te voeren ter ondersteuning van het inkomen van varkenshouders bij lage marktprijzen. Dankzij het voorgestelde fonds kan het inkomen van producenten worden gestabiliseerd door middel van een systeem van heffingen in periodes waarin de economische situatie op korte termijn bevredigend is en een systeem van uitkeringen in tijden van recessie. Aangezien de producenten in het kader van de gemeenschappelijke ordening van de markt voor varkensvlees meer verantwoordelijkheid moeten dragen, is bepaald dat de nieuwe regelingen door de producenten zelf moeten worden gefinancierd en dat regelingen moeten worden getroffen voor toezicht op de varkensvleesproductie. Het voorstel is bij verscheidene gelegenheden door de Raad besproken; in november 2000 heeft het Europees Parlement advies uitgebracht over het voorstel. In december 2000 zijn de ministers van Landbouw er echter niet in geslaagd overeenstemming te bereiken over het voorstel.

422.

3.4.5. Slachtpluimvee


462. Sedert 1991 is de wereldproductie van slachtpluimvee regelmatig gestegen, zij het mettertijd minder sterk: 7% per jaar van 1991 tot 1995 en 4,1% per jaar van 1995 tot 2000. Wat de grote productiegebieden betreft, was de stijging groter dan gemiddeld in China (6,8% per jaar van 1995 tot 1999) en in Brazilië (6,2% per jaar van 1995 tot 1999). In Rusland is de productie gedaald: (jaarlijkse variatie: -7,1%). In Oost-Europa gaat de productie sedert 1995 opnieuw in stijgende lijn.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

463. In 2000 is de wereldmarkt blijven groeien, in het bijzonder dankzij de grotere vraag in Rusland, China en Japan. De Verenigde Staten zijn in 1999 en 2000 de belangrijkste exporteur gebleven, vooral door de uitvoer van goedkopere delen en dank zij de verschillende afzetbevorderingsprogramma's. Rusland blijft de grootste importeur, maar hoewel de productie noch in 1999, noch in 2000 gestegen is, wordt een aanzienlijke daling van de invoer verwacht.

464. De productie in de Europese Unie zal in 2000 volgens ramingen met 1,2% dalen. De communautaire uitvoer is in de periode 1996-1998 sterk toegenomen. Ook in 1999 is de uitvoer blijven toenemen, zij het iets langzamer.

465. De marktprijzen zijn in 2000 weer in evenwicht gekomen.

466. Voor slachtpluimvee is er geen interne marktondersteuning. De regels voor de handel met derde landen zijn in overeenstemming gebracht met die van de WTO. Met name wordt de met restitutie uitgevoerde hoeveelheid jaarlijks met ongeveer 30 000 ton verminderd (tot 286 000 ton voor 2000/01). Vanwege deze vermindering zijn de restituties doelgerichter toegepast, zowel wat de landen van bestemming als wat de uitgevoerde producten betreft. In 1999 is voor slechts ongeveer 31% van de uitvoer uit de Gemeenschap een restitutie toegekend.

467. In het kader van de Associatieovereenkomsten met Polen, Hongarije, de Tsjechische Republiek, Slowakije, Roemenië, Bulgarije, de Baltische Staten en Slovenië worden nog steeds invoercontingenten met verlaagde douanerechten toegepast voor in totaal 150.770 ton. Deze concessies zijn uitgebreid in het kader van de 'dubbele nul'-optie. Bovendien mag jaarlijks 15.500 ton kip zonder been en 2.500 ton kalkoenvlees vrij van douanerechten worden ingevoerd. Voor 2000/01 (juli/juni) komt daarbij nog eens 11.900 ton in het kader van de contingenten voor de minimumtoegang met verlaagde rechten en 2.400 ton in het kader van andere bilaterale overeenkomsten (Turkije, Israël).

423.

3.4.6. Eieren


468. De wereldproductie is van 1991 tot 1995 met gemiddeld 4,4% per jaar gestegen. Ook van 1995 tot 1999 is de productie verder toegenomen, namelijk met 4,1%. Er was een middelmatige groei in de Verenigde Staten, maar in de Europese Unie is de productie naar verwachting met 0,4% gedaald, waardoor de VS de eerste plaats van de EU zou kunnen overnemen. China had een hoog groeipercentage: 6,9% in de periode 1995-2000.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

469. Op wereldvlak is de uitvoer, na een stijging vanaf 1996, in 1999 weer gaan dalen; in 2000 blijft de uitvoer naar verwachting min of meer stabiel. De belangrijkste invoerlanden zijn nog steeds Japan (eiproducten) en Hongkong (eieren in de schaal). De uitvoer van de Gemeenschap is in 1999 met 2,7% gestegen. De eerste gegevens voor 2000 wijzen op een lichte toename met 1%.

470. In 1999 is het aantal legkippen in de Gemeenschap nagenoeg gelijk gebleven en in 2000 zal het waarschijnlijk met 2,7% dalen. De prijzen, die tot het begin van 2000 zwak waren, hebben zich hersteld. Sinds Pasen 2000 liggen ze boven het meerjaarlijkse gemiddelde.

471. De gemeenschappelijke marktordening is analoog aan die voor slachtpluimvee.

472. Wat het handelsverkeer betreft, zijn de restituties in 2000/01 in het kader van de WTO-Overeenkomst begrensd tot 98 800 ton (equivalent eieren in de schaal). Sinds de zomer van 1995 is de export onder de in de WTO overeengekomen grens gebleven.

473. Op grond van de associatieovereenkomsten met Polen, Hongarije, Tsjechië, Slowakije en Bulgarije worden de douanerechten voor bepaalde eiproducten met 80% verlaagd. In het kader van de minimumtoegang zijn er in 2000/01 invoercontingenten met verlaagde rechten vastgesteld voor 157 500 ton, verdeeld over drie productgroepen waarvan de groepen eiproduct en ovalbuminen de enige zijn waarvoor het contingent volledig wordt opgenomen.

474. Op 19 december heeft de Raad zijn goedkeuring gegeven aan het voorstel van de Commissie i voor een verordening houdende wijziging van Verordening (EEG) nr. 1907/90 betreffende bepaalde handelsnormen voor eieren i, bedoeld om de vermelding van het houderijsysteem bij de etikettering van de eieren verplicht te stellen, en om de indeling van eieren in klassen te vereenvoudigen door de huidige klassen B en C samen te voegen.

424.

3.4.7. Honing


475. De wereldproductie van honing is in 1999 stabiel gebleven en bedroeg ongeveer 1,17 miljoen ton. De prijzen op de wereldmarkt gaven in vergelijking met het voorgaande jaar een dalende tendens te zien (-14%).

476. In het verkoopseizoen 1998/99 bedroeg de zelfvoorzieningsgraad van de Europese Unie 47,4%, iets minder dan in het voorgaande verkoopseizoen. Deze daling is veroorzaakt door een geringere productie en een grotere invoer. Het verbruik is onveranderd gebleven op 0,7 kg per inwoner/jaar.

477. Op grond van Verordening (EG) nr. 1221/97 van de Raad houdende algemene regels voor de uitvoering van de maatregelen tot verbetering van de productie en de afzet van honing i, heeft de Commissie de beschikkingen vastgesteld waarbij de nationale programma's voor het vierde jaar (verkoopseizoen 2001) zijn goedgekeurd. De Commissie heeft begin 2001 bij de Raad en het Europees Parlement een verslag over de toepassing van deze verordening ingediend.


425.

4. AGROMONETAIRE REGELING


426.

4.1. Ontwikkelingen in 2000


478. De agromonetaire maatregelen in 2000 zijn beperkt gebleven tot het uitvoeren van Verordening (EG) nr. 2799/98 van de Raad tot vaststelling van het agromonetaire stelsel voor de euro i, waarbij het ging om de vaststelling van agromonetaire compensaties in verband met het feit dat in Denemarken, Zweden en het Verenigd Koninkrijk sommige regelingsbedragen in nationale valuta zijn gedaald als gevolg van de appreciatie van de valuta's van die landen.

479. Zo zijn bij Verordening (EG) nr. 801/2000 van 17 april 2000 i de maximumbedragen vastgesteld van de compenserende steun die voortvloeit uit de voor de sectoren rund- en schapenvlees en de structurele maatregelen toegepaste wisselkoersen van de Deense kroon, de Zweedse kroon en het pond sterling. Het ging om dalingen met respectievelijk 1,3%, 9,3% en 11,9% en de bij elkaar opgetelde maximumbedragen komen op respectievelijk 0,075, 19,8 en 172 miljoen EUR, waarvan 50% door de Europese Unie wordt gefinancierd. Het pond sterling heeft in 1999 een aanzienlijke revaluatie (met 4,221%, wat na aftrek van de franchise van 2,6 procentpunten 1,621% wordt) te zien gegeven, op grond waarvan een agromonetaire compensatie ten bedrage van 55,21 miljoen EUR is vastgesteld, waarvan de Europese Unie 50% financiert op voorwaarde dat de lidstaat een even grote bijdrage levert [Verordening (EG) nr. 802/2000 i].

480. De compenserende steun die voor Zweden en het Verenigd Koninkrijk voortvloeit uit de voor akkerbouwgewassen toegepaste koersen, is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1612/2000 i. Er waren dalingen met respectievelijk 6,23% en 3,39%; de bij elkaar opgetelde maximumbedragen van de steun komen op respectievelijk 24,17 en 54,42 miljoen EUR, waarvan de helft door de Europese Unie wordt gefinancierd. Daarentegen is voor Denemarken de tweede tranche van de compenserende steun die voortvloeit uit de in 1999 voor akkerbouwgewassen toegepaste omrekeningskoers (de koers van 1 juli 1999), bij Verordening (EG) nr. 1611/2000 i verlaagd wegens de depreciatie van de Deense kroon. De bij elkaar opgetelde maximumbedragen komen nu op 15,06 miljoen EUR in plaats van 17,59 miljoen EUR.

481. Bij Verordening (EG) nr. 2293/2000 i zijn de maximumbedragen vastgesteld van de compenserende steun die voortvloeit uit de wisselkoersen van de Zweedse kroon en het pond sterling voor vezelvlas en hennep. Het betrof dalingen met respectievelijk 3,99% en 5,38% ; de bij elkaar opgetelde maximumbedragen komen op respectievelijk 0,03 en 0,75 miljoen EUR, waarvan 50% door de Europese Unie wordt gefinancierd.


427.

5. Plattelandsontwikkeling in 2000


482. De programma's voor plattelandsontwikkeling zijn in de laatste maanden van 1999 en in het begin van 2000 aan de Commissie ter goedkeuring voorgelegd, dus grotendeels binnen de bij Verordening (EG) nr. 1257/1999 i van de Raad vastgestelde termijn. In totaal zijn 69 programma's ingediend. De meeste daarvan zijn in de loop van 2000 door de Commissie goedgekeurd.

483. Voor de regio's van de doelstellingen 1 en 2, waarvoor de plattelandsontwikkelingsmaatregelen in de programmering van de Structuurfondsen zijn geïntegreerd, zijn de communautaire bestekken (CB's) en de meeste enkelvoudige programmeringsdocumenten (EPD's) goedgekeurd (op basis van Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad i). Een groot deel van de operationele programma's (OP's), waarmee de CB's ten uitvoer worden gelegd, is in de loop van 2000 goedgekeurd. In totaal is voor de regio's van de doelstellingen 1 en 2 een 100-tal programmeringsdocumenten ingediend.

484. De richtsnoeren van de Commissie voor het communautaire initiatief Leader+zijn in mei 2000 vastgesteld en de lidstaten hebben hun programma's in de tweede helft van het jaar aan de Commissie ter goedkeuring voorgelegd. In totaal zijn ongeveer 70 programma's ingediend.

428.

5.1. België


429.

5.1.1. Vaststelling van nieuwe programma's


485. Het horizontale programma voor plattelandsontwikkeling in België heeft tot doel een exploitatie van de landbouwgrond die is gericht op een ruimere toepassing van milieuvriendelijke productiemethoden en op de instandhouding van de landschappen en de biodiversiteit, te vergemakkelijken; dit moet worden bereikt door vooral biologische landbouw te stimuleren en door demonstratieprojecten op te zetten en steunregelingen voor bedrijfsbeheer in te stellen. De totale overheidsuitgaven voor het programma bedragen 156,68 miljoen EUR en de Europese Gemeenschap draagt daarin 72,31 miljoen EUR bij uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL-Garantie). Dit federale programma geldt voor alle plattelandsgebieden in het land, met dien verstande dat er niet onder vallen die maatregelen voor plattelandsontwikkeling die worden medegefinancierd door het EOGFL-Oriëntatie in Henegouwen, een regio waaraan overgangssteun wordt toegekend in het kader van doelstelling 1 van de Structuurfondsen. Het vult de programma's voor plattelandsontwikkeling van het Vlaams en het Waals gewest aan.

430.

5.1.1.1. Vlaanderen


486. Het programma voor plattelandsontwikkeling in Vlaanderen heeft tot doel de agrarische en plattelandsactiviteiten te diversifiëren, de productkwaliteit te verbeteren en de werkgelegenheid te stimuleren door de multifunctionele rol van het platteland te ondersteunen via een geïntegreerd, op duurzame ontwikkeling toegespitst beleid en door de bescherming van het milieu, de landschappen en het dierenwelzijn te bevorderen. De totale overheidsuitgaven voor het programma bedragen 537,388 miljoen EUR. De Europese Gemeenschap draagt daarin 204,123 miljoen EUR bij uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL-Garantie).

431.

5.1.1.2. Wallonië


487. Het algemene doel dat met het programma voor plattelandsontwikkeling in Wallonië wordt nagestreefd, bestaat erin goede vooruitzichten op een duurzame landbouw in Wallonië te openen door de inspanningen van de landbouw ter vergroting van zijn toegevoegde waarde te ondersteunen, door de professionele en maatschappelijke aantrekkelijkheid van de landbouw te herstellen en door de landbouw de nodige middelen te verschaffen om te kunnen voldoen aan de eisen die de samenleving stelt wat het milieu en de kwaliteit van de voedingsmiddelen betreft. De totale overheidsuitgaven voor het programma bedragen 227,3270 miljoen EUR, waarin de Europese Gemeenschap 83,7581 miljoen EUR bijdraagt uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw.

432.

5.1.2. Evaluatie van vroegere programma's


433.

5.1.2.1. Federaal België


488. De maatregel betreffende de steunregeling voor vervroegde uittreding in de landbouwsector is inefficiënt gebleken. Uit de evaluatie blijkt dat als deze maatregel wordt verlengd, hij tot betere resultaten zou leiden als hij op de intensieve veeteelt zou worden toegespitst. De cijfergegevens laten een zeer matig succes van de betrokken maatregel zien.

489. Sinds enkele jaren wordt doelgericht gewerkt aan de verbetering en de bescherming van het natuurlijk milieu. Zo worden sinds 1995 milieuprogramma's voor de landbouw uitgevoerd (demonstratieprojecten, beheerscontracten, enz.), met name maatregelen ten gunste van de biologische landbouw en van een geïntegreerde en dus milieuvriendelijker landbouw (minder bestrijdingsmiddelen en meststoffen). Voorts is steun verleend voor de geïntegreerde teelt van pitvruchten (appelen en peren).

490. De premie per hectare voor de toepassing van biologische landbouwpraktijken in België heeft in de programmeringsperiode 1994-1999 relatief veel succes geoogst (verwacht aantal begunstigden: 175, werkelijk aantal: 305; verwacht areaal: 2 595 hectare, werkelijk areaal: 11 300 ha). In 1998 is een verlenging van de steunregeling (voor 1999-2000) goedgekeurd.

491. Het aantal gemelde landbouwbedrijven is gestegen van 168 in 1994 tot 439 in 1998 en 586 in 1999 (+249%); het aantal bedrijven dat voor de steunregeling in aanmerking komt, is toegenomen van 95 in 1994 tot 330 in 1998.

492. De premie per hectare voor geïntegreerde productiemethoden (sierteelt) is in 1997 ingesteld (nieuwe maatregel) en heeft veel succes geoogst.

493. De demonstratieprojecten maakten het mogelijk de producenten te laten zien hoe milieuvriendelijke landbouwtechnieken in de praktijk worden toegepast en welke gevolgen zij hebben.

434.

5.1.2.2. Brussel-Hoofdstad


494. ln de vorige programmeringsperiode is enkel Verordening (EG) nr. 951/97 van de Raad van 20 mei 1997 i inzake de verbetering van de verwerking en de afzet van landbouwproducten ten uitvoer gelegd. Er zijn zes projecten gefinancierd (voor een bedrag van 1,110 miljoen EUR) in de sectoren vlees en sierprogrammaten. De uitvoering ervan is bevredigend.

435.

5.1.2.3. Vlaanderen


495. De continuïteit van de landbouwbedrijven is verzekerd en er wordt permanente ondersteuning geboden via een voorzichtig investeringsklimaat. De nodige structurele aanpassingen konden in de periode 1994-1999 op een economisch en sociaal verantwoorde wijze worden aangebracht.

- Er zijn subsidies verleend voor 1 934 investeringsprojecten waarmee een verlaging van de productiekosten wordt nagestreefd (werken voor de verbetering van de bedrijven);

- Voorts zijn subsidies verleend voor 4 594 investeringsprojecten die een sociaal-economisch doel hebben (verbetering van de levens- en de arbeidsomstandigheden);

- Het aan het Vlaams investeringsfonds (VLIF) meegedeelde aantal bedrijfsfaillissementen is relatief beperkt gebleven (117 voor de periode 1994-1999);

- Er zijn 2 822 investeringen voor kwaliteitsverbetering en omschakeling uitgevoerd;

- Er zijn 9 666 verbeteringsprogrammanen goedgekeurd.

496. Aan 1 947 jonge landbouwers is vestigingsteun verleend.

497. Wat opleiding betreft, zijn in totaal 181 842 uren gepresteerd. 90% van de volledig of gedeeltelijk uitgevoerde projecten betreffende milieuvriendelijke landbouw had tot doel de concurrentiepositie van de sector te verbeteren door aanpassing van de kwaliteitseisen, innovatie en, in het algemeen, modernisering. Ongeveer 54% van de totale investeringskosten was daarvoor bestemd.

436.

5.1.2.4. Wallonië


498. De diversifiëringsmaatregelen in de vorige programmeringen (doelstellingen 1 en 5b) omvatten verschillende strategieën, zoals pluriactiviteit, plattelandstoerisme, ontwikkeling van de bosbouw en valorisatie van de dierlijke productie.

499. De investeringssteun en de steun voor de vestiging van jonge landbouwers, die in het kader van doelstelling 5a worden gecofinancierd, zijn onmisbaar voor de instandhouding van de Waalse landbouw, maar het succes ervan is sterk afhankelijk van de wijze waarop de steunmaatregelen worden uitgevoerd. Hierbij wordt vaak verwezen naar het probleem van de lasten uit het verleden (de schulden die de landbouwers bij de banken en de kredietinstellingen hebben opgestapeld).

500. Wat de verwerking en de afzet van landbouwproducten betreft, was Verordening (EG) nr. 951/97 van toepassing op het hele Waalse grondgebied, maar wel met steunpercentages die verschilden naar gelang van de gesteunde regio. Inzake deugdelijke praktijken valt het succes van de kapitaalpremies op, waaruit de hanteerbaarheid van dit instrument in het Waals Gewest blijkt, alsmede het succes van de maatregel voor aardappelen en pootaardappelen, die werkelijk de weg heeft geopend voor de uitbouw van een belangrijke diversifiëringssector in het Waals Gewest, en meer bepaald in Henegouwen.

501. De voorafgaande evaluatie heeft een groot probleem aan het licht gebracht, namelijk de geringe kwantitatieve invloed van de toegepaste maatregelen. Dit wijst erop hoe moeilijk het is de particuliere investeerders in het Waals Gewest tot investeren aan te zetten en dat het dringend nodig is te denken in termen van systematische en geïntegreerde ontwikkelingsprogramma's per sector.

502. Wat het milieu betreft, moet worden gewezen op de zeer lage uitvoeringsgraad van de milieubeschermingsmaatregelen in het kader van de doelstellingen 1 en 5b en van Verordening (EG) nr. 951/97. Factoren die hierbij een rol spelen, zijn:

- de traditionele terughoudendheid van de landbouwers om milieuaspecten in hun activiteiten te integreren;

- het gebrek aan dynamiek bij de voorlichting waarmee de milieubeschermingsmaatregelen gepaard moeten gaan (dit geldt niet voor de milieumaatregelen in de landbouw);

- vaak voorkomend onbegrip van het doel dat met de milieubeschermingsmaatregelen wordt nagestreefd;

- conflicten tussen de verschillende instrumenten waarmee hetzelfde doel wordt nagestreefd, wat verwarring doet ontstaan bij potentiële operatoren en doelgroepen.

437.

5.2. Denemarken


438.

5.2.1. Vaststelling van nieuwe programma's


503. Het programma voor plattelandsontwikkeling in Denemarken beoogt de omstandigheden te creëren die duurzame ontwikkeling mogelijk maken. Dit moet worden bereikt door de werkgelegenheidskansen op het platteland te verhogen, nieuwe landbouwproducten te ontwikkelen en de milieueisen beter te integreren in een efficiënte land- en bosbouwsector. De totale uitgaven voor dit programma bedragen 944,5 miljoen EUR, waarin de Europese Gemeenschap 348,8 miljoen EUR bijdraagt uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL/Garantie). Het programma heeft betrekking op heel Denemarken. Voor 31 kleinere eilanden gelden maatregelen voor probleemgebieden.

439.

5.3. Duitsland


440.

5.3.1. Vaststelling van nieuwe programma's


441.

5.3.1.1. Achtergrond en programmeringskader


504. Wegens de federale structuur van Duitsland zijn in dat land zowel verschillende regionale programma's als een algemeen kader voor de uitvoering van de plattelandsontwikkeling vastgesteld. Duitsland is opgesplitst in gebieden die onder doelstelling 1 vallen en gebieden buiten doelstelling 1. Daarom hebben de autoriteiten 17 programma's voor plattelandsontwikkeling ingediend, waaronder het algemene kader, en voor de gebieden van doelstelling 1 één CB en 6 operationele programma's. Voor de gebieden buiten doelstelling 1 zijn de maatregelen voor plattelandsontwikkeling ingediend in één programma dat uit het EOGFL-Garantie wordt gecofinancierd. Voor de gebieden van doelstelling 1 zijn de maatregelen opgenomen hetzij in het plattelandsontwikkelingsprogramma, dat alleen geldt voor vier uit het EOGFL-Garantie gecofinancierde maatregelen: steun voor vervroegde uittreding, milieumaatregelen in de landbouw, bebossing en compenserende vergoedingen, hetzij in het operationele programma, bijv. investeringen in landbouwbedrijven. Voorts zullen de Duitse autoriteiten 14 Leader+-programma's voorleggen, waaronder een 'nationaal netwerkprogramma'.

442.

5.3.1.2. Structuur van de programma's en prioriteiten


505. De Commissie heeft het CB voor de Structuurfondsen voor de periode 2000-2006 op 19 juni 2000 goedgekeurd. In het kader van het CB zullen regionale programma's en drie thematische programma's worden uitgevoerd. De bijdrage van het EOGFL-Oriëntatie in het CB bedraagt 3 400 miljoen EUR.

506. De algemene kaderregeling voor de plattelandsontwikkeling in Duitsland heeft tot doel de concurrentiepositie van de land- en bosbouw te verbeteren, de werkgelegenheid op het platteland veilig te stellen en nieuwe banen te creëren, en de milieu- en natuurbescherming in de plattelandsgebieden verder te verbeteren. Om een duurzame ontwikkeling te garanderen moet bij de steunmaatregelen rekening worden gehouden met de ecologische, economische en sociale aspecten. Tegelijk draagt deze kaderregeling aanzienlijk bij tot de harmonisering van de steunmaatregelen voor de landbouwstructuur van de Bondsstaat en van de Länder, tot een gegarandeerde deelname van alle regio's aan de genoemde maatregelen en het concentreren en coördineren van de door de EU, de Bondsstaat en de Länder ter beschikking gestelde middelen, en bijgevolg tot een efficiënter beheer van de overheidsmiddelen. In de regel maken de maatregelen van de algemene kaderregeling deel uit van de programma's van de Länder en worden zij uit het EOGFL gecofinancierd. De kaderregeling is dus geen plattelandsontwikkelingsprogramma in de zin van Verordening (EG) nr. 1257/1999, waarvoor cofinanciering uit het EOGFL kan worden aangevraagd. Zij betreft het hele grondgebied van Duitsland en bevat ook maatregelen die in de gebieden van doelstelling 1 van de Structuurfondsen uit het EOGFL-Oriëntatie worden gecofinancierd.

443.

5.3.1.2.1 Baden-Württemberg


507. Met het programma voor plattelandsontwikkeling in Baden-Württemberg wordt beoogd landbouwbedrijven dynamischer te maken waardoor zij aan de huidige wensen van de consument kunnen voldoen, het landbouwinkomen te diversifiëren en de levensvatbaarheid op lange termijn van de bedrijven in stand te houden, het milieu te verbeteren door extensieve landbouwtechnieken en de bosbouw uit te breiden. De totale overheidsuitgaven voor dit programma bedragen 1 888,67 miljoen EUR, waarin de Europese Unie 763 miljoen EUR bijdraagt uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL/Garantie).

444.

5.3.1.2.2 Beieren


508. Het programma voor plattelandsontwikkeling in Beieren heeft tot doel het areaal en de bedrijven te herstructureren om de marktvooruitzichten te verbeteren, nieuwe bronnen van inkomen aan te boren uit natuurbehoud en nieuwe milieuverbintenissen, de werkgelegenheid op het platteland te diversifiëren, de infrastructuur in de plattelandsgebieden te verbeteren en de bosbouw te doen toenemen. De totale overheidsuitgaven voor dit programma bedragen 3 269 miljoen EUR, waarin de Europese Unie 1 634,5 miljoen EUR bijdraagt uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL-Garantie).

445.

5.3.1.2.3 Brandenburg


509. Met het programma voor plattelandsontwikkeling in Brandenburg wordt duurzame plattelandsontwikkeling nagestreefd waarbij de cultuurlandschappen in stand worden gehouden, onderhouden en verder ontwikkeld door de exploitatie, in hoofd- en bijberoep, van land- en bosbouwbedrijven op het hele grondgebied. De uitvoering van dit programma zou moeten bijdragen tot het behoud van de levensvatbaarheid en de permanente ontwikkeling van het Brandenburgse platteland als eenheid op economisch, sociaal en ecologisch gebied. Het totale budget voor dit programma bedraagt 364,20 miljoen EUR. De Europese Commissie draagt 273 miljoen EUR bij uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL-Garantie).

446.

5.3.1.2.4 Bremen


510. Het programma voor plattelandsontwikkeling in Bremen beoogt de economische levensvatbaarheid van de land-, tuin- en bosbouw te verbeteren door diversifiëring en verhoging van de toegevoegde waarde, de plattelandsinfrastructuur te ontwikkelen, de levensstandaard te verhogen en het milieubeheer te verbeteren. De totale overheidsuitgaven voor dit programma bedragen 23 966 miljoen EUR, inclusief een EU-bijdrage van 10 500 miljoen EUR uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL-Garantie).

447.

5.3.1.2.5 Hamburg


511. Het programma voor plattelandsontwikkeling in Hamburg heeft tot doel landbouwbedrijven te creëren die de concurrentie beter aankunnen doordat hun producten aan strenge milieu- en welzijnsnormen beantwoorden. Voorts is het de bedoeling de plattelandsinfrastructuur verder uit te bouwen zodat aan de eisen van de bevolking inzake woon- en werkgelegenheid en ontspanning kan worden voldaan, en de landbouwinkomens te ondersteunen door het betalen van milieudiensten. De totale overheidsuitgaven voor dit programma bedragen 76 741 miljoen EUR, inclusief een EU-bijdrage van 37 800 miljoen EUR uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL-Garantie).

448.

5.3.1.2.6 Hessen


512. Het programma voor plattelandsontwikkeling in Hessen stimuleert de ontwikkeling van de landbouw doordat het de nadruk legt op het polyvalente, duurzame en concurrentiegerichte aspect van deze economische sector. Grote aandacht krijgen de milieumaatregelen in de landbouw die ertoe aanzetten productiemethoden te gebruiken waarbij de bescherming en de verbetering van de kwaliteit van het milieu en het behoud van de landelijke omgeving centraal staan. Tegelijk wordt groot belang gehecht aan duurzame maatregelen, m.a.w. maatregelen waarbij zowel met de ecologische als met de economische aspecten rekening wordt gehouden. Het totale budget voor dit programma bedraagt 637,382 miljoen EUR. De Europese Commissie draagt 278,400 miljoen EUR bij uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL-Garantie).

449.

5.3.1.2.7 Mecklenburg-Vorpommern


513. Het programma voor plattelandsontwikkeling in Mecklenburg-Vorpommern beoogt, via compenserende maatregelen, milieumaatregelen in de landbouw en bosbouwmaatregelen, de landbouw in de probleemgebieden in stand te houden en tegelijk aan te zetten tot het gebruik en de verdere ontwikkeling van milieuvriendelijke productiemethoden, die met milieubeschermingsmaatregelen worden aangevuld. Het totale budget voor dit programma bedraagt 208,76 miljoen EUR. De Europese Commissie draagt 155,70 miljoen EUR bij uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL-Garantie).

450.

5.3.1.2.8 Nedersaksen


514. Het behoud van een levenskrachtig platteland waarin de diverse functies van de landbouw naar waarde worden geschat, is de veelomvattende doelstelling van het programma 'Proland Niedersachsen' dat door Nedersaksen wordt uitgevoerd. Met dit programma voor de ontwikkeling van de landbouw en het platteland dient Nedersaksen een programma in dat via een geïntegreerde aanpak poogt niet alleen landbouwmaatregelen, maar ook sectoroverschrijdende maatregelen en specifieke milieumaatregelen op zinvolle wijze aan elkaar te koppelen. Deze maatregelen hebben tot doel op duurzame wijze bij te dragen tot de verbetering van de economische concurrentiekracht en de versterking van de milieufuncties van het platteland. Het totale budget voor dit programma bedraagt 1 168, 450 miljoen EUR. De Europese Commissie draagt 544, 4 miljoen EUR bij uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL-Garantie).

451.

5.3.1.2.9 Nordrhein-Westfalen


515. Met het programma voor plattelandsontwikkeling in Nordrhein-Westfalen wordt ernaar gestreefd concurrerentiekrachtige voedingsmiddelen te produceren die aan strenge milieu- en welzijnsnormen beantwoorden, de plattelandsbevolking op peil te houden via betere infrastructuur en diensten, en de milieuwaarde van plattelandsgebieden en bossen te doen toenemen. Het programma kost in totaal 940 miljoen EUR, inclusief een EU-bijdrage van 302,5 miljoen EUR uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL-Garantie).

452.

5.3.1.2.10 Rheinland-Pfalz


516. Het toekomstinitiatief voor het platteland ("Zukunftsinitiative für den ländlichen Raum (ZIL)") van Rheinland-Pfalz heeft tot doel de landbouwstructuur te verbeteren, aan te zetten tot milieuvriendelijke landbouw en de ontwikkeling van het platteland te bevorderen. Het is de bedoeling dat overal op het grondgebied een marktgerichte landbouw ontstaat die in staat is te concurreren en gebruik maakt van duurzame en hulpbronnensparende methoden. Het programma kost in totaal 589,694 miljoen EUR, waarvan de Europese Gemeenschap 279,200 miljoen EUR financiert via de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL-Garantie).

453.

5.3.1.2.11 Saarland


517. Het programma voor plattelandsontwikkeling in Saarland heeft tot doel een economisch en ecologisch stabiele land- en bosbouw in stand te houden en verder te ontwikkelen. Deze land- en bosbouw moet de ruggengraat van een intact en levenskrachtig platteland worden. Het programma kost in totaal 79,020 miljoen EUR, waarvan de Europese Gemeenschap 36,800 miljoen EUR financiert via de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL-Garantie).

454.

5.3.1.2.12 Sachsen


518. Het programma voor plattelandsontwikkeling in Sachsen heeft de volgende doelstellingen: de landbouwbedrijven herstructureren via regelingen voor vervroegde uittreding; ervoor zorgen dat de bedrijven in probleemgebieden levensvatbaar blijven en de lokale gemeenschappen ondersteunen; de milieumaatregelen aanscherpen om de erosie te beperken en het gebruik van nitraten en bestrijdingsmiddelen te verlagen; en de bossen zodanig exploiteren dat er naast economische ook ecologische voordelen worden gehaald. De totale overheidsuitgaven voor het programma bedragen 443,86 miljoen EUR en de EU draagt daarin 330,50 miljoen EUR bij uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL-Garantie).

455.

5.3.1.2.13 Sachsen-Anhalt


519. Het programma voor plattelandsontwikkeling in Sachsen-Anhalt beoogt structurele veranderingen tot stand te brengen en tot milieuvriendelijke landbouwmethoden aan te zetten, met als doel de levensvatbaarheid op lange termijn van de landbouwbedrijven veilig te stellen. De bosbouwmaatregelen moeten de productie en de infrastructuur vrijwaren en tegelijk de afzetmogelijkheden uitbreiden. De totale overheidsuitgaven voor het programma bedragen 235,158 miljoen EUR en de EU draagt daarin 175,600 miljoen EUR bij uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL-Garantie).

456.

5.3.1.2.14 Schleswig-Holstein


520. Het programma voor plattelandsontwikkeling in Schleswig-Holstein heeft tot doel nieuwe economische mogelijkheden op het platteland te creëren en de infrastructuur en de diensten te ontwikkelen, evenwel met behoud van een gediversifieerd landschap. De totale overheidsuitgaven voor dit programma bedragen 573,57 miljoen EUR, inclusief een EU-bijdrage van 239,10 miljoen EUR uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL-Garantie).

457.

5.3.1.2.15 Thüringen


521. Het programma voor plattelandsontwikkeling in de vrijstaat Thüringen heeft tot doel efficiënte instrumenten te ontwikkelen waarmee het hoofd kan worden geboden aan de radicale structuurwijziging die wordt veroorzaakt door de veranderende leeftijdsstructuur, de snelle ontwikkeling van innoverende economische sectoren en het daarmee gepaard gaande gevaar voor verlies of degradatie van de cultuurlandschappen. Het is de bedoeling maatregelen te steunen die de economische eisen in overeenstemming brengen met de ecologische, sociale en culturele eisen en een duurzame ontwikkeling garanderen. Het programma kost in totaal 324,64 miljoen EUR. De Europese Commissie draagt 243,00 miljoen EUR bij uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL-Garantie).

458.

5.3.2. Evaluatie van de vorige programma's


522. Er is voortgang gemaakt met de evaluatie van de milieuprogramma's in de landbouw in het kader van Verordening (EEG) nr. 2078/92. Omdat uiteenlopende evaluatiemethoden zijn toegepast en geen gemeenschappelijke indicatoren waren vastgesteld, kunnen de resultaten van de evaluaties niet worden vergeleken. Toch is de invloed van de evaluatie merkbaar in het ontwerp voor de nieuwe plattelandsontwikkelingsprogramma's en zijn op basis van die evaluatie wijzigingen in de milieumaatregelen in de landbouw aangebracht. De evaluatie van de maatregelen in het kader van de Verordeningen (EG) nr. 950/97 en (EG) nr. 951/97 is gestart.

459.

5.3.2.1. Doelstelling 1


523. De nieuwe Duitse Länder hebben betalingsverplichtingen aangegaan voor alle beschikbare kredieten (2 807 332 181 EUR). De betalingen worden nog verricht tot en met 31 december 2001.

524. Door de maatregelen voor de verwerking en de afzet kon een groot aantal landbouwbedrijven worden gestabiliseerd. Absolute voorrang kreeg de ondersteuning van de maatregelen voor de ontwikkeling van de dorpen en het plattelandstoerisme, waardoor de huidige werkgelegenheid kon worden behouden en nieuwe alternatieve banen konden worden geschapen.

525. De bijstandsverlening uit het EOGFL-Oriëntatie in het kader van de operationele programma's heeft aanzienlijk bijgedragen tot de verbetering van de levensomstandigheden van de plattelandsbevolking.

460.

5.3.2.2. Doelstelling 5b


526. Eind 1999 waren voor de Duitse programma's voor doelstelling 5b betalingsverplichtingen aangegaan voor alle beschikbare EOGFL-kredieten voor die doelstelling. Uit het jaarverslag over 2000 blijkt dat de middelen zoals gepland tegen eind 2001 zullen zijn besteed. De evaluatie achteraf is gestart, in de meeste gevallen op basis van een niet-openbare aanbesteding. De definitieve resultaten zullen niet vóór eind 2001 beschikbaar zijn.

461.

5.3.2.3. Leader II


527. Voor alle beschikbare kredieten zijn betalingsverplichtingen aangegaan en de betalingen zullen tot eind 2001 worden verricht.

462.

5.4. Griekenland


463.

5.4.1. Vaststelling van nieuwe programma's


528. Het horizontale programma voor plattelandsontwikkeling in Griekenland heeft tot doel de concurrentiepositie van de landbouw te verbeteren en tegelijk het milieu te beschermen en de duurzame en geïntegreerde ontwikkeling van de plattelandsgebieden te bevorderen. Het programma kost in totaal 2 686,4 miljoen EUR, waarin de Europese Unie 993,4 miljoen EUR bijdraagt uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL-Garantie). Het programma heeft betrekking op alle plattelandsgebieden en is een aanvulling op de maatregelen die uit het EOGFL-Oriëntatie worden gecofinancierd in het kader van doelstelling 1 van de Structuurfondsen, waarvoor heel Griekenland in aanmerking komt.

464.

5.4.2. Evaluatie van de vorige programma's


529. In de evaluaties, zowel van het CB als van de programma's, wordt benadrukt dat in de vorige periode de voor plattelandsontwikkeling beschikbare middelen niet volledig op de behoeften waren afgestemd. Er zullen dus meer inspanningen moeten worden geleverd voor de herstructurering van de sector en voor de algemene verbetering van de concurrentiepositie van de landbouw en de plattelandsgebieden. Voorts is bij de uitvoering gebleken dat 'traditionele' infrastructuurwerkzaamheden en productie-investeringen gemakkelijker konden worden uitgevoerd, terwijl technisch complexere projecten en innoverende maatregelen moeilijk op gang kwamen. Ten slotte moeten de uitvoerings- en beheersinstrumenten worden verbeterd (programmaning, ontwerp en uitvoering van de projecten).

530. Dit neemt niet weg dat de doelstellingen grotendeels zijn verwezenlijkt: er zijn ongeveer 30 000 investeringsprogrammanen in de landbouw uitgevoerd, alsmede investeringen in 750 verwerkende en commerciële bedrijven; er is steun verleend voor de vestiging van ongeveer 15 000 jonge landbouwers; de particuliere kapitaalinbreng in de landbouw (vaste activa) is gestabiliseerd. Al bij al zijn dit geen onverdienstelijke resultaten.

531. In de nieuwe periode moet meer aandacht worden besteed aan de vaststelling van prioriteiten, het volgen van een geïntegreerde aanpak, het oplossen van moeilijkheden bij complexe of innoverende acties en projecten, het ontwerpen en beheren van projecten en de verbetering van de instrumenten voor de uitvoering en het beheer.

465.

5.5. Spanje


466.

5.5.1. Vaststelling van nieuwe programma's


532. Het horizontale plattelandsontwikkelingsprogramma nr. 1 voor Spanje beoogt een duurzaam beheer van het platteland. Dit moet worden bereikt door de productievoorwaarden en de structuur van de landbouwbedrijven te verbeteren, en tegelijk het milieu te beschermen. De totale overheidsuitgaven voor dit programma bedragen 3 132,081 miljoen EUR, inclusief een EU-bijdrage van 2 222,856 miljoen EUR uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL-Garantie). Dit programma heeft betrekking op alle plattelandsgebieden van het land, met uitzondering van Navarra en Baskenland, die over eigen middelen voor de cofinanciering van de maatregelen beschikken. Het vult de regionale maatregelen voor plattelandsontwikkeling aan, en het horizontale programma nr. 2, dat slechts voor bepaalde regio's geldt.

467.

5.5.1.1. Aragón


533. Het programma voor plattelandsontwikkeling in Aragón heeft vooral tot doel de diverse functies van de landbouw en het platteland te ontwikkelen: de economische functie (productie van landbouwgrondstoffen, verwerking en afzet, toerisme en ontspanning), de sociale functie (door de klemtoon te leggen op de rol van de menselijke hulpbronnen voor de consolidering van de plattelandsgemeenschap) en de milieufunctie (die ook een bron van diversifiëring van de bedrijvigheid op het platteland is). De totale overheidsuitgaven voor dit programma bedragen 471,358 miljoen EUR, inclusief een EU-bijdrage van 257,695 miljoen EUR uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL-Garantie).

468.

5.5.1.2. Catalonië


534. Het programma voor plattelandsontwikkeling in Catalonië heeft tot doel de landbouw en de agro-industrie aan de marktvoorwaarden aan te passen, de concurrentiepositie van het platteland te verbeteren door de vernieuwing van de infrastructuur en de diversifiëring van de diensten, en de bossen in stand te houden en te valoriseren. De totale overheidsuitgaven voor dit programma bedragen 400,98 miljoen EUR, inclusief een EU-bijdrage van 206,95 miljoen EUR uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL-Garantie).

469.

5.5.1.3. Balearen


535. Het programma voor plattelandsontwikkeling op de Balearen beoogt, met name in de landbouwsector, de werkgelegenheid in stand te houden en uit te breiden en de inkomens te verhogen, met als doel de omstandigheden te creëren voor een verjonging van de plattelandsbevolking en een versteviging van het sociale weefsel, Tegelijk worden het milieu en de landschappen zoveel mogelijk beschermd. De totale overheidsuitgaven voor dit programma bedragen 48,042 miljoen EUR, inclusief een EU-bijdrage van 21,619 miljoen EUR uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL-Garantie).

470.

5.5.1.4. La Rioja


536. Het programma voor plattelandsontwikkeling in La Rioja heeft tot doel de economische groei van de regio te bevorderen en de ontvolking tegen te gaan door de levensomstandigheden te verbeteren en de diensten en de infrastructuur uit te breiden en de kwaliteit ervan te verhogen. Voorts wordt beoogd de duurzame ontwikkeling van het platteland te bevorderen om de erosie te beperken, de beboste oppervlakte te vergroten en het percentage oppervlaktewater van goede kwaliteit te doen toenemen. De totale overheidsuitgaven voor dit programma bedragen 82,54 miljoen EUR, inclusief een EU-bijdrage van 39,94 miljoen EUR uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL-Garantie).

471.

5.5.1.5. Madrid


537. Het programma voor plattelandsontwikkeling in de regio Madrid heeft tot doel tot milieuvriendelijke landbouw aan te zetten met het oog op de duurzame ontwikkeling van de plattelandsgebieden. Voorts wordt beoogd de landbouwactiviteiten te diversifiëren en een nieuw elan te geven, en daarbij te zorgen voor een betere integratie van de inwoners. De totale overheidsuitgaven voor dit programma bedragen 139,042 miljoen EUR, inclusief een EU-bijdrage van 69,526 miljoen EUR uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL-Garantie).

472.

5.5.1.6. Navarra


538. Het programma voor plattelandsontwikkeling in de regio Navarra beoogt tot milieuvriendelijke landbouw aan te zetten en de sociale ontwikkeling van de plattelandsgebieden te stimuleren door de levens- en arbeidsomstandigheden van de bevolking te verbeteren, de leegloop van het platteland af te remmen en de vrouwenarbeid aan te moedigen. Voorts is het de bedoeling de economische ontwikkeling van het platteland te stimuleren door de landbouwsector en de agro-industriële sector te ondersteunen, de activiteiten te diversifiëren en de beroepsopleiding te bevorderen. De totale overheidsuitgaven voor dit programma bedragen 285,519 miljoen EUR, inclusief een EU-bijdrage van 143,871 miljoen EUR uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL-Garantie).

473.

5.5.1.7. Baskenland


539. Met het programma voor plattelandsontwikkeling in Baskenland wordt een duurzame en gediversifieerde ontwikkeling van het platteland nagestreefd, alsmede de herwaardering van de plattelandsgebieden die met grote moeilijkheden te kampen hebben (de gebieden van doelstelling 2 van de Structuurfondsen). Hiertoe wordt de economische en sociale rol van de landbouw versterkt (professionnalisering, verhoogde concurrentiekracht, betere afzetmogelijkheden), worden milieu vriendelijke landbouwpraktijken aangemoedigd, wordt de kwaliteit van het bestaan verbeterd om de plattelandsbevolking op peil te houden en worden de natuurlijke rijkdommen van de land- en bosbouw, en de landschappen in stand gehouden. De totale overheidsuitgaven voor dit programma bedragen 235,76 miljoen EUR, inclusief een EU-bijdrage van 121,199 miljoen EUR uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL-Garantie).

474.

5.5.2. Programmering in het kader van het EOGFL-Oriëntatie


540. De Commissie heeft het communautaire bestek voor de Spaanse regio's van doelstelling 1 goedgekeurd. Dit CB voorziet in een bijdrage van het EOGFL-Oriëntatie van 5 021 miljoen EUR voor de landbouw en de plattelandsontwikkeling. Hiervan gaat 65 miljoen EUR naar de regio Cantabrië, als overgangssteun.

541. De bijstand voor de plattelandsontwikkeling wordt verleend via:

- een multiregionaal operationeel programma (EOGFL-O) betreffende de verbetering van de productiestructuur en -systemen in de landbouw in alle Spaanse regio's van doelstelling 1, behalve in Cantabrië. Dit O.P. bevat vier maatregelen (beheer van de waterreserves, steun voor bedrijfsinvesteringen, vestiging van jonge landbouwers en technische bijstand). De subsidiabele overheidsuitgaven bedragen in totaal 2 480 miljoen EUR, waarvan 1 489 miljoen EUR wordt bijgedragen uit het EOGFL-O.

- negen regionale operationele meerfondsenprogramma's (EFRO, EOGFL-O, ESF). Het EOGFL-O draagt voor deze O.P.'s 3 432 miljoen EUR bij.

- een operationeel meerfondsenprogramma (EFRO, EOGFL-O, ESF) voor de regio Cantabrië, die overgangssteun krijgt. Dit O.P. bevat alle maatregelen voor plattelandsontwikkeling waarin Verordening (EG) nr. 1257/1999 voorziet. Het EOGFL-O draagt 65 miljoen EUR bij.

- een multiregionaal operationeel meerfondsenprogramma (EFRO, EOGFL-O, ESF) voor technische bijstand. Het EOGFL-O draagt negen miljoen EUR bij.

475.

5.5.3. Evaluatie van de vorige programma's


542. De evaluaties achteraf van de programma's voor plattelandsontwikkeling voor de periode 1994-1999 zijn aan de gang; de verslagen zouden in de loop van 2002 beschikbaar moeten zijn.

543. Wat doelstelling 5a betreft, bedraagt de totale communautaire steun voor de periode 1994-1999 (vastleggingskredieten) 438 miljoen EUR; per 31 december 1999 bedroeg de bestedingsgraad 61% (EOGFL-O).

544. Voor doelstelling 1 en doelstelling 5b bedraagt de steun van het EOGFL-O (vastleggingskredieten) voor de genoemde periode respectievelijk 3 455 miljoen EUR en 423 miljoen EUR; per 31 december 1999 bedroeg de bestedingsgraad respectievelijk 90% en 88%.

545. Voor de programma's in het kader van een communautair initiatief (Interreg, Regis (Canarische eilanden) en Leader II), bedraagt de totale steun uit het EOGFL-O (vastleggingskredieten) 300 miljoen EUR; per 31 december 1999 bedroeg de bestedingsgraad 49%.

546. Voor de begeleidende maatregelen heeft het EOGFL-O voor de periode 1994-1999 912 miljoen EUR betaald, waarvan 230 miljoen EUR voor milieumaatregelen in de landbouw, 612 miljoen EUR voor de bebossing van landbouwgrond en 70 miljoen EUR voor vervroegde uittreding.

476.

5.6. Frankrijk


477.

5.6.1. Vaststelling van nieuwe programma's


547. Met het horizontale programma voor plattelandsontwikkeling in Frankrijk wordt een harmonieuzere ontwikkeling van het platteland nagestreefd via een duurzaam beheer van de ruimte en een evenwichtiger verdeling van de activiteiten, en wordt beoogd de diverse functies van de land- en de bosbouw te intensiveren: productie, scheppen van werkgelegenheid, onderhoud van de landschappen en milieubescherming. De totale overheidsuitgaven voor dit programma bedragen 12 849,4 miljoen EUR. De Europese Gemeenschap draagt daarin 4 994,9 miljoen EUR bij uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL-Garantie). Dit programma heeft betrekking op alle plattelandsgebieden. Het is een aanvulling op de eveneens uit het EOGFL-Garantie gecofinancierde maatregelen voor plattelandsontwikkeling die zijn opgenomen in de regionale ontwikkelingsprogramma's voor de gebieden van doelstelling 2 van de Structuurfondsen, en op de uit het EOGFL-Oriëntatie gecofinancierde maatregelen voor de regio's van doelstelling 1.

478.

5.6.1.1. De programma's van doelstelling 1


548. Doelstelling 1 betreft de vier overzeese departementen, Corsica en de Franse Hainaut (deze twee laatste gebieden krijgen overgangssteun). Alle maatregelen van Verordening (EG) nr. 1257/1999 zijn geprogrammeerd in het kader van een regionaal EPD, terwijl de vier begeleidende maatregelen via het nationale plattelandsontwikkelingsprogramma worden gefinancierd. De bijdrage uit het EOGFL-Oriëntatie voor deze zes programma's bedraagt 606 miljoen EUR voor de vier overzeese departementen (Réunion: 303, Martinique: 100, Guadeloupe: 140 en Guyana: 63) en 74 miljoen EUR voor de gebieden met overgangssteun (Corsica: 35 en de Franse Hainaut: 39).

479.

5.6.1.2. De programma's van doelstelling 2


549. Twintig regionale EPD's die deels uit het EOGFL-Garantie worden gecofinancierd voor een bedrag van 768,340 miljoen EUR, vullen het nationale plattelandsontwikkelingsprogramma voor Europees Frankrijk aan. Van de maatregelen van Verordening (EG) nr. 1257/1999 hebben de Franse autoriteiten de maatregelen A en G, en alle maatregelen van artikel 33 (J tot en met V) in deze regionale programmeringen opgenomen. Normaal gezien overlappen deze maatregelen die van het nationale plattelandsontwikkelingsprogramma niet (als maatregelen zowel regionaal als nationaal worden geprogrammeerd, moeten de maatregelen in het kader van het EPD in de regel passen in een gezamenlijke aanpak die tot de ontwikkeling van het hele grondgebied bijdraagt).

480.

5.6.1.3. Leader+


550. Leader+zal worden uitgevoerd in de vorm van een nationaal programma dat geldt voor het hele Franse grondgebied, behalve voor bepaalde stedelijke gebieden, alsmede in de vorm van een globale subsidie. Het ontwerpprogramma, dat op 19 juli 2000 is voorgelegd, zou uiterlijk in de loop van december moeten worden goedgekeurd. Voor dit programma is 252 miljoen EUR beschikbaar.

481.

5.6.2. Evaluatie van de vorige programma's


551. De evaluaties achteraf van de programma's voor plattelandsontwikkeling voor de periode 1994-1999 zijn aan de gang; de verslagen zullen in de loop van 2002 beschikbaar zijn.

552. Voor doelstelling 5a draagt de Gemeenschap voor de periode 1994-1999 in totaal 1 536 miljoen EUR bij voor de maatregelen in het kader van Verordening (EG) nr. 950/97 en 297 miljoen EUR voor de maatregelen in het kader van Verordening (EG) nr. 951/97.

553. Uit de gegevens die beschikbaar zijn over de zes programma's voor doelstelling 1, blijkt dat betalingsverplichtingen zijn aangegaan voor bijna 100% van de kredieten. Voor de programma's van doelstelling 5b voor de periode 1994-1999 is de geconsolideerde stand van zaken na de technische en financiële aanpassingen die kenmerkend waren voor 1999, als volgt: er zijn maatregelen geprogrammeerd voor 96% van de EOGFL-kredieten, d.i. voor een bedrag van 841 794 355 EUR. Het betalingsniveau bedraagt 56%.

554. Het programmeringsniveau voor Leader II voor alle gebieden van de doelstellingen 1 en 5b samen is iets hoger dan 90%. Het uitvoeringsniveau blijft evenwel laag (lager dan 30% voor de EOGFL-kredieten).

482.

5.7. Ierland


483.

5.7.1. Vaststelling van nieuwe programma's


484.

5.7.1.1. Achtergrond en programmeringskader


555. Ierland is in twee NUTS II-gebieden opgesplitst: enerzijds Border, Midlands en Western region (doelstelling 1), anderzijds Southern region en Eastern region ("phasing out"). Voor de periode 2000-2006 krijgen beide regio's steun in het kader van het communautaire bestek (CB). De bijdrage van het EOGFL-Oriëntatie voor het Ierse CB gaat voornamelijk naar de twee regionale programma's en het PEACE-programma. In het kader van Leader+zullen uit het EOGFL-Oriëntatie ook maatregelen voor plattelandsontwikkeling worden gecofinancierd. De bijdrage uit het EOGFL-Garantie voor het plattelandsontwikkelingsprogramma vormt een aanvulling op de maatregelen van de afdeling Oriëntatie.

485.

5.7.1.2. Structuur van de programma's en prioriteiten


556. De Commissie heeft het CB voor de Structuurfondsen (2000-2006) op 27 juli 2000 goedgekeurd. In het kader van dat CB zullen in Ierland drie interregionale programma's worden uitgevoerd (economische en sociale infrastructuur; werkgelegenheid en menselijke hulpbronnen, en de productiesector). Deze drie interregionale programma's zullen worden aangevuld met twee regionale operationele programma's met elk vier prioriteiten: lokale infrastructuur, ontwikkeling van het lokale bedrijfsleven, landbouw- en plattelandsontwikkeling, en maatschappelijke integratie en kinderopvang. In de aan Noord-Ierland grenzende counties zal een PEACE-programma worden uitgevoerd. Het EOGFL-Oriëntatie draagt 182 miljoen EUR bij in het CB en dit bedrag gaat naar de twee regionale programma's (169,4 miljoen EUR) en het PEACE-programma (12,6 miljoen EUR). De regionale programma's betreffen twee van de vier prioriteiten. De ontwerpen voor de operationele programma's zijn in april 2000 voorgelegd.

557. Het programma voor plattelandsontwikkeling in Ierland maakt deel uit van een algemene strategie die tot doel heeft de concurrentiepositie van de primaire landbouw te verbeteren, ecologisch duurzame productiesystemen te ondersteunen, de activiteiten binnen en buiten het landbouwbedrijf te diversifiëren om alternatieve inkomensbronnen voor de landbouwers te creëren, en de plattelandsontwikkeling op lokaal niveau te bevorderen. De totale overheidsuitgaven voor dit programma bedragen 3 675,1 miljoen EUR. De Europese Unie draagt hierin 2 388,9 miljoen EUR bij uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL-Garantie). Het programma heeft betrekking op alle plattelandsgebieden, met dien verstande dat hierin niet de maatregelen zijn opgenomen waarvoor het EOGFL-Oriëntatie bijstand verleent in de gebieden van doelstelling 1 van de Structuurfondsen, d.i. het hele grondgebied van Ierland (het Noordwesten valt onder doelstelling 1, het Zuidoosten krijgt overgangssteun).

486.

5.7.2. Evaluatie van de vorige programma's


558. Vóór eind 1999 waren voor alle kredieten voor de programma's voor de vorige periode betalingsverplichtingen aangegaan en de Ierse autoriteiten waren in 2000 de betalingen aan het afronden. De evaluatie van de uitvoering van de maatregelen in het kader van Verordening (EG) nr. 950/97 is afgerond. Hierin is het belang van de compenserende vergoedingen in de probleemgebieden benadrukt. Van de andere maatregelen en programma's wordt nog een evaluatie gemaakt.

487.

5.8. Italië


488.

5.8.1. Vaststelling van nieuwe programma's


559. De maatregelen voor de periode 2000-2006 worden uitsluitend uitgevoerd via regionale programma's. De Commissie heeft de programma's voor plattelandsontwikkeling die de 19 regio's en de twee autonome provincies in het begin van het jaar hebben voorgelegd, goedgekeurd na tal van herzieningen waaraan lange onderhandelingen zijn voorafgegaan.

560. Overeenkomstig de nieuwe regelgeving neemt het EOGFL-Garantie deel in de financiering van de programma's van de gebieden buiten doelstelling 1 (gebieden in het centrum en het noorden van Italië). De gebieden van de Mezzogiorno, waarvan er zes onder doelstelling 1 vallen en één, nl. Molise, overgangssteun krijgt, zullen slechts steun uit het EOGFL-Garantie ontvangen voor de drie maatregelen ter begeleiding van de hervorming van het GLB en voor de compenserende vergoeding voor landbouwers in probleemgebieden of gebieden met specifieke beperkingen op milieugebied. Alle andere maatregelen ter aanvulling van de programmering in de landbouwsector worden uit het EOGFL-Oriëntatie gecofinancierd.

561. Daarom zijn zij opgenomen in de regionale operationele programma's (waarvoor bijstand wordt verleend uit het Regionaal Fonds, het Sociaal Fonds en het Financieringsinstrument voor de visserij) waarmee het CB van Italië voor doelstelling 1 ten uitvoer wordt gelegd.

562. Deze zeven meerfondsenprogramma's zijn ook door de Commissie goedgekeurd en vervolgens aangevuld met programmacomplementen die details over de uitvoering bevatten.

489.

5.8.1.1. Abruzzen


563. Het programma voor plattelandsontwikkeling in de Abruzzen beoogt de banden tussen het platteland en de rest van de maatschappij te versterken, de ontvolking van de in het binnenland gelegen gebieden tegen te gaan, het culturele erfgoed van het platteland te valoriseren en de agro-voedingssector te ondersteunen om de werkgelegenheid op peil te houden en te doen toenemen. De totale overheidsuitgaven voor dit programma bedragen 292,59 miljoen EUR, waarin de Europese Gemeenschap 132,66 miljoen EUR bijdraagt uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL-Garantie).

490.

5.8.1.2. Bolzano


564. Het programma voor plattelandsontwikkeling in de regio Bolzano beoogt de concurrentiekracht van de land- en bosbouw te verhogen, het milieu te beschermen en de landelijke bevolking op peil te houden via ondersteuning van de duurzame ontwikkeling van de plattelandsgebieden. De totale overheidsuitgaven voor dit programma bedragen 265,88 miljoen EUR, waarin de Europese Gemeenschap 118,67 miljoen EUR bijdraagt uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL-Garantie).

491.

5.8.1.3. Emilia-Romagna


565. Het programma voor plattelandsontwikkeling in Emilia-Romagna beoogt de concurrentiekracht van de bedrijven te verhogen en het milieu te beschermen met het oog op een duurzame en geïntegreerde ontwikkeling van het platteland. Hierbij wordt een op kwaliteit gerichte strategie gevolgd die rekening houdt met elk type landbouwproductie. De totale overheidsuitgaven voor dit programma bedragen 852,2 miljoen EUR (totale kosten: 1 269,8 miljoen EUR), en de Europese Gemeenschap draagt 386,7 miljoen EUR bij uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL-Garantie).

492.

5.8.1.4. Friuli-Venezia Giulia


566. Het programma voor plattelandsontwikkeling in Friuli-Venezia Giulia heeft de grondige omschakeling van de landbouwsector als belangrijkste doel. Hiertoe moeten de natuurlijke rijkdommen van het milieu en de multifunctionele rol van de landbouw worden gevaloriseerd. Het is de bedoeling de concurrentiekracht van de bedrijven te verhogen, de productkwaliteit te verbeteren, de milieuvriendelijke land- en bosbouwpraktijken te bevorderen en aan te zetten tot het creëren van synergieën in de plattelandseconomie. De totale overheidsuitgaven voor dit programma bedragen 212,984 miljoen EUR, waarin de Europese Gemeenschap 99,740 miljoen EUR bijdraagt uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL-Garantie).

493.

5.8.1.5. Lazio


567. Het algemene doel dat met het programma voor plattelandsontwikkeling in Lazio wordt nagestreefd is de versterking van het productiesysteem van de plattelandsgebieden, met name in de probleemgebieden in het binnenland. Zo moet een harmonieuze groei tot stand komen, zowel op het gebied van de economische en sociale ontwikkeling als wat de instandhouding en valorisatie van de natuurlijke rijkdommen betreft. De totale overheidsuitgaven voor dit programma bedragen 585,36 miljoen EUR (totale kosten: 849,23 miljoen EUR), en de Europese Gemeenschap draagt 255,39 miljoen EUR bij uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL-Garantie).

494.

5.8.1.6. Ligurië


568. Het programma voor plattelandsontwikkeling in Ligurië heeft tot doel de concurrentiekracht van de regionale landbouw te verhogen en de verschillende functies van de landbouw te ontwikkelen met het oog op een evenwichtig ruimtegebruik en natuurbescherming. Voorts wordt beoogd de diensten en de infrastructuur op het platteland aan te passen aan de veranderingen als gevolg van de Europese integratie en de mondialisering van het handelsverkeer. De totale overheidsuitgaven voor dit programma bedragen 210,655 miljoen EUR, waarin de Europese Gemeenschap 87,08 miljoen EUR bijdraagt uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL-Garantie).

495.

5.8.1.7. Lombardije


569. Het programma voor plattelandsontwikkeling in Lombardije heeft tot doel de concurrentiekracht van de regionale landbouw te verhogen, het economische en sociale weefsel van de plattelandsgebieden te verstevigen, de werkgelegenheid in de primaire sector (met name voor vrouwen) uit te breiden, de rol van de landbouw op het gebied van de natuurbescherming (vooral van de bodem) en de instandhouding van de landschappen (minder intensieve methoden) te valoriseren, en ten slotte het inkomen van de landbouwers te verhogen door de activiteiten te diversifiëren. De totale overheidsuitgaven voor dit programma bedragen 805,435 miljoen EUR, waarin de Europese Gemeenschap 337,07 miljoen EUR bijdraagt uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL-Garantie).

496.

5.8.1.8. Marche


570. Het programma voor plattelandsontwikkeling in de regio Marche beoogt de duurzame ontwikkeling op economisch, sociaal en ecologisch gebied aan te moedigen door de concurrentiekracht van de bedrijven te ondersteunen, de lokale hulpbronnen te valoriseren en de kwaliteit van het bestaan op het platteland te verbeteren. Voorts wordt steun verleend voor de maatregelen die de overheidsinstanties nemen om deze duurzaamheid te garanderen. De totale overheidsuitgaven voor dit programma bedragen 691,1 miljoen EUR, waarin de Europese Gemeenschap 185,4 miljoen EUR bijdraagt uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL-Garantie).

497.

5.8.1.9. Umbrië


571. Het programma voor plattelandsontwikkeling in de regio Umbrië heeft tot doel de concurrentiekracht van de plattelandsgebieden te verhogen door een op kwaliteit gericht beleid, het stimuleren van de werkgelegenheid (vooral voor de jongeren) en het beschermen van milieu en platteland; hierbij wordt steeds gezocht naar synergieën tussen de producerende activiteiten en de activiteiten die het grondgebied en de tradities van het platteland valoriseren. De totale overheidsuitgaven voor dit programma bedragen 533,04 miljoen EUR, waarin de Europese Gemeenschap 179,61 miljoen EUR bijdraagt uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL-Garantie).

498.

5.8.1.10. Piemonte


572. Het programma voor plattelandsontwikkeling in Piemonte beoogt de duurzame economische, sociale en ecologische ontwikkeling van de plattelandsgebieden door de valorisatie van de verschillende functies van de landbouw, het creëren van aanvullende activiteiten en inkomens voor de landbouwers (vooral in door de achteruitgang van de landbouw getroffen gebieden) en de bevordering van gelijke kansen voor mannen en vrouwen. De totale overheidsuitgaven voor dit programma bedragen 868,45 miljoen EUR (totale kosten: 1 233,91 miljoen EUR), en de Europese Gemeenschap draagt 363,24 miljoen EUR bij uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw, afdeling Garantie (EOGFL-Garantie).

499.

5.8.1.11. Toscane


573. Het programma voor plattelandsontwikkeling in Toscane heeft tot doel de concurrentiekracht van de landbouw en de agro-industrie te verhogen, de kwaliteit van de producten te verbeteren, het milieu en de agrarische gebieden te beschermen en de mogelijkheden van het platteland te valoriseren in het kader van een strategie voor de ondersteuning van de kwaliteit van het bestaan in Toscane. De totale overheidsuitgaven voor dit programma bedragen 730,412 miljoen EUR (totale kosten: 1 062,603 miljoen EUR), en de Europese Gemeenschap draagt 328,930 miljoen EUR bij uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw, afdeling Garantie (EOGFL-Garantie).

500.

5.8.1.12. Trento


574. Het programma voor plattelandsontwikkeling in de autonome provincie Trento beoogt de landbouw te valoriseren in het kader van duurzame ontwikkeling, de bevolking op peil te houden, de landbouwactiviteiten in stand te houden en het milieu en de rurale landschappen te beschermen. De totale overheidsuitgaven voor dit programma bedragen 210,200 miljoen EUR, waarin de Europese Gemeenschap 90,250 miljoen EUR bijdraagt uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL-Garantie).

501.

5.8.1.13. Valle d'Aosta


575. Het programma voor plattelandsontwikkeling in Valle d'Aosta beoogt de concurrentiekracht van de land- en bosbouwsector te versterken, een duurzame en geïntegreerde ontwikkeling van de plattelandsgebieden te ondersteunen en het milieu te beschermen in een alpijns gebied waar de voor bergstreken geschikte landbouw een essentiële rol speelt. De totale overheidsuitgaven voor dit programma bedragen 119,142 miljoen EUR, waarin de Europese Gemeenschap 43,775 miljoen EUR bijdraagt uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL-Garantie).

502.

5.8.1.14. Veneto


576. Het programma voor plattelandsontwikkeling in Veneto heeft tot algemeen doel de plattelandsactiviteiten te consolideren en duurzaam te ontwikkelen in de economische, sociale en geografische context van de regio. Hierbij wordt de erkenning dat de landbouw een sleutelrol speelt en diverse functies heeft, bekrachtigd. De totale overheidsuitgaven voor dit programma bedragen 660,65 miljoen EUR (totale kosten: 944,94 miljoen EUR), en de Europese Gemeenschap draagt 297,35 miljoen EUR bij uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw, afdeling Garantie (EOGFL-Garantie).

503.

5.8.2. Evaluatie van de vorige programma's


577. Alle regio's hebben zich veel moeite getroost om de bedragen waarin de operationele programma's en het EPD voorzien (4 400 miljoen EUR voor doelstelling 1 en 1 900 miljoen EUR voor doelstelling 5b) volledig vast te leggen. Sommige regio's hebben zelfs veel grotere bedragen vastgelegd dan die waarin hun financieringsprogramma voorziet.

578. Na dit eerste resultaat is in de loop van 2000 een goed uitvoeringsniveau gehaald. Bij het afsluiten van de uitvoeringstermijn in 2001 zou dit tot goede resultaten moeten leiden.

579. Voor het programma in het kader van het communautaire initiatief Leader II is de situatie analoog, zij het iets minder bevredigend omdat bij de definitieve vormgeving van de maatregelen en het begin van de uitvoering ervan vertraging is opgelopen (twee jaar of meer). Het vastleggingspercentage schommelt tussen 70 en 140% van het geplande totaalbedrag.

580. In de loop van 2000 viel een groot elan bij de uitvoering op. Hoewel het niveau nog steeds erg laag is, moet het worden vergeleken met dat van de voorafgaande jaren (niveau nagenoeg nul). Natuurlijk zullen de inspanningen nog moeten worden geïntensiveerd om bij de afloop van de uitvoeringstermijn in 2001 een aanvaardbaar resultaat te halen.

504.

5.9. Luxemburg


505.

5.9.1. Vaststelling van nieuwe programma's


581. Het programma voor plattelandsontwikkeling in het Groothertogdom Luxemburg beoogt de concurrentiekracht te versterken, het landbouwinkomen te ondersteunen, de landbouw in probleemgebieden in stand te houden, het milieu en het natuurlijk erfgoed te beschermen en duurzame bosbouw te bevorderen. Hiertoe wordt een strategie gevolgd waarbij de diverse functies van de land- en bosbouw en de kwaliteit van de producten centraal staan. De totale overheidsuitgaven bedragen 373 639 000 EUR. De Europese Gemeenschap draagt 91 000 000 EUR bij uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw, afdeling Garantie (EOGFL-Garantie). Het programma heeft betrekking op alle plattelandsgebieden van Luxemburg.

506.

5.9.2. Evaluatie van de vorige programma's


582. Alle betalingsverplichtingen in het kader van de programma's voor de vorige periode zijn vóór eind 1999 aangegaan en de Luxemburgse autoriteiten waren in 2000 de betalingen aan het afronden.

583. Van de maatregelen voor de periode 1994-1999 zal een evaluatie achteraf worden gemaakt.

507.

5.10. Nederland


508.

5.10.1. Vaststelling van nieuwe programma's


584. In Nederland is voor de periode 2000-2006 een enkelvoudig programmeringsdocument voor communautaire structurele bijstand in het kader van doelstelling 1 voor Flevoland goedgekeurd (het betreft overgangssteun - 'phasing-out'). De bijstand uit het EOGFL-Oriëntatie bedraagt 10 miljoen EUR.

585. Het programma voor plattelandsontwikkeling in Nederland beoogt de landbouwsector te herstructureren om nieuwe uitdagingen aan te kunnen. De maatregelen betreffen innovatie, diversifiëring van landbouwactiviteiten, bevordering van het natuurbehoud, beter waterbeheer en de uitbouw van voorzieningen voor de plattelandsgemeenschappen, het toerisme en de recreatie. De totale overheidsuitgaven voor dit programma bedragen 1 057,39 miljoen EUR, inclusief een EU-bijdrage van 417 miljoen EUR uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL-Garantie). Het programma heeft betrekking op heel Nederland.

509.

5.10.2. Evaluatie van de vorige programma's


586. Alle betalingsverplichtingen voor de programma's voor de vorige periode zijn vóór eind 1999 aangegaan en de Nederlandse autoriteiten waren in 2000 de betalingen aan het afronden. De vier Leader II-programma's voor Noordoost-Friesland/Noordwest-Groningen, Noordwest-Friesland, Drenthe en Flevoland zijn vooral bedoeld om aan te zetten tot duurzame economische en agrarische activiteiten en toerisme. De daarbij gemaakte vorderingen zijn bevredigend.

587. De uitvoering van de programma's voor doelstelling 5b) in Nederland verloopt nu op bevredigende wijze. Voor alle gebieden van doelstelling 5b) in Nederland is meer dan 80% van de betalingen verricht.

588. De provincies Friesland, Groningen/Drenthe, Overijssel en Limburg concentreren zich in de regel op de oprichting van nieuwe bedrijven, het toerisme en het landschapsonderhoud, terwijl Zeeland vooral de nadruk legt op de diversifiëring van de landbouw.

589. Uit het enkelvoudig programmeringsdocument voor de verbetering van de verwerking en de afzet van land- en bosbouwproducten in het kader van doelstelling 5a) blijkt dat ongeveer 55% van het programma uitgevoerd en betaald is. De uitvoering zou kunnen worden versneld.

510.

5.11. Oostenrijk


511.

5.11.1. Vaststelling van nieuwe programma's


590. Het programma voor plattelandsontwikkeling in Oostenrijk heeft tot doel een ecologisch duurzame landbouwsector te creëren die in staat is te concurreren en waarin belang wordt gehecht aan de gezinsbedrijven. Er zijn drie reeksen doelstellingen gedefinieerd: vergoeding voor specifieke diensten door landbouwers, instandhouding van activa met het oog op het behoud van de bedrijven, en verbetering van de concurrentiepositie. De totale overheidsuitgaven voor dit programma bedragen 6 896,074 miljoen EUR, inclusief een EU-bijdrage van 3 208,10 miljoen EUR uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL-Garantie). Het programma heeft betrekking op heel Oostenrijk, met dien verstande dat hierin niet de maatregelen zijn opgenomen waarvoor het EOGFL-Oriëntatie bijstand verleent in de regio's van doelstelling 1 van de Structuurfondsen, nl. Burgenland.

512.

5.11.1.1. Het programma voor doelstelling 1 voor Burgenland


513.

591. Betrokken gebied: regio Burgenland (Oostenrijk)


514.

5.11.1.1.1 Strategie


592. Het programma voor Burgenland is een multisectoraal programma voor de ontwikkeling en de structurele aanpassing van de regio. Het wordt gecofinancierd uit het EFRO, het EOGFL-Oriëntatie en het ESF en bevat zes prioriteiten, o.m. 'Landbouw, bosbouw, visserij en natuurbescherming'. Dit zwaartepunt is in drie punten onderverdeeld: 'Landbouw en bosbouw' en 'Plattelandsontwikkeling, diversifiëring en natuurbescherming', die uit het EOGFL-Oriëntatie worden gecofinancierd en 'Visserij en aquacultuur', dat uit het FIOV wordt gecofinancierd. De twee zwaartepunten voor de landbouw betreffen dezelfde bijstandsgebieden als de overeenkomstige prioriteiten van het plattelandsontwikkelingsprogramma, en de voorschriften van het plattelandsontwikkelingsprogramma zijn van toepassing. Wat de strategie voor de landbouw betreft, zie bovenstaand punt 5.11.1.

515.

5.11.2. Evaluatie van de vorige programma's


593. Evaluatie achteraf: het eindverslag wordt in 2002 verwacht.

594. De financiële toewijzing in het kader van het plattelandsontwikkelingsprogramma dient ook voor de volgende kosten:

- uitgaven die het EOGFL-Garantie in het begrotingsjaar 2000 heeft verricht voor begeleidende maatregelen op grond van de Verordeningen (EEG) nrs. 2078/92, 2079/92 en 2080/92 van de Raad. Totale overheidsuitgaven (gecofinancierd): 641,62 miljoen EUR, EOGFL: 331,06 miljoen EUR.

- uitgaven voor andere maatregelen voor plattelandsontwikkeling die vóór 1 januari zijn goedgekeurd en die zijn opgenomen in de nieuwe programmering op grond van artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2603/1999.

Totale overheidsuitgaven: 3,68 miljoen EUR, EOGFL: 0,92 miljoen EUR.

516.

5.12. Portugal


517.

5.12.1. Vaststelling van nieuwe programma's


518.

5.12.1.1. Communautair bestek en andere instrumenten


595. Het hele Portugese grondgebied valt onder doelstelling 1, behalve de regio Lisboa e Vale do Tejo, die overgangssteun krijgt en bijgevolg aan dezelfde voorschriften moet voldoen. Het beleid voor de plattelandsontwikkeling voor de periode 2000-2006 zal worden uitgevoerd via drie belangrijke instrumentgroepen: het communautaire bestek (CB) en het programma in het kader van het communautaire initiatief Leader+, die uit het EOGFL-Oriëntatie worden gecofinancierd, en de programma's voor plattelandsontwikkeling, die uit het EOGFL-Garantie worden gecofiancierd.

596. In het eerste semester van 2000 zijn het CB en de zeven regionale operationele programma's goedgekeurd. Het grote nationale operationele programma 'Landbouw en plattelandsontwikkeling' zal binnenkort worden goedgekeurd. Portugal heeft drie programma's voor plattelandsontwikkeling ingediend, één voor continentaal Portugal en één voor elk van de autonome regio's Azoren en Madeira. Aangezien de Portugese autoriteiten het Leader+-programma nog niet hebben voorgelegd, is nog niet duidelijk of het om één nationaal programma zal gaan dan wel om verschillende regionale programma's.

519.

5.12.1.2. Doelstelling


597. De plattelandsontwikkeling heeft tot doel de concurrentiekracht van de landbouw te verbeteren via de herstructurering van de sector, investeringen voor een betere productkwaliteit en voorlichting en steun voor de landbouwers en de plattelandsbevolking. Dit moet worden bereikt door op het gepaste lokale niveau aan geïntegreerde plattelandsontwikkeling te doen, waarbij het milieu wordt beschermd, de natuurlijke rijkdommen worden beheerd en de natuurlijke landschappen en het culturele erfgoed op duurzame wijze in stand worden gehouden.

520.

5.12.1.3. Prioriteiten en structuur van de programma's


598. De plattelandsontwikkeling in het kader van het CB verloopt via zeven regionale operationele meerfondsenprogramma's (OP's) en één nationaal operationeel programma. In grote lijnen dient het nationale programma voor de ondersteuning van grote projecten, terwijl de regionale OP's gericht zijn op kleine projecten, de diversifiëring van de landbouwactiviteiten of goed afgebakende specifieke sectoren. Deze OP's hebben betrekking op investeringen op landbouwbedrijven, de vestiging van jonge landbouwers, de opleiding van landbouwers, investeringen met het oog op de verbetering van de verwerking en de afzet van landbouwproducten, en het bieden van stimulansen voor de aanpassing en de ontwikkeling van plattelandsgebieden. Hiervoor wordt uit het EOGFL-Oriëntatie 2 177,3 miljoen EUR verleend.

599. De programma's voor plattelandsontwikkeling die uit het EOGFL-Garantie worden gecofinancierd voor een bedrag van 1 554 miljoen EUR, betreffen de steun voor vervroegde uittreding, de steun voor probleemgebieden en gebieden met specifieke beperkingen op milieugebied, de milieumaatregelen in de landbouw en de bebossing van landbouwgronden.

600. Het programma in het kader van het communautaire initiatief Leader+zal, in overleg met de Commissie en volgens haar instructies, worden uitgevoerd door lokale actiegroepen. Hiervoor draagt het EOGFL-Oriëntatie 161,2 miljoen EUR bij.

521.

5.12.2. Evaluatie van de vorige programma's


601. De landbouw in Portugal is sociaal en economisch een zeer belangrijke sector, zeker in vergelijking met het communautaire gemiddelde. De belangrijkste problemen in de Portugese landbouw, die de sector verhinderen een goede concurrentiepositie in te nemen en zich te moderniseren, hebben te maken met de versnippering van de percelen, het klimaat, de geringe beroepsopleiding, de hoge leeftijd van de landbouwers en het gebrek aan infrastructuur voor de verwerking en de afzet van land- en bosbouwproducten.

602. De uitvoering van CB II heeft geleid tot een versterking van de concurrentiekracht van de landbouwsector, een betere integratie van diverse inkomens en activiteiten op de landbouwbedrijven en de bescherming van het milieu. In het kader van de maatregelen zijn ongeveer 45 000 landbouwbedrijven gemoderniseerd en hebben 5 000 jonge landbouwers zich kunnen vestigen. Wat de bosbouw betreft, zal naast de maatregelen voor de bebossing van landbouwgronden in het kader van Verordening (EG) nr. 2080/92 i, ongeveer 48 000 hectare worden bebost.

522.

5.13. Finland


523.

5.13.1. Vaststelling van nieuwe programma's


603. Het horizontale programma voor plattelandsontwikkeling in Finland heeft tot doel het landbouwinkomen veilig te stellen, de rendabiliteit van de productie te verhogen rekening houdend met de specifieke natuurlijke beperkingen en de milieuvoorschriften, de plattelandsbevolking op peil te houden en de landelijke activiteiten te diversifiëren. De totale uitgaven voor dit programma bedragen 5 008,33 miljoen EUR, inclusief een EU-bijdrage van 2 061,44 miljoen EUR uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL-Garantie). Het programma heeft betrekking op alle plattelandsgebieden in continentaal Finland, maar bevat niet de maatregelen die uit het EOGFL-Oriëntatie in de gebieden van doelstelling 1 van de Structuurfondsen worden gecofinancierd.

524.

5.13.1.1. Continentaal Finland


604. Het programma voor plattelandsontwikkeling in de gebieden buiten doelstelling 1 van continentaal Finland beoogt de ontvolking (met name van de geïsoleerde gebieden) tegen te gaan en de evenwichtige ontwikkeling van het platteland te steunen. Dit moet worden bereikt door de dorpen en het platteland aantrekkelijker te maken, de ondernemingsgeest, de werkgelegenheid en de diversifiëring van activiteiten te stimuleren, de opleiding van de landbouwers te verbeteren en de mogelijkheden van de landelijke gemeenschappen te vergroten. De totale uitgaven voor dit programma bedragen 387,77 miljoen EUR, inclusief een EU-bijdrage van 116,33 miljoen EUR uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL-Garantie). De betrokken plattelandsgebieden zijn het continentale deel van het land dat buiten de gebieden van doelstelling 1 van de Structuurfondsen valt.

525.

5.13.1.2. Ålandseilanden


605. Het programma voor plattelandsontwikkeling op de Ålandseilanden beoogt de rendabiliteit van kleine landbouwbedrijven veilig te stellen door compenserende vergoedingen, betalingen voor milieuvriendelijke landbouwmethoden en bijstand voor de vestiging van jonge landbouwers. De totale uitgaven voor dit programma bedragen 48,093 miljoen EUR, inclusief een EU-bijdrage van 21,495 miljoen EUR uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL-Garantie). Het programma is specifiek bedoeld voor de Ålandseilanden, een autonome provincie van Finland. Het is een aanvulling op het horizontale programma voor continentaal Finland en op het regionale programma voor continentale gebieden buiten de gebieden van doelstelling 1.

526.

5.13.2. Evaluatie van de vorige programma's


606. Er is een selectie gemaakt van de personen die de evaluatie achteraf moeten maken van het EPD voor doelstelling 6, van de programma's voor doelstelling 5b voor continentaal Finland en de Ålandseilanden en van de twee programma's in het kader van Leader II, en intussen zijn zij hun taak aan het uitvoeren. De evaluatie van de maatregelen buiten de gebieden van doelstelling 6 inzake verwerking en afzet wordt door de lidstaat gefinancierd.

527.

5.14. Zweden


528.

5.14.1. Vaststelling van nieuwe programma's


607. Het programma voor plattelandsontwikkeling in Zweden beoogt een ecologisch duurzame ontwikkeling te bevorderen. Doel is zowel de landbouwers te ondersteunen via betalingen voor milieuvriendelijke landbouw als nieuwe mogelijkheden voor economische diversifiëring te creëren via bosbouw en toerisme. In dit programma wordt ook gestreefd naar economisch en sociaal duurzame plattelandsontwikkeling. De totale overheidsuitgaven voor dit programma bedragen 2 551,63 miljoen EUR, inclusief een EU-bijdrage van 1 130,05 miljoen EUR uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL-Garantie). Het programma heeft betrekking op alle plattelandsgebieden behalve twee regio's, Norra Norrland en Södra Skoglänen (een uitzondering zijn de milieumaatregelen in de landbouw en de compenserende vergoedingen voor probleemgebieden, die voor het hele Zweedse grondgebied gelden). Norra Norrland en Södra Skoglänen zijn namelijk gebieden van doelstelling 1 en de maatregelen daarvoor worden uit het EOGFL-Oriëntatie gecofinancierd.

529.

5.14.1.1. Doelstelling 1


608. In Zweden zijn twee programma's voor doelstelling 1. De meeste maatregelen waarin Verordening (EG) nr. 1257/1999 voorziet en die voor de noordse gebieden geschikt zijn (behalve de begeleidende maatregelen), zijn in die programma's opgenomen. De EOGFL-bijdrage voor Norra Norrland bedraagt 50,6 miljoen EUR, die voor Södra Skogslänsregionen 61 miljoen EUR.

530.

5.14.2. Evaluatie van de vorige programma's


609. De evaluaties achteraf van de programma's voor plattelandsontwikkeling voor de periode 1994-1999 zijn aan de gang. De verslagen zullen naar verwachting beschikbaar zijn in de loop van 2002.

610. Na een trage start is het tempo van de vastleggingen in 1998 en vooral in 1999 versneld. De totale EG-bijdrage voor de vijf Zweedse programma's voor doelstelling 5b bedraagt 153 miljoen EUR. Het betalingsniveau is aanzienlijk verhoogd. Eind januari 2000 was 49% van de betalingen verricht.

611. Na een trage start is het tempo van de vastleggingen in 1998 versneld. De totale EG-bijdrage voor het Zweedse programma voor doelstelling 6 bedraagt 309 miljoen EUR. Tijdens de looptijd van het programma is de omvang van de betalingen aanzienlijk toegenomen en eind januari 2000 was 60% van de betalingen verricht.

612. De totale EG-bijdrage voor het Zweedse programma voor doelstelling 5b in het kader van Leader II bedraagt 12 478 miljoen EUR. Het tempo van de vastleggingen is na een trage start versneld en eind januari 2000 was 22% van de middelen betaald. De totale EG-bijdrage voor het Zweedse programma voor doelstelling 6 in het kader van Leader II bedraagt 4,16 miljoen EUR. Het tempo van de vastleggingen is na een trage start versneld en eind januari 2000 was 33% van de middelen betaald.

531.

5.15. Verenigd Koninkrijk


532.

5.15.1. Vaststelling van nieuwe programma's


533.

5.15.1.1. Engeland


613. Het programma voor plattelandsontwikkeling in Engeland beoogt de land- en bosbouwactiviteiten te diversifiëren en de concurrentiekracht te verhogen, nieuwe voedingsmiddelen en non-foodproducten ontwikkelen, te zorgen voor een duurzaam beheer van de probleemgebieden, en de gebieden waarvoor milieuprogramma's gelden, aanzienlijk uit te breiden. Alle uitgaven voor dit programma worden gecofinancierd (via de EU-toewijzing voor het VK, uit de differentiëring afkomstige kredieten en equivalente nationale middelen). De uitgaven bedragen 1 496,7 miljoen EUR; 615,2 miljoen EUR hiervan wordt door de EU bijgedragen uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw, afdeling Garantie (EOGFL-Garantie). De uit de differentiëring afkomstige kredieten bedragen 757,3 miljoen EUR, waaronder 381,6 miljoen EUR uit het EOGFL. Voorts heeft het VK betalingsverplichtingen aangegaan voor nog eens 404,1 miljoen EUR. Hiermee zal staatssteun worden verleend voor maatregelen in verband met het programma. Dit brengt de volledige financiële inspanning voor het programma voor plattelandsontwikkeling in Engeland op een totaalbedrag van 2 658,1 miljoen EUR, inclusief een EU-bijdrage van 996,8 miljoen EUR uit het EOGFL.

534.

5.15.1.2. Noord-Ierland


614. Het programma voor plattelandsontwikkeling in Noord-Ierland beoogt de economische positie van de landbouw te verbeteren door een grotere efficiency en meer diversifiëring, evenwel met behoud, waar mogelijk, van de bestaande landbouwstructuur. Het is erop gericht het imago van de milieuvriendelijke landbouw te beschermen en te promoten, en aan te zetten tot bosbouw en andere activiteiten (o.m. via openbare voorzieningen). De totale overheidsuitgaven voor dit programma bedragen 332,11 miljoen EUR, inclusief een EU-bijdrage van 129,64 miljoen EUR uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL-Garantie). De uit de differentiëring afkomstige kredieten zijn verder goed voor 69,49 miljoen EUR, inclusief 47,16 miljoen uit het EOGFL-Garantie.

535.

5.15.1.3. Schotland


615. Het programma voor plattelandsontwikkeling in Schotland beoogt de duurzame economische, ecologische en sociale ontwikkeling van de plattelandsgebieden te bevorderen door extensief landbeheer en toename van de biodiversiteit, door aan te zetten tot diversifiëring (bosbouw) en door het landbouwinkomen in probleemgebieden te ondersteunen. Alle uitgaven voor dit programma worden gecofinancierd (via de EU-toewijzing voor het VK, uit de differentiëring afkomstige kredieten en equivalente nationale middelen). De uitgaven bedragen 879,99 miljoen EUR; 273,25 miljoen EUR hiervan wordt door de EU bijgedragen uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw, afdeling Garantie (EOGFL-Garantie). De uit de differentiëring afkomstige kredieten bedragen 181,64 miljoen EUR, waaronder 97,91 miljoen EUR uit het EOGFL. Voorts heeft het VK betalingsverplichtingen aangegaan voor nog eens 10,69 miljoen EUR. Hiermee zal aanvullende nationale steun worden verleend. Dit brengt de volledige financiële inspanning voor het programma voor plattelandsontwikkeling in Schotland op een totaalbedrag van 1 072,32 miljoen EUR, inclusief een EU-bijdrage van 371,16 miljoen EUR uit het EOGFL-Garantie.

536.

5.15.1.4. Wales


616. Het programma voor plattelandsontwikkeling in Wales heeft tot doel de positie van de landbouwbedrijven te verbeteren door verhoging van de productiviteit en diversifiëring, en de landelijke gemeenschappen te ondersteunen door het scheppen van werkgelegenheid op het platteland en het nemen van initiatieven om het milieu en het landelijk erfgoed te beschermen. Alle uitgaven voor dit programma worden gecofinancierd (via de EU-toewijzing voor het VK, uit de differentiëring afkomstige kredieten en equivalente nationale middelen). De uitgaven bedragen 600,09 miljoen EUR; 149,57 miljoen EUR hiervan wordt door de EU bijgedragen uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw, afdeling Garantie (EOGFL-Garantie). De uit de differentiëring afkomstige kredieten bedragen 98,70 miljoen EUR, waaronder 60,84 miljoen EUR uit het EOGFL. Voorts heeft het VK betalingsverplichtingen aangegaan voor nog eens 113,85 miljoen EUR. Hiermee zal aanvullende nationale steun worden verleend. Dit brengt de volledige financiële inspanning voor het programma voor plattelandsontwikkeling in Wales op een totaalbedrag van 746,79 miljoen EUR, inclusief een EU-bijdrage van 210,41 miljoen EUR uit het EOGFL-Garantie.

537.

5.15.1.5. Doelstelling 1


617. Voor doelstelling 1 komen vier regio's in aanmerking; Cornwall & the Scilly Isles, Merseyside, South Yorkshire en West Wales & the Valleys. De Highlands & Islands en Noord-Ierland krijgen overgangssteun in het kader van doelstelling 1. Voor alle gebieden, behalve voor Noord-Ierland, zijn de EPD's voor doelstelling 1 goedgekeurd. Zij zijn zodanig gestructureerd dat de plattelandsgebieden in aanmerking komen voor dezelfde maatregelen (in het kader van Verordening (EG) nr. 1257/1999) als de plattelandsgebieden buiten doelstelling 1 in het kader van het plattelandsontwikkelingsprogramma. De eerstgenoemde maatregelen worden uit het EOGFL-Oriëntatie gefinancierd, het programma voor plattelandsontwikkeling uit het EOGFL-Garantie.


538.

6. Milieu en bosbouw


539.

6.1. Andere milieumaatregelen


618. De Commissie heeft op 27 januari 1999 een mededeling onder de titel 'Wegen die naar een duurzame landbouw leiden' i goedgekeurd, waarin zij de integratie van de milieuaspecten in het landbouwbeleid behandelt. De hervormingen in het kader van Agenda 2000 zullen in belangrijke mate tot dat integratieproces bijdragen. Dank zij die hervormingen beschikken de lidstaten, de lagere overheden en de landbouw- en plattelandsbevolkingen nu over een breed scala van instrumenten om duurzame landbouw te bevorderen i, wat een bevestiging betekent van de wezenlijke rol die landbouwers op milieugebied kunnen spelen door tegen een passende vergoeding milieuvriendelijke maatregelen te nemen die verder gaan dan de toepassing van goede landbouwmethoden en de naleving van de milieuwetgeving.

619. De Commissie heeft op 26 januari 2000 een mededeling onder de titel 'Indicatoren voor de integratie van milieuaspecten in het gemeenschappelijk landbouwbeleid' i goedgekeurd, waarin is aangegeven hoe het verloop van die integratie kan worden gevolgd. De Europese Raad had daar in Cardiff (juni 1998) en in Wenen (december 1998) om verzocht. De mededeling past ook in de integratiestrategie die de Europese Raad in november 1999 in Helsinki heeft bepaald.

620. Ook bij andere communautaire initiatieven op het gebied van milieubescherming speelt de landbouw een doorslaggevende rol. Zo zijn bijvoorbeeld in het kader van de nitraatrichtlijn maatregelen in uitvoering om het oppervlakte- en grondwater te beschermen. Met name moeten de lidstaten actieplannen voor kwetsbare gebieden uitwerken om de stikstofvervuiling aan de bron te beperken. Ook de vogelrichtlijn uit 1979 is een interessant communautair initiatief. Het verplicht de lidstaten ertoe de habitats van vogelpopulaties beschermen. Ten slotte wordt ter uitvoering van de habitatrichtlijn uit 1992 een ecologisch netwerk onder de naam 'Natura 2000' tot stand gebracht.

621. Er wordt op gewezen dat de lidstaten hun verplichtingen op grond van die drie richtlijnen moeten zijn nagekomen willen de maatregelen voor plattelandsontwikkeling goed kunnen worden geprogrammeerd en uitgevoerd.

540.

6.2. Bosbouwmaatregelen


622. Om voor een financiële bijdrage van de Gemeenschap in aanmerking te komen moeten de nationale programma's ter bescherming van de bossen tegen brand passen in plannen op dit gebied waarover de Commissie een gunstig advies heeft uitgebracht. Er zijn 80 dergelijke beschermingsplannen, waarvan er 62 onlangs zijn bijgewerkt of momenteel opnieuw worden bekeken.

623. Ook voor sommige bosbouwmaatregelen in het kader van de steunregeling voor plattelandsontwikkeling van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) geldt als één van de voorwaarden voor subsidiabiliteit dat die maatregelen in overeenstemming moeten zijn met de genoemde plannen.

624. Voorts hebben de lidstaten en de Commissie een communautair informatiesysteem betreffende bosbranden opgezet als instrument om de nationale en communautaire acties ter bescherming van de bossen tegen brand te kunnen volgen en evalueren.

625. Dat systeem bevat nu gegevens over meer dan 500 000 branden die sinds 1985 in de brandgevaarlijke gebieden van de Gemeenschap zijn geregistreerd. Jaarlijks wordt aan die gegevens een publicatie gewijd. In de jongste publicatie, die in oktober 2000 is verspreid, is ook een studie opgenomen met betrekking tot de verbanden tussen de gegevens over de branden en meteorologische, geografische en sociaal-economische gegevens.


541.

7. Financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in 2000


542.

7.1. Akkoord op de Top van Berlijn en begrotingsdiscipline


626. Op de Top van Berlijn op 24 en 25 maart 1999 zijn conclusies goedgekeurd over de voorstellen in het kader van Agenda 2000. In financieel opzicht verschillen deze conclusies sterk van de oorspronkelijke voorstellen van de Commissie. De Commissie had namelijk voorgesteld de marktondersteunende maatregelen en de maatregelen inzake plattelandsontwikkeling, met inbegrip van de begeleidende maatregelen, binnen één en dezelfde rubriek van het EOGFL-Garantie te financieren. Het totaalbedrag van deze uitgaven moest uiteraard onder het landbouwrichtsnoer blijven, maar gezien de te verwachten ontwikkeling van dat richtsnoer, zou er boven de geraamde uitgaven nog een belangrijke marge blijven, die na het jaar 2002 wellicht nodig zal zijn in verband met de geplande toetredingen.

627. In de conclusies van de Top van Berlijn is het door de Commissie voorgestelde richtsnoer gehandhaafd, waarbij ook de maatregelen voor plattelandsontwikkeling, de veterinaire maatregelen, het pretoetredingsinstrument voor de landbouw/SAPARD en het in het kader van de toetredingen voor de landbouw beschikbare bedrag onder dat richtsnoer zijn gebracht. Tegelijk zijn echter uitgavenmaxima ingevoerd die lager liggen dan het richtsnoer: voor elk jaar van de periode 2000-2006, zijn in feite twee submaxima vastgesteld, één voor de traditionele uitgaven voor marktondersteuning (rubriek 1a) en één voor de uitgaven voor plattelandsontwikkeling (rubriek 1b). Deze maxima zijn vastgesteld op een niveau dat overeenkomt met de raming van de uitgaven die uit de goedkeuring van Agenda 2000 zullen voortvloeien. Dit betekent dat de nieuwe maxima gelijk zijn aan de te verwachten uitgaven, en dat geen marge voor onvoorziene omstandigheden is gelaten, ook al is in het verleden vaak gebleken dat die zich wel degelijk kunnen voordoen. De maxima zijn als volgt vastgesteld:

Uitgaven in de periode 2000-2006 (in miljoen EUR, prijzen van 1999) i

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

628. Na de conclusies van de Top van Berlijn hebben het Parlement en de Raad :

- een nieuw interinstitutioneel akkoord over de begrotingsdiscipline, de financiële vooruitzichten (maxima) en de begrotingsprocedure goedgekeurd. Dat akkoord, waarin bovengenoemde conclusies zijn overgenomen, voorziet formeel in de mogelijkheid voor de Commissie om in het najaar een nota van wijzigingen op het voorontwerp van begroting voor het volgende jaar in te dienen, zodat in de begrotingsramingen rekening kan worden gehouden met de meest recente ontwikkelingen. Tevens bevat dit akkoord bepalingen die flexibiliteit en een herziening van de financiële vooruitzichten (maxima) mogelijk maken, maar alleen de Begrotingsautoriteit is bevoegd om die bepalingen toe te passen;

- een nieuwe verordening betreffende de begrotingsdiscipline vastgesteld (Verordening (EG) nr. 2040/2000 i), waarin onder meer is bepaald dat in de besluiten die in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid worden genomen, rekening moet worden gehouden met de bedragen die in de financiële vooruitzichten voor de subrubrieken 1a en 1b zijn vastgesteld en dat de kredieten deze maximumbedragen niet mogen overschrijden; dat de Raad, ten einde de inachtneming van het voor subrubriek 1a vastgestelde bedrag te garanderen, kan besluiten tot aanpassing van het niveau van de steunmaatregelen die vanaf het begin van het volgende seizoen in elke betrokken sector van toepassing zullen zijn; dat de Commissie samen met het voorontwerp van begroting een analyse voorlegt van de verschillen die zijn geconstateerd tussen de oorspronkelijke ramingen en de werkelijke uitgaven in de voorgaande begrotingsjaren en dat zij de begrotingssituatie op middellange termijn onderzoekt; dat de Commissie bij de vaststelling van de ramingen voor de begroting, de nota van wijzigingen of het VOB, over het algemeen moet uitgaan van het gemiddelde van de dollarkoersen die in het meest recente kwartaal op de markt zijn geconstateerd; en ten slotte dat de monetaire reserve voor het begrotingsjaar 2002 wordt teruggebracht tot 250 miljoen EUR en aan het begin van het begrotingsjaar 2003 wordt afgeschaft.

543.

7.2. Afdeling Garantie van het EOGFL


629. Voor het begrotingsjaar 2000 zijn de kredieten voor het EOGFL-Garantie vastgesteld op 40 993,9 miljoen EUR (inclusief een bedrag van 24,9 miljoen EUR als begrotingsreserve voor de landbouw - hoofdstuk B0-40) i. Het landbouw richtsnoer i is vastgesteld op 46 549 miljoen EUR; onder dit richtsnoer vallen niet alleen de uitgaven van onderafdeling B1, maar ook die van het pretoetredingsinstrument SAPARD (529 miljoen EUR aan vastleggingskredieten opgenomen in hoofdstuk B7-01). De toegewezen kredieten blijven dus meer dan 5 000 miljoen EUR onder het landbouwrichtsnoer. Deze kredieten zijn als volgt verdeeld:

- voor traditionele uitgaven van het EOGFL-Garantie en veterinaire uitgaven (subrubriek 1a, die de titels B1-1 tot en met B1-3 omvat) is een bedrag van 36 889 miljoen EUR uitgetrokken, dit is 463 miljoen EUR minder dan het in het Interinstitutioneel akkoord van 6 mei 1999 i vastgestelde submaximum.

- voor plattelandsontwikkeling en begeleidende maatregelen (subrubriek 1b, die de titels B1-4 en B1-5 omvat) is een bedrag van 4 104,9 miljoen EUR uitgetrokken, dit is 281,1 miljoen EUR minder dan het in het Interinstitutioneel akkoord vastgestelde submaximum.

544.

7.2.1. Verloop van de begrotingsprocedure


630. Het door de Commissie opgestelde voorontwerp van begroting (VOB) voor 2000 is eind april 1999 bij de Begrotingsautoriteit ingediend. In totaal is voor het EOGFL-Garantie een bedrag aan begrotingsmiddelen van 40 901 miljoen EUR voorgesteld, waarvan 37 314 miljoen EUR voor subrubriek 1a en 3 587 miljoen EUR voor subrubriek 1b. Bij de opstelling van het VOB moest rekening worden gehouden met de maxima die in de financiële vooruitzichten voor subrubriek 1a (37 352 miljoen EUR tegen lopende prijzen) en voor subrubriek 1b (4 386 miljoen EUR tegen lopende prijzen) waren vastgesteld. Voor subrubriek 1a bedroegen de geraamde behoeften 212 miljoen EUR méér dan dat maximum. De voorgestelde kredieten zijn dan ook met 250 miljoen EUR verlaagd, zodat zij ruim onder het maximum bleven. Voor subrubriek 1b bleken de behoeften aanzienlijk lager te liggen dan het maximum; daarom zijn bedragen aan kredieten voorgesteld die overeenkomen met de geraamde behoeften.

631. De ontwerpbegroting is in juli 1999 door de Raad vastgesteld. De kredieten van subrubriek 1b werden ongewijzigd gelaten en die van subrubriek 1a werden met 375 miljoen EUR verlaagd. De totale kredieten van het EOGFL-Garantie kwamen daardoor uit op 40 526 miljoen EUR.

632. In oktober 1999 heeft de Commissie een nota van wijzigingen op het VOB goedgekeurd, waarin rekening is gehouden met enerzijds de ontwikkeling van de landbouwconjunctuur en anderzijds met de recente landbouwwetgeving.

633. Door de ongunstige ontwikkeling van de landbouwconjunctuur op dat ogenblik, zijn de behoeften voor subrubriek 1a toen, ondanks een lichte vermindering van de verwachte uitgaven in vergelijking met het VOB (-67 miljoen EUR), nog altijd hoger dan het maximum geraamd. Voor een aantal hoofdstukken zijn de ramingen aanzienlijk verlaagd: voor het hoofdstuk 'goedkeuring van de rekeningen' (-300 miljoen EUR) omdat de negatieve correcties groter waren dan verwacht, voor het hoofdstuk 'rundvlees' (-191 miljoen EUR) omdat minder middelen nodig waren voor openbare opslag en uitvoerrestituties, voor het hoofdstuk 'schapen- en geitenvlees' (-186 miljoen EUR) wegens de gestegen gemiddelde prijs op de markt van de Gemeenschap, en ten slotte voor het hoofdstuk 'olijfolie' (-159 miljoen EUR) door een verlaging van de productie in bepaalde lidstaten. Deze besparingen zijn evenwel meer dan gecompenseerd door verhogingen voor andere hoofdstukken: 'varkensvlees' (+236 miljoen EUR) omdat de crisis langer duurde dan verwacht, 'suiker' (+158 miljoen EUR) wegens de hogere uitvoerrestituties als gevolg van lagere wereldmarktprijzen, 'akkerbouwgewassen' (+115 miljoen EUR) omdat de marktprijzen voor oliehoudende zaden lager waren dan geraamd, en 'melk en zuivelproducten' (+102 miljoen EUR) wegens de hogere productie van boter en mageremelkpoeder en de verhoging van bepaalde uitvoerrestituties.

634. Voor subrubriek 1b zijn de geraamde uitgaven ten opzichte van het VOB met 200 miljoen EUR verhoogd, omdat verwacht werd dat de lidstaten hun nieuwe programma's voor plattelandsontwikkeling sneller zouden indienen.

635. De geraamde extra-uitgaven in verband met recente landbouwwetgeving bedroegen slechts 38 miljoen EUR (en betroffen uitsluitend subrubriek 1a). Sinds de indiening van het VOB waren de basisverordeningen namelijk vrijwel ongewijzigd gebleven: in het VOB was al rekening gehouden met de consequenties van de besluiten van Agenda 2000. Bovendien waren aan het besluit van de Raad over het prijzenpakket 1999-2000 nauwelijks meer kosten verbonden dan de Commissie oorspronkelijk had voorgesteld.

636. In de nota van wijzigingen is de behoefte aan financiële middelen voor het EOGFL-Garantie dus op 41 324 miljoen EUR i geraamd. Omdat de voor subrubriek 1a geraamde uitgaven het maximum overschreden, is het in de nota van wijzigingen voorgestelde bedrag met 200 miljoen EUR verlaagd; deze verlaging is lineair verdeeld over de verschillende begrotingsonderdelen, en heeft de kredieten gereduceerd tot 15 miljoen minder dan het corresponderende submaximum.

637. Na afloop van het tripartiete overleg is de begroting 2000 op 16 december 1999 vastgesteld. Het resultaat voor het EOGFL-Garantie was als volgt:

638. Voor subrubriek 1a is 36 889 EUR toegewezen, dit is 463 miljoen EUR minder dan het submaximum van Berlijn nadat een extra verlaging lineair op de verschillende begrotingsonderdelen was toegepast.

639. De kredieten voor titel B1-4 van subrubriek 1b zijn vastgesteld op 4 084 miljoen EUR, dit is 297 miljoen EUR meer dan de Commissie in de nota van wijzigingen had gevraagd. Het Parlement heeft met name de kredieten voor milieumaatregelen in de landbouw verhoogd, en heeft bovendien een nieuwe titel B1-5 gecreëerd 'Beheer van de visbestanden ter ondersteuning van het gemeenschappelijk visserijbeleid', waarvoor 20,9 miljoen EUR is uitgetrokken. Dit betekent dat de totale kredieten voor subrubriek 1b 4 104,9 miljoen EUR belopen, en dus met 281 miljoen EUR onder het submaximum van Berlijn blijven.

640. Kredieten waarvoor bij het afsluiten van het begrotingsjaar geen betalingsverplichtingen zijn aangegaan, kunnen op verzoek van de Commissie naar het volgende begrotingsjaar worden overgedragen (niet-automatische kredietoverdracht) als in de begroting van dat jaar niet voldoende kredieten voor de betrokken begrotingsonderdelen zijn opgenomen. Zo heeft de Begrotingsautoriteit een kredietoverdracht van 29 miljoen EUR toegestaan om de extra behoeften te dekken, die voor het begrotingsjaar 2000 zijn ontstaan doordat Italië de agromonetaire steun voor 1999 te laat heeft uitbetaald. Voorts heeft zij de overdracht toegestaan van een bedrag van ongeveer 4 miljoen EUR dat bestemd is voor controles met betrekking tot de voedselhulpactie ten behoeve van Rusland. Een en ander heeft tot gevolg dat de voor het begrotingsjaar 2000 beschikbare kredieten in totaal 41 026,9 miljoen EUR bedragen.

641. Er moet op worden gewezen dat het bijzonder moeilijk is de toekomstige uitgaven op landbouwgebied te ramen. Tussen de raming en de uitvoering van een uitgave kan soms meer dan twintig maanden verstrijken. Bovendien kunnen vele niet te voorziene interne of externe factoren, waaronder de koers van de euro ten opzichte van de dollar, van invloed zijn op de uitgaven.

642. Voorts zijn de begrotingsramingen van de Commissie sterk afhankelijk van de uitgavenramingen en sommige productieprognoses die door de lidstaten worden opgesteld en die onder in de regelgeving vastgelegde voorwaarden aan de Commissie moeten worden verstrekt. De Commissie heeft dan ook onderzocht hoe het financiële beheer kan worden verbeterd en heeft daartoe een actieprogramma opgezet. Zij heeft de lidstaten verzocht deze inspanning te ondersteunen door de kwaliteit van de gegevens te verbeteren en de voorgeschreven mededelingstermijnen beter in acht te nemen.

545.

7.2.1.1. De monetaire reserve


643. Hoe deze reserve functioneert is uiteengezet in het verslag over de toestand van de landbouw in 1995, blz. 146 en 147.

644. Overeenkomstig de beschikking van de Raad betreffende de begrotingsdiscipline is de dollarpariteit van de euro die voor de opstelling van het VOB en de nota van wijzigingen voor het begrotingsjaar 2000 moet worden gebruikt, vastgesteld op de gemiddelde marktpariteit in de maanden januari, februari en maart 1999, namelijk 1 EUR = 1,12 USD.

645. Voor een groot deel van de uitvoerrestituties voor landbouwproducten, met name voor granen en suiker, en voor bepaalde vormen van interne steun, zoals die voor katoen, is het uitgavenpeil afhankelijk van de ontwikkeling van de dollarkoers. De reële koersen van de euro lagen aanzienlijk lager dan de pariteit waarvan voor de begroting is uitgegaan. De gemiddelde notering van de dollar over de periode van 1 augustus 1999 tot 31 juli 2000 (de referentieperiode voor het bepalen van het effect van de dollarkoers) verschilt dus van de begrotingspariteit (1 EUR = 0,99 dollar) en de uitgaven van de lidstaten liggen lager als gevolg van de ontwikkeling van de dollarkoers. Dit heeft geleid tot een besparing van 510 miljoen EUR, die het EOGFL echter slecht gedeeltelijk ten goede komt. Krachtens de regels inzake de begrotingsdiscipline moeten boven de franchise van 200 miljoen EUR bespaarde bedragen aan het einde van het begrotingsjaar naar de monetaire reserve worden overgeschreven; deze bedragen kunnen dus niet voor de financiering van andere maatregelen worden gebruikt.

646. De uitgaven in verband met het gebruik van de dubbele omrekeningskoers zijn veel lager dan de voorbije jaren. In de landen die deelnemen aan de euro is het effect van de dubbele omrekeningskoers namelijk weggevallen als gevolg van de afschaffing van de groene koersen, hetgeen aanzienlijke besparingen oplevert. Toch bedragen de kosten die voor het EOGFL-Garantie aan de dubbele omrekeningskoers zijn verbonden uiteindelijk nog 225 miljoen EUR, dit is 106 miljoen EUR meer dan bij het opstellen van de nota van wijzingen was geraamd (119 miljoen EUR).

546.

7.2.2. Plaats van het EOGFL-Garantie in de algemene begroting


647. In de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2000 is in totaal een bedrag van 87 752,4 miljoen EUR aan betalingskredieten opgenomen; daarvan is 40 993,9 miljoen EUR (exclusief de monetaire reserve en inclusief de kredieten in hoofdstuk B0-40 'Voorzieningen'), of 47%, toegewezen aan het EOGFL-Garantie. In 1999 maakten de uitgaven van het EOGFL-Garantie 48% uit van de totale uitgaven ten laste van de algemene begroting.

547.

7.2.3. Het EOGFL en de financiële middelen waarover het beschikt


648. Het EOGFL vormt een integrerend deel van de Gemeenschapsbegroting. Net zoals voor de overige uitgaven van de Gemeenschap worden de kredieten voor dit Fonds volgens de begrotingsprocedure vastgesteld.

649. Het landbouwbeleid levert via de heffingen in het kader van de gemeenschappelijke marktordeningen ook ontvangsten op, die tot de eigen middelen van de Europese Unie i behoren. Deze ontvangsten bestaan uit:

- variabele heffingen op uit derde landen ingevoerde landbouwproducten die onder een gemeenschappelijke marktordening vallen; deze heffingen compenseren het verschil tussen de wereldmarktprijzen en het in de Europese Unie overeengekomen prijsniveau. Sedert 1995 zijn deze heffingen vervangen door vaste invoerrechten, als gevolg van de landbouwovereenkomst die in het kader van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguay-ronde is gesloten;

- in het kader van de gemeenschappelijke marktordening voor suiker geïnde heffingen en bijdragen (productieheffingen op suiker en isoglucose, opslagbijdragen voor suiker, aanvullende compensatieheffingen), waarmee wordt beoogd de landbouwers en de suikerfabrikanten zelf de kosten te laten dragen die verbonden zijn aan de afzet van de overschotten die in de Unie ten opzichte van het eigen verbruik worden geproduceerd.


548.

Ontwikkeling van de ontvangsten Tot de eigen middelen van de Europese Unie behorende heffingen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (vóór aftrek van de inningskosten)


(in miljoen EUR)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

650. Deze heffingen zijn niet de enige ontvangsten uit de landbouw: in het kader van de gemeenschappelijke marktordening voor melk en zuivelproducten betalen producenten die hun productiequotum voor melk overschrijden namelijk een extra heffing. Deze ontvangsten worden echter niet tot de eigen middelen van de Europese Unie gerekend, maar worden gezien als een onderdeel van de maatregelen om de landbouwmarkten te reguleren. Zij worden namelijk in mindering gebracht op de extra uitgaven die door de overschrijding van de productiequota worden veroorzaakt.

549.

7.2.4. Aard van de uitgaven van het EOGFL-Garantie


651. De uitgaven die het EOGFL-Garantie in het kader van de gemeenschappelijke ordeningen van de landbouwmarkten financiert, betreffen in hoofdzaak :

- marktondersteuning (10 301,4 miljoen EUR in 1999),

- directe steun aan de producenten (29 239,4 miljoen EUR in 1999).

652. Onder de uitgavan voor marktondersteuning vallen de uitvoerrestituties (5 572,8 miljoen EUR in 1999), de opslagkosten (1 568,3 miljoen EUR in 1999), de oriëntatiepremies (154,3 miljoen EUR in 1999), de steun voor verwerking en consumptie (2 684,3 miljoen EUR in 1999), het uit de markt nemen van producten en soortgelijke maatregelen (346,2 miljoen EUR in 1999) en diverse andere uitgaven (24,5 miljoen EUR in 1999).

653. De directe steun aan de producenten is nu dus verreweg de belangrijkste vorm van steunverlening.

654. Als uitvloeisel van de heroriëntering en later van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid worden ook bepaalde specifieke maatregelen inzake het beheer van de landbouwmarkten geheel of gedeeltelijk uit het EOGFL-Garantie gefinancierd, zoals het verstrekken van landbouwproducten aan behoeftigen in de Gemeenschap, maatregelen ter bestrijding van fraude, de bevordering van de productkwaliteit en maatregelen ter compensatie van de perifere ligging van de Franse overzeese departementen (POSEIDOM), Madeira en de Azoren (POSEIMA), de Canarische Eilanden (POSEICAN) en de eilanden in de Egeïsche Zee. Bij de hervorming van het GLB van 1992 en bij de recente hervorming van 1999 zijn begeleidende maatregelen ingevoerd voor landbouwers die meewerken aan plannen inzake milieubescherming, natuurbehoud of ontwikkeling van het bosareaal of die door vervroegde uittreding hun bedrijf voor anderen vrijmaken. Op het gebied van de plattelandsontwikkeling - die inmiddels tot de tweede pijler van het GLB is uitgegroeid - zijn nog andere maatregelen vastgesteld, waaronder de toekenning van compenserende vergoedingen in probleemgebieden.

550.

7.2.4.1. Openbare voorraden


655. Zoals blijkt uit tabel [3.4.5] (statistisch gedeelte van dit verslag), is de boekwaarde van de openbare voorraden tussen 1 oktober 1998 en 30 september 1999 (de datum waarop de rekeningen betreffende de openbare opslag worden afgesloten), aanzienlijk gestegen: van 1 397,8 miljoen EUR tot 1 621,9 miljoen EUR, dit is een toeneming met 16%.

656. Deze ontwikkeling was het gevolg van:

- een stijging van de voorraden granen en rijst (van 13 602 995 ton op 30 september 1998 tot 14 944 589 ton op 30 september 1999),

- een stijging van de voorraden zuivelproducten (van 208 395 ton op 30 september 1998 tot 274 845 ton op 30 september 1999),

- een forse daling van de voorraden rundvlees (van 544 037 ton op 30 september 1998 tot 160 924 ton op 30 september 1999).

657. In 2000 hebben de openbare voorraden zich als volgt ontwikkeld:

- de voorraden zijn gedaald voor granen (8 miljoen ton op 30 september 2000), olijfolie (25 000 ton op 30 september 2000), alcohol (1,6 miljoen hectoliter op 30 september 2000), mageremelkpoeder (2 000 ton op 30 september 2000), en rundvlees (1 000 ton op 30 september 2000),

- de voorraden rijst (700 000 ton op 30 september 2000) en boter (72 000 ton op 30 september 2000) zijn gestegen.

551.

7.2.5. Goedkeuring van de rekeningen


658. In 2000 heeft de Commissie zes beschikkingen gegeven in verband met de goedkeuring van de rekeningen die de lidstaten hebben ingediend met betrekking tot uitgaven ten laste van de afdeling Garantie van het EOGFL:

- Beschikking 2000/197/EG van 1 maart 2000 voor het begrotingsjaar 1995 i,

- Beschikking 2000/448/EG van 5 juli 2000 voor het begrotingsjaar 1995 i,

- Beschikking 2000/179/EG van 14 februari 2000 voor het begrotingsjaar 1999 - boekhoudkundige goedkeuring i,

- Beschikking 2000/314/EG van 28 april 2000 voor het begrotingsjaar 1999 - boekhoudkundige goedkeuring i,

- Beschikking 2000/216/EG van 1 maart 2000 op grond van artikel 5, lid 2, onder c), van Verordening (EEG) nr. 729/70 - vierde ad-hocbeschikking volgens de nieuwe vanaf het begrotingsjaar 1996 geldende regeling i,

- Beschikking 2000/449/EG van 5 juli 2000 op grond van artikel 5, lid 2, onder c), van Verordening (EEG) nr. 729/70 - vijfde ad-hocbeschikking volgens de nieuwe vanaf het begrotingsjaar 1996 geldende regeling i.

659. Met deze zes beschikkingen is in totaal 632,67 miljoen EUR van de lidstaten gerecupereerd.

660. Wat het garantiefonds voor de landbouw betreft, zijn de lidstaten verantwoordelijk voor de uitvoering van nagenoeg alle betalingen en voor de inning van de heffingen en de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen. Daarom heeft de Commissie en aantal doortastende maatregelen getroffen om de lidstaten er toe aan te zetten het aantal onregelmatigheden te beperken. In de eerste plaats heeft zij er tezamen met de lidstaten voor gezorgd dat de verantwoordelijke betaalorganen in de hele Unie alle aanvragen aan zeer strikte controles onderwerpen alvorens tot uitbetaling wordt overgegaan, en dat de rekeningen en de procedures van die betaalorganen ieder jaar volgens internationaal erkende normen worden gecontroleerd. In de tweede plaats heeft zij alle lidstaten actief bijgestaan bij het opzetten van een geïntegreerd controlesysteem, waarbij gebruik wordt gemaakt van de meest geavanceerde technieken voor de controle van landbouwpercelen door middel van lucht- en satellietfotografie, en bij het toetsen van de aanvragen aan geautomatiseerde gegevensbestanden.

661. Voorts heeft de eenheid Goedkeuring van de rekeningen zich gekweten van de overige taken die haar zijn opgedragen:

- de organisatie van de dialoog met de lidstaten over de resultaten van de controlebezoeken betreffende het begrotingsjaar 1999 en de voorbereiding van een nieuwe ad-hocbeschikking inzake de goedkeuring van de rekeningen,

- deelneming aan de werkzaamheden van de commissie Begrotingscontrole van het Europees Parlement in het kader van de kwijting voor de begroting 1998,

- behandeling van het advies van de Rekenkamer over de beschikking tot goedkeuring van de rekeningen over de begrotingsjaren 1995 (rechtmatigheidsgoedkeuring), 1996, 1997 en 1998 (boekhoudkundige goedkeuring) en van de betrouwbaarheidsverklaring van de Rekenkamer voor het begrotingsjaar 1999,

- toezicht op en bijstand bij de instelling van de betaalorganen in de SAPARD-landen,

- deelneming aan de werkzaamheden van het Bemiddelingsorgaan.

552.

7.2.6. Ontwikkeling van de uitgaven voor de landbouwmarkten in 2000


662. Van de kredieten van het EOGFL-Garantie voor het begrotingsjaar 2000 is 40.348,6 miljoen EUR besteed (de uitgaven van de lidstaten in de periode van 16 oktober 1999 tot en met 15 oktober 2000), d.i. 98,4% van de in onderafdeling B1 van de begroting opgenomen kredieten. De uitgaven zijn dus, na aftrek van de naar de monetaire reserve overgeschreven bedragen, met 335,3 miljoen EUR onder het bedrag van de oorspronkelijke kredieten gebleven (40 683,9 miljoen EUR).

- de totale uitgaven voor subrubriek 1a (traditionele uitgaven van het EOGFL-Garantie en veterinaire uitgaven - titels B1-1 tot en met B1-3) bedragen 36 172,2 miljoen EUR (voorlopige berekening). Dit is 1 179,8 miljoen EUR minder dan het in het Interinstitutioneel akkoord van 6 mei 1999 vastgestelde submaximum;

- de totale uitgaven voor subrubriek 1b (plattelandsontwikkeling en begeleidende maatregelen - titels B1-4 en B1-5) bedragen 4 176,4 miljoen EUR. Dit is 209,6 miljoen EUR minder dan het submaximum.

663. Onderbesteding werd met name geconstateerd in de volgende sectoren :

- suiker (-86 miljoen EUR) doordat minder is betaald aan uitvoerrestituties door de gunstige ontwikkeling van de dollarkoers,

- vezelgewassen en zijderupsen (-33 miljoen EUR) als gevolg van de lagere uitgaven voor steun voor de productie van vezelvlas dankzij de een langzamere betaling van de steun wegens verscherpte controles door de nationale overheidsdiensten,

- groenten en fruit (-103 miljoen EUR), waar vooral minder is uitgegeven voor bananen, moderniseringsprogramma's en actiefondsen van telersverenigingen,

- melk en zuivelproducten (-189 miljoen EUR), waar een groot gedeelte van de kredieten voor de openbare opslag van mageremelkpoeder niet is gebruikt doordat aanzienlijke hoeveelheden uit de openbare interventievoorraden tegen gunstige prijzen konden worden verkocht,

- schapen- en geitenvlees (-96 miljoen EUR) als gevolg van de lagere uitgaven voor de ooipremie.

664. Voor de volgende hoofdstukken lagen de uitgaven daarentegen veel hoger dan de toegewezen kredieten:

- olijfolie (+20 miljoen EUR) als gevolg van de uitbetaling van de restsaldi voor consumptiesteun,

- wijn (+71 miljoen EUR), door de hogere uitgaven voor steun voor distillatie, particuliere opslag en gebruik van druivenmost,

- andere plantaardige producten (+38 miljoen EUR) onder meer als gevolg van de hogere uitgaven voor steun voor de productie van zaaizaad,

- rundvlees (+75 miljoen EUR), door de hoger dan verwachte uitgaven voor buitengewone ondersteuningsmaatregelen (BSE),

- plattelandsontwikkeling (+100 miljoen EUR), door de versnelde uitbetaling in verband met de oude begeleidende maatregelen en de tenuitvoerlegging van nieuwe maatregelen inzake plattelandsontwikkeling die in de tweede helft van 2000 zijn goedgekeurd.

553.

7.3. Afdeling Oriëntatie van het EOGFL


665. Sedert de hervorming van de Structuurfondsen op 1 januari 1989 is de aard van de door het EOGFL-Oriëntatie verleende steun geleidelijk veranderd. Er wordt namelijk een steeds groter deel van de communautaire bijdragen besteed aan medefinanciering van operationele programma's (99,8% van het totale bedrag in 1999, vergeleken met 52% in 1993 en 40% in 1991). De tweede hervorming van de Structuurfondsen, die op 1 januari 1994 in werking is getreden, heeft het mogelijk gemaakt een punt te zetten achter het systeem van jaarlijkse vergoeding van niet-geprogrammeerde nationale uitgaven. Voor alle financiële steun die door het EOGFL-Oriëntatie wordt verleend, is nu namelijk een meerjarenprogrammering van de betrokken maatregelen vereist, waarbij de Commissie en de lidstaten op basis van partnerschap en subsidiariteit samenwerken.

666. In de tweede programmeringsperiode (1994-1999) zijn de beginselen die in de eerste programmeringsperiode na de hervorming van de Fondsen (1989-1993) zijn toegepast, geconsolideerd. Voorts zijn de procedures in sommige opzichten vereenvoudigd, bijvoorbeeld wat betreft Verordening (EG) nr. 951/97 i (maatregelen inzake de verbetering van de verwerking en de afzet van landbouwproducten). Ook Verordening (EG) nr. 950/97 i betreffende maatregelen ter verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur is gewijzigd, in die zin dat de financiering van deze maatregelen nu, zoals voor de overige doelstellingen, in een meerjarenprogrammering wordt ingepast, wat het mogelijk heeft gemaakt de financieringsmechanismen te harmoniseren. Het gevolg is dat nu in het kader van deze communautaire regelingen die door de lidstaten worden uitgevoerd en die een aanzienlijk deel van de financiële middelen van de afdeling Oriëntatie opslorpen (bedrijfsverbeteringsplannen, compenserende vergoedingen, enz.), slechts betalingen aan de lidstaten kunnen plaatsvinden binnen de grenzen die in de desbetreffende meerjarenprogramma's zijn vastgesteld.

667. De maatregelen die de lidstaten in het kader van de communautaire bestekken nemen, worden aangevuld met maatregelen die uitgaan van de Commissie: de programma's in het kader van communautaire initiatieven zoals Leader, Interreg, Regis II en Peace, projecten op grond van artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 4256/88 i en overgangsmaatregelen.

554.

7.3.1. Verleende financiële steun


668. In de navolgende tabel is per lidstaat aangegeven hoe de uitgaven van het EOGFL-Oriëntatie zich in de periode 1991-1999 hebben ontwikkeld.

669. Interessant is ook de verdeling van de uitgaven naar prioritaire doelstelling van de Structuurfondsen. Het EOGFL-Oriëntatie draagt bij aan de verwezenlijking van de volgende vier doelstellingen:

- doelstelling 1 (regio's met een ontwikkelingsachterstand),

- doelstelling 5 a (landbouwstructuur in alle regio's),

- doelstelling 5b (plattelandsontwikkeling in bepaalde gebieden),

- doelstelling 6 (noordelijke regio's) sinds de toetreding van de nieuwe lidstaten.

670. In de tabel met de uitsplitsing naar doelstelling zijn de uitgaven in het kader van de communautaire initiatieven, de uitgaven op grond van artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 4256/88 (financiering van technische bijstand, algemene studies en proef- en demonstratieprojecten), en de uitgaven voor de overgangsmaatregelen (oude maatregelen die niet bij een van de in de nieuwe regeling omschreven doelstellingen kunnen worden ondergebracht), apart vermeld.


555.

Uitgaven van het EOGFL-Oriëntatie (vastleggingskredieten)


(in miljoen EUR)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

556.

Ontwikkeling van de uitgaven per doelstelling


(in miljoen EUR)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

671. De uitgaven voor doelstelling 1, die sinds 1991 waren toegenomen, hebben zich tegen het einde van de programmeringsperiode gestabiliseerd en zijn daarna, vanaf 1994, weer gaan stijgen.

672. De uitgaven voor doelstelling 5 a zijn in de beschouwde periode min of meer stabiel gebleven. In 1994 was er echter een piek, die het gevolg was van een wijziging van de financieringsregeling voor de zogenoemde 'indirecte' acties (vroegere Verordening (EEG) nr. 2328/91 i), waarbij zowel de nog voor 1993 te betalen vergoedingen als de nieuwe financieringen voor 1994 ten laste van het begrotingsjaar 1994 zijn gebracht. In 1999 zijn betalingsverplichtingen aangegaan voor de resterende bedragen van de programmeringsperiode 1994-1999, hetgeen tot een sterke stijging van de uitgaven voor dat jaar heeft geleid.

673. De uitgaven voor doelstelling 5b zijn in de periode 1991-1993 sterk gestegen als gevolg van de grotere aandacht voor plattelandsontwikkeling. De sterke teruggang in 1994 was te wijten aan de vertraagde start van de nieuwe programma's. In 1996 was die achterstand ingelopen en in 1999, het laatste jaar van de programmeringsperiode, werd een hoogtepunt bereikt.

674. De uitgaven voor doelstelling 6, die in de periode 1995-1998 vrij stabiel bleven, zijn in 1999, het laatste jaar van de programmeringsperiode, fors gestegen.

675. De overgangsmaatregelen worden stilaan afgesloten en de betrokken uitgaven zijn dan ook sinds 1991 bijna elk jaar gedaald.

676. Voor de jaren 1991 tot en met 1993 betroffen de uitgaven voor de doelstellingen 1 en 5b zowel maatregelen in het kader van de communautaire bestekken als maatregelen ter uitvoering van de communautaire initiatieven en op grond van artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 4256/88 i. Sedert 1994 zijn de uitgaven voor de laatstgenoemde twee categorieën maatregelen in afzonderlijke rubrieken opgenomen.

557.

7.3.2. Uitvoering van de begroting


677. In de begroting van 1999 was voor het EOGFL-Oriëntatie als geheel in totaal 5 717,3 miljoen EUR aan vastleggingskredieten en 4 013,2 miljoen EUR aan betalingskredieten beschikbaar (aanvankelijk in de begroting opgenomen kredieten, overschrijvingen en overdrachten). Van deze bedragen is voor de vastleggingskredieten 97,6% en voor de betalingskredieten 99,9% besteed.

678. Vanaf 2000 - het eerste jaar van de nieuwe programmeringsperiode 2000-2006 - is de bron waaruit de programma's voor plattelandsontwikkeling worden gefinancierd, afhankelijk van de soort maatregel en/of van de regio waar de maatregel wordt uitgevoerd.

679. De drie begeleidende maatregelen die bij de hervorming van het GLB van 1992 zijn ingevoerd worden, over het hele grondgebied van de Europese Unie, nog steeds door het EOGFL-Garantie gefinancierd, dat bovendien de betaling van de compenserende vergoedingen voor landbouwers in probleemgebieden voor zijn rekening neemt.

558.

680. Alle overige maatregelen inzake plattelandsontwikkeling worden


- in de regio's van doelstelling 1 (regio's met een ontwikkelingsachterstand) gefinancierd door het EOGFL-Orientatie; deze maatregelen worden, net als nu het geval is, samen met de maatregelen uit de overige Structuurfondsen, volledig geïntegreerd in de programma's voor regionale ontwikkeling;

- buiten de regio's van doelstelling 1 gefinancierd door het EOGFL-Garantie.

681. In de begroting van 2000 is voor het EOGFL-Orientatie 2 909,2 miljoen EUR aan vastleggingskredieten en 3 918 miljoen EUR aan betalingskredieten opgenomen. Daarin zijn de kredieten begrepen die bestemd zijn voor de nieuwe programma's van de programmeringsperiode 2000-2006 voor de gebieden van doelstelling 1 en voor het communautaire initiatief Leader+, alsmede de betalingskredieten voor het afsluiten van de programma's betreffende de doelstellingen 1, 5a, 5b, 6 en de communautaire initiatieven van de periode 1994-1999.

559.

7.4. Evaluatie


682. Bij de evaluatie van de landbouwmaatregelen moet een onderscheid worden gemaakt tussen de marktondersteunende maatregelen enerzijds, en de maatregelen voor structuurverbetering en plattelandsontwikkeling anderzijds.

560.

7.4.1. Evaluatie van de marktondersteunende maatregelen


683. In 2000 zijn drie evaluatiestudies voltooid waarmee in 1999 was begonnen en die respectievelijk betrekking hadden op schapenvlees, de gemeenschappelijke marktordening voor suiker en het Poseima-programma. In dezelfde periode werden zes nieuwe evaluatiestudies aangevat betreffende het bebossingsbeleid, oliehoudende zaden, braaklegging, het afzetbevorderingsbeleid, zetmeel en de gemeenschappelijke marktordening voor zuivelproducten. De resultaten van deze studies zouden tussen begin 2001 en begin 2002 beschikbaar zijn. De studies worden over het algemeen, samen met het advies van de stuurgroep over de kwaliteit van de evaluatie, bekendgemaakt op de internetsite van de Commissie.

561.

7.4.2. Evaluatie van de maatregelen voor structuurverbetering en plattelandsontwikkeling


684. Ter aanvulling van de richtsnoeren voor de evaluatie van de programma's inzake plattelandsontwikkeling voor de periode 2000-2006, is een document opgesteld met nadere toelichtingen over gemeenschappelijke evaluatievragen, criteria voor de beoordeling en toe te passen indicatoren. De lidstaten hebben bij hun programmeringsplannen gegevens betreffende de voorafgaande evaluaties gevoegd.

685. Voor Leader II en Leader+zijn de evaluatiewerkzaamheden in de lidstaten aangevat en zijn besprekingen over synthesewerkzaamheden en gemeenschappelijke methoden begonnen.

686. Wat SAPARD betreft hebben gedetailleerde richtsnoeren voor de voorafgaande evaluatie ervoor gezorgd dat van een aantal kandidaat-lidstaten goede evaluaties zijn ontvangen.


562.

8. Voorbereiding van de uitbreiding


563.

8.1. Belangrijkste ontwikkelingen


564.

8.1.1. Toetredingsonderhandelingen


687. In aansluiting op de aanbevelingen van de Europese Raad van Helsinki van december 1999, zijn in februari 2000 officieel toetredingsonderhandelingen met Bulgarije, Roemenië, Letland, Litouwen, Slowakije en Malta geopend. Elke kandidaat-lidstaat wordt bij deze onderhandelingen op zijn merites beoordeeld. De doorlichting van de landbouwwetgeving van deze zes landen, met inbegrip van hun veterinaire en fytosanitaire wetgeving, heeft plaatsgevonden in de periode oktober 1999 - februari 2000. De betrokken landen hebben nog geen onderhandelingsstandpunt over de landbouw kenbaar gemaakt. De onderhandelingen over het hoofdstuk landbouw zijn nog niet begonnen: dat zal pas gebeuren zodra de betrokken landen voldoende voortgang hebben geboekt bij de overname van het onderdeel 'landbouw' van het communautaire acquis.

688. De onderhandelingen met Polen, Hongarije, Estland, Tsjechië, Slovenië en Cyprus zijn in maart 1998 officieel geopend. In de periode september 1998 - juni 1999 is onderzocht in hoeverre deze zes landen het communautaire acquis hebben overgenomen. Ze hebben hun onderhandelingsstandpunten over het hoofdstuk 'landbouw' in november en december 1999 kenbaar gemaakt. De kandidaat-lidstaten verlangen overgangsregelingen en technische aanpassingen van het acquis. Daarop heeft de Europese Unie haar eigen gemeenschappelijke onderhandelingsstandpunt inzake de landbouw meegedeeld. Hoewel er zeer veel specifieke punten voorkomen in het onderhandelingspakket dat de verschillende kandidaat-lidstaten voorstellen voor het hoofdstuk 'landbouw', zijn er (afgezien van de veterinaire en fytosanitaire wetgeving) ook een aantal belangrijke gemeenschappelijke punten, namelijk de rechtstreekse betalingen, de vaststelling van kwantitatieve productiedrempels en de eventuele overgangsmaatregelen. De onderhandelingen met deze zes landen over het hoofdstuk 'landbouw' van het communautaire acquis zijn officieel geopend tijdens in juni 2000 in Luxemburg gehouden ministersconferenties.

689. Dat Turkije kandidaat-lidstaat is, is tijdens de Europese Raad van Helsinki bevestigd, maar de onderhandelingen moeten nog formeel worden geopend. In juni 2000 is de Commissie in het kader van de Associatieovereenkomst van Ankara begonnen met de voorbereiding van de doorlichting waarbij wordt nagegaan in hoeverre Turkije het acquis op het gebied van de landbouw overneemt.

565.

8.1.2. Pretoetredingsstrategie


690. Op 6 december 1999 heeft de Raad de herziene versies van de partnerschappen voor toetreding met betrekking tot de landen van Midden- en Oost-Europa goedgekeurd, en op 20 maart 2000 de partnerschappen voor toetreding met betrekking tot Cyprus en Malta. In het partnerschap voor toetreding wordt in één enkel algemeen kader aangegeven welke punten prioriteit moeten krijgen op korte en middellange termijn bij de werkzaamheden zoals aangeduid in de periodieke verslagen van de Commissie van 1999 over de door elk van de kandidaat-lidstaten op de weg naar toetreding geboekte voortgang, en voorts welke financiële middelen beschikbaar zijn voor de ondersteuning van deze landen bij de tenuitvoerlegging van deze prioriteiten en de aan die ondersteuning verbonden voorwaarden.

691. De doelstellingen voor de landbouwsector die de partnerschappen voor toetreding voor vrijwel alle kandidaat-lidstaten met elkaar gemeen hebben, zijn:

- voor de veterinaire en de fytosanitaire sector: aanpassing en verbetering van de inspectieregelingen, met name die voor de toekomstige buitengrenzen, en instelling van een nationaal identificatiesysteem voor dieren,

- verbetering van de marktbeheersmechanismen en de bestuurlijke structuren ten behoeve van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (toezicht op de landbouwmarkten en de uitvoering van de maatregelen inzake landbouwstructuur en plattelandsontwikkeling, opzetten van instanties en controlemechanismen),

- herstructurering van de levensmiddelensector en verbetering van het levensmiddelencontroleapparaat,

- totstandbrenging of verbetering van een goed functionerende grondmarkt, voltooiing van kadaster en eigendomsregister, alsmede landhervorming.

692. Specifieke doelstellingen zijn:

- voor Polen: verdere uitwerking en invoering van een plattelandsontwikkelingsplan, om ervoor te zorgen dat de plattelandseconomie in Polen levensvatbaar blijft, onder andere maatregelen op het gebied van de modernisering van de landbouw en aanverwante bedrijfstakken, en een herziening van het Poolse beleid inzake de handel in landbouwproducten, met het oog op een verminderde afhankelijkheid van invoerbelemmeringen en een groter concurrentievermogen,

- voor Hongarije, Letland, Bulgarije, Estland, Slovenië, Tsjechië en Litouwen: modernisering van de vlees- en de zuivelfabrieken, ten einde aan de criteria van de EU op het gebied van hygiëne en volksgezondheid te voldoen,

- voor Hongarije, Bulgarije, Slowakije en Roemenië: totstandbrenging van een wijnbouwkadaster.

693. Als aanvulling op het partnerschap voor toetreding heeft elke kandidaat-lidstaat een nationaal programma voor de overname van het acquis (NPAA) ingediend. Het doel van het NPAA is om voor elke sector gedetailleerde plannen ter voorbereiding van de toetreding op te stellen, waarbij zowel de omzetting en tenuitvoerlegging van de wetgeving als de ontwikkeling en versterking van de bestuurlijke structuren aan bod komen. In de NPAA's is ook een tijdschema opgenomen voor de tenuitvoerlegging van de toetredingsprioriteiten, en ze bevatten ook een indicatie inzake de benodigde menselijke hulpbronnen en financiële middelen.

694. Het juiste kader voor de bespreking van bilaterale aangelegenheden met de landen van Midden- en Oost-Europa, Cyprus en Malta, zijn de instanties die zijn opgericht op grond van de Europa- of Associatieovereenkomsten die met deze landen zijn gesloten, met name de Associatieraad, de Associatiecomités en, in het geval van landbouwaangelegenheden, de Subcomités Landbouw. Zij vormen een forum voor de bespreking van aangelegenheden op landbouwgebied, ook onderwerpen in verband met de uitbreiding, en de stand van zaken met betrekking tot de overname van het landbouw-acquis.

695. Het Associatiecomité EG-Roemenië is op 21 maart 2000 te Brussel bijeengekomen; het Associatiecomité EG-Slovenië op 25 maart 2000 te Ljubljana, en op 14 juni 2000 te Brussel; het Associatiecomité EG-Hongarije op 12 april 2000 te Brussel; het Associatiecomité EG-Estland op 9 juni 2000 te Brussel; het Associatiecomité EG-Litouwen op 15 juni 2000 te Brussel; het Associatiecomité EG-Letland op 16 juni 2000 te Brussel; het Associatiecomité EG-Bulgarije op 20 juni 2000 te Sofia; het Associatiecomité EG-Tsjechië op 6 en 7 juni 2000; het Associatiecomité EG-Polen op 27 juni 2000 te Brussel; het Subcomité Landbouw EU-Polen is op 16 maart 2000 bijeengekomen; het Subcomité Landbouw EU-Bulgarije op 16 juni 2000 en het Subcomité Landbouw EU-Turkije op 23 juni 2000.

696. De Commissie volgt in haar periodieke verslagen de algehele voortgang die elke kandidaat-lidstaat boekt ten aanzien van de drie toetredingscriteria die tijdens de Europese Raad van Kopenhagen zijn vastgesteld (politieke criteria, economische criteria en het vermogen om de verplichtingen op zich te nemen die uit het EU-lidmaatschap voortvloeien), en ook de voortgang bij de ontwikkeling van de bestuurlijke capaciteit van die landen.

697. Naar aanleiding van Agenda 2000 is de Phare-steun op twee prioriteiten toegespitst, namelijk investeringen en institutionele opbouw. Dankzij de investeringssteun kunnen de kandidaat-lidstaten hun economische en sociale structuren in overeenstemming brengen met de norm voor de Gemeenschap; de steun voor institutionele opbouw zal hen helpen hun institutionele en bestuurlijke capaciteit te vergroten zodat zij de uit het lidmaatschap voortvloeiende verplichtingen kunnen aangaan. Samenwerkingsovereenkomsten met 'twinning' zijn een specifieke vorm van institutionele opbouw naast technische bijstand, opleidingsprogramma's en uitwisseling van deskundigen.

698. Het voornaamste kenmerk van 'twinning' is dat het is bedoeld om specifieke resultaten te bereiken ten aanzien van de overname van het communautaire acquis op de prioritaire gebieden, zoals vastgesteld in de partnerschappen voor toetreding. In de praktijk behelzen deze projecten samenwerking van de overheden in de lidstaten met hun tegenpolen in de kandidaat-lidstaten, bij de institutionele opbouw. Sinds 1998 zijn op het gebied van de landbouw vele samenwerkingsprojecten met 'twinning' opgezet. Ze bestaan voor prioriteiten zoals verbetering van de veterinaire en fytosanitaire controles, modernisering van de landbouwstatistiek, invoering van het geïntegreerde beheers- en controlesysteem in de landbouw en van de identificatie- en registratieregeling voor dieren, hervorming van het landbouwbeleid, voorbereiding op het Gemeenschappelijk landbouwbeleid, invoering van een register van landbouwbedrijven, harmonisatie van de wetgeving in de wijnsector en modernisering van het bestuur op het platteland.

566.

8.1.3. SAPARD


699. In 2000 is het juridische kader voor het SAPARD-instrument voltooid. Na de goedkeuring, in 1999, van Verordening (EG) nr. 1268/1999 van de Raad i en van Verordening (EG) nr. 2759/1999 van de Commissie i tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor die verordening, alsmede van de Beschikking van de Commissie van 20 juli 1999 betreffende de indicatieve verdeling van de jaarlijkse financiële steun van de Gemeenschap onder de 10 begunstigde landen (529 miljoen EUR in prijzen van 2000), zijn de volgende etappes gerealiseerd.

700. Op 26 januari 2000 heeft de Commissie een mededeling goedgekeurd waarin de beginselen van het nieuwe financiële beheerssysteem voor SAPARD worden uiteengezet. Dit systeem bevat drie elementen: het in zijn geheel delegeren van het beheer van de programma's aan een onder de verantwoordelijkheid van elk betrokken land opgerichte instantie, financiering via gesplitste kredieten, en de toepassing van de procedure voor de goedkeuring van de rekeningen van het EOGFL-Garantie.

701. Op basis van deze elementen heeft de Commissie op 7 juni 2000 haar goedkeuring gehecht aan een verordening houdende financiële uitvoeringsbepalingen van SAPARD en tot vaststelling van de voorwaarden waaronder het beheer van de steun wordt gedelegeerd aan de erkende uitvoerende agentschappen in de 10 begunstigde landen.

702. Tot slot moeten, om het juridische kader te voltooien, de door de Commissie goedgekeurde bepalingen betreffende de begunstigde landen via bilaterale overeenkomsten worden goedgekeurd. Met de betrokken landen is via onderhandelingen een akkoord bereikt over de tekst van de overeenkomst. De formele sluitingsdatum van de overeenkomsten hangt af van de grondwettelijke regels van de betrokken landen.

703. De Commissie heeft de plannen voor plattelandsontwikkeling die door de 10 begunstigde landen aan de Commissie zijn voorgelegd, onderzocht en er is over onderhandeld. Dit heeft geresulteerd in goedkeuring door de Commissie van 10 SAPARD-programma's voor plattelandsontwikkeling voor Hongarije, Polen, Letland, Bulgarije, Tsjechië, Slovenië, Roemenië, Estland, Litouwen en Slowakije.

704. Met de SAPARD-programma's wordt beoogd een bijdrage te leveren aan de overname van het communautaire acquis op het gebied van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en aanverwante beleidstakken, alsmede om de doeltreffendheid en het concurrentievermogen van de landbouw en de agro-industrie te verbeteren. De belangrijkste maatregelen die in het kader van de SAPARD-programma's worden gefinancierd, zijn de investeringen in de landbouwbedrijven; de verbetering van de verwerking en de afzet van landbouw- en visserijproducten; de ontwikkeling en verbetering van de plattelandsinfrastructuur; de ontwikkeling en diversificatie van de economische bedrijvigheid, gericht op het combineren van verscheidene activiteiten en het aanboren van alternatieve inkomstenbronnen; dorpsvernieuwing en -ontwikkeling en bescherming en instandhouding van het landelijke erfgoed.

705. Prioriteit wordt gegeven aan maatregelen om de markt efficiënter te maken en om de kwaliteits- en gezondheidsnormen te verbeteren en aan maatregelen om in de plattelandsgebieden arbeidsplaatsen te scheppen, een en ander overeenkomstig de voorschriften inzake milieubescherming.

706. Voordat met de tenuitvoerlegging van de SAPARD-programma's kan worden begonnen, moet de oprichting van erkende SAPARD-agentschappen in elk begunstigd land nog worden afgerond en door de Commissie worden aanvaard.

567.

8.1.4. De LMOE's en de voortschrijdende liberalisering van de bilaterale handel in landbouwproducten


707. In maart 1999 heeft de Raad de Commissie gemachtigd met elk van de LMOE's onderhandelingen te openen om de bilaterale handel in landbouwproducten verder te liberaliseren. De onderhandelingen met de verschillende landen zijn op basis van wederkerigheid gevoerd, en er zijn vooraf geen producten van de onderhandelingen uitgesloten. Overeenkomstig de richtsnoeren van de Raad is tijdens de onderhandelingen een globale balans bereikt. Bij de onderhandelingen is eveneens het beginsel van neutraliteit ten aanzien van de werking van het GLB gehuldigd.

708. De onderhandelingen waren gericht op drie verschillende soorten bilaterale concessies al naar gelang van de mate van gevoeligheid van de producten en met de aard van het betrokken GLB-mechanisme:

8.1.4.1. Lijst 1:

709. Voor de minst gevoelige producten (producten uit de LMOE's waarvoor momenteel een EU-invoerrecht van minder dan 10% geldt en uit de EU ingevoerde producten die niet in de LMOE's worden geproduceerd), is voor onbeperkte hoeveelheden een onmiddellijke liberalisering van de handel overeengekomen. Het betreft meer dan 400 producten, waaronder met name citrusvruchten, olijfolie en paardenvlees.

8.1.4.2. Lijst 2:

710. Bij de zogenaamde 'dubbelnulbenadering' worden de uitvoerrestituties wederzijds afgeschaft, en worden bepaalde tariefcontingenten geheel vrij van invoerrechten. De tariefcontingenten zijn aanvankelijk zoveel mogelijk vastgesteld op hetzelfde niveau als de huidige handelsstroom (op basis van het gemiddelde over de laatste drie jaar). Bilateraal is een aanzienlijke jaarlijkse verhoging van de tariefcontingenten overeengekomen, waarbij rekening is gehouden met de gevoeligheid van de producten en de potentiële ontwikkeling van de handel.

8.1.4.3. Lijst 3:

711. Deze lijst behelst een beperkt aantal afgesproken ad-hocconcessies waartoe per geval wordt besloten op basis van specifieke verzoeken. Deze lijst is ook bedoeld om voor de overeenkomst als geheel een evenwicht tot stand te brengen.

712. De aanpak is dezelfde voor alle LMOE's - zowel die van de Luxemburg-groep (Hongarije, Polen, Tsjechië, Esland en Slovenië), waarmee op 14 juni onderhandelingen over het hoofdstuk landbouw van het acquis zijn geopend, als die van de Helsinki-groep (Bulgarije, Roemenië, Litouwen, Letland en Slowakije), waarmee de onderhandelingen over het hoofdstuk landbouw nog niet zijn begonnen.

568.

8.1.5. Resultaten van de onderhandelingen


713. Met de 10 LMOE's zijn nieuwe overeenkomsten over een geleidelijke liberalisatie van de handel gesloten. De handel in de meeste niet-gevoelige producten, met name een groot aantal mediterrane producten, wordt onmiddellijk geliberaliseerd, maar de overeenkomsten voorzien ook in geleidelijke liberalisering in de sectoren vlees van pluimvee, varkensvlees, kaas en sommige soorten groenten en fruit, op basis van de 'dubbelnulbenadering'. De resultaten verschillen per land, afhankelijk van hun bereidheid de handel te liberaliseren.

714. Op basis van de huidige handelscijfers (1996-1998), zal de geplande uitvoer met vrijstelling van rechten van landbouwproducten van de LMOE's naar de EU stijgen van gemiddeld 37% naar gemiddeld 81%. (de geplande uitvoer zonder rechten van landbouwproducten uit de EU naar de negen LMOE's zal stijgen van gemiddeld 18% naar gemiddeld 36%).

715. De tot dusverre bereikte resultaten zijn bevredigend en de onderhandelingen worden voortgezet met het doel de liberalisering van de handel in landbouwproducten met elk land geleidelijk uit te breiden om het negatieve effect van een plotselinge opening van de markten bij toetreding te voorkomen.

569.

8.2. Bulgarije


716. Het Bulgaarse SAPARD-plan is op 7 april 2000 ontvankelijk verklaard en op 20 oktober 2000 goedgekeurd.

717. De jaarlijkse toewijzing voor Bulgarije in het kader van SAPARD bedraagt 53 miljoen EUR. Het operationele programma is gebaseerd op vier prioriteiten:

- verbetering van de productie, de verwerking en de afzet van landbouwproducten en de verwerking van visserijproducten, en ontwikkeling,an milieuvriendelijke landbouwpraktijken;

- geïntegreerde ontwikkeling van plattelandsgebieden, met het doel de economieën van die gebieden en gemeenschappen te beschermen en te versterken, en zodoende de ontvolking van het platteland tegen te gaan,

- investeringen in menselijke hulpbronnen,

- technische bijstand.

718. Het grootste deel van de beschikbare middelen voor de eerste prioriteit gaat naar investeringen in landbouwbedrijven en in de verwerking en afzet van landbouw- en visserijproducten. Andere maatregelen die op grond van deze prioriteit worden genomen houden verband met de bosbouw en de ontwikkeling van milieuvriendelijke landbouwpraktijken en -activiteiten. Onder de tweede prioriteit vallen maatregelen voor de ontwikkeling en diversificatie van economische activiteiten en van alternatieve bronnen van inkomsten, dorpsvernieuwing en -ontwikkeling, bescherming en instandhouding van het landelijke erfgoed, van culturele tradities en van de plattelandsinfrastructuur. Onder de derde en de vierde prioriteit vallen respectievelijk de verbetering van de beroepsopleiding en de technische bijstand.

570.

8.3. Tsjechië


719. Het Tsjechische SAPARD-plan is op 28 april 2000 ontvankelijk verklaard en, na onderhandelingen, door de Commissie goedgekeurd.

720. De jaarlijkse toewijzing voor Tsjechië in het kader van SAPARD voor 2000 bedraagt ongeveer 22,4 miljoen EUR. De nationale bijdrage van Tsjechië zelf bedraagt circa 7,3 miljoen EUR in 2000. In het Tsjechische plattelandsontwikkelingsplan worden drie prioriteiten onderscheiden:

721. Naar verwachting zal 60% van de communautaire bijdrage (65% van de totale kosten) worden besteed aan investeringen in de landbouw- en de levensmiddelensector, om het concurrentievermogen te versterken en, met name, de overname van de verschillende communautaire normen te ondersteunen. Ook is een maatregel inzake grondverbetering en herverkaveling gepland.

722. De op één na grootste prioriteit van het programma (één derde van de jaarlijkse communautaire bijdrage) is de ontwikkeling van plattelandsgebieden, waarbij infrastructurele maatregelen worden gecombineerd met een maatregel die gericht is op diversificatie. Er is ook een proefproject inzake milieuvriendelijke landbouw. Tot slot zijn maatregelen gepland die gericht zijn op ondersteuning van de tenuitvoerlegging van het SAPARD-programma (prioriteit nr.

3) door middel van training of technische bijstand.

571.

8.4. Estland


723. Het Estlandse SAPARD-plan is op 12 mei 2000 ontvankelijk verklaard en op 17 november 2000 goedgekeurd.

724. De jaarlijkse toewijzing voor Estland in het kader van SAPARD voor 2000 bedraagt ongeveer 12,3 miljoen EUR. Estland heeft ongeveer 4 miljoen EUR gereserveerd voor zijn nationale bijdrage in 2000. Het operationele programma wordt momenteel opgesteld. Onder dit programma vallen maatregelen inzake investeringen in landbouwbedrijven, verbetering van de verwerking van landbouw- en visserijproducten, diversificatie en verbetering van de plattelandsinfrastructuur.

572.

8.5. Hongarije


725. Het Hongaarse SAPARD-plan is op 24 maart 2000 ontvankelijk verklaard en, na onderhandelingen met de diensten van de Commissie en wijziging van de tekst, bij beschikking van de Commissie goedgekeurd. De jaarlijkse toewijzing voor Hongarije in het kader van SAPARD voor 2000 bedraagt 38,7 miljoen EUR. Hongarije heeft ongeveer 12,5 miljoen EUR gereserveerd voor de nationale bijdrage in 2000. Het operationele programma is gebaseerd op twee belangrijke prioriteiten:

- verbetering van het concurrentievermogen van de landbouw en de verwerkende industrie en meer aandacht voor milieubeschermingsaspecten (vijf maatregelen: 62% van de middelen van de EU),

- aanpassing van plattelandsgebieden (drie maatregelen: 36,5%).

726. Een zeer groot deel van de beschikbare middelen voor de eerste prioriteit gaat naar investeringen in landbouwbedrijven (28,3% van de EU-middelen). De andere maatregelen die onder deze prioriteit vallen, betreffen de verbetering van de verwerking en de afzet van landbouw- en visserijproducten (20,5% van de EU-middelen), het opzetten van producentenverenigingen (7,3% van de EU-middelen), milieumaatregelen in de landbouw (4,2%) en de verbetering van de beroepsopleiding (1,7%).

727. De tweede prioriteit betreft maatregelen voor de ontwikkeling en de diversificatie van de economische activiteiten door alternatieve bronnen van inkomsten aan te boren (15,4%), de verbetering van de plattelandsinfrastructuur (12%) en dorpsvernieuwing en -ontwikkeling (9%).

728. De toewijzing voor technische bijstand voor de tenuitvoerlegging van het programma, met inbegrip van studies, toezicht, voorlichting en publiciteitscampagnes, bedraagt ongeveer 1% van de EU-middelen.

573.

8.6. Letland


729. Het Letse SAPARD-plan is op 5 april 2000 ontvankelijk verklaard en, na onderhandelingen met de diensten van de Commissie en wijziging van de tekst, bij beschikking van de Commissie goedgekeurd.

730. De jaarlijkse toewijzing voor Letland in het kader van SAPARD voor 2000 bedraagt 22 miljoen EUR. Letland heeft ongeveer 7 miljoen EUR gereserveerd voor zijn nationale bijdrage in 2000. Het operationele programma is gebaseerd op drie doelstellingen:

- ontwikkeling van de duurzame landbouw (vier maatregelen: 54% van de EU-middelen),

- geïntegreerde plattelandsontwikkeling (twee maatregelen: 36% van de EU-middelen),

- verbetering van het milieu (drie maatregelen: 4% van de EU-middelen).

731. Een zeer groot deel van de beschikbare middelen voor de eerste doelstelling gaat naar de verbetering van de verwerking en de afzet van landbouw- en visserijproducten (26% van de EU-middelen). De overige maatregelen die onder deze doelstelling vallen, betreffen de modernisering van landbouwmachines (23%), bebossing van landbouwgronden (3%) en herverkaveling (2%). De tweede doelstelling betreft maatregelen voor de ontwikkeling en de diversificatie van de economische activiteiten door alternatieve bronnen van inkomsten aan te boren (24%), en voor de verbetering van de algemene plattelandsinfrastructuur (12%); De derde doelstelling betreft maatregelen ten gunste van de biologische landbouw, het behoud van de biodiversiteit en het landschap en de vermindering van agrarische water- en bodemverontreiniging. Beroepsopleiding (4%) en technische bijstand (2%) vormen twee aparte ondersteunende maatregelen.

574.

8.7. Litouwen


732. Het Litouwse SAPARD-plan is op 25 april 2000 ontvankelijk verklaard en op 27 november 2000 goedgekeurd.

733. De jaarlijkse toewijzing voor Litouwen in het kader van SAPARD voor 2000 bedraagt 30 miljoen EUR. Litouwen heeft ongeveer 9 miljoen EUR gereserveerd voor de nationale bijdrage in 2000. In het kader van het SAPARD-plan worden de zeven volgende operationele maatregelen gefinancierd:

- investeringen in landbouwbedrijven (47% van de EU-middelen),

- verbetering van de verwerking en de afzet van landbouw- en visserijproducten (21%),

- ontwikkeling en diversificatie van de economische bedrijvigheid, gericht op het combineren van verscheidene activiteiten en het aanboren van alternatieve inkomstenbronnen (8%),

- verbetering van de plattlandsinfrastructuur, dorpsvernieuwing en onderhoud van het landelijk erfgoed (15%),

- bosbouw, met inbegrip van bebossing van landbouwgronden en de verwerking en afzet van bosbouwproducten (5%),

- beroepsopleiding (2%),

- technische bijstand (2%).

575.

8.8. Polen


734. Het Poolse SAPARD-plan is op 6 april 2000 ontvankelijk verklaard en, na onderhandelingen met de diensten van de Commissie en wijziging van de tekst, bij beschikking van de Commissie goedgekeurd.

735. De jaarlijkse toewijzing voor Polen in het kader van SAPARD voor 2000 bedraagt 171 miljoen EUR. Het operationele programma is gebaseerd op twee prioriteiten:

- verbetering van de efficiency van de afzet in de levensmiddelensector,

- verbetering van de voorwaarden voor economische activiteiten en het scheppen van banen.

736. Een zeer groot deel van de beschikbare middelen voor de eerste prioriteit is bestemd voor verbetering van de verwerking en de afzet van landbouwproducten. De overige maatregelen op basis van deze prioriteit betreffen investeringen in de landbouwbedrijven. De tweede prioriteit betreft maatregelen voor de ontwikkeling van de plattelandsinfrastructuur en de diversificatie van de economische activiteiten in plattelandsgebieden. Aanvullend omvat het plan maatregelen voor beroepsopleiding en technische bijstand. Via dit plan worden ook nog als proefproject milieumaatregelen in de landbouw en bebossingsprojecten uitgevoerd.

576.

8.9. Roemenië


737. Het Roemeense SAPARD-plan is op 27 april 2000 ontvankelijk verklaard en op 12 december 2000 goedgekeurd.

738. De jaarlijkse toewijzing voor Roemenië in het kader van SAPARD bedraagt 153 miljoen EUR. Het operationele programma is gebaseerd op vier prioriteiten:

- de verbetering van het concurrentievermogen in de sector van verwerkte landbouw- en visserijproducten,

- verbetering van de infrastructuur voor plattelandsontwikkeling en landbouw,

- ontwikkeling van de plattelandseconomie,

- ontwikkeling van menselijke hulpbronnen.

739. Op dit moment gaat een zeer groot deel van de beschikbare middelen voor de eerste prioriteit naar verbetering van de verwerking en de afzet van landbouwproducten. Andere maatregelen die onder deze prioriteit vallen betreffen de verbetering van de structuren voor kwaliteits-, veterinaire en fytosanitaire controle, levensmiddelveiligheid en consumentenbescherming. De tweede prioriteit betreft maatregelen voor de ontwikkeling van de plattelandsinfrastructuur en het waterbeheer. De derde prioriteit heeft betrekking op investeringen in de landbouwbedrijven, het opzetten van producentenverenigingen, bosbouw, diversificatie van de economische activiteiten en proefprojecten inzake milieumaatregelen in de landbouw. De vierde prioriteit omvat beroepsopleiding en technische bijstand.

577.

8.10. Slowakije


740. Het Slowaakse SAPARD-plan is op 6 juni 2000 ontvankelijk verklaard. De Commissie heeft echter gewezen op de slechte kwaliteit van de voorafgaande beoordeling. Aangezien het gaat om een formele vereiste op grond van Verordening (EG) nr. 1268/99, moest het Slowaakse plan op dit punt aanmerkelijk worden verbeterd. Daartoe en om het plan af te ronden, is een partnerschap met het Oostenrijkse Federale Ministerie van Landbouw tot stand gebracht. Het herziene plan is op 17 november 2000 goedgekeurd.

741. De jaarlijkse toewijzing voor Slowakije in het kader van SAPARD voor 2000 bedraagt ongeveer 18,6 miljoen EUR. De nationale bijdrage van Slowakije zelf bedraagt ongeveer 5,9 miljoen EUR in 2000. In het Slowaakse SAPARD-plan worden drie prioriteiten aangegeven:

742. Verbetering van de landbouwsector en de levensmiddelenindustrie is de eerste prioriteit: hiermee is 61% gemoeid van de bijdrage van de Gemeenschap voor investeringen in verband met het acquis in landbouwbedrijven en investeringen die erop gericht zijn om de agro-levensmiddelenindustrie aan de EU-normen te helpen voldoen, alsmede om hun concurrentievermogen te vergroten. Bovendien is een klein bedrag bestemd om producentenverenigingen te helpen opzetten.

743. De op één na belangrijkste prioriteit van het programma (één derde van de jaarlijkse communautaire bijdrage) is de ontwikkeling van plattelandsgebieden, onder meer door maatregelen die gericht zijn op diversificatie van de economische activiteiten, bosbouw, proefprojecten inzake milieumaatregelen en ruilverkaveling. Tot slot zullen ook maatregelen worden genomen die gericht zijn op ondersteuning van de tenuitvoerlegging van het SAPARD-programma (prioriteit nr.

3) door middel van training of technische bijstand.

578.

8.11. Slovenië


744. Het Sloveense SAPARD-plan is op 20 april 2000 ontvankelijk verklaard en vervolgens, na onderhandelingen met de diensten van de Commissie en wijziging van de tekst, bij beschikking van de Commissie goedgekeurd.

745. De jaarlijkse toewijzing voor Slovenië in het kader van SAPARD voor 2000 bedraagt 6,4 miljoen EUR. Slovenië heeft ongeveer 3,4 miljoen EUR gereserveerd voor de nationale bijdrage in 2000. Het operationele programma is gebaseerd op twee belangrijke prioriteiten: verbetering van de productie- en de afzetstructuren in de landbouw en de levensmiddelenindustrie, en economische diversificatie en verbetering van de plattelandsinfrastructuur.

746. Het grootste deel van de middelen is bestemd voor investeringen in landbouwbedrijven en in de verbetering van de verwerking en de afzet van landbouw- en visserijproducten (75% van de EU-middelen).

747. Naar de twee maatregelen betreffende diversificatie van de economische activiteiten en verbetering van de plattelandsinfrastructuur gaat 24% van de door de EU verstrekte middelen.

748. De toewijzing voor technische bijstand voor de tenuitvoerlegging van het programma, onder meer via studies, toezicht, voorlichting en publiciteitscampagnes, bedraagt ongeveer 1% van de EU-middelen.


579.

9. Buitenlandse betrekkingen


580.

9.1. Internationale organisaties en overeenkomsten


581.

9.1.1. Wereldhandelsorganisatie (WTO)


582.

9.1.1.1. Overleg en geschillenbeslechting in WTO-verband


749. Op 23 juli 1998 is op verzoek van de EU een panel ingesteld om de definitieve vrijwaringsmaatregel van Korea met betrekking tot de invoer van bepaalde zuivelproducten (namelijk een invoercontingent voor bereidingen die mageremelkpoeder bevatten) te onderzoeken. De beroepsinstantie bevestigde de conclusie van het verslag van dit panel dat Korea in strijd met de Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen had gehandeld. Op 20 mei 2000 heeft Korea de vrijwaringsmaatregelen ingetrokken.

583.

9.1.2. Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)


750. De helft van het ledenbestand van de OESO bestaat uit lidstaten van de EU en deze landen leveren de grootste bijdrage aan het budget van de OESO. De Commissie neemt actief deel aan de werkzaamheden van deze organisatie, met name, wat de landbouw betreft, aan de activiteiten van het comité Landbouw.

751. Kernactiviteiten van het comité Landbouw zijn de jaarlijkse opstelling van de vooruitzichten op de middellange termijn voor de markten van de voor de OESO belangrijkste basislandbouwproducten (het verslag over de landbouwperspectieven) en het jaarlijks overzicht van de belangrijkste ontwikkelingen in het landbouwbeleid van de lidstaten (landbouwbeleid, markten en handel in de OESO-landen). Een vergelijkbaar verslag wordt opgesteld over de voornaamste ontwikkelingen in de belangrijkste landen die geen lid zijn van de OESO, waaronder zowel economieën die zich in een overgangsfase bevinden als groeimarkten. De genoemde verslagen omvatten met name berekeningen van de geaggregeerde ramingen van alle steun aan landbouwers en aan de landbouwsector, de zogenaamde PSE-gegevensbank.

752. De reguliere werkzaamheden van het comité Landbouw hebben verder betrekking op landbouw en handel, milieumaatregelen in de landbouw, plattelandsontwikkeling, landbouwstructuren en -statistieken, het landbouwkennissysteem (uitbreiding, onderwijs en onderzoek) en internationale normen (met name de certificering van zaden en teeltmateriaal voor de bosbouw). In 2000 is de balans opgemaakt van de werkzaamheden van de OESO gedurende de afgelopen vijf jaar op het gebied van milieu-indicatoren in de landbouw.

753. Overeenkomstig het door de ministers van Landbouw van de OESO in maart 1998 verleende mandaat, werkt het comité Landbouw momenteel aan een substantieel en veelomvattend werkprogramma in verband met de WTO-onderhandelingen op landbouwgebied. Eind 2000 is een eerste reeks analyses over de achtergronden gepubliceerd. Dit achtergrondmateriaal behandelt traditionele handelsvraagstukken zoals markttoegang, binnenlandse steun en uitvoerconcurrentie, maar op veel uitgebreidere wijze dan tot dusver, dankzij nieuwe analyses van o.a. officieel gesteunde uitvoerkredieten, de invloed van staatshandelsondernemingen op de handel, 'loskoppeling' en het effect van steunmaatregelen door middel van gestructureerde beleidsevaluaties (aan de hand van een matrix) enz. Ook komen in het materiaal zaken aan bod die verder gaan dan alleen handel, zoals multifunctionaliteit, voedselzekerheid, de verhouding handel-milieu, de gevolgen van biotechnologie, voedselkwaliteit, oorsprongsbenamingen enz.

754. Ook andere OESO-organen bespreken vraagstukken die voor de landbouw van belang zijn. Deze hebben meestal een horizontaal karakter: hervorming van de regelgeving, governance, e-commerce, normen voor multinationals, duurzame ontwikkeling en territoriale ontwikkeling. In 2000 heeft de OESO op verzoek van de G8 met name op het gebied van voedselveiligheid en biotechnologie een grote bijdrage geleverd.

755. Al deze activiteiten hebben waardevol materiaal voor de EU opgeleverd, met name gelet op het proces voor de hervorming van de landbouwsector en verwante internationale ontwikkelingen. De Commissie is echter teleurgesteld over het feit dat de onderhandelingen met de OESO over een overeenkomst inzake het gebruik van uitvoerkredieten voor landbouwproducten tot dusverre niets hebben opgeleverd, ondanks de toezeggingen in de WTO-landbouwovereenkomst in het kader van de Uruguay-ronde.

584.

9.1.3. Het stelsel van algemene preferenties (SAP)


756. De toepassingsbepalingen die zijn vastgesteld bij de verordening van de Raad betreffende het nieuwe stelsel van algemene tariefpreferenties voor bepaalde landbouwproducten uit ontwikkelingslanden, zijn op 1 januari 1997 in werking getreden. Met dit stelsel wordt beoogd de integratie van de ontwikkelingslanden in de wereldeconomie en het multilaterale handelssysteem te bevorderen. Het nieuwe stelsel geeft preferentiële toegang tot de communautaire markten voor een breed scala van landbouwproducten uit de ontwikkelingslanden met uitzondering van de producten waarvoor een gemeenschappelijke marktordening bestaat. Elk product is op basis van zijn gevoeligheid (uit het oogpunt van het effect op de communautaire landbouw) ingedeeld bij een van de vier categorieën producten, waarmee vier verschillende preferentiemarges corresponderen. Bij deze indeling is uitgegaan van de beoordelingen die waren gebruikt voor de opstelling van het tariefaanbod van de Europese Unie in het kader van de onderhandelingen van de Uruguay-ronde.

757. Het betreft de volgende vier categorieën producten:

- de zeer gevoelige producten, waarvoor de preferentiemarge 15% bedraagt,

- de gevoelige producten, waarvoor de preferentiemarge 30% bedraagt,

- de halfgevoelige producten, waarvoor de preferentiemarge 65% bedraagt,

- de niet-gevoelige producten, waarvoor de preferentiemarge 100% bedraagt en die derhalve volledig van de heffing van douanerechten zijn vrijgesteld.

758. Het nieuwe stelsel is toegespitst op de behoeften van de armste van de begunstigde landen. Dit houdt onder meer in dat de preferenties geleidelijk van de meer ontwikkelde naar de minst ontwikkelde landen worden verplaatst.

759. Daarnaast geldt een speciale regeling voor de landen die zich ertoe verbinden bepaalde normen op sociaal en milieugebied in acht te nemen. Bij Verordening (EG) nr. 1256/96 van de Raad van 20 juni 1996 i is de lijst van onder het SAP vallende landbouwproducten sterk uitgebreid: er zijn 527 nieuwe producten in de lijst opgenomen en er zijn 64 producten van de lijst geschrapt. Het uitgangspunt is dat het SAP geldt voor alle producten met uitzondering van die waarvoor een gemeenschappelijke marktordening bestaat. Voorts worden extra preferenties toegekend aan de Latijns-Amerikaanse landen die zich ertoe verbinden de productie van drugs te bestrijden.

585.

9.1.4. Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO)


760. Als lid van de FAO heeft de Gemeenschap deelgenomen aan de werkzaamheden van de verschillende organen van deze organisatie, en met name aan de zittingen van de comités voor de landbouw, voedselzekerheid in de wereld, basisproducten en bosbouw, om haar landbouwbeleid en haar aanpak op het gebied van voedselzekerheid toe te lichten. Zij heeft deelgenomen aan het technische overleg over de herziening van het Internationaal Verdrag voor de bescherming van planten; het gaat er daarbij onder meer om dit verdrag in overeenstemming te brengen met de Overeenkomst inzake sanitaire en fytosanitaire maatregelen die is gehecht aan de slotakte van de Uruguay-ronde. De Gemeenschap heeft ook actief deelgenomen aan de vergaderingen over de voedselzekerheid, en met name aan de tenuitvoerlegging van de gedragscode inzake de toekenning van voedselhulp.

761. Voorts heeft de Commissie deelgenomen aan het uitstippelen van het nieuwe strategische kader van de FAO, dat de politieke uitgangspunten voor het na 2000 te voeren beleid zal aangeven. Tevens is de Commissie actief betrokken geweest bij de technische bijdrage die de FAO aan de ontwikkelingslanden heeft geleverd om hen te helpen zich voor te bereiden op de besprekingen in het kader van de nieuwe WTO-onderhandelingen.

762. De Commissie heeft ook bijgedragen aan de door de FAO georganiseerde discussies over met de handel samenhangende niet-commerciële aangelegenheden zoals de multifunctionaliteit van de landbouw en de betrekkingen met de minder ontwikkelde landen.

586.

9.1.5. De Internationale Graanovereenkomst


763. Deze in 1995 verlengde overeenkomst bestaat uit twee afzonderlijke rechtsinstrumenten: het Graanhandelsverdrag 1995 en het Voedselhulpverdrag 1995. Beide verdragen hadden op 30 juni 1998 moeten aflopen, maar de geldigheidsduur ervan is aanvankelijk met één jaar verlengd (tot en met juni 1999) om onderhandelingen over de vervanging van het Voedselhulpverdrag mogelijk te maken.

587.

9.1.5.1. Graanhandelsverdrag


764. De geldigheidsduur van het Graanhandelsverdrag is nogmaals verlengd, en wel voor de periode van 1 juli 1999 tot en met 30 juni 2001.

588.

9.1.5.2. Voedselhulpverdrag


765. De Europese Gemeenschap en haar lidstaten zijn ondertekenaars van het Voedselhulpverdrag, dat tot doel heeft bij te dragen tot de mondiale voedselzekerheid en de internationale gemeenschap beter in staat te stellen om te reageren op noodsituaties op voedingsgebied en andere voedselbehoeften in de ontwikkelingslanden.

766. In 1998 is, rekening houdend met de ministeriële besluiten van Marrakesh en Singapore, begonnen met de onderhandelingen over de vervanging van het Voedselhulpverdrag 1995.

767. Op 24 maart 1999 is de tekst van het nieuwe Voedselhulpverdrag vastgesteld tijdens een vergadering van de betrokken werkgroep van de Commissie inzake voedselhulp.

768. Het verdrag is met ingang van 1 juli 1999 voorlopig van toepassing verklaard.

769. Na de goedkeuring door de Raad (Besluit van 13 juni 2000) en het Parlement, is het verdrag aan de Verenigde Naties medegedeeld en definitief ten uitvoer gelegd.

589.

9.1.6. Internationale Suikerorganisatie


770. De EU heeft verder volledig deelgenomen aan de werkzaamheden van de Internationale Suikerorganisatie, de instantie die is belast met het beheer van de Internationale Suikerovereenkomst van 1992. De twee belangrijkste vraagstukken die aan de orde zijn gekomen, zijn de reactie op de zeer lage suikerprijzen op de wereldmarkt en de mogelijke verhuizing van de Internationale Suikerorganisatie.

590.

9.2. Handelsbetrekkingen op bilaterale en regionale basis


591.

9.2.1. Verenigde Staten


771. De onderhandelingen over een alomvattende wijnovereenkomst tussen de EU en de VS zijn tijdens een vergadering in april 2000 voortgezet. Overeenkomstig artikel 1 van Verordening (EG) nr. 2839/98 van de Raad van 17 december 1998 i heeft de Commissie in juni 2000 mondeling verslag uitgebracht aan de Landbouwraad over de vooruitgang in de onderhandelingen met de VS. De Raad heeft vervolgens verscheidene aspecten van het wijnhandelsbeleid onderzocht en tijdens de Raad van oktober over enkele daarvan een besluit genomen. De Raad blijft bij zijn beleid om de consumenten te beschermen door de kwaliteit van de in de EU op de markt gebrachte wijnen te waarborgen via erkenning van oenologische procédés, geografische benamingen en traditionele termen. De Raad heeft verder verklaard dat bij eventuele geschillen met handelspartners, de handel in beginsel tijdens de onderhandelingen over een oplossing moet worden voorgezet. De Commissie heeft deze conclusies toegejuicht, maar erbij aangetekend dat geen enkele overeenkomst de EU mag verhinderen om actie ter bescherming van de gezondheid te ondernemen. Na deze besprekingen met de lidstaten zijn in december 2000 de onderhandelingen met de VS hervat en is voor begin 2001 minstens één vergadering gepland.

772. Wat de steunmaatregelen van de EU voor fruit in blik betreft (perziken en peren), hebben in het kader van de bestaande bilaterale overeenkomst met de VS de jaarlijkse bilaterale onderhandelingen over het niveau van de steun voor het verkoopseizoen 2000 plaatsgevonden. In december heeft de Landbouwraad de nieuwe steunregeling voor deze sector goedgekeurd. Bij de hervorming zijn de betalingen aan de verwerkende industrie afgeschaft en zijn rechtstreekse betalingen aan de producenten ingevoerd. Aangezien het in de overeenkomst met de VS beschreven mechanisme is gebaseerd op betalingen aan verwerkende bedrijven, is in december 2000 met de VS overlegd om de gevolgen van de hervorming voor de bilaterale overeenkomst te bestuderen.

773. In verband met het geschil inzake hormonen in rundvlees en het bananenconflict hebben de VS het ad valorem-recht van 100% op EU-uitvoer gehandhaafd. De lijsten van producten waarvoor deze vergeldingsmaatregel geldt, omvatten allerlei producten, met het accent op varkensvlees, vruchtensap, kaas en groenten en fruit. In de loop van 2000 is tevergeefs geprobeerd overeenstemming te bereiken over een equivalente compensatie in het rundvleesconflict in de vorm van een ruimere toegang tot de EU-markt voor hormonenvrij vlees, en over nieuwe maatregelen voor de invoer van bananen, om een eind te maken aan de tegenmaatregelen. De VS hebben de commerciële schade voor de bovengenoemde EU-uitvoer die volgens de WTO-regels is toegestaan, nog vergroot door te waarschuwen dat zij de lijst van producten waarop het recht van 100% van toepassing is, zouden wijzigen.

774. In het geschil inzake de bedrijfsbelasting op buitenlandse verkoop, heeft de beroepsinstantie van de WTO in februari 2000 in het voordeel van de EU gesteld dat de door de VS op basis van de uitvoer verleende belastingverlagingen strijdig waren met de WTO-regels, waaronder de landbouwovereenkomst. De EU wil onderhandelen over een met de WTO-verplichtingen verenigbare oplossing, maar heeft zich ondertussen het recht voorbehouden indien nodig tegenmaatregelen ten aanzien van landbouw- en industrieproducten te nemen voor een bedrag van USD 4,043 miljard; de EU heeft de WTO hiervan in november 2000 in kennis gesteld.

775. De Commissie heeft de uitbreiding van de landbouwsubsidies en de mechanismen voor overschotten in de VS, die de handel verstoren, op de voet gevolgd. Met het in juni 2000 door de VS goedgekeurde pakket zijn de betalingen aan de landbouwers in vier jaar tijd verzevenvoudigd, en komen zij nu overeen met 300% van de in de EU per landbouwbedrijf betaalde bedragen. Deze ontwikkelingen hebben een rol gespeeld bij het bepalen van het standpunt van de Commissie tijdens de WTO-onderhandelingen over de landbouwovereenkomst.

776. In juli 2000 heeft een WTO-panel bepaald dat de vrijwaringsmaatregel van de VS in de vorm van een kwantitatieve beperking van de invoer van tarwegluten, in het bijzonder vanuit de EU, onverenigbaar was met de WTO-regels. De VS zijn tegen deze uitspraak in beroep gegaan; het oordeel van de beroepsinstantie wordt uiterlijk in januari 2001 verwacht. Ten aanzien van de maatregelen van de VS voor het restrictief en discriminatoir beheer van de quota heeft de Commissie haar ontevredenheid over de aanpak van de VS in verscheidene bilaterale fora uitgesproken, namelijk in het kader van de Nieuwe Transatlantische Agenda (New Transatlantic Agenda, NTA), het Transatlantisch Economisch Partnerschap (Transatlantic Economic Partnership, TEP) en de EU/VS-top in Lissabon in mei. Voor het geval de VS de quota niet verruimen volgens de verplichtingen en procedures van de WTO, heeft het comité van beheer voor granen in december 2000 een gunstig advies uitgebracht over een voorstel van de Commissie om de nodige uitvoeringsverordening goed te keuren, zoals vereist krachtens Verordening (EG) nr. 1804/98 van de Raad van 14 augustus 1998 i. Dankzij de verordening kunnen de door de VS ten aanzien van tarwegluten ingetrokken handelsconcessies worden gecompenseerd door de toepassing van een recht van 5 EUR per ton op de invoer van maïsgluten uit de VS tot een hoeveelheid van 2 730 000 ton.

777. De groep 'Monitoring maïsglutenvoer' heeft ook dit jaar regelmatig vergaderd.

778. De VS en de Commissie hebben regelmatig van gedachten gewisseld over de gevolgen van de bezorgdheid over het gebruik van genetisch gemodificeerde producten voor de handel in landbouwproducten.

592.

9.2.2. Canada


779. Er zijn besprekingen gevoerd over de handel in wijn en gedistilleerd met het oog op de sluiting van een overeenkomst tussen de EU en Canada, met name tijdens de vergadering van de gezamenlijke samenwerkingsraad in november en tijdens de top van de EU en Canada in december. Het ging daarbij vooral over de bescherming van benamingen, het gebruik van oenologische procédés, certificeringseisen, met name voor bepaalde kwaliteitswijnen met een hoog alcoholgehalte, en de handelsvoorwaarden van Canadese alcoholmonopolies.

780. In verband met het geschil inzake hormonen in rundvlees heeft Canada het ad valorem-recht van 100% voor een bedrag van CAD 11,3 miljoen op EU-uitvoer van onder andere varkensvlees, fruit en groente, gehandhaafd. De pogingen om overeenstemming te bereiken over een gelijkwaardige compensatie en zo een einde aan de vergeldingsmaatregelen te maken, zijn zonder succes voortgezet.

593.

9.2.3. Mexico


781. Op 1 juli 2000 is een vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en Mexico van kracht geworden. Mexico heeft bovendien toegezegd met de EU te zullen onderhandelen over een wijnovereenkomst.

782. In een reeks lijsten is vastgelegd hoe de verschillende landbouwproducten zullen worden beheerd namelijk met een aanpak, variërend van onmiddellijke afschaffing van rechten tot afschaffing van rechten binnen een termijn van drie tot tien jaar na de inwerkingtreding. De EU is vooral gebaat bij de Mexicaanse liberalisering van de handel in wijn, gedistilleerd en olijfolie. De EU zal Mexico gedeeltelijk geliberaliseerde quota verlenen voor bepaalde snijbloemen, eieren en albumine, honing, fruit, groente, sinaasappelsap en ananassap, en een overgangsquotum voor avocado's. Mexico zal de EU-uitvoer van de meeste van deze producten onmiddellijk of spoedig liberaliseren. Beide partijen hebben een wachtlijst van gevoelige producten die zij vooralsnog niet kunnen liberaliseren, maar die kan nog worden gewijzigd. (Op de reservelijst van de EU staan onder andere bananen, suiker, rundvlees, zuivelproducten, rijst, maïs, suikermaïs, zetmeel en een groot aantal groente- en fruitsoorten.) Essentiële onderdelen van het GLB, zoals het invoerprijzenstelsel en de uitvoerrestituties, zijn gehandhaafd. De overeenkomst omvat een protocol inzake de oorsprongsregels, waarin is bepaald onder welke voorwaarden de verschillende producten in aanmerking komen voor de oorsprongsstatus.

594.

9.2.4. Mercosur/Chili


783. In juli 1998 heeft de Commissie een voorstel voor richtsnoeren voor onderhandelingen over een associatie-overeenkomst tussen de Europese Unie en de Mercosur en Chili goedgekeurd. De Raad heeft dit voorstel op 13 september 1999 aangenomen. In de onderhandelingsrichtsnoeren is aangegeven dat:

- beide partijen bevestigen dat hun gemeenschappelijke doel bestaat in een geleidelijke en wederzijdse liberalisering van de gehele handel in goederen en diensten met het oog op de instelling van een vrijhandelszone, zulks met inachtneming van het gevoelige karakter van bepaalde producten en dienstensectoren overeenkomstig de WTO-voorschriften;

- de partijen in de tweede helft van 1999 beginnen met overleg over de ronde van multilaterale handelsbesprekingen in WTO-verband en ter voorbereiding van de komende bilaterale onderhandelingen; dit overleg zou betrekking kunnen hebben op diverse aangelegenheden en een regelmatige dialoog over de landbouw, de handel en de dienstensector kunnen omvatten;

- de partijen onmiddellijk beginnen met onderhandelingen over de niet-tarifaire kwesties;

- op 1 juli 2001 wordt begonnen met de onderhandelingen over tariefverlagingen en over de dienstensector; bij deze onderhandelingen moet rekening worden gehouden met de resultaten van de WTO-ronde en met het tijdschema voor de totstandbrenging van de vrijhandelszone van Noord- en Zuid-Amerika; deze onderhandelingen kunnen pas na afloop van de WTO-ronde worden afgesloten.

784. In de loop van 2000 hebben twee bijeenkomsten van de Commissie en vertegenwoordigers van de Mercosur en Chili plaatsgevonden (op 6 en 7 april in Buenos-Aires en op 10 en 11 april te Santiago en op 13 tot en met 16 juni en 20 tot en met 23 juni te Brussel). In november 2000 heeft een derde bijeenkomst plaatsgevonden in Brasilia en Santiago.

785. Wat de landbouw betreft is bij deze gelegenheden technische informatie uitgewisseld ter voorbereiding van de tariefonderhandelingen in 2001.

595.

9.2.5. Zuid-Afrika


786. De overeenkomst inzake handel, ontwikkeling en samenwerking tussen Zuid-Afrika en de EU is op 1 januari 2000 voorlopig in werking getreden. Bijzonderheden van de nevenovereenkomsten inzake wijn en gedistilleerd moeten nog worden vastgelegd.

787. Het landbouwgedeelte van de overeenkomst inzake handel, ontwikkeling en samenwerking voorziet in liberalisering van de handel, variërend van onmiddellijke liberalisering tot liberalisering op langere termijn (tot 10 jaar voor de EU en tot 12 jaar voor Zuid-Afrika). Beide partijen hebben ook een reservelijst van gevoelige producten die voorlopig niet worden geliberaliseerd. Op de reservelijst van de EU staan onder andere bananen, suiker, rundvlees, rijst, maïs, suikermaïs, zetmeel en een groot aantal groente- en fruitsoorten. Zuid-Afrika heeft producten zoals vers vlees, zuivelproducten, bepaalde granen en suikerproducten uitgesloten. Deze reservelijsten kunnen in een latere fase worden herzien. Voor bepaalde producten die niet onmiddellijk maar op termijn wel worden geliberaliseerd, worden preferentiële overgangsquota ingevoerd die onmiddellijk van kracht worden (de EU kan van dergelijke quota profiteren voor bepaalde wijnen, en Zuid-Afrika voor bepaalde kazen, snijbloemen en wijnen). De EU heeft bovendien ingestemd met een gedeeltelijke liberalisering voor sommige andere gevoelige communautaire producten, zoals bepaalde soorten citrusvruchten, fruit in blik, vruchtensappen, snijbloemen en wijnen; in het oorspronkelijke mandaat van de Raad was een aantal van deze producten opgenomen in de lijst van de uit te sluiten producten. Het gaat bij die gedeeltelijke liberalisering om tariefcontingenten, die doorgaans beperkt blijven tot het niveau van de recente invoer uit Zuid-Afrika. In ruil hiervoor heeft Zuid-Afrika de EU enkele tariefcontingenten voor kaas aangeboden. De tariefcontingenten laten ruimte in groei. Essentiële onderdelen van het GLB, zoals het invoerprijzenstelsel en de uitvoerrestituties, zijn gehandhaafd. De overeenkomst omvat een protocol inzake de oorsprongsregels, waarin is bepaald onder welke voorwaarden de verschillende producten in aanmerking komen voor de oorsprongsstatus.

596.

9.2.6. Japan en Zuid-Korea


788. In de betrekkingen met Japan en Zuid-Korea stonden ook in 1999 problemen op het gebied van markttoegang en deregulering centraal, waarbij vooral de inspanningen om handelsbelemmeringen op fytosanitair en veterinair gebied uit de weg te ruimen, zijn voortgezet. Op verschillende gebieden is duidelijk vooruitgang geboekt, met name bij de stabilisering van de handel in varkensvlees, na een briefwisseling tussen Commissaris Fischler en de Japanse minister van Landbouw.

597.

9.2.7. Nieuw-Zeeland


789. Bij de invoer van zuivelproducten in het kader van de regelingen met verlaagde rechten zal spoedig een striktere controle op de volledige naleving van de voor de respectieve contingenten geldende voorwaarden mogelijk zijn dankzij een verdere verduidelijking van de technische voorschriften en de controlemechanismen (vooral wat de door Nieuw-Zeeland gevraagde mogelijkheden voor uitvoer van Nieuw-Zeelandse boter betreft). De betrokken uitvoeringsregeling is op 1 juli 2000 goedgekeurd en ten uitvoer gelegd. Op verzoek van de Europese Unie heeft de Nieuw-Zeelandse MAF Food Assurance Authority (de voedselveiligheidsautoriteit van het ministerie van Landbouw en Bosbouw) de verantwoordelijkheid voor de afgifte van certificaten van overeenstemming (JMA1) overgenomen van de Nieuw-Zeelandse Dairy Board (het productschap voor zuivel) om belangenconflicten te voorkomen.

598.

9.2.8. De Middellandse-Zeelanden


790. In het kader van het in 1995 tijdens de conferentie van Barcelona tot stand gebrachte Europees-mediterrane partnerschap wordt onderhandeld over nieuwe associatie-overeenkomsten. Deze overeenkomsten vervangen de samenwerkings overeenkomsten uit de jaren '70. Met deze nieuwe overeenkomsten wordt beoogd het handelsverkeer te bevorderen en wederzijdse handelsconcessies voor landbouwproducten tot stand te brengen. De onderhandelingen met Israël, Marokko en Tunesië zijn in 1995 afgerond; die met Jordanië en de Palestijnse Autoriteit in 1997. De onderhandelingen met Egypte zijn in 1999 afgesloten, maar de overeenkomst is nooit door Egypte ondertekend. Met Algerije, Libanon en Syrië wordt nog onderhandeld.

791. De overeenkomst met Tunesië is in 1998 in werking getreden en de overeenkomsten met Marokko en Israël in 2000, al waren de met Israël overeengekomen wederzijdse handelsconcessies en sommige bepalingen van de nieuwe overeenkomst met Marokko al eerder van kracht geworden. De met de Palestijnse Autoriteit overeengekomen landbouwconcessies zijn in 1997 voorlopig in werking getreden.

792. Zoals in de overeenkomsten met Marokko, Tunesië en Israël is bepaald, wordt het landbouwhoofdstuk van deze overeenkomsten herzien om te komen tot een grotere liberalisering van het handelsverkeer. De onderhandelingen in dit verband met Tunesië zijn eind 2000 afgerond; met Israël wordt nog verder onderhandeld, terwijl het overleg met Marokko nog niet begonnen is.

793. Wat Turkije betreft, geldt sinds 1998 voor landbouwproducten een nieuwe regeling. Bij deze nieuwe regeling is het preferentiële stelsel voor de invoer van Turkse producten in de EU uitgebreid en zijn tevens concessies overeengekomen voor de uitvoer van communautaire producten naar Turkije.

794. Malta en Cyprus bereiden zich voor op toetreding door hun landbouwbeleid aan te passen aan het communautaire acquis.

795. In Malta is nog geen substantiële vooruitgang geboekt wat de wetgeving en de administratieve structuren voor de totstandbrenging van de gemeenschappelijke marktordeningen betreft. Er is wel gezorgd voor monitoring op veterinair gebied. De bepalingen inzake slachthuizen zijn echter nog niet in overeenstemming met het communautaire acquis.

796. In Cyprus is wel substantiële vooruitgang geboekt bij de aanpassing van het landbouwbeleid, met name door de afschaffing van staatsmonopolies en verwante hervormingen. Verschillende mechanismen moeten nog worden verbeterd in verband met de werking van de marktordeningen. Op fytosanitair en veterinair gebied is nog steeds niet het volledige communautaire acquis omgezet, met name niet wat de inspecties aan de grens betreft.