Toelichting bij COM(2002)505 - Toepassing van de Overeenkomsten tussen de EG en de Regering van de VS en de Regering van Canada betreffende de toepassing van hun mededingingsregels 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Avis juridique important

|
52002DC0505

Verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de toepassing van de Overeenkomsten tussen de Europese Gemeenschappen en de Regering van de Verenigde Staten van Amerika en de Regering van Canada betreffende de toepassing van hun mededingingsregels 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001 /* COM/2002/0505 def. */


VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT over de toepassing van de Overeenkomsten tussen de Europese Gemeenschappen en de Regering van de Verenigde Staten van Amerika en de Regering van Canada betreffende de toepassing van hun mededingingsregels 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001

1.

1. VERENIGDE STATEN


Inleiding



Op 23 september 1991 sloot de Commissie een Overeenkomst met de Regering van de Verenigde Staten van Amerika betreffende de toepassing van hun mededingingsregels i (de Overeenkomst van 1991), waarmee wordt beoogd de samenwerking tussen de mededingingsautoriteiten te bevorderen. Bij een gezamenlijk besluit van de Raad en de Commissie van 10 april 1995 i werd de Overeenkomst goedgekeurd en van toepassing verklaard vanaf de datum van ondertekening door de Commissie.

Op 4 juni 1998 trad een nieuwe Overeenkomst, die de bepalingen inzake positieve internationale courtoisie van de Overeenkomst van 1991 versterkt, in werking i (de Overeenkomst van 1998), na goedkeuring bij een gezamenlijk besluit van de Raad en de Commissie van 29 mei 1998.

Op 8 oktober 1996 stelde de Commissie het eerste verslag over de toepassing van de Overeenkomst van 1991 vast voor de periode van 10 april 1995 tot en met 30 juni 1996 i. Het tweede verslag betrof het resterende deel van het kalenderjaar 1996 en bestreek de periode van 1 juli 1996 tot en met 31 december 1996 i. Het derde verslag had betrekking op het gehele kalenderjaar 1997 i, het vierde op het jaar 1998 i, het vijfde op 1999 i en het zesde op het jaar 2000 i. Het onderhavige verslag behandelt het kalenderjaar van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001. Het moet worden gelezen in samenhang met het eerste verslag, waarin de voordelen, maar ook de beperkingen van dit type samenwerking in detail zijn uiteengezet.

Kort samengevat voorziet de Overeenkomst van 1991 in:

- wederzijdse kennisgeving van zaken die door de mededingingsautoriteit van de ene partij worden onderzocht, voor zover die zaken de gewichtige belangen van de andere partij kunnen raken (artikel II), en uitwisseling van informatie over algemene zaken die betrekking hebben op de tenuitvoerlegging van de mededingingsregels (artikel III);

- samenwerking en coördinatie van het optreden van de mededingingsautoriteiten van beide partijen (artikel IV);

- een procedure voor traditionele courtoisie, op grond waarvan elke partij zich ertoe verbindt bij haar optreden ter handhaving van haar mededingingsregels rekening te houden met de gewichtige belangen van de andere partij (artikel VI);

- een procedure voor positieve courtoisie, op grond waarvan elke partij de andere partij kan uitnodigen om op basis van de wetgeving van laatstgenoemde partij passende maatregelen te nemen met betrekking tot de concurrentieverstorende activiteiten die op haar grondgebied zijn uitgevoerd en die de gewichtige belangen van de verzoekende partij raken (artikel V).

In aanvulling daarop wordt in de Overeenkomst van 1991 duidelijk gesteld dat niets daarin mag worden uitgelegd op een wijze die in strijd is met de vigerende wetgeving van de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika (artikel IX). In het bijzonder blijven de mededingingsautoriteiten gebonden door hun interne regels betreffende de bescherming van de vertrouwelijkheid van de informatie die door hen tijdens hun respectieve onderzoeken wordt verzameld (artikel VIII).

In de Overeenkomst van 1998 worden zowel het mechanisme van de positieve internationale courtoisie als de omstandigheden waaronder daarvan gebruikgemaakt kan worden, verduidelijkt. In het bijzonder worden in die overeenkomst de voorwaarden beschreven waaronder de verzoekende partij, normaal gesproken haar eigen handhavend optreden dient op te schorten en om optreden van de andere partij dient te verzoeken.

2.

1.2. Samenwerking tussen de EG en de VS in 2001


De Commissie heeft haar hechte samenwerking met de Antitrust Division van het Amerikaans ministerie van Justitie (DoJ) en de Amerikaanse Federal Trade Commission (FTC) in de loop van 2001 voortgezet, in een zelfs nog groter aantal zaken. De contacten tussen ambtenaren van de Commissie en hun collega's van de twee Amerikaanse diensten zijn aanzienlijk toegenomen. Deze contacten gaan van uitvoerige besprekingen van concrete zaken tot meer algemene, soms theoretische aangelegenheden die verband houden met het mededingingsbeleid. De contacten in verband met de zaken hebben meestal de vorm van telefoongesprekken, e-mails, het uitwisselen van documenten, of zijn andere contacten tussen de teams die de zaken behandelden. Met een zekere regelmaat vinden er bijeenkomsten en contacten op hoog niveau plaats. De samenwerking blijft wederzijds aanzienlijke vruchten afwerpen omdat de respectieve handhavingsactiviteit wordt versterkt, nodeloze conflicten of onverenigbaarheden tussen die handhavingsactiviteiten worden vermeden en er een beter begrip tot stand komt voor elkaars mededingingsbeleid.

3.

1.2.1. Fusiezaken


De tendens tot mondialisering van markten zette in de loop van het jaar door, wat het best wordt geïllustreerd door het recordaantal en de omvang van grensoverschrijdende fusies: het aantal bij zowel de Commissie als de Amerikaanse antitrustinstanties aangemelde operaties was in 2001 onverminderd hoog. Met betrekking tot het onderzoek van deze voorgenomen fusies, waren er bijna dagelijks contacten tussen ambtenaren van de Task Force Fusiecontrole van het Directoraat-generaal Concurrentie en ambtenaren van het Amerikaans ministerie van Justitie en de FTC. Samenwerking verloopt het doelmatigst wanneer de betrokken partijen ermee instemmen dat de communautaire en de Amerikaanse diensten de informatie in de aanmelding kunnen delen door afstand te doen van hun recht op een vertrouwelijke behandeling. Dit gebeurt tegenwoordig vaak.

In de zaak Metso/Svedala, die betrekking had op apparatuur voor het breken van natuursteen, werkten de Commissie en de FTC volledig en intensief samen, niet alleen bij de materiële beoordeling van de zaak, maar ook ten aanzien van de corrigerende maatregelen. De operatie werd uiteindelijk, onder oplegging van verbintenissen, door beide autoriteiten goedgekeurd. Ook bij de zaak Nestlé/Ralston Purina, ter zake van voeder voor huisdieren, werkten de Commissie en de FTC nauw samen tijdens het overleg over de corrigerende maatregelen. In de zaak CVC/Lenzing onderhielden de Commissie en de FTC gedurende de gehele procedure tot wederzijds voordeel nauwe contacten door het uitwisselen van informatie en door overleg over en het ontwikkelen van een consistente analyse van de materiële hoofdzaken. Nadat de Commissie de operatie had verboden, sloot de FTC zijn dossier. In de zaak GE/Honeywell werd de operatie uiteindelijk door het Amerikaanse ministerie van Justitie goedgekeurd en door de Commissie verboden. De Commissie kwam weliswaar tot een andere slotsom dan het Amerikaanse ministerie van Justitie, maar dit was niet het gevolg van een gebrek aan transatlantische samenwerking. De samenwerking tussen de Commissie en het Amerikaanse ministerie van Justitie was juist zeer intensief en werd vroegtijdig, dus ruim vóór de feitelijke kennisgeving van de transactie bij de Commissie, ingezet.

4.

1.2.2. Niet-fusiezaken


In de loop van het jaar namen de contacten tussen de Commissie en de Amerikaanse antitrustdiensten in niet-fusiezaken toe, vooral bij kartelzaken. Beide instellingen bespraken ongeveer elf kartelonderzoeken die door zowel de Commissie als het Amerikaanse ministerie van Justitie werden onderzocht. De contacten verliepen merendeels per telefoon en via e-mail. In enkele gevallen werd een bezoek afgelegd. De samenwerking tussen de instellingen was in de zaak Fine Art Auction Houses vruchtbaar en leidde er onder meer toe dat beide instellingen de tijdstippen van de stappen van het onderzoek op elkaar afstemden. Dit had onder meer te maken met het strafrechtelijk onderzoek naar en de rechtszaak bij het District Court van het Southern District van New York, tegen voormalig Sotheby-bestuursvoorzitter Taubman. Ook deed een van de betrokken bedrijven afstand van de geheimhoudingsplicht, waardoor beide instellingen van gedachten konden wisselen omtrent vertrouwelijke informatie. Eind 2001 was het onderzoek van de Commissie nog niet beëindigd. Ook in andere zaken konden het Amerikaanse ministerie van Justitie en de Commissie hun onderzoeken coördineren, bijvoorbeeld wat betreft de tijdstippen van onverwachte inspecties bij de betrokken bedrijven.

5.

1.3. Administratieve akkoorden betreffende wederzijdse deelname (Administrative Arrangements on Attendance: AAA)


De Commissie heeft op 31 maart 1999 haar goedkeuring gehecht aan een tekst van de administratieve akkoorden tussen de mededingingsautoriteiten van de Europese Gemeenschappen en van de Verenigde Staten betreffende hun wederzijdse deelname aan sommige fasen van de op grond van hun respectieve mededingingsregels ingeleide procedures i. Deze akkoorden zijn gesloten in het kader van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en de Regering van de Verenigde Staten betreffende de toepassing van hun mededingingsregels, en in het bijzonder de bepalingen over de coördinatie van de handhavingsactiviteiten. In mei 2001 woonden vertegenwoordigers van het Amerikaanse ministerie van Justitie de hoorzitting in de zaak GE/Honeywell bij.

6.

1.4. EU/VS-werkgroep fusies


De werkzaamheden van de gezamenlijke EU/VS-werkgroep fusies zijn voorgezet. In de loop van 2001 waren er uitgebreide driepartijengedachtewisselingen (Commissie/Amerikaans ministerie van Justitie/FTC), waaronder een aantal tele- en videoconferenties. Op de bilaterale bijeenkomst van 24 september 2001 werd besloten de activiteiten van de werkgroep uit te breiden en de intensiveren.

7.

1.5. Contacten op hoog niveau


Er waren talloze bilaterale contacten op hoog niveau tussen de Commissie en de bevoegde Amerikaanse autoriteiten in de loop van 2001: Commissaris Monti legde in maart een bezoek af in Washington en maakte van de gelegenheid gebruik om onder meer belangrijke bewindslieden te ontmoeten. Op 24 september ontmoette Commissaris Mario Monti in Washington in het kader van de jaarlijkse bilaterale bijeenkomst van de EU en de VS de pasbenoemde hoofden van de Amerikaanse antitrustdiensten, Assistant Attorney General Charles James van de Antitrust Division van het Amerikaans ministerie van Justitie en Chairman Timothy Muris van de FTC. De bijeenkomst viel samen met de viering van het tienjarig bestaan van de bilaterale overeenkomst op het gebied van mededinging tussen de EU en de VS. In de loop van het jaar vonden eveneens bijeenkomsten plaats tussen de Commissie en overige Amerikaanse instanties, zoals het Amerikaans ministerie van Vervoer (dat een zekere bevoegdheid heeft voor het regelen van concurrentieaangelegenheden).

8.

1.6. Statistische informatie


a) Aantal kennisgevingen van de Commissie en de autoriteiten van de VS

In de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001 deed de Commissie in totaal 84 formele kennisgevingen. De zaken zijn onderverdeeld in fusiezaken en niet-fusiezaken en zijn opgesomd in bijlage 1.

De Commissie ontving in dezelfde periode in totaal 37 kennisgevingen van de autoriteiten van de VS. Een lijst van deze zaken is opgenomen in bijlage 2, wederom met een onderverdeling in fusiezaken en niet-fusiezaken.

Fusiezaken vertegenwoordigen het merendeel van alle kennisgevingen in beide richtingen. De Commissie deed 71 keer kennisgeving voor fusiezaken en de autoriteiten van de VS 25 keer.

De vermelde cijfers geven het aantal zaken weer waarin een (of meer) kennisgevingen werden gedaan, en niet het totale aantal afzonderlijke kennisgevingen. Op grond van artikel II van de Overeenkomst kunnen kennisgevingen plaatsvinden in uiteenlopende fasen van de procedure, zodat in een zelfde zaak verscheidene kennisgevingen kunnen worden gedaan.

9.

b) Kennisgeving door de Commissie aan de lidstaten


Volgens de tekst van de interpretatieve brief die de Europese Gemeenschappen aan de VS hebben gezonden en de Verklaring betreffende doorzichtigheid van de Commissie aan de Raad van 10 april 1995 stelt de Commissie, na kennisgeving aan de mededingingsautoriteiten van de VS, de lidstaat of lidstaten waarvan de belangen in het geding zijn, op de hoogte van de kennisgevingen die zij heeft ontvangen van de antitrustautoriteiten van de VS. Zodra er dus kennisgevingen worden ontvangen van de autoriteiten van de VS, worden deze onmiddellijk naar de bevoegde eenheden van DG Concurrentie gezonden en worden tegelijkertijd afschriften gestuurd naar de eventuele lidstaten waarvan de belangen in het geding zijn. Evenzeer worden bij kennisgevingen van DG Concurrentie aan de VS- autoriteiten tegelijkertijd afschriften gezonden aan de lidstaat of lidstaten waarvan de belangen in het geding zijn.

10.

1.7. Conclusies


2001 heeft een verdere intensivering van de samenwerking tussen de EU en de VS bij alle mededingingsaangelegenheden te zien gegeven. In 2001 werd een recordaantal concentraties aangemeld bij zowel de Commissie als de Amerikaanse autoriteiten. De samenwerking nam in 2001 sterk toe wat betreft de bestrijding van wereldwijde kartels. Ook stemmen de autoriteiten aan weerszijden van de Atlantische Oceaan hun aanpak op het gebied van vaststelling en tenuitvoerlegging van corrigerende maatregelen, en op het gebied van het toezicht op de nakoming van de verbintenissen na fusies, steeds meer op elkaar af. De Commissie, het Amerikaanse ministerie van Justitie en de FTC blijven tevens met elkaar in constante dialoog over algemene kwesties van gemeenschappelijk belang inzake mededingingsbeleid en handhaving.


11.

2. CANADA


Inleiding



De overeenkomst tussen de Europese Unie en Canada betreffende samenwerking op mededingingsgebied i, is erop gericht de samenwerking tussen de Europese Gemeenschappen en Canada met betrekking tot de handhaving van hun respectieve mededingingsvoorschriften te bevorderen. De overeenkomst werd ondertekend op de topbijeenkomst tussen de Europese Unie en Canada die op 17 juni 1999 te Bonn plaatsvond, en trad in werking bij de ondertekening ervan.

De overeenkomst voorziet voornamelijk in het volgende: (i) wederzijdse kennisgeving van elk handhavend optreden dat gewichtige belangen van de andere partij kan raken; (ii) het verstrekken van onderlinge bijstand door de mededingingsautoriteiten bij hun beider handhavingsactiviteiten; (iii) coördinatie van de handhavingsactiviteiten van beide partijen; (iv) de mogelijkheid van de partijen om elkaar te verzoeken handhavend op te treden (positieve courtoisie); (v) de ene partij houdt rekening met de gewichtige belangen van de andere partij bij het handhavend optreden (traditionele courtoisie); en (vi) de uitwisseling van gegevens tussen de partijen, volgens de toepasselijke nationale wetgevingen inzake geheimhouding van vertrouwelijke informatie. Het verslag over de samenwerking tussen 17 juni 1999 en 31 december 2000 werd tegelijkertijd uitgebracht met het zesde verslag over de samenwerking met de Verenigde Staten. i Het voorliggende verslag heeft betrekking op het kalenderjaar lopend van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001.

12.

2.2. Samenwerking


De mededingingsautoriteiten aan weerszijden hebben een toenemend aantal zaken onderzocht, met als gevolg een grotere en verbeterde samenwerking. Er waren veelvuldige en vruchtbare contacten tussen de Commissie en het Canadese Competition Bureau. Het overleg betrof zowel aangelegenheden in verband met de zaken zelf als meer algemene beleidskwesties. De contacten in verband met de zaken hebben meestal de vorm van telefoongesprekken, e-mails, het uitwisselen van documenten, of betreffen andere contacten tussen de teams die de zaken behandelden. De contacten in verband met zaken bestreken alle terreinen van de handhaving van het mededingingsrecht. Fusiezaken waren onder meer GE/Honeywell en Nestlé/Ralston Purina en Bayer Aventis. De samenwerking bij kartelzaken nam aanzienlijk toe; beide autoriteiten bespraken ongeveer acht kartelonderzoeken waarmee zowel de Commissie als het Canadese Competition Bureau zich bezighielden.

Tijdens bezoeken en via videoconferenties werden beleidsvraagstukken besproken. Zoals bepaald in de Samenwerkingsovereenkomst vonden er twee bilaterale bijeenkomsten plaats, in februari 2001 te Brussel en in september 2001 te Ottawa, waaraan de hoofden van de respectieve mededingingsautoriteiten deelnamen. Daarnaast kwamen de fusie- en karteleenheden van de respectieve autoriteiten bijeen om vraagstukken te bespreken die specifiek betrekking hebben op hun gebied van de handhaving.

13.

2.3. Statistische informatie


a) Aantal kennisgevingen van de Commissie en van het Canadese Competition Bureau

In de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2001 deed de Commissie formeel kennisgeving in acht zaken (bijlage 3). De Commissie ontving van het Canadese Competition Bureau (CCB) in 2001 tien formele kennisgevingen (bijlage 4).

14.

b) Kennisgeving door de Commissie aan de lidstaten


Zoals in de overeenkomst is bepaald, heeft de Commissie de lidstaat of lidstaten waarvan de belangen in het geding zijn, op de hoogte gebracht van de kennisgevingen die ze van het Canadese Competition Bureau heeft ontvangen. De kennisgevingen die derhalve van het Competition Bureau worden ontvangen, worden direct doorgestuurd naar de bevoegde eenheden van DG Concurrentie en er worden tegelijkertijd afschriften gestuurd naar de eventuele lidstaten waarvan de belangen in het geding zijn. Op dezelfde wijze worden van de kennisgevingen die DG Concurrentie aan het Competition Bureau doet, afschriften gezonden naar de lidstaat of lidstaten waarvan de belangen in het geding zouden kunnen zijn.

15.

2.4. Conclusie


De overeenkomst heeft geleid tot hechtere betrekkingen tussen de Commissie en het Canadese Competition Bureau, alsook tot een beter begrip van elkaars mededingingsbeleid. Een toenemend aantal zaken wordt onderzocht door beide mededingingsautoriteiten en er wordt derhalve in toenemende mate erkend dat het belangrijk is tegenstrijdige beslissingen te vermijden en de handhavingsactiviteiten te coördineren op dusdanige wijze dat dit beide partijen ten goede komt. De samenwerking nam in 2001 sterk toe wat betreft de bestrijding van wereldwijde kartels. De Commissie en het Canadese Competition Bureau blijven tevens met elkaar in constante dialoog over algemene kwesties van gemeenschappelijk belang inzake mededingingsbeleid en handhaving.

BIJLAGE 1 i

16.

Kennisgeving van de Europese Commissie aan de autoriteiten van de VS 01.01.2001-31.12.2001


>RUIMTE VOOR DE TABEL>

17.

BIJLAGE 2


Kennisgeving van de autoriteiten van de VS aan de Europese Commissie 01.01.2001-31.12.2001

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

ANNEX 3 i

18.

Kennisgeving van de Europese Commissie aan de Canadese autoriteiten 01.01.2001-31.12.2001


>RUIMTE VOOR DE TABEL>

19.

ANNEX 4


Kennisgeving van de Canadese autoriteiten aan de Europese Commissie 01.01.2001-31.12.2001

//

01Koolstof- en
grafietproducten

02Levering en onderhoud van naspanningssystemen voor het
Hibernia-platform

03Koolstof- en
grafietproducten

04General
Electric/Honeywell

05Bulkvitamines en aanverwante
producten

06Koolstof- en
grafietproducten

07Koolstof- en
grafietproducten

08Bulkvitamines en aanverwante
producten

09 // *