Toelichting bij COM(2003)372-1 - Aspecten van de markten voor verduurzaamde melk en consumptiemelk

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Avis juridique important

|
52003DC0372

Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en aan de Raad over bepaalde aspecten van de markten voor verduurzaamde melk en consumptiemelk /* COM/2003/0372 def. */


1.

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN AAN DE RAAD over bepaalde aspecten van de markten voor verduurzaamde melk en consumptiemelk


INHOUD

Inleiding



2.

2. Wettelijk kader - Verschillende aspecten van de standaardisering van het eiwitgehalte


3.

3. Gevolgen van de standaardisering van het eiwitgehalte voor de markt


4.

4. Impact op het concurrentievermogen van Europese bedrijven


5.

5. Standaardisering van het eiwitgehalte en steunmaatregelen in de zuivelsector


6.

6. Wettelijk kader - Vetgehalte van consumptiemelk


7.

7. Conclusies



Inleiding



1.1. Met dit verslag wordt gevolg gegeven aan enkele verklaringen van de Commissie in het kader van de wetgeving van de Raad inzake consumptiemelk en verduurzaamde melk.

In december 1997 heeft de Raad politieke overeenstemming bereikt over herschikking van de regels inzake de productie en afzet van consumptiemelk. Deze regels zijn vervat in Verordening (EG) Nr. 2597/97 van de Raad houdende aanvullende voorschriften voor de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten met betrekking tot consumptiemelk i. De goedkeuring van deze regels was gekoppeld aan drie verklaringen van de Commissie, waarvan de eerste luidde als volgt:

"De Commissie is voornemens de ontwikkelingen op de markt voor consumptiemelk aandachtig te volgen, met name de aspecten betreffende het eiwitgehalte van melk. In dit verband zal de Commissie de gevolgen onderzoeken van besluiten betreffende de 'Code of Principles', goedgekeurd in het kader van de 'Codex Alimentarius', en zal zij hierover verslag uitbrengen aan de Raad."

In december 1999 heeft de Raad politieke overeenstemming bereikt over herschikking van de regels inzake de productie en afzet van verduurzaamde melk. Deze regels zijn vervat in Richtlijn 2001/114/EG van de Raad i. De goedkeuring van deze regels was gekoppeld aan de volgende verklaring:

"De Commissie is voornemens de ontwikkelingen op de markt voor verduurzaamde melk aandachtig te volgen, en met name de aspecten betreffende het eiwitgehalte van melk. In dit verband zal zij de gevolgen onderzoeken, in het bijzonder met betrekking tot:

- het concurrentievermogen van Europese bedrijven,

- de regels inzake verduurzaamde melk die zijn goedgekeurd in het kader van de 'Codex Alimentarius',

- het imago van het product,

- de wenselijkheid van passende etikettering,

- de gevolgen voor de Gemeenschapsbegroting.

8.

De Commissie zal de Raad in de loop van 2000 verslag uitbrengen en zal eventueel wijzigingen in de huidige richtlijn voorstellen."


In december 1999 heeft de Raad ook Verordening (EG) nr. 2703/1999 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 2596/97 tot verlenging van de in artikel 149, lid 1, van de Akte van Toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden bedoelde periode goedgekeurd i. Op grond hiervan zijn Finland en Zweden gemachtigd consumptiemelk te produceren die niet voldoet aan de voorschriften inzake het vetgehalte die zijn vastgelegd in Verordening (EG) nr. 2597/97.

In de wijzigingsverordening is bepaald dat Finland en Zweden de Commissie uiterlijk 31 december 2001 de maatregelen moeten meedelen die zij getroffen hebben om zich aan de communautaire regeling aan te passen. Op basis daarvan dient de Commissie de Raad een verslag voor te leggen over de vooruitgang die de betrokken lidstaten terzake hebben geboekt.

9.

2. Wettelijk kader - Verschillende aspecten van de standaardisering van het eiwitgehalte


2.1. Uit de bepalingen van artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2597/97 en van artikel 3, lid 1, en bijlage 1 van Richtlijn 2001/114/EG blijkt dat het eiwitgehalte van de consumptiemelk en de verduurzaamde melk die in de Gemeenschap wordt geproduceerd, gelijk moet zijn aan het eiwitgehalte van de rauwe melk die is gebruikt voor de productie van deze melk. Deze gelijkheidsregel betreft zowel het totale eiwitgehalte als de verhouding tussen de twee soorten melkeiwit, eiwit uit wei en caseïne.

In beginsel is deze beperking niet van toepassing op producten die zijn geproduceerd in de Gemeenschap maar in derde landen worden afgezet. Om handels- en praktische redenen -- zoals het feit dat tijdens de productie de eindbestemming van producten onbekend is -- mag echter worden verondersteld dat nagenoeg alle consumptiemelk en verduurzaamde melk die in de Gemeenschap wordt geproduceerd, aan de non-standaardisatieregel beantwoordt.

2.2. Overeenkomstig de richtlijn inzake verduurzaamde melk, zijn de interventiemaatregelen voor mageremelkpoeder in het kader van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelproducten uitsluitend toegankelijk voor producten met een natuurlijk eiwitgehalte.

Zo is met name in artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1255/1999 i bepaald dat het voor openbare interventie aangeboden mageremelkpoeder niet gestandaardiseerd mag zijn ten aanzien van het eiwitgehalte en een eiwitgehalte van minstens 35,6 gewichtspercenten op de niet-vette droge stof moet hebben. Er wordt een verlaagde aankoopprijs toegepast op mageremelkpoeder waarvan het eiwitgehalte ten minste 31,4 %, maar minder dan 35,6 % bedraagt.

Ook is in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2799/1999 i bepaald dat mageremelkpoeder alleen in aanmerking komt voor steun voor voederdoeleinden, indien het mageremelkpoeder niet gestandaardiseerd is. Ook in dit geval wordt een verlaagd steunbedrag toegepast op mageremelkpoeder waarvan het eiwitgehalte ten minste 31,4 %, maar minder dan 35,6 % bedraagt.

Vermeldenswaard is dat de minimumvereisten inzake het eiwitgehalte die worden toegepast in het kader van de GMO voor melk, verschillen van die in de betrokken Codexnorm (zie punt 2.4 van dit verslag).

2.3. In hoofdstuk 4.2.3 van de Algemene Codexnorm inzake het gebruik van zuiveltermen zijn regels vastgelegd betreffende melk waarvan het eiwitgehalte wordt gewijzigd:

- dergelijke producten mogen alleen worden verkocht als dergelijke wijzigingen in het land van verkoop aan de consument zijn toegestaan;

- het minimale en het maximale eiwitgehalte van de gewijzigde melk staan vermeld in de wetgeving van het land van verkoop aan de consument. In dit geval moet het eiwitgehalte binnen de grenzen van de natuurlijke variatie in dat land liggen;

- de melk mag alleen worden gewijzigd met methoden die zijn toegestaan volgens de wetgeving van het land van verkoop aan de consument, en uitsluitend door toevoeging en/of verwijdering van melkbestanddelen, zonder de verhouding tussen eiwit uit wei en caseïne te wijzigen;

- de wijziging moet met hoofdstuk 4.2.2 van de norm in overeenstemming zijn verklaard.

In hoofdstuk 4.2.2 is bepaald dat melk waarvan de samenstelling door toevoeging en/of verwijdering van melkbestanddelen is gewijzigd, mag worden aangeduid met een benaming waarin de term 'melk' voorkomt, mits in de onmiddellijke nabijheid van deze benaming duidelijk staat beschreven welke wijzigingen de melk heeft ondergaan.

2.4. In de Codexnormen voor melkpoeder en roompoeder (207-1999), voor geëvaporeerde melk (A-3-1971) en voor gecondenseerde volle melk met suiker (A-4-1971) is bepaald dat het eiwitgehalte van de melk, om te voldoen aan de vereisten inzake de samenstelling als vastgelegd in hoofdstuk 3 van de normen, door toevoeging of verwijdering van melkbestanddelen mag worden gewijzigd, mits de verhouding eiwit uit wei en caseïne in de gewijzigde melk niet wordt veranderd. In hoofdstuk 3 van de normen is bepaald dat het eiwitgehalte minstens 34 gewichtspercenten van de niet-vette droge stof moet bedragen.

10.

3. Gevolgen van de standaardisering van het eiwitgehalte voor de markt


3.1. Voor de productie van consumptiemelk en verduurzaamde melk is een aanzienlijk deel van de in de Gemeenschap ingezamelde melk nodig. In 2001 is ongeveer 28,6 miljoen ton consumptiemelk, ongeveer 1,9 miljoen ton melkpoeder en zo'n 1,25 miljoen ton gecondenseerde melk geproduceerd. Voor de bereiding van deze producten is in totaal zo'n 50 miljoen ton melk nodig, goed voor ongeveer 43,5 % van de totale hoeveelheid ingezamelde melk.

3.2. Bovendien moet, zoals vermeld in punt 2.4, het eiwitgehalte van de melk volgens de Codexnorm minstens 34 gewichtspercenten van de niet-vette droge stof bedragen. Op basis van de gemiddelde samenstelling van de in de EU ingezamelde melk en met inachtneming van een zekere veiligheidsmarge, komt dit overeen met een eiwitgehalte van ongeveer 2,9 % van het productiegewicht. In het jaar 2000 bedroeg het gemiddelde eiwitgehalte van de ingezamelde melk in de EU 3,35 %. Dit betekent dat standaardisering van het eiwitgehalte ertoe zou kunnen leiden dat aanzienlijke hoeveelheden eiwit worden onttrokken aan de melk die wordt gebruikt voor de bereiding van consumptiemelk of verduurzaamde melk, en met deze hoeveelheden zou bijvoorbeeld de productie van kaas verhoogd kunnen worden. Standaardisering van het eiwitgehalte zou dus gevolgen hebben voor het bestaande overschot aan melk in de Gemeenschap.

3.3. Om de mogelijke gevolgen van standaardisering van het eiwitgehalte van consumptiemelk en verduurzaamde melk voor de markt te onderzoeken, heeft de Commissie opdracht gegeven tot een extern deskundigenonderzoek, waarvan de resultaten in november 2001 beschikbaar zijn gekomen. Deze studie had tot doel een realistische effectbeoordeling te maken, met name op basis van een reeks vraaggesprekken met de verschillende actoren op de zuivelmarkt.

3.4. Ten aanzien van verduurzaamde melk kunnen de resultaten van de studie als volgt worden samengevat:

a) de producenten van verduurzaamde melk waren unaniem voorstander van standaardisering van het eiwitgehalte. Hun belangrijkste argumenten waren: door de bestaande wetgeving kan in het productieproces nog geen gebruik worden gemaakt van de technologische vooruitgang; sinds de goedkeuring van de Codexvoorschriften van 1999 standaardiseren andere grote zuivelproducerende landen het eiwitgehalte wel, wat de producenten van de EU in een benadeelde positie plaatst; illegale standaardisering van het eiwitgehalte kan alleen met ingewikkelde controleprocedures worden opgespoord en is daarom moeilijk te voorkomen.

b) de gebruikers van verduurzaamde melk (voederproducenten, de zoetwarenindustrie, producenten van dieetvoeding) hebben over het algemeen wel belangstelling voor het gebruik van gestandaardiseerde producten. Sommige van deze gebruikers moeten het tot 34 % verlaagde eiwitgehalte compenseren door extra hoeveelheden verduurzaamde melk te gebruiken. Van de te exporteren verduurzaamde melk zou volgens de studie naar schatting 60 % gestandaardiseerd zijn.

Op basis van deze analyse en met gebruikmaking van de gegevens over 1999, komt de studie tot de conclusie dat standaardisering van het eiwitgehalte van verduurzaamde melk een overschot aan melkeiwitten zou kunnen opleveren van ongeveer 46 000 ton, wat overeenkomt met 140 000 ton mageremelkpoeder. Hierbij moet worden benadrukt dat bij deze raming geen rekening is gehouden met de bestaande selectie van rauwe melk naar eiwitgehalte (melk met een hoog eiwitgehalte wordt gebruikt voor de kaasbereiding) noch met illegale standaardisering.

3.5 Ten aanzien van consumptiemelk kunnen de resultaten van de studie als volgt worden samengevat:

a) de producenten van consumptiemelk zijn verre van unaniem en hun standpunten variëren naargelang van de nationaliteit van het bedrijf en de aard van de consumptiemelk die wordt geproduceerd. Over het algemeen zijn de producenten van UHT-melk meer geneigd te pleiten voor standaardisering dan producenten van gepasteuriseerde melk, en hechten de producenten in Scandinavische en Mediterrane landen meer belang aan het imago van versheid, zuiverheid en natuurlijkheid van melk, zodat zij standaardisering afwijzen. Toch lopen de standpunten zelfs binnen lidstaten uiteen.

b) de consumentenorganisaties staan afwijzend tegenover standaardisering, aangezien zij vrezen dat de kwaliteit en de voedingswaarde van consumptiemelk erdoor zullen verslechteren, en zij eisen een duidelijke etikettering van gestandaardiseerde producten.

Vanwege deze onzekere factoren komt de studie tot de conclusie dat de marktgevolgen van standaardisering van het eiwitgehalte van consumptiemelk niet nauwkeurig te ramen vallen, en dat het overschot aan eiwitten dat vrijkomt, in het beste geval naar schatting tussen de 61 000 en 84 000 ton bedraagt. Dit komt overeen met 188 000 tot 258 000 ton mageremelkpoeder. Ook bij deze ramingen is geen rekening gehouden met de mogelijke selectie van rauwe melk noch met illegale standaardisering.

3.6. Dit betekent dat, globaal gezien, de standaardisering van het eiwitgehalte van verduurzaamde melk en/of consumptiemelk niet zonder gevolgen zal blijven voor het marktevenwicht in de EU. Binnen een bepaald melkproductiequotum zou de zuivelindustrie door standaardisering van het eiwitgehalte namelijk de totale productie aan zuivelproducten kunnen vergroten, waardoor het bestaande overschot, waarvan het wegwerken nu reeds aanzienlijke interne subsidies en uitvoersubsidies vergt, nog verder zou toenemen. De bescheiden toename van de interne ongesubsidieerde consumptie zou niet voldoende zijn om deze extra productie te absorberen en interventiemaatregelen zouden bijgevolg onvermijdelijk zijn. Door de verslechtering van de markten in 2001/02 is eens te meer duidelijk geworden dat een omzichtige aanpak nodig is bij maatregelen die de aanvoer kunnen beïnvloeden, om ernstige budgettaire gevolgen te vermijden.

11.

4. Impact op het concurrentievermogen van Europese bedrijven


Over het algemeen is de prijs die de landbouwer voor zijn melk ontvangt, gebaseerd op het eiwit- en het vetgehalte van de melk. Zuivelbedrijven die een hogere prijs moeten betalen voor eiwitrijke melk, willen deze extra kosten vanzelfsprekend doorberekenen aan de consument. In sommige gevallen is de consument ook bereid om meer te betalen voor producten met een hoger eiwitgehalte. Voor de meeste verduurzaamde melk en voor alle consumptiemelk wordt bij de verkoopprijs echter geen rekening gehouden met het eiwitgehalte.

Zuivelbedrijven die melk inzamelen in regio's waar de melk een hoog eiwitgehalte heeft, beweren daardoor benadeeld te zijn als zij op hun markt moeten concurreren met producten met een betrekkelijk laag eiwitgehalte. Dit is kenmerkend voor de situatie in verband met consumptiemelk in bepaalde regio's van de Gemeenschap, maar ook op de wereldmarkt voor zuivelproducten waar producten met een eiwitgehalte van 34 gewichtspercenten (het minimum volgens de Codex) de norm zijn.

12.

5. Standaardisering van het eiwitgehalte en steunmaatregelen in de zuivelsector


5.1. Een eventuele wijziging van Richtlijn 2001/114/EG om de standaardisering van het eiwitgehalte van verduurzaamde melk te legaliseren, kan niet los worden gezien van andere wetgeving, met name in het kader van de GMO voor melk. De Commissie is namelijk van oordeel dat de productienormen consistent moeten zijn met de definities van de producten die onder de GMO vallen. Derhalve moet, indien de Gemeenschap de standaardisering van het eiwitgehalte volgens de norm van de Codex zou aanvaarden, deze gepaard gaan met wijzigingen in andere wetgeving.

5.2. Wat de openbare interventie betreft, zou artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1255/1999 van de Raad moeten worden gewijzigd om de interventie te beperken tot mageremelkpoeder met een eiwitgehalte van ten minste 34 % (in plaats van het huidige minimum van 31,4 %). Bovendien geldt de volledige interventieprijs momenteel voor mageremelkpoeder met een minimumeiwitgehalte van 35,6 %. Producten met een eiwitgehalte van 34 % worden aangekocht voor een prijs die gelijk is aan 97,2 % van de volledige interventieprijs. Bijgevolg zou, indien mageremelkpoeder met een eiwitgehalte van 34 % de nieuwe norm zou worden, de interventieprijs met 2,8 % moeten worden verlaagd. Dit zou weer kunnen zorgen voor enige verlichting van de budgettaire kosten die voortvloeien uit het feit dat er door de standaardisering van het eiwitgehalte meer zuivelproducten beschikbaar komen. In ieder geval zou de standaardisering van het eiwitgehalte zorgen voor een extra overschot aan melkeiwitten gelijk aan 140 000 ton mageremelkpoeder, waarvan het wegwerken naar schatting meer dan 130 miljoen euro zou kosten.

5.3. Wat betreft de subsidies voor het gebruik van mageremelkpoeder in diervoeders, is het verband met de richtlijn inzake verduurzaamde melk niet duidelijk, aangezien bedoelde richtlijn betrekking heeft op producten voor menselijke consumptie. Desalniettemin zou, omwille van de consistentie en de eenvoud, artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2799/1999 van de Commissie kunnen worden gewijzigd om de steun te beperken tot mageremelkpoeder met een eiwitgehalte van ten minste 34 %. De in artikel 7 van die verordening vastgestelde steunbedragen zouden dienovereenkomstig moeten worden gewijzigd.

5.4. Bij de uitvoer van verduurzaamde melk wordt volgens de bestaande wetgeving uitsluitend steun verleend voor producten met een eiwitgehalte van 34 gewichtspercenten van de niet-vette droge stof. Deze vereiste strookt met de voorschriften van de Codex, die in de internationale handel de norm zijn.

13.

6. Wettelijk kader - Vetgehalte van consumptiemelk


6.1. In de Verordeningen (EG) nr. 2597/97 en (EEG) nr. 1898/87 van de Raad zijn handelsnormen en beschermde benamingen voor melk vastgelegd. In het kader van de toetredingsonderhandelingen is Finland en Zweden toegestaan af te wijken van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 2597/97 betreffende het vetgehalte van consumptiemelk. Voor deze afwijking gold oorspronkelijk een termijn van drie jaar, die afliep op 31 december 1997. Verordening (EG) nr. 2596/97 voorzag oorspronkelijk in een verlenging van twee jaar, maar bij Verordening (EG) nr. 2703/1999 is een extra periode van 4 jaar goedgekeurd, waardoor de termijn voor de afwijking nu afloopt op 31 december 2003. In december 2001 hebben Finland en Zweden verslagen ingediend over deze afwijking, waarmee zij hebben voldaan aan een van de vereisten van Verordening (EG) nr. 2703/1999.

14.

Afwijking betreffende het vetgehalte van consumptiemelk in Finland en Zweden


6.2. Volgens de huidige regeling mag Finland melk met een vetgehalte van 1 % afzetten in het land van productie of naar een derde land uitvoeren. In zijn verslag benadrukt Finland de complexiteit van het vraagstuk, en met name de volgende punten:

- de productkeuze van de sector wordt afgestemd op de marktvraag, en melk met een vetgehalte van 1 % is goed voor een marktaandeel van 10 à 12 %;

- melk is een vast onderdeel van het Finse dieet; naargelang van de leeftijd drinkt 69 à 84 % van de bevolking dagelijks melk;

- vanwege de uitzonderlijk grote melkconsumptie moet aandacht worden besteed aan het vetgehalte van melk en moet ook een verscheidenheid aan producten met een laag vetgehalte worden aangeboden;

- het percentage sterfgevallen dat wordt toegeschreven aan hart- en vaatziekten is in Finland een van de hoogste ter wereld; een vermindering van de vetconsumptie verdient bijgevolg aanbeveling;

- volgens marktonderzoek zou ongeveer 10 % van de consumenten geen melk meer drinken als de melk met een vetgehalte van 1 % verboden zou worden.

Finland pleit bijgevolg voor de nodige voorzichtigheid bij de beëindiging van de huidige afwijking en verzoekt om een brede discussie over het toekomstige EU-beleid met betrekking tot consumptiemelk.

6.3 De huidige afwijking ten aanzien van Zweden betreft melk met een vetgehalte van 3 % voor afzet in Zweden of voor uitvoer naar derde landen. In het verslag van Zweden wordt om te beginnen verwezen naar twee nationale marktonderzoeken die zijn uitgevoerd om de afzetmogelijkheden te onderzoeken voor melk met een vetgehalte van 3,5 % ter vervanging van de huidige 'volle melk' met een vetgehalte van 3 %.

De resultaten van een van de marktonderzoeken wijzen op het belang van melk voor de voeding van met name gezinnen met jonge kinderen en tieners, maar ook op een duidelijke tendens om melk met een lager vetgehalte te kiezen. Tijdens de eerste zes maanden van 2001 is de consumptie van melk met een vetgehalte van 3 % zo'n 0,8 % gedaald ten opzichte van het voorgaande jaar, terwijl de consumptie van melk met een vetgehalte van 1,5 % met 1 % gestegen is. Bovendien blijkt uit het marktonderzoek dat bij een vervanging van de melk met een vetgehalte van 3 % door die met een vetgehalte van 3,5 %, zo'n 33 % van de consumenten een minder vet alternatief zouden kiezen. Dit komt neer op een daling van de melkvetconsumptie met 600 000 kg per jaar.

De resultaten van een studie door het nationaal bureau voor de voeding tonen aan dat omwille van de volksgezondheid de consumptie van vet, en met name van verzadigde vetten zoals in melk, zou moeten worden verminderd. Er is namelijk een duidelijk verband tussen de grote hoeveelheden verzadigde vetten in het Scandinavische dieet en hart- en vaatziekten, overgewicht en galsteen.

Op basis van deze studies, maken de Zweedse autoriteiten de volgende opmerkingen:

- sinds de toetreding hebben de consumenten zich geen voorstander getoond van verhoging van het vetgehalte van melk en was het beleid erop gericht de consumptie van vet, en met name verzadigde vetten, terug te dringen;

- hoewel Zweden begrip heeft voor de wens om de voorschriften voor consumptiemelk te harmoniseren en de termijnen voor afwijkingen te beperken, is het land ook van mening dat de wensen van de consument moeten worden gerespecteerd en dat het de voorkeur verdient lidstaten zelfstandig en op basis van hun eigen situatie over het vetgehalte van consumptiemelk te laten beslissen;

- er moet voorrang worden verleend aan het bevorderen van het verbruik van consumptiemelk, en niet aan het verminderen van het vetoverschot op de markt door te hoge vereisten inzake het vetgehalte;

- Zweden is van mening dat de normen voor consumptiemelk moeten worden losgekoppeld van de GMO voor melk en dat de wetgeving in het bijzonder moet zorgen voor een correcte etikettering van consumptiemelk. Het land zou in de nabije toekomst een brede discussie over deze onderwerpen willen voeren.

6.4 De recentste ontwikkelingen in het verbruik van consumptiemelk in de vijftien lidstaten van de EU als geheel zijn in de tabel hieronder samengevat. De gegevens duiden op een lichte daling van de totale productie van consumptiemelk en een verschuiving van volle naar halfvolle melk. Magere melk heeft een betrekkelijk constant marktaandeel, wat erop lijkt te duiden dat de consumenten zoeken naar een compromis tussen enerzijds een verminderde opname van vet en anderzijds goede smaak, wat wordt gekoppeld aan de aanwezigheid van een zeker percentage melkvet.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Nadat de onderhandelingen met tien kandidaat-lidstaten op 13 december 2002 in Kopenhagen met succes zijn afgerond, is zes nieuwe lidstaten voor een periode van vijf jaar een afwijking van de regels inzake het vetgehalte van consumptiemelk toegestaan. De afwijkingen zijn beschreven in onderstaande tabel. Ter vergelijking zijn ook de gegevens betreffende de Zweedse en Finse afwijkingen in de tabel opgenomen.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Net als indertijd bij Zweden en Finland is de overgangsregeling goedgekeurd op voorwaarde dat de consumptiemelk waarvoor de afwijking geldt, alleen wordt afgezet in het land van productie. Deze nieuwe afwijkingen worden toegestaan tot en met 30 april 2009. Aangezien de vereisten inzake het vetgehalte van consumptiemelk voor Finland en Zweden nog steeds problemen opleveren, lijkt het dienstig ook de huidige afwijkingen voor deze landen voor dezelfde termijn te verlengen.

15.

7. Conclusies


Op basis van bovenstaande analyse stelt de Commissie de volgende aanpak voor:

a) het eiwitgehalte van consumptiemelk dient, rekening houdend met het natuurlijke imago van de melk, niet bij wet te worden gestandaardiseerd om negatieve gevolgen voor de consumptie te voorkomen en om extra overschotten aan melkeiwitten op de communautaire markt te vermijden;

b) de standaardisering van het eiwitgehalte van verduurzaamde melk volgens de normen van de Codex kan vanuit het oogpunt van internationale harmonisering worden gerechtvaardigd. Standaardisering zal echter wel gevolgen hebben voor het evenwicht van de interne markt. Het zou leiden tot een extra overschot aan melkeiwitten dat overeenkomt met 140 000 ton mageremelkpoeder, waarvan het wegwerken naar schatting meer dan 130 miljoen euro zal kosten. Een dergelijke standaardisering moet, indien daartoe zou worden besloten, gepaard gaan met aanvullende restrictieve maatregelen voor de zuivelsector om de gevolgen voor de Gemeenschapsbegroting te compenseren;

c) aangezien de vereisten inzake het vetgehalte van consumptiemelk voor Finland en Zweden nog steeds problemen opleveren, wordt voorgesteld de geldigheidsduur van de huidige afwijkingen voor deze landen te verlengen tot en met 30 april 2009. In 2007 zal de Commissie een verslag opstellen over de markt voor consumptiemelk, dat eventueel vergezeld zal gaan van voorstellen ter harmonisering van de regels.