Toelichting bij COM(2002)242 - Scorebord voor overheidssteun - Editie voorjaar 2002

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Avis juridique important

|
52002DC0242

Scorebord voor overheidssteun - Editie voorjaar 2002 /* COM/2002/0242 def. */


SCOREBORD VOOR OVERHEIDSSTEUN - Editie voorjaar 2002


(door de Commissie ingediend)


Inhoud

Samenvatting



Inleiding



Structuur

Beperkingen

Het register van overheidssteun - een tweede instrument ten dienste van de doorzichtigheid

Deel een: Overzicht van de overheidssteun in de Europese Unie

1.1 Overheidssteun in absolute en relatieve termen

1.2 Spreiding van de steun over de sectoren

1.3 Overheidssteun voor de be- en verwerkende industrie

Deel twee: Maken de lidstaten werk van de hervorming van hun overheidssteunbeleid?

2.1 Horizontale doelstellingen

2.2 Sectorale doelstellingen

2.3 Kolen en staal

2.4 Overheidssteun ter ondersteuning van de regionale ontwikkeling en de cohesie

2.5 Instrumenten van overheidssteun

Deel Drie: Naleving van de procedures in de Europese Unie

3.1 Geregistreerde steunzaken

3.2 Beschikkingen van de Commissie

3.3 Terugvordering van de steun

3.4 De modernisering van de controle op overheidssteun

Deel vier: Overheidssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen en de interne markt

4.1 Overheidssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's)

4.2 Prestaties van KMO's en overheidssteun in de lidstaten

4.3 Overheidssteun, risicokapitaal en de oprichting van ondernemingen

4.4 Overheidssteun voor KMO's en het wettelijk en bestuursrechtelijk klimaat in de interne markt

Fora voor overheidssteun

Technische bijlage

Figuren en tabellen

Tabel 1: Overheidssteun in de lidstaten, in 2000

Figuur 1: Overheidssteun als een percentage van het BBP, 1996 - 2000

Tabel 2: Overheidssteun in absolute cijfers en per capita 1996-2000

Tabel 3: Overheidssteun in relatieve cijfers 1996-2000

Tabel 4: Spreiding van de steun over de sectoren, 2000

Tabel 5: Overheidssteun per sector in de Gemeenschap 1996 -2000

Tabel 6: Aandeel van overheidssteun per sector in de lidstaten 1996-2000

Tabel 7: Overheidssteun voor de be- en verwerkende industrie, 2000

Figuur 2: Overheidssteun voor de be- en verwerkende industrie, 1996 - 2000

Tabel 8: Overheidssteun voor de be- en verwerkende industrie in relatieve cijfers 1996 - 2000

Tabel 9: Overheidssteun voor horizontale doelstellingen, specifieke sectoren, steenkool en regionale doelstellingen, 2000

Figuur 3: Aandeel van overheidssteun voor horizontale doelstellingen*, 1996 - 2000

Figuur 4: Aandeel van de overheidssteun ten behoeve van specifieke sectoren van de be- en verwerkende industrie en diensten, 1996 - 2000

Tabel 10: Overheidssteun voor de kolenbouw, 1996 - 2000

Tabel 11: Overheidssteun voor regionale doelstellingen, 2000

Figuur 5: Aandeel van de overheidssteun voor regionale doelstellingen, 1996 - 2000

Figuur 6: Aandeel van ieder steuninstrument in de totale in de EU verleende steun aan de be- en verwerkende industrie, 1998 - 2000

Tabel 12: Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie opgesplitst per soort steuninstrument, 1998 - 2000

Figuur 7: Aandeel negatieve beschikkingen per lidstaat, 1999-2001

Tabel 13: Hangende bevelen tot terugvordering per 5.3.2002

Tabel 14: Hangende bevelen tot terugvordering en terug te vorderen bedragen per lidstaat

Figuur 8: Risicokapitaal en overheidssteun aan KMO's

Tabel 15: Indicatoren van de administratieve last voor ondernemingen


Samenvatting



Het optreden van de overheid, en dit geldt in het bijzonder voor de verlening van overheidssteun, heeft tot doel de ongewenste gevolgen van marktprocessen te compenseren. Overheidssteunmaatregelen moeten evenwel, wegens het verstorende effect ervan op de mededinging, steeds gerechtvaardigd zijn, kritisch onderzocht worden en aan nauwkeurig toezicht onderworpen worden. Behalve de noodzaak dat de verstoring van de mededinging tot een minimum moet worden beperkt, moet de steunverlening ook worden afgewogen tegen de beperkingen van de nationale overheidsfinanciën, terwijl in de Europese context de steunverlening moet stroken met het kader van de Economische en Monetaire Unie en het stabiliteits- en groeipact. Overheidsmiddelen moeten restrictief en efficiënt worden aangewend.

In het kader van de door de lidstaten in Stockholm en Barcelona aangegane verbintenissen om tegen 2003 een neerwaartse trend in hun overheidssteun aan te tonen, wordt in dit scorebord een selectie van gegevens zodanig gepresenteerd dat beter overwogen keuzes kunnen worden gemaakt met betrekking tot de vermindering van overheidssteun en de sectoren waar deze verminderingen mogelijk zijn. Het zal niet gemakkelijk zijn de overheidssteunniveaus terug te dringen. Daar de lidstaten op de Europese Raad van Barcelona opnieuw werden opgeroepen hun steun om te buigen naar horizontale doelstellingen, met inbegrip van economische en sociale cohesie, zal de grootste manoeuvreerruimte voor lidstaten om hun steunpeil te reduceren waarschijnlijk in bepaalde sectoren van de be- en verwerkende industrie en de diensten liggen.

De Commissie heeft een hervormingsproces op lange termijn in gang gezet teneinde de overheidssteunprocedures voor de duidelijke gevallen te vereenvoudigen en de middelen van de Commissie te reserveren voor de meer ernstige verstoringen van de mededinging. Nieuwe communautaire richtsnoeren en kaderregelingen werden of worden opgesteld. Steun die wordt verleend aan kleine en middelgrote ondernemingen en voor opleiding, en beantwoordt aan de strikte criteria die door de Commissie werden goedgekeurd, is thans vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting. Bovendien wordt momenteel een nieuwe vrijstellingsverordening voor werkgelegenheidssteun voorbereid. Dankzij dergelijke groepsvrijstellingen moet voor de lidstaten en de Commissie de administratieve last in verband met de tenuitvoerlegging van steun voor deze doeleinden verminderen, waardoor meer aandacht kan worden geschonken aan het toezicht op de efficiëntie van de steun. De nieuwe kaderregeling inzake milieusteun en de multisectorale kaderregeling zijn goedgekeurd en het effect ervan op de staatssteunniveaus zal van dichtbij worden onderzocht.

Voornaamste bevindingen

De algemene staatssteunniveaus in de Europese Unie zijn blijven dalen

Het algemene niveau van de door de nationale overheden verleende steun in de EU daalde van 105 miljard EUR in 1996 tot 82 miljard EUR in 2000. Terwijl de beperking van de steun voor regionale doelstellingen (12 miljard EUR), financiële diensten (4 miljard EUR), en transport (4 miljard EUR) voor het grootste deel heeft bijgedragen tot deze daling van 23 miljard EUR, werd ook een vermindering van de steunverlening opgetekend in de sectoren ijzer- en staal en scheepsbouw, andere sectoren van de be- en verwerkende industrie, alsmede in de landbouwsector. In tegenstelling tot de algemeen dalende trend werd een aanzienlijke stijging van 4 miljard EUR vastgesteld op het gebied van milieusteun. De twee lidstaten die het meest hebben bijgedragen tot de uitgesproken daling, zijn Duitsland (een afname met 7 miljard EUR) en Italië (een afname met 8 miljard EUR); dit werd voornamelijk bereikt door een aanzienlijke vermindering van de regionale steun.

Verschillen tussen lidstaten met betrekking tot de voor nationale overheidssteun uitgetrokken middelen blijft bestaan ...

In relatieve termen beliep de overheidssteun 0,99% van het bruto binnenlands product (BBP) van de EU in 2000. Dat gemiddelde verbergt aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten onderling: de ratio overheidssteun/BBP schommelt van 0,46% in het Verenigd Koninkrijk tot 1,44% in Finland. Het hoge percentage in Finland kan verklaard worden door het relatief hoge steunbedrag ten behoeve van de landbouw, dat 70% vertegenwoordigt van de totale in dit land verleende steun.

... maar geven een dalende trend te zien, aangezien de overheidssteun als een percentage van het BBP in de meeste lidstaten afneemt

Tussen 1996 en 2000 daalde het overheidssteunniveau als een percentage van het BBP in 11 van de 15 lidstaten, overeenkomstig de verbintenis die zij in Stockholm hebben aangegaan om tegen 2003 een neerwaartse trend van de overheidssteun aan te tonen. Griekenland, Italië en Portugal gaven de scherpste dalingen te zien (ongeveer 0,4 procentpunten) tussen 1996-1998 en 1998-2000. In Denemarken, Ierland, Luxemburg en Nederland is de steun in verhouding tot het BBP evenwel gestegen. In het geval van Ierland is de stijging grotendeels te wijten aan het feit dat de cijfers betreffende de Ierse vennootschapsbelasting, die pas sinds 1998 als overheidssteun wordt beschouwd, werden meegerekend, tezamen met kleinere stijgingen van de steun aan de landbouw en de financiële diensten. In de andere drie lidstaten was de toename voor het grootste deel toe te schrijven aan het verstrekken van meer steun voor het spoorvervoer.

De verdeling van de steun over de sectoren verschilt aanzienlijk naargelang de lidstaat en de periode

Niet alleen de omvang maar ook de samenstelling van de overheidssteun beïnvloedt de mededinging in de interne markt. In 2000 werd 39% van de overheidssteun in de Unie verleend aan de transportsector, en dit bijna uitsluitend voor het spoorwegnet. Van de totale steun ging 29% naar de be- en verwerkende industrie, 17% naar de landbouw en de visserij en 9% naar de kolenbouw. Er bestaan aanzienlijke verschillen tussen lidstaten met betrekking tot de sectoren waarvoor de steun bestemd is. Steun voor de landbouw en de visserij maakte slechts 7% uit van de totale steun in Duitsland, terwijl deze in Finland opliep tot 73%. Steun voor de spoorwegen was goed voor meer dan 60% van de totale steun in België en Luxemburg, in vergelijking met een EU-gemiddelde van 39%. Steun voor de kolenindustrie vertegenwoordigt bijna 20% van de totale steun in Duitsland en Spanje, in vergelijking met een communautair gemiddelde van 9%.

Tussen de periodes 1996-1998 en 1998-2000 nam het aandeel van de steun dat bestemd was voor de be- en verwerkende industrie af met drie procentpunten, terwijl het voor het transport bestemde aandeel steeg met 3 procentpunten.

De verschillen tussen de lidstaten met betrekking tot de toekenning van steun aan de be- en verwerkende industrie blijven bestaan. Dat wordt duidelijk wanneer de steun wordt uitgedrukt als een procent van de toegevoegde waarde: het in Denemarken vastgestelde niveau van 4% is ongeveer zevenmaal zo hoog als het laagste steunniveau in de Europese Unie: 0,6% in het Verenigd Koninkrijk. Daarnaast komen ook Frankrijk, Ierland, Italië en Luxemburg uit boven het EU-gemiddelde van 1,6%.

De lidstaten buigen de steun om naar horizontale doelstellingen

Op de Europese Raden van Stockholm en Barcelona werden de lidstaten verzocht hun steun om te buigen naar horizontale doelstellingen die gericht zijn op bepaalde vormen van markttekortkomingen, daarbij gaat het om milieu, opleiding, onderzoek en ontwikkeling en kleine en middelgrote ondernemingen. De recente trends bekijkend, kan worden vastgesteld dat het aandeel in de EU-steun dat naar horizontale doelstellingen ging, met meer dan 13 procentpunten is gestegen sinds de periode 1996-1998 tot 1998-2000. Deze positieve tendens werd in alle lidstaten, zij het in verschillende mate, waargenomen, behalve in Oostenrijk, waar het aandeel, komende van een relatief hoog niveau, licht daalde.

De meeste lidstaten hebben hun steun voor specifieke sectoren van de be- en verwerkende industrie en de diensten ingeperkt

Steun aan specifieke sectoren verstoort de concurrentie over het algemeen meer dan steun voor horizontale doelstellingen en deze steun komt meestal ten goede aan andere doelstellingen dan het vinden van een oplossing voor de vastgestelde markttekortkomingen. In het merendeel van de lidstaten is een neerwaartse trend te zien. Spanje en Frankrijk registreerden de sterkste dalingen tussen 1996 en 2000. Portugal, Ierland, Zweden, Frankrijk, Denemarken en Finland verstrekken relatief veel steun aan specifieke sectoren.

Het aandeel van de steun voor regionale ontwikkeling neemt af

Tussen 1996-1998 en 1998-2000 daalde het aandeel van de steun voor regionale doelstellingen ten opzichte van het totale cijfer voor de EU met 5 procentpunten, van 19% tot 14%. In het merendeel van de lidstaten verminderde dat aandeel of bleef het relatief stabiel. Duitsland en Italië registreerden de grootste vermindering: ongeveer 10 procentpunten.

Het aandeel van de overheidssteun in de cohesielanden blijft zo goed als ongewijzigd

Wegens de beperktheid van de gegevens wordt overheidssteun voor de economische en sociale samenhang niet op regionaal niveau maar op het niveau van de lidstaat beoordeeld. De Commissie is voornemens samen met de lidstaten een meer precieze indicator uit te werken. Uit de laatste gegevens blijkt dat de kloof tussen het niveau van de overheidssteun in de vier rijkste lidstaten en de vier cohesielanden, nauwelijks is verkleind: het aandeel van de vier cohesielanden - Griekenland, Ierland, Portugal en Spanje - in de steun voor de be- en verwerkende industrie, kolen en diensten steeg slechts van 12% van de totale EU-steun in 1996-1998 tot 14% in 1998-2000. Bovendien is deze toename grotendeels toe te schrijven aan het meerekenen van de gegevens over een Ierse vennootschapsbelastingregeling die de Commissie sinds 1998 als overheidssteun beschouwt.

Om regionale ongelijkheden weg te werken is financiële bijstand van vitaal belang en de doeltreffendheid ervan mag niet worden ondermijnd door de verlening van buitensporige nationale overheidssteun elders. De Commissie zal, voor zover dat mogelijk is in het kader van de huidige regels inzake controle op overheidssteun, deze kloof met de cohesielanden blijven verkleinen.

Het merendeel van de lidstaten verstrekt steun aan de be- en verwerkende industrie in de vorm van subsidies

Als instrument om steun te verlenen aan de be- en verwerkende industrie is de subsidie verreweg de meest gebruikte vorm: zij is goed voor 63% van het EU-totaal. Naast de met begrotingsmiddelen verleende steun wordt steun verstrekt via het belasting- of socialezekerheidsstelsel. In de gehele EU maken belastingvrijstellingen 25% uit van het totaal. Terwijl Griekenland, Spanje, Luxemburg, Finland en het Verenigd Koninkrijk meer dan 90% van hun steun verstrekken in de vorm van subsidies, maken andere lidstaten veelvuldiger gebruik van belastingvrijstellingen, voornamelijk Frankrijk (47%) en Ierland (74%).

Enkele cijfers over de naleving van de procedures ...

In 2001 heeft de Commissie meer dan 1 000 zaken geregistreerd. Ongeveer 44% betrof de sectoren be- en verwerkende industrie, kolen en diensten, 39% de landbouw, 10% de visserij en 7% het transport. Volgens het Verdrag dienen de lidstaten elke overheidssteun bij de Commissie aan te melden. In circa 15% van de onderzochte steungevallen was het evenwel niet de lidstaat maar de Commissie die de controleprocedure heeft moeten inleiden, nadat zij kennis had gekregen van de steun, omdat bijvoorbeeld een klacht was neergelegd. In de periode 1999-2001 waren 7% van alle eindbeschikkingen van de Commissie, negatieve beschikkingen.

Overheidssteun is niet het enige beleidsinstrument om de markttekortkomingen waarmee de kleine en middelgrote ondernemingen kampen, uit de weg te ruimen

Kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's) leveren een belangrijke bijdrage aan de Europese economie in termen van groei en banenschepping, maar ook op het gebied van de ontwikkeling van nieuwe producten en diensten. In vergelijking met grote ondernemingen hebben zij het evenwel moeilijk om externe financiering aan te trekken, hebben zij onvoldoende toegang tot informatie en hebben zij veel te lijden onder de zware administratieve lasten en eventuele wetswijzigingen. Er wordt van uitgegaan dat deze markttekortkomingen de ontwikkeling van KMO's belemmeren, vooral in de aanloop- en ontwikkelingsfase, waardoor het verlenen van overheidssteun gerechtvaardigd is. Vaak wordt evenwel aangevoerd dat andere beleidsmaatregelen efficiënter zouden kunnen zijn om bovengenoemde markttekortkomingen aan te pakken in plaats van het verstrekken van rechtstreekse financiële steun aan de KMO's. Algemeen gesproken zouden de beleidsmakers geval per geval moeten nagaan of de bestaande marktgebreken waaronder de KMO's te lijden hebben het best moeten worden aangepakt door het verstrekken van overheidssteun, dienstverlening op het gebied van advies en informatie, vergaande structurele hervormingen, of een combinatie van deze maatregelen. Bijkomend onderzoek is noodzakelijk om het effect en de efficiëntie van de steun ten behoeve van KMO's te beoordelen en te vergelijken met andere beleidsinstrumenten.

Overheidssteun in de kandidaat-landen: moet worden onderzocht in de toekomstige scoreborden

Het uitbreidingsproces werd met grote snelheid voortgezet. Daarom moet in deze landen dringend een concurrentieklimaat worden gecreëerd dat lijkt op het heersende klimaat in de Gemeenschap. Het is van essentieel belang dat die landen de communautaire verworvenheden inzake overheidssteun naleven, willen zij voldoen aan de toetredingscriteria op mededingingsgebied, zoals werd vastgesteld op de Europese Raad van Kopenhagen in 1993. Derhalve blijft de Commissie de ontwikkelingen op het gebied van overheidssteun in de kandidaat-landen op de voet volgen en is zij voornemens een overzicht van de situatie op het vlak van overheidssteun in deze landen op te nemen in de toekomstige versies van het scorebord.

Inleiding



In een snel veranderende wereld is een voortdurende herziening van het controlebeleid inzake overheidssteun noodzakelijk om ervoor te zorgen dat het eerlijk en rechtvaardig blijft voor zowel de lidstaten, de industrie als de consumenten. De toepassing van de basisbeginselen moet voortdurend worden afgestemd op de fundamentele veranderingen die plaatsvinden in het klimaat waarin de Europese industrieën actief zijn en op de onderbouwing van de ontwikkeling van industrieel en sociaal beleid.

Hoewel elk afzonderlijk steunbedrag wordt verleend onder voorwaarden die door de Commissie zijn aanvaard en niettegenstaande de positieve gevolgen die de steun kan hebben voor andere beleidssectoren, kan niet worden ontkend dat het cumulatieve effect van ongeveer 82 miljard EUR overheidssteun in 2000 leidt tot een aanzienlijke verstoring van de concurrentie op de interne markt.

De voorbije tien jaar heeft het grote merendeel van de lidstaten een neerwaartse trend in hun overheidssteun ten opzichte van het BBP laten zien. Niettemin werd de noodzaak om de totale steunniveaus nog verder naar omlaag te halen en de steun om te buigen naar horizontale doelstellingen van gemeenschappelijk belang onderstreept door de Europese Raad van Stockholm en in maart 2002 bevestigd door de Europese Raad van Barcelona. Daar werden de lidstaten verzocht hun inspanningen om de steunniveaus terug te dringen, te blijven voortzetten, door de meest concurrentieverstorende steun weg te werken, de steun om te buigen naar horizontale doelstellingen en de steun toe te spitsen op die sectoren waar duidelijke markttekortkomingen bestaan. Zo bevestigde de Raad het standpunt van de Commissie dat minder en beter toegespitste overheidssteun van wezenlijk belang is voor de daadwerkelijke mededinging. De algemene richtsnoeren voor het economisch beleid voor 2002 bevatten daartoe specifieke aanbevelingen gericht aan de lidstaten.

Deze geactualiseerde editie van het scorebord voor overheidssteun wil de transparantie verder vergroten en het bewustzijn doen toenemen van de noodzaak van toezicht op overheidssteun. In het kader van de verbintenissen die de lidstaten in Stockholm en Barcelona zijn aangegaan is een selectie van de gegevens op zodanig wijze gepresenteerd dat zij tot beter overwogen keuzes leiden met betrekking tot de beperking van overheidssteun en waar deze beperkingen mogelijk zijn.

Wat is overheidssteun?

Overheidssteun is een vorm van overheidsbemoeienis die wordt gebruikt om een bepaalde economische activiteit te stimuleren. Dat houdt in dat bepaalde economische sectoren of activiteiten gunstiger worden behandeld dan andere. Zodoende verstoort overheidssteun de mededinging omdat een discriminatie ontstaat tussen ondernemingen die bijstand ontvangen en andere die deze niet ontvangen. Dat alles vormt een bedreiging voor de werking van de interne markt. De grondleggers van het EG-Verdrag erkenden dit risico en zetten een systeem op dat weliswaar gebaseerd is op het beginsel dat overheidssteun onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, maar waarin toch wordt aanvaard dat de verlening van dergelijke steun in buitengewone omstandigheden gerechtvaardigd kan zijn. De basisregels van het systeem worden beschreven in de artikelen 87 en 88 van het Verdrag. Deze regels werden over de jaren vervolledigd door afgeleide wetgeving en rechtspraak van het Hof. Voor meer informatie over het wettelijk en procedureel kader, zie europa.eu.int/comm/competition/state_aid

Structuur

Het scorebord wordt momenteel geherstructureerd en verbeterd om de mogelijkheden van het internet beter te benutten. Naast deze papieren versie zal binnenkort een permanente on line-versie van het scorebord worden gelanceerd (europa.eu.int/comm/competition/state_aid), die een aantal belangrijke indicatoren, statistische gegevens en een forum voor de lidstaten bevat.

Het scorebord zal nog steeds tweemaal per jaar, in het voorjaar en het najaar, worden geactualiseerd. De voorjaarsversie heeft als voornaamste doel een overzicht te verstrekken van de situatie op het gebied van overheidssteun in de Unie en, op basis van de recent beschikbare gegevens, de onderliggende trends te analyseren. Het bestaat uit vier delen. In het eerste deel wordt bekeken in welke mate de lidstaten hun overheidssteun verminderen ten opzichte van het BBP. In het tweede deel wordt ingegaan op het relatieve succes die de lidstaten boeken bij het ombuigen van steun voor specifieke sectoren naar horizontale doelstellingen. Het derde deel bevat gegevens over de toezichtprocedures inzake overheidssteun van zowel de Commissie als de lidstaten. In deel vier, ten slotte, dat gewijd is aan overheidssteun als een economisch instrument voor de interne markt, hebben wij ervoor gekozen de rol van de overheidssteun te onderzoeken in het kader van het beleid voor kleine en middelgrote ondernemingen.

Om een overlapping van informatie te vermijden heeft de Commissie thans het overzicht van overheidssteun geïntegreerd in het scorebord om aldus een uitvoerig referentiedocument inzake overheidssteun te creëren.

Beperkingen

Deze editie van het scorebord bestrijkt voornamelijk het jaar 2000 - de periode dus vóór de Europese Raad van Stockholm in 2001. Wanneer in 2003 de doelstellingen uit Stockholm getoetst zullen worden, dient met de volgende gegevensbeperkingen rekening te worden gehouden. Volledige gegevens over de overheidssteun voor het jaar 2003 zullen pas begin 2005 beschikbaar komen, aangezien de lidstaten, samen met de Commissie, tot één jaar nodig hebben om de gegevens te verzamelen en te analyseren.

In dit scorebord zijn de gegevens in verband met overheidssteun gegroepeerd volgens hun voornaamste doelstellingen. Opgemerkt dient te worden dat de voornaamste doelstellingen niet altijd een volledig precies beeld kunnen geven van de uiteindelijke begunstigden van de steun: zo wordt bijvoorbeeld een deel van de regionale steun in feite betaald aan kleine en middelgrote ondernemingen, gaat O&O-steun naar specifieke sectoren, enz. Momenteel is de analyse van horizontale, regionale en sectorale steun wegens een gebrek aan beschikbare informatie beperkt tot de sectoren van de be- en verwerkende industrie en de diensten. De Commissie probeert momenteel de door haar verzamelde gegevens te verfijnen en de kwaliteit ervan te verbeteren.

In het scorebord worden kwantitatieve gegevens verstrekt, hetgeen ten doel heeft feitelijke ontwikkelingen aan te geven, zonder te pogen causale verbanden vast te stellen. Dat betekent ook dat met dit scorebord geen oordeel wordt uitgesproken, maar enkel feitelijke gegevens worden aangeboden, die een debat kunnen stimuleren zonder er evenwel de uitkomst van te bepalen.

Het register van overheidssteun - een tweede instrument ten dienste van de doorzichtigheid

In maart 2001 presenteerde de Commissie het nieuwe openbaar toegankelijke register voor overheidssteun. In het register zijn details opgenomen over de door de Commissie behandelde steungevallen. Het wordt regelmatig geactualiseerd, zodat het publiek snel toegang krijgt tot de meest recente steunbeschikkingen. Het kan worden gevonden op de homepage van het internetadres van het Directoraat-generaal Concurrentie: europa.eu.int/comm/competition/state_aid/register/

Deel een: Overzicht van de overheidssteun in de Europese Unie

Dit deel bevat een momentopname van de in 2000 in de Europese Unie verleende overheidssteun; tevens is een overzicht opgenomen van de onderliggende tendenzen.

1.1 Overheidssteun in absolute en relatieve termen

Naar schatting hebben de 15 lidstaten in 2002 voor 82 miljard EUR overheidssteun verleend, in vergelijking met 105 miljard EUR in 1996. De twee lidstaten die het meest hebben bijgedragen tot deze beduidende afname, zijn Duitsland (een daling van 7 miljard EUR) en Italië (een daling van 8 miljard EUR); dit was grotendeels het gevolg van een aanzienlijke inkrimping van hun regionale steun.

In absolute termen verstrekte Duitsland het meeste steun (25 miljard EUR) in 2000, gevolgd door Frankrijk (15,7 miljard EUR) en Italië (10,4 miljard EUR).

Tabel 1: Overheidssteun in de lidstaten, in 2000

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


Bron: DG Concurrentie

Verschillen tussen lidstaten met betrekking tot het aandeel van overheidssteun als een percent van het BBP

In relatieve termen beliep de overheidssteun in 2000 0,99% van het bruto binnenlands product (BBP) in de EU. Onder dit gemiddelde gaan aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten schuil: de ratio steunbedrag/BBP schommelt van 0,46% in het Verenigd Koninkrijk tot 1,44% in Finland. Het hoge percentage in Finland kan verklaard worden door het relatief hoge steunbedrag ten behoeve van de landbouw, dat 70% vertegenwoordigt van de totale in dit land verleende steun. De cijfers voor Griekenland, Spanje, Italië, Nederland, Oostenrijk en Zweden liggen alle op het niveau van of onder het EU-gemiddelde (tabel 1).

Dalende trend in het niveau van overheidssteun in het merendeel van de lidstaten

Op de Europese Raad van Stockholm in 2001 verplichtten de lidstaten zich ertoe om tegen 2003 een neerwaartse trend van de overheidssteun ten opzichte van het BBP aan te tonen. De onderliggende trend kan worden vastgesteld door de periodes 1996-1988 en 1998-2000 te vergelijken. In de gehele EU beliep de steun gemiddeld 1,08% van het BBP in de periode 1998-2000; dat is een daling van -0,25 procentpunten in vergelijking met 1996-1998. In 11 van de 15 lidstaten werd een neerwaartse trend waargenomen. Griekenland, Italië en Portugal gaven de scherpste dalingen te zien (ongeveer -0,4 procentpunten) tussen de beide verslagperiodes.

In contrast daarmee staat dat de steun ten opzichte van het BBP zowaar is gestegen in Denemarken, Ierland, Luxemburg en Nederland. In het geval van Ierland is de stijging grotendeels te wijten aan het feit dat de cijfers betreffende de Ierse vennootschapsbelasting, die pas sinds 1998 als overheidssteun wordt beschouwd, werden meegerekend, tezamen met kleinere stijgingen van de steun aan de landbouw en de financiële diensten. In de andere drie lidstaten was de toename voor het grootste deel toe te schrijven aan het verstrekken van meer steun voor het spoorvervoer.

Figuur 1: Overheidssteun als een percentage van het BBP, 1996 - 2000

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


Bron: DG Concurrentie

Overheidssteun kan ook worden uitgedrukt in andere relatieve cijfers: per capita (tabel 2) en per werknemer persoon en als percentage van de overheidsuitgaven (tabel 3). Over de periode 1998-2000 werd in de Unie jaarlijks gemiddeld een steunbedrag van 230 EUR per capita verleend, in vergelijking met 266 EUR over de periode 1996-1998. Overeenkomstig de algemene daling van de steunniveaus, nam ook het steunbedrag per werknemer en als een percentage van de overheidsuitgaven in deze twee periodes af.

Tabel 2: Overheidssteun in absolute cijfers en per capita 1996-2000

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


Bron: DG Concurrentie

Tabel 3: Overheidssteun in relatieve cijfers 1996-2000

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


Bron: DG Concurrentie

1.2 Spreiding van de steun over de sectoren

De spreiding van de steun over de sectoren verschilt aanzienlijk naargelang de lidstaat en de periode

In 2000 werd 39% van de overheidssteun in de Unie verleend aan de transportsector, en dit bijna uitsluitend voor het spoorwegnet. Van de totale steun ging 29% naar de be- en verwerkende industrie, 17% naar de landbouw en de visserij en 9% naar de kolenbouw.

Er bestaan aanzienlijke verschillen tussen lidstaten met betrekking tot de sectoren waarvoor de steun bestemd is. Steun voor de landbouw en de visserij maakte slechts 7% uit van de totale steun in Duitsland, terwijl deze in Finland opliep tot 73%. Steun voor de spoorwegen was goed voor meer dan 60% van de totale steun in België en Luxemburg, in vergelijking met een EU-gemiddelde van 39%. Steun voor de kolenindustrie vertegenwoordigt bijna 20% van de totale steun in Duitsland en Spanje, in vergelijking met een communautair gemiddelde van 9%.

Tabel 4: Spreiding van de steun over de sectoren, 2000

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


* Deze kolom behelst steun voor werkgelegenheid en opleiding die niet in een bepaalde sector kan worden ondergebracht. Bron: DG Concurrentie

Tussen 1996-1998 en 1998-2000 daalde de hoeveelheid steun in alle belangrijke sectoren: voor de be- en verwerkende industrie bedroeg de vermindering 6,7 miljard EUR, voor de diensten 2,6 miljard EUR, voor transport 1,8 miljard EUR, voor landbouw 1,1 miljard EUR en voor de steenkool 1,0 miljard EUR (tabel 5). Een analyse van de ontwikkeling van het aandeel van de afzonderlijke sectoren geeft een enigszins ander beeld: de steun voor de be- en verwerkende industrie nam over deze periode met 3 procentpunten af, maar het voor transport bestemde aandeel steeg met 3 procentpunten. Op nationaal niveau bleef het aandeel van elke sector relatief stabiel, hoewel er een paar aanzienlijke schommelingen werden waargenomen, waarvan de meest opvallende de daling met 15% is van de in Italië verstrekte steun voor de be- en verwerkende industrie. Dat was grotendeels te danken aan een vermindering van de regionale steun over deze periode (tabel 6).

Tabel 5: Overheidssteun per sector in de Gemeenschap 1996 -2000

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


Bron: DG Concurrentie

Tabel 6: Aandeel van overheidssteun per sector in de lidstaten 1996-2000

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


* Deze kolom behelst steun voor werkgelegenheid en opleiding die niet in een bepaalde sector kan worden ondergebracht. Bron: DG Concurrentie

1.3 Overheidssteun voor de be- en verwerkende industrie

In dit deel wordt aandacht besteed aan de be- en verwerkende industrie  i. Daar de lidstaten op de Europese Raad van Barcelona opnieuw werden opgeroepen hun steun om te buigen naar horizontale doelstellingen, met inbegrip van economische en sociale cohesie, zouden de lidstaten in deze sector enige manoeuvreerruimte moeten vinden om te voldoen aan het in Stockholm geformuleerde verzoek om hun steunpeil te reduceren.

In de gehele EU werd in 2000 aan de be- en verwerkende industrie voor 24 miljard EUR steun toegekend, of met andere woorden 1,6% van de toegevoegde waarde in deze sector. Denemarken (4,0%) en Griekenland (3,0%) verleenden veruit de meeste steun voor deze sector. Ook Frankrijk, Ierland, Italië en Luxemburg komen uit boven het gemiddelde van de Gemeenschap (tabel 7).

Tabel 7: Overheidssteun voor de be- en verwerkende industrie, 2000

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


Bron: DG Concurrentie

Tussen 1996-1998 en 1998-2000 daalde de overheidssteun voor de be- en verwerkende industrie in verhouding tot de toegevoegde waarde (en in EUR per werknemer) in het merendeel van de lidstaten (figuur 2 en tabel 8). Dat was heel duidelijk het geval in Italië, waar de langdurige neerwaartse trend zich heeft voortgezet, maar ook in Griekenland, Duitsland en Spanje. Denemarken en Ierland daarentegen registreerden aanzienlijke stijgingen. De in Ierland geconstateerde stijging vloeit voort uit de opname van cijfers uit 1998 betreffende een Ierse belastingregeling die momenteel wordt afgebouwd. Zou deze regeling buiten beschouwing worden gelaten, dan zou de onderliggende trend in Ierland eveneens neerwaarts zijn. In Denemarken is de stijgende trend het gevolg van twee grote milieusteunregelingen.

Figuur 2: Overheidssteun voor de be- en verwerkende industrie, 1996-2000

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Bron: DG Concurrentie

Tabel 8: Overheidssteun voor de be- en verwerkende industrie in relatieve cijfers

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


Bron: DG Concurrentie

Deel twee: Maken de lidstaten werk van de hervorming van hun overheidssteunbeleid?

Op de Europese Raad van Barcelona in maart 2002 werd opgeroepen voor minder en beter toegespitste overheidssteun, hetgeen van wezenlijk belang is om een daadwerkelijke mededinging op de interne markt tot stand te brengen. De lidstaten werd verzocht de steun toe te spitsen op de vastgestelde markttekortkomingen. Om die doelstelling te bereiken zullen sommige lidstaten moeten overwegen hoe zij hun overheidssteunbeleid zullen aanpassen.

2.1 Horizontale doelstellingen

Lidstaten buigen steun om naar horizontale doelstellingen

Steun voor horizontale doelstellingen, dat wil zeggen steun die niet aan specifieke sectoren of geografische regio's wordt verleend, wordt doorgaans als toegespitst op de markttekortkomingen en als minder concurrentieverstorend beschouwd dan sectorale en ad hoc-steun. Onderzoek en ontwikkeling, milieubescherming, energiebesparing en steun voor kleine en middelgrote ondernemingen zijn de voornaamste horizontale doelstellingen die met behulp van overheidssteun worden nagestreefd. Wegens de beperktheid van de gegevens, wordt in dit deel ingegaan op steun voor horizontale doelstellingen in vergelijking met de totale steun, exclusief steun voor landbouw, visserij en transport.

In 2000 was de steun voor horizontale doelstellingen goed voor 47% van de totale EU-steun, exclusief, landbouw, visserij en transport. De overblijvende steun werd toegekend voor regionale doelstellingen (22%), steenkool (19%) en specifieke sectoren (11%). Er bestaan grote verschillen tussen de lidstaten wat het aandeel van de steun voor horizontale doelstellingen betreft: dat gaat van 8% van de totale steun in Griekenland tot 83% in Denemarken. Daarbij moet evenwel in gedachten worden gehouden dat steunregelingen die als primaire doelstelling regionale steun hebben in sommige lidstaten ook ten goede kunnen komen aan secundaire doelstellingen, zoals O&O en opleiding. Dat kan van groot belang zijn voor landen zoals Griekenland, waar het aandeel van de regionale steun relatief groot is. Niettegenstaande de moeilijkheden om de steun te meten, geven de cijfers toch een aanwijzing over de mate waarin horizontale doelstellingen in elke lidstaat worden gesteund. Zo gaat bijvoorbeeld ongeveer 30% van de steun in Oostenrijk en Finland naar onderzoek en ontwikkeling (het EU-gemiddelde bedraagt 11%). In Denemarken (38% van de totale steun), Zweden (27%) en Duitsland (26%) wordt voorrang gegeven aan milieudoelstellingen (het EU-gemiddelde bedraagt 13%), terwijl het Verenigd Koninkrijk 45% van zijn totaal steunbedrag (exclusief landbouw, visserij en transport) besteedt aan opleidingsdoelstellingen (tabel 9).

Tabel 9: Overheidssteun voor horizontale doelstellingen, specifieke sectoren, steenkool en regionale doelstellingen, 2000

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


Opmerking: Het hoge cijfer van Ierland (47%) voor 'andere doelstellingen' is te wijten aan de Ierse vennootschapsbelasting.

Bron: DG Concurrentie

Op de Europese Raad van Barcelona werden de lidstaten opnieuw opgeroepen hun steun om te buigen naar horizontale doelstellingen van communautair belang. De recente trends bekijkend, kan worden vastgesteld dat het aandeel in de EU-steun dat naar horizontale doelstellingen ging, met meer dan 13 procentpunten is gestegen tussen de periodes 1996-1998 en 1998-2000 (figuur 3). Deze positieve tendens werd in alle lidstaten, zij het in verschillende mate, waargenomen, behalve in Oostenrijk, waar het aandeel licht daalde. Bij gelijk welke vergelijking van de trends tussen de lidstaten dient steeds rekening te worden gehouden met het totale niveau van de steun voor horizontale doelstellingen. Zo blijft, ondanks de lichte daling in Oostenrijk, de relatieve omvang van de steun van dat land voor horizontale doelstellingen bijvoorbeeld boven het EU-gemiddelde.

De grootste stijging lijkt zich in Ierland te hebben voorgedaan. Dit is evenwel het gevolg van het meerekenen, sinds 1998, van de cijfers over de Ierse vennootschapsbelastingregeling.

Figuur 3: Aandeel van overheidssteun voor horizontale doelstellingen*, 1996 - 2000

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


Bron: DG Concurrentie

2.2 Sectorale doelstellingen

De meeste lidstaten hebben hun steun aan specifieke sectoren van de be- en verwerkende industrie en de diensten ingeperkt

Sectorspecifieke steun verstoort de concurrentie over het algemeen meer dan steun voor horizontale doelstellingen en deze steun komt meestal ten goede aan andere doelstellingen dan het vinden van een oplossing voor de vastgestelde markttekortkomingen. Bovendien wordt een groot deel van deze vorm van steun verleend voor de redding en herstructurering van ondernemingen.

Het aandeel van de steun die in 2000 werd toegekend voor specifieke sectoren in de EU, in tegenstelling tot regionale of horizontale doelstellingen, bedroeg 11% van de totale steun voor de be- en verwerkende industrie, de kolenbouw en de diensten. Het hoge aandeel van de sectorale steun in Portugal (58% van de totale steun) is te wijten aan een enkele met regionale steun gefinancierde belastingregeling in Madeira die hoofdzakelijk voor de ondersteuning van financiële diensten is bestemd. Ierland (23%), Zweden (20%), Frankrijk (19%), Denemarken (16%) en Finland (16%) verlenen ook relatief veel steun aan specifieke sectoren.

In het merendeel van de lidstaten is een neerwaartse trend te zien: tussen 1996-1998 en 1998-2000 daalde het aandeel in de hele EU met meer dan 6 procentpunten (figuur 4). De vermindering was het grootst in België (11 procentpunten), Spanje (14 procentpunten) en Frankrijk (17 procentpunten). In Zweden (+ 4 procentpunten) en Luxemburg (+ 6 procentpunten) is het aandeel van de sectorale steun daarentegen gestegen.

Figuur 4: Aandeel van de overheidssteun ten behoeve van specifieke sectoren van de be- en verwerkende industrie en diensten, 1996-2000

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Bron: DG Concurrentie

2.3 Kolen en staal

In juli 2002 loopt het EGKS-Verdrag ten einde, en dat geldt tevens voor de regels inzake overheidssteun die momenteel van toepassing zijn op de toekenning van steun voor kolen- en staalproducten die onder het EGKS-Verdrag vallen. De overheidssteun voor de ijzer- en staalsector is de voorbije jaren aanzienlijk afgenomen, van 437 miljoen EUR in 1996 tot nauwelijks 4 miljoen EUR in 2000.

Aan de kolensector werd in 2000 ongeveer 7 miljard EUR verleend. De steun voor de lopende productie daalde gestaag tussen 1996 en 2000, in de lijn met de overeenkomsten inzake de vermindering van de hoeveelheid steun die aan de kolenindustrie tot 2005 wordt verstrekt. Tabel 10 geeft een overzicht van de steun ten behoeve van de kolenindustrie over de periode 1996-2000.

Tabel 10: Overheidssteun voor de kolenbouw, 1996-2000

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


Bron: DG Concurrentie

2.4 Overheidssteun ter ondersteuning van de regionale ontwikkeling en de cohesie

Het aandeel van de regionale-ontwikkelingssteun in de sectoren be- en verwerkende industrie en diensten neemt af

De specifiek ter ondersteuning van de regionale ontwikkeling verleende overheidssteun in de EU beliep 8 miljard EUR in 2000. Iets meer dan de helft van de regionale steun was bestemd voor de minst ontwikkelde regio's, dat wil zeggen regio's die in aanmerking komen voor regionale steun krachtens artikel 87, lid 3, onder a) van het EG-Verdrag. Het resterende deel betrof steun, zoals is bepaald in artikel 87, lid 3, onder c), die 'de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën vergemakkelijkt, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad'.

In 2000 werd 10% van de totale EU-overheidssteun specifiek verleend voor de ondersteuning van de regionale ontwikkeling. Anders gezegd maakte regionale steun, in tegenstelling tot sectorale steun of steun voor horizontale doelstellingen, 22% uit van de steun die verleend werd aan de sectoren be- en verwerkende industrie, kolen en diensten (totaal steunvolume exclusief landbouw, visserij en transport). Er bestaan grote verschillen tussen de lidstaten onderling, hoewel dit gedeeltelijk kan worden verklaard door een verschil in de wijze waarop steunregelingen worden geclassificeerd (zie de opmerking in punt 2.1).

Tabel 11: Overheidssteun voor regionale doelstellingen, 2000

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


Bron: DG Concurrentie

Tussen 1996-1998 en 1998-2000 verminderde het jaarlijks steunbedrag dat voor regionale doelstellingen werd toegekend van gemiddeld 19 miljard EUR naar 12 miljard EUR. Het aandeel van de steun voor regionale doelstellingen in het totale steunbedrag ten behoeve van de sectoren be- en verwerkende industrie, kolen en diensten daalde met 7 procentpunten, van 37% naar 30%. In het merendeel van de lidstaten verminderde dat aandeel of bleef het stabiel. De grootste verandering werd in Duitsland geregistreerd: het aandeel daalde er van 48% naar 32% wegens de geleidelijke afbouw van de overheidssteun voor de nieuwe deelstaten die werd verleend door de 'Bundesanstalt für vereinigungsbedingte Sonderaufgaben'.

De Europese Raad van Barcelona verzocht de lidstaten ook nogmaals om hun overheidssteun om te buigen naar doelstellingen op het gebied van de economische en sociale samenhang. Wegens de beperktheid van de gegevens wordt overheidssteun voor de economische en sociale samenhang niet op regionaal niveau maar op het niveau van de lidstaat beoordeeld. In het scorebord wordt voor de berekening een model gebruikt waarbij de vier cohesielidstaten worden vergeleken met de vier grootste economieën. Opgemerkt zij dat zelfs in deze laatste, overheidssteun wordt verleend voor een aantal regio's die minder ontwikkeld zijn.

Wanneer de algemene verschillen in de Gemeenschap op het gebied van de cohesie worden bekeken, kan worden vastgesteld dat de omvang van de steun in de vier cohesielanden nauwelijks is vermeerderd. Het steunvolume is slechts gestegen van 12% van de totale EU-steun ten behoeve van de sectoren be- en verwerkende industrie, kolen en diensten in 1996-1998 tot ongeveer 14% in 1998-2000. Bovendien is deze toename grotendeels toe te schrijven aan het meerekenen van de gegevens over een Ierse vennootschapsbelastingregeling (jaarlijks gemiddelde van 380 miljoen EUR). Ter vergelijking: het aandeel van de vier grote economieën - Duitsland, Italië, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk - in de steun aan de be- en verwerkende industrie is over deze periode gedaald van 80% tot 76%.

Figuur 5: Aandeel van de overheidssteun voor regionale doelstellingen, 1996-2000

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


Bron: DG Concurrentie

2.5 Instrumenten van overheidssteun

Het merendeel van de lidstaten verstrekt steun aan de be- en verwerkende industrie in de vorm van subsidies ...

Iedere steunmaatregel brengt een uitgave of een verlies aan inkomsten voor de overheid mee en levert financieel voordeel op aan de begunstigden. Hoe groot het steunbestanddeel is, met andere woorden hoeveel financieel voordeel de begunstigde effectief uit het overgedragen nominaal bedrag haalt, hangt in ruime mate af van de vorm waarin de steun wordt toegekend. In de periode 1998-2000 vertegenwoordigden subsidies en belastingvrijstellingen, waarbij de steun volledig aan de begunstigde wordt overgedragen, bijna 90% van alle overheidssteun die wordt toegekend aan de sector van de be- en verwerkende industrie.

Figuur 6: Aandeel van ieder steuninstrument in de totale in de EU verleende steun aan de be- en verwerkende industrie, 1998-2000

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


Bron: DG Concurrentie

... hoewel belangrijke verschillen blijven bestaan inzake het gebruik van de instrumenten

Als instrument om steun te verlenen zijn subsidies verreweg de meest gebruikte vorm: zij maken 63% uit van het EU-totaal. Naast de met begrotingsmiddelen verleende steun wordt steun verstrekt via het belasting- of socialezekerheidsstelsel. In de gehele EU maken belastingvrijstellingen 25% uit van het totaal. Terwijl Griekenland, Spanje, Luxemburg, Finland en het Verenigd Koninkrijk meer dan 90% van hun steun verstrekken in de vorm van subsidies maken andere lidstaten veelvuldiger gebruik van belastingvrijstellingen, voornamelijk Frankrijk (47%) en Ierland (74%).

Er zijn andere vormen van steuninstrumenten die van lidstaat tot lidstaat verschillen (tabel 12). Een van de categorieën betreft de overdracht van financiële middelen waarin het steunbestanddeel overeenkomt met de rente die de begunstigde bespaart gedurende de periode waarin hij over het overgedragen kapitaal beschikt. De overdracht van financiële middelen kan de vorm aannemen van een zachte lening of van belastingfaciliteiten. Het steunbestanddeel ligt in deze categorie veel lager dan de nominale waarde van de steun. In de gehele EU maken zachte leningen ongeveer 8% uit van alle aan de be- en verwerkende industrie verleende steun. In Duitsland, Oostenrijk, Portugal en Zweden is dat aandeel beduidend hoger (11-17%). Belastingfaciliteiten vormen een soortgelijk instrument, dat slechts door vier lidstaten wordt gebruikt. Belastingfaciliteiten vertegenwoordigen 4% van het totale steunbedrag dat in Nederland naar de be- en verwerkende industrie gaat.

Steun kan ook de vorm aannemen van een deelneming door de overheid in het bedrijfskapitaal; deze steunvorm maakt 1% uit van alle in de EU verleende steun aan de be- en verwerkende industrie. Tenslotte kan steun worden verleend in de vorm van in nominale bedragen uitgedrukte garanties. Het steunbestanddeel is dan gewoonlijk aanzienlijk lager dan de nominale bedragen; het stemt immers overeen met het voordeel dat de ontvanger, kosteloos of - bij betaling van een risicopremie - beneden het markttarief geniet. Indien in het kader van de garantieregeling echter verliezen worden gemaakt, dan valt het totale verlies, exclusief eventuele premies, onder het steunbestanddeel, omdat dit verlies kan worden beschouwd als een definitieve kapitaaloverdracht aan de ontvanger. Het aandeel van de garanties in de totale in de EU verleende steun aan de be- en verwerkende industrie ligt net onder de 3%.

Tabel 12: Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie opgesplitst per soort steuninstrument, 1998-2000

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


Deel Drie: Naleving van de procedures in de Europese Unie

3.1 Geregistreerde steunzaken

Aan de hand van een formele en transparante procedure oefent de Commissie toezicht uit op de steunverlening door de lidstaten  i. In 2001 heeft de Commissie meer dan 1 000 zaken geregistreerd. Ongeveer 44% betrof de sectoren be- en verwerkende industrie, kolen en diensten, 39% de landbouw, 10% de visserij en 7% het transport. In 2001 werd in de landbouwsector een stijging van ongeveer 100 aangemelde gevallen opgetekend, gedeeltelijk ten gevolge van de BSE-crisis.

Overeenkomstig de verordening van de Raad 'wordt elk voornemen om nieuwe steun te verlenen tijdig door de betrokken lidstaat bij de Commissie aangemeld'. In circa 15% van de onderzochte steungevallen was het evenwel niet de lidstaat maar de Commissie die de controleprocedure heeft moeten inleiden, nadat zij kennis had gekregen van de steun, omdat bijvoorbeeld een klacht was neergelegd.

Om de administratieve last bij bepaalde specifieke soorten van steun te verminderen, werden in februari 2001 twee groepsvrijstellingen, een voor kleine en middelgrote ondernemingen, de andere voor opleidingssteun, van kracht (zie punt 3.4 voor meer informatie). Zoals verwacht nam het aantal aanmeldingen voor deze twee soorten steun beduidend af in 2001 omdat de lidstaten gebruik maakten van de groepsvrijstellingen: de Commissie ontving circa 50 informatieformulieren betreffende vrijgestelde opleidingssteun en meer dan 100 formulieren inzake vrijgestelde steun voor KMO's. Bijna twee derde van de in 2001 ontvangen informatieformulieren waren door Italië of Duitsland verstuurd, terwijl sommige andere lidstaten deze steun voorlopig bleven aanmelden.

3.2 Beschikkingen van de Commissie

Wanneer de Commissie betwijfelt dat bepaalde steunmaatregelen voldoen aan de regels inzake overheidssteun, voert zij een formeel onderzoek uit. Tijdens dit onderzoek wordt belanghebbende derden en de betrokken lidstaat verzocht hun opmerkingen kenbaar te maken. In het merendeel van de zaken heeft de Commissie evenwel geen twijfel bij de verenigbaarheid met de regels inzake overheidssteun en geeft zij de lidstaten toestemming die steun toe te kennen, zonder dat een formele onderzoekprocedure wordt gevoerd. De Commissie leidt deze procedure enkel in wanneer er twijfel bestaat. 12% van alle in 2001 genomen eindbeschikkingen betroffen zaken waarover slechts uitspraak werd gedaan na inleiding van een formele onderzoekprocedure.

Wanneer de Commissie aan het eind van de formele onderzoekprocedure tot de bevinding komt dat de onderzochte steun onverenigbaar is met de regels inzake overheidssteun - en dus onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt - geeft zij een negatieve beschikking. In figuur 7 wordt voor de door de Commissie onderzochte zaken de verhouding gegeven tussen onverenigbare en verenigbare steunzaken. In de periode 1999-2001 waren 7% van alle eindbeschikkingen, negatieve beschikkingen. In dat totaal zijn de voorwaardelijke beschikkingen meegeteld, die evenwel zelden voorkomen: namelijk acht keer in de verslagperiode.

Figuur 7: Aandeel negatieve beschikkingen per lidstaat, 1999-2001

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


Opmerking: De beschikkingen waarbij de Commissie besluit dat de aangemelde steun feitelijk geen steun in de zin van artikel 87, lid 1, vormt, zijn in het totaal niet inbegrepen. In 2001 werden 43 dergelijke beschikkingen genomen. Bron: DG Landbouw, DG Visserij, DG Concurrentie en DG Transport en energie.

3.3 Terugvordering van de steun

Bij een negatieve beschikking gelast de Commissie in de regel dat de lidstaat de steun van een begunstigde terugvordert indien de steun al toegekend is. In tabel 13 wordt een overzicht gegeven van de huidige stand van zaken in verband met deze terugvorderingen.

Tabel 13: Hangende bevelen tot terugvordering per 5.3.2002

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Opmerking: Procedures ter terugvordering van overheidssteun in alle sectoren, met uitzondering van landbouw, visserij en transport. Bron: DG Concurrentie.

In Tabel 14 wordt een uitsplitsing gegeven van de bedragen van onverenigbare steun die in de lidstaten teruggevorderd moeten worden. In bepaalde gevallen waar het aantal begunstigden groot is, is het niet mogelijk het precieze bedrag aan onverenigbare steun te specifiëren vóór het door de begunstigden terugbetaald is. Ongeveer de helft van het terug te vorderen bedrag in Duitsland en zo goed als het gehele bedrag in Italië houden in elk van deze lidstaten verband met slechts één steunzaak.

Tabel 14: Hangende bevelen tot terugvordering en terug te vorderen bedragen per lidstaat

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Opmerking: Procedures ter terugvordering van overheidssteun in alle sectoren, met uitzondering van landbouw, visserij en transport. Bron: DG Concurrentie.

3.4 De modernisering van de controle op overheidssteun

De Commissie heeft een hervormingsproces op lange termijn in gang gezet teneinde de overheidssteunprocedures voor de duidelijke gevallen te vereenvoudigen en de middelen van de Commissie te reserveren voor de meer ernstige verstoringen van de mededinging, zodat de noodzakelijke veranderingen gerealiseerd worden alvorens de uitbreiding plaatsvindt.

De inwerkingtreding van de eerste drie verordeningen die in december 2000 in beginsel op basis van de machtigingsverordening (EG) nr. 994/98 waren aangenomen, vormt een belangrijke stap in dit proces. Het gaat om twee verordeningen ter invoering van een groepsvrijstelling voor steun ten behoeve van kleine en middelgrote ondernemingen en opleidingssteun  i en een verordening die de de minimis-regel codificeert  i. Volgens deze regel wordt overheidssteun voor een onderneming die niet hoger is dan 100 000 EUR over een periode van drie jaar niet geacht overheidssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag te zijn en valt deze derhalve niet onder de aanmeldingsverplichting.

Op grond van de groepsvrijstellingen die in februari 2001 in werking zijn getreden, kunnen de lidstaten onmiddellijk steun verlenen, zonder dat deze vooraf aangemeld en door de Commissie goedgekeurd moet worden, voor zover aan de in de vrijstellingsverordening opgenomen voorwaarden is voldaan. De groepsvrijstellingsverordeningen komen niet alleen ten goede aan de Commissie, maar ook aan de nationale, regionale en lokale overheden in de lidstaten aangezien de steunverleningsprocedure veel sneller kan verlopen en de administratieve lasten worden beperkt. Deze vereenvoudiging van de procedures betekent evenwel niet dat de controle minder streng wordt of de overheidssteunregels versoepeld worden. Verschillende bepalingen in de verordeningen stipuleren dat de lidstaten de Commissie in kennis moeten stellen van steun via beknopte informatie en jaarverslagen, zodat de Commissie toezicht kan houden op de toepassing van de groepsvrijstellingen. Aangezien de verordeningen rechtstreeks toepasselijk zijn in de lidstaten kunnen klagers zich bovendien tot de nationale rechtbanken wenden indien zij van oordeel zijn dat hun concurrenten steun hebben ontvangen die niet voldoet aan alle voorwaarden van de betrokken vrijstellingsverordening.

De Commissie heeft voorts een hervormingsproces op lange termijn in gang gezet teneinde de overheidssteunprocedures voor de duidelijke gevallen te vereenvoudigen en de middelen van de Commissie te reserveren voor de meer ernstige verstoringen van de mededinging. Nieuwe communautaire richtsnoeren en kaderregelingen werden of worden opgesteld. Steun die wordt verleend aan kleine en middelgrote ondernemingen en voor opleiding, en beantwoordt aan de strikte criteria die door de Commissie werden goedgekeurd, is thans vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting. Dankzij dergelijke groepsvrijstellingen moet voor de lidstaten en de Commissie de administratieve last in verband met de tenuitvoerlegging van steun voor deze doeleinden verminderen, waardoor meer aandacht kan worden geschonken aan het toezicht op de efficiëntie van de steun. Een nieuwe kaderregeling inzake milieusteun is gepubliceerd en het effect ervan op de staatssteunniveaus zal van dichtbij worden onderzocht. Er werden regels uitgewerkt inzake de verlening van overheidssteun om het verstrekken van risicokapitaal te stimuleren, om de ontwikkeling van ondernemingen en de werkgelegenheid een krachtige steun in de rug te geven. Momenteel wordt een nieuwe vrijstellingsverordening voor werkgelegenheidssteun voorbereid terwijl ook de werkzaamheden worden voortgezet met betrekking tot belastingmaatregelen die de vorm van overheidssteun aannemen.

Deel vier: Overheidssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen en de interne markt

4.1 Overheidssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's)

Overheidssteun voor KMO's komt in aanmerking voor een afwijking van het algemene verbod op overheidssteun omdat deze ondernemingen bijdragen tot 'de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid (..)'  i (artikel 87, lid 3, onder c)). De Europese Raad, op zijn bijeenkomst in Cannes in juni 1995, benadrukte in zijn conclusies dat KMO's 'een doorslaggevende rol spelen bij het genereren van arbeidsplaatsen en meer in het algemeen als factor van sociale stabiliteit en economische dynamiek'.

Wat de bijdrage van KMO's betreft aan het bereiken van de gewenste economische en sociale doeleinden, wordt meestal melding gemaakt van het feit dat KMO's een rol spelen bij innoverende activiteiten en dat zij flexibeler zijn en zich sneller kunnen aanpassen dan grote ondernemingen, waardoor zij de concurrentie op de markt helpen in stand houden en de middelenallocatie helpen verschuiven van krimpende naar opkomende markten. Bijgevolg leveren KMO's ook een bijdrage tot de schepping van banen en de bevordering van de sociale samenhang.

De ontwikkeling van KMO's wordt evenwel gehinderd door een aantal factoren. De belangrijkste markttekortkomingen die vermeld worden in verband met KMO's gaan over onvolmaaktheden op de kapitaalmarkt. Het argument is dat de financiële markten gewoonlijk terughoudend zijn om KMO's te financieren wegens de asymmetrische informatie over hun winstgevendheid en vooruitzichten op succes. Die situatie wordt nog verergerd door de beperkte garanties die KMO's hun schuldeisers kunnen bieden. Andere vaak aangehaalde markttekortkomingen zijn dat KMO's door hun beperkte middelen ook moeilijk toegang krijgen tot informatie (met name over nieuwe technologieën en markten), en dat zij in vergelijking met grotere ondernemingen, waarvan de activiteiten gediversifieerder zijn, kwetsbaarder zijn voor wijzigingen van de wetgeving en risico's in het algemeen. Er wordt van uitgegaan dat deze markttekortkomingen de ontwikkeling van KMO's beperken, voornamelijk in de aanloop- en ontwikkelingsfases, en derhalve de toekenning van overheidssteun kunnen rechtvaardigen.

Economisten merken op dat andere beleidsmaatregelen wel eens efficiënter zouden kunnen zijn om bovengenoemde markttekortkomingen aan te pakken in plaats van het verstrekken van rechtstreekse financiële steun aan de KMO's. Indien het probleem bijvoorbeeld de toegang tot kapitaal betreft, zou een allereerste oplossing kunnen zijn de markttekortkoming aan de bron weg te werken, bijvoorbeeld door gespecialiseerde financiële instellingen of ratingbureaus voor KMO's op te richten, het verstrekken van risicokapitaal te bevorderen  i of de toegang van KMO's tot de aandelenmarkten te vergemakkelijken (bijvoorbeeld door 'nieuwe effectenbeurzen'). Indien het probleem voor de KMO's anderzijds ligt in de moeilijke toegang tot informatie of de hoge kosten van de overheidsregulering, zou aandacht kunnen worden besteed aan de verspreiding van relevante informatie over alle economische sectoren en het verlichten van de administratieve last op ondernemingen. Algemeen gesproken zouden beleidsmakers geval per geval moeten nagaan of de bestaande marktgebreken waaronder de KMO's te lijden hebben het best moeten worden aangepakt door het verstrekken van overheidssteun, dienstverlening op het gebied van advies en informatie, vergaande structurele hervormingen, of een combinatie van die maatregelen.

4.2 Prestaties van KMO's en overheidssteun in de lidstaten

Vergelijking tussen de prestaties van KMO's en die van grote ondernemingen

Een aantal opmerkelijke uitzonderingen daargelaten (Griekenland en Zweden) waren de prestaties van grote ondernemingen in termen van productie (toegevoegde waarde) over de periode 1996-2001 iets beter dan die van de KMO's. In tegenstelling tot de productie blijkt werkgelegenheid negatief gecorreleerd te zijn aan de bedrijfsgrootte over een bepaalde periode. De aanhoudende economische groei over de periode 1996-2001 leidde evenwel tot een verhoging van de werkgelegenheid in alle landen en alle groottecategorieën van ondernemingen (met de opmerkelijke uitzondering van Duitsland).

Grote ondernemingen doen het beter dan KMO's in termen van zowel arbeidsproductiviteit (Duitsland uitgezonderd) en, enigszins minder uitgesproken, qua winstgevendheid. De sectorale verspreiding van ondernemingen verklaart ten dele de verschillen in termen van categoriegrootte en lidstaten, maar algemeen gesproken lijkt de betere prestatie van de grote ondernemingen een structureel fenomeen te zijn dat, bijvoorbeeld in de be- en verwerkende industrie, verband houdt met schaalvoordelen en gevolgen van marktmacht.

Aandeel van de overheidssteun ten behoeve van KMO's

Het aandeel van de overheidssteun die aan KMO's wordt verstrekt, verschilt aanzienlijk van lidstaat tot lidstaat en, in mindere mate, naargelang de periode. Het aandeel van de overheidssteun aan KMO's in de totale steunomvang (uitgezonderd landbouw, visserij en transport) schommelt van minder dan 1% in Denemarken en Ierland tot circa 25% in België en Luxemburg. Het EU-gemiddelde bedraagt 10% (tabel 9). Er zij op gewezen dat deze cijfers alleen steunbedragen betreffen waarvan de primaire doelstelling van de lidstaat het ondersteunen van KMO's is. Andere steunvormen zoals regionale steun kunnen het ondernemingsklimaat voor KMO's eveneens helpen verbeteren.

4.3 Overheidssteun, risicokapitaal en de oprichting van ondernemingen

De beschikbare informatie en literatuur schijnen de hypothese te ondersteunen dat zowel 'pull-factoren' (economische welvarendheid) als 'push-factoren' (voornamelijk werkloosheid) de oprichting van ondernemingen beïnvloeden. De twee belangrijkste belemmeringen die door de oprichters van nieuwe ondernemingen worden aangehaald zijn financiering (vóór en tijdens de eerste werkingsjaren) en een gebrek aan de juiste informatie. Financiële overheidssubsidies worden beschouwd als een geschikte externe financieringsbron, maar de daadwerkelijke oprichting van een nieuwe onderneming lijkt daar niet van af te hangen  i.

Het is aanlokkelijk overheidssteun aan KMO's te vergelijken met risicokapitaal als een alternatieve financieringsbron, zelfs indien deze gegevens niet volledig vergelijkbaar zijn, en deze twee vormen niet de enige financieringsbronnen zijn. Er is geen merkbare correlatie tussen deze beide variabelen, steun voor KMO's en risicokapitaal. Het is evenwel interessant op te merken dat Nederland en het Verenigd Koninkrijk, met hun grote percentages aan aandelenkapitaal, relatief weinig overheidssteun specifiek aan KMO's verlenen (figuur 8). Het is belangrijk in gedachten te houden dat KMO's vaak profiteren van andere soorten horizontale steun.

Figuur 8: Risicokapitaal en overheidssteun aan KMO's

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


Opmerking: Het totale risicokapitaal omvat het aanloop-, uitbreidings- en vervangingskapitaal Bron: DG Concurrentie en Eurostat

4.4 Overheidssteun voor KMO's en het wettelijk en bestuursrechtelijk klimaat in de interne markt

Door met het Verdrag verenigbare overheidssteun aan KMO's te verstrekken kunnen lidstaten de concurrentienadelen voor KMO's die het gevolg zijn van markttekortkomingen, helpen wegwerken. Het aan de KMO's verleende bedrag aan overheidssteun alleen geeft evenwel geen volledig beeld van alle gevolgen van het overheidsoptreden voor de prestaties van de KMO's. De prestatie van een KMO wordt ook aanzienlijk beïnvloed door het klimaat waarin de ondernemingen werken. Indien overheidsmaatregelen met name resulteren in een omslachtig wettelijk en bestuursrechtelijk kader voor ondernemingen, leidt dit tot bijkomende kosten voor de KMO's die, in vergelijking met grotere ondernemingen, gevoeliger zijn voor belemmeringen op het gebied van de regelgeving en het bestuur. Derhalve is het noodzakelijker de verschillende beleidsinstrumenten ter bevordering van de ontwikkeling van KMO's consistent te gebruiken.

Er bestaat geen precieze en algemeen gebruikte meeteenheid om de positieve en negatieve gevolgen van de verschillende overheidsmaatregelen en het netto-effect ervan op KMO's te meten. Er bestaan niettemin een aantal indicatoren die op verschillende wijze meten welk effect beleidsmaatregelen hebben op het ondernemerschap en op KMO's in het bijzonder. De combinatie van deze indicatoren en de informatie over aan KMO's verleende overheidssteun kan ons een vollediger en nauwkeuriger idee geven over de nettosteun die de lidstaten aan de KMO's verstrekken. De verwachte positieve gevolgen van de steun kunnen bijvoorbeeld gedeeltelijk worden tenietgedaan door een buitensporige administratieve last of inefficiënte wetgeving. Anderzijds zou het effect van hetzelfde steunbedrag versterkt kunnen worden door andere maatregelen die gunstige gevolgen voor KMO's sorteren.

Tabel 15: Indicatoren van de administratieve last voor ondernemingen

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


Bron: DG Ondernemingen 'Benchmarking the administration of business start-ups', 2002 en DG Concurrentie (overheidssteungegevens).

Tabel 15 bevat informatie over de tijd en kosten die in de regel nodig zijn om een naamloze vennootschap in elk van de 15 lidstaten op te richten. Dat zijn één van de meest gebruikte indicatoren om de administratieve last van de bedrijven te berekenen. Op basis van de gecombineerde indicatoren tijd en kosten, blijkt de administratieve last het laagst te zijn in het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en Ierland, en het hoogst in Italië, België en Oostenrijk. Een interessant gegeven is dat Italië en België relatief hoge niveaus van overheidssteun aan KMO's hebben (zie figuur 8).

In de globale richtsnoeren 2002 voor het economisch beleid zijn een aantal aanbevelingen opgenomen om het ondernemerschap aan te moedigen. Een ervan betreft het tot stand brengen van een ondernemersvriendelijk klimaat waarbij de lidstaten 'het vennootschapsbelastingstelsel en het regelgevingskader dienen te verbeteren, en de administratieve en juridische belemmeringen voor het ondernemerschap tot het strikte minimum dienen te beperken, met name door de tijd en kosten te reduceren die gewoonlijk nodig zijn om een nieuwe onderneming op te richten'. De lidstaten werd ook verzocht 'uitvoering te geven aan de in het kader van het Europees Handvest voor kleine ondernemingen aangegane verbintenissen' en "het nemen van risico's aan te moedigen door de toegang tot financiering te vergemakkelijken, vooral voor starters in het MKB (KMO's)". Die hervormingen hebben ten doel de oprichting en uitbreiding van ondernemingen te stimuleren, de productiviteit te vergroten en de potentiële groei van de Europese economie naar een hoger peil te tillen.


Fora voor overheidssteun

Het scoreboard-online bevat internet-links naar informatie van de lidstaten en het Europees Parlement over onderwerpen in verband met het beleid inzake overheidssteun.

europa.eu.int/comm/competition/state_aid

Technische bijlage

Het scoreboard bestrijkt nationale overheidssteun als omschreven in artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag, die door de 15 lidstaten wordt verleend en door de Commissie is onderzocht. Algemene steunmaatregelen zijn dan ook niet in de cijfergegevens verwerkt. Evenmin zijn middelen en instrumenten van de Gemeenschap opgenomen. Alle cijfers in verband met overheidssteun hebben betrekking op gegevens over de tenuitvoerlegging van beschikkingen van de Commissie - niet op zaken waarvan het onderzoek nog loopt en die, zodra er daarin een besluit komt, deze historische gegevens kunnen beïnvloeden. Uitgaven voor overheidssteun worden toegerekend aan het jaar waarin ze plaatsvonden. In gevallen waarbij de uitgaven over een aantal jaren gebeuren, wordt het totale bedrag toegewezen aan ieder jaar waarin uitgaven plaatsvonden.

Alle gegevens zijn vermeld in miljoen (of, waar passend, miljard) EUR tegen constante prijzen van 1999.

Aanvullende informatie over de methodologie en een hele waaier van statistische tabellen kunnen worden geraadpleegd op het scoreboard-online:

europa.eu.int/comm/competition/state_aid

Gegevens voor tabel 1

Totale door de lidstaat verleende overheidssteun, in miljoen EUR

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


Bron: DG Concurrentie

BBP per lidstaat, in miljoen EUR

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


Bron: Eurostat database Newcronos

Gegevens voor figuur 1

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


Gegevens voor tabel 2

Totale overheidssteun per lidstaat: zie technische bijlage, tabel 1.

BBP per lidstaat: zie technische bijlage, tabel 1.

Totale bevolking per lidstaat, in miljoenen

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


Bron: Eurostat database Newcronos

Gegevens voor tabel 3

Totale overheidssteun per lidstaat: zie technische bijlage, tabel 1.

Totale arbeidsplaatsen per lidstaat, in miljoenen

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


Bron: Eurostat database Newcronos

Bruto overheidsuitgaven per lidstaat

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


Bron: Eurostat database Newcronos

Gegevens voor tabel 5

Overheidssteun per sector in de Gemeenschap, 1996 - 2000

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


* Deze cijfers behelzen werkgelegenheids- en opleidingssteun die niet in een bepaalde sector kan worden ondergebracht.

Bron: DG Concurrentie

Gegevens voor tabel 7

Overheidssteun voor de be- en verwerkende industrie per lidstaat

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


Bron: DG Concurrentie

Toegevoegde waarde in de be- en verwerkende industrie, per lidstaat

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


Bron: Eurostat database Newcronos

Gegevens voor figuur 2

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


Gegevens voor tabel 8

Overheidssteun voor de be- en verwerkende industrie per lidstaat: zie technische bijlage, tabel 7.

Toegevoegde waarde in de be- en verwerkende industrie per lidstaat: zie technische bijlage, tabel 7.

Arbeidsplaatsen in de be- en verwerkende industrie per lidstaat

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


Bron: Eurostat database Newcronos.

Gegevens voor tabel 9

Overheidssteun voor horizontale doelstellingen, specifieke sectoren, steenkool en regionale doelstellingen, gemiddelden 1996-1998

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


Bron: DG Concurrentie

Overheidssteun voor horizontale doelstellingen, specifieke sectoren, steenkool en regionale doelstellingen, gemiddelden 1998-2000

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


Bron: DG Concurrentie

Gegevens voor figuur 3

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


* exclusief reddings- en herstruktureringssteun

** Totaal exclusief landbouw, visserij en transport

Bron: DG Concurrentie

Gegevens voor figuur 4

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


Bron: DG Concurrentie

Gegevens voor figuur 5

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


Bron: DG Concurrentie

Gegevens voor figuur 6

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


Bron: DG Concurrentie

Gegevens voor figuur 7

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


Bron: Databank 'Geïntegreerd informatiesysteem inzake overheidssteun' van de Commissie van de EU.

Gegevens voor figuur 8

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>


Bron: DG Concurrentie en Eurostat