Toelichting bij COM(2003)499 - Structuurfondsen en de coördinatie met het cohesiefonds - Herziene indicatieve richtsnoeren

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Belangrijke juridische mededeling

|
52003DC0499

Mededeling van de Commissie - De structuurfondsen en de coördinatie met het cohesiefonds - Herziene indicatieve richtsnoeren /* COM/2003/0499 def. */


Inhoudsopgave

1.

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE - DE STRUCTUURFONDSEN EN DE COÖRDINATIE MET HET COHESIEFONDS - HERZIENE INDICATIEVE RICHTSNOEREN


INHOUDSOPGAVE

2.

1. De Europese Raden - opvolging door de Commissie


3.

1.2. Werkgelegenheid en investering in menselijk kapitaal


4.

1.2. Duurzame ontwikkeling, rampenpreventie en het milieu


5.

1.3. Onderzoek en ontwikkeling


6.

1.4. Informatiemaatschappij


7.

1.5. Ondernemingenbeleid


2. Beleidstakken waarvoor het regelgevingskader is gewijzigd sinds de vaststelling van de indicatieve richtsnoeren in 1999.

8.

2.1. Beleid inzake landbouw en plattelandsontwikkeling


9.

2.2. Visserij


10.

2.3. Energie


11.

2.4. Concurrentie


2.5. De kansen die door het zesde kaderprogramma worden geboden, dienen te worden aangegrepen.

12.

3. Takken van communautair beleid die momenteel wijzigingen ondergaan


13.

3.1. Trans-Europese energienetwerken


14.

3.2. Vervoersbeleid


15.

4. Naar een doeltreffender tenuitvoerlegging van het structuurbeleid


16.

4.1. Effect van de vereenvoudiging op de herziening halverwege


17.

4.2. Publiek-private partnerschappen


18.

4.3. Financiering van grote projecten



Juridische context

Overeenkomstig artikel 10, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen i heeft de Commissie op 1 juli 1999 algemene indicatieve richtsnoeren i met betrekking tot de Structuurfondsen vastgesteld die zijn gebaseerd op de relevante takken van overeengekomen communautair beleid. Deze richtsnoeren hadden tot doel de nationale en regionale autoriteiten van de lidstaten te helpen bij de uitwerking van hun strategieën voor de programmering in het kader van de doelstellingen 1, 2 en 3 van de Structuurfondsen en bij de afstemming daarvan met de door het Cohesiefonds ondersteunde projecten. Op die manier heeft de Commissie dus aangegeven wat volgens haar de prioriteiten moeten zijn, rekening houdende enerzijds met de ervaring die in het verleden is opgedaan bij de uitvoering van de programma's, en anderzijds met het communautaire beleid dat voor de structurele bijstandspakketten van belang is.

Op grond van de genoemde bepaling moet de Commissie die indicatieve richtsnoeren herzien vóór de herziening halverwege van de programmeringsdocumenten. Deze herziening is een cruciale fase in de programmeringsperiode van zeven jaar (2000-2006). Zij heeft tot doel het de lidstaten mogelijk te maken om hun programmeringsdocumenten aan te passen in het licht van, enerzijds, de eventuele veranderingen op sociaal, economisch en arbeidsmarktgebied en, anderzijds, de conclusies van de evaluatie halverwege als bedoeld in artikel 42 van de genoemde verordening.

De Commissie verzoekt de lidstaten herzieningen van programmeringsdocumenten in te dienen in de gevallen dat daar gegronde redenen voor zijn. Er dient in het algemeen op te worden gewezen dat de in 1999 vastgestelde richtsnoeren geldig blijven. De enige doelstelling van deze herziene richtsnoeren is om de lidstaten een aanvullende reeks richtsnoeren te bieden die de vaststelling van coherente en evenwichtige prioriteiten voor de ontwikkeling van maatregelen zullen vergemakkelijken. De herziene richtsnoeren hebben tot doel de aandacht te vestigen op de belangrijke veranderingen in het beleid van de Europese Unie die van invloed kunnen zijn op de programmering van de door de Structuurfondsen te ondersteunen acties. Zij kunnen de bevoegde nationale en regionale autoriteiten helpen bij de eventuele herziening van hun bijstandspakketten.

De herziening halverwege kan zo leiden tot kwalitatieve bijstellingen op een aantal prioritaire gebieden. Met de Structuurfondsen wordt allereerst geprobeerd de concurrentiefactoren te verbeteren en dus investeringen aan te trekken, maar het is duidelijk dat het economische klimaat sinds de goedkeuring van de indicatieve richtsnoeren inmiddels aanmerkelijk is verslechterd. Uit analyses blijkt dat het communautair bestek voornamelijk uit overheidsinvesteringen bestaat. Dergelijke investeringen hebben een beperkt effect op de nationale begrotingsbalansen. De begrotingssituatie in de lidstaten zou er echter toe kunnen leiden dat de projecten en programma's strenger worden geselecteerd.

De herziening halverwege zal ook profiteren van de belangrijke vorderingen die zijn gemaakt bij de door de gezamenlijke bevoegde autoriteiten geleverde inspanningen om het beheer van de Structuurfondsen te vereenvoudigen, te verduidelijken, te coördineren en flexibeler te maken. Dit onderwerp wordt in dit document behandeld.

Overigens is in artikel 7, lid 7, van de genoemde verordening bepaald dat de Commissie de indexering van de financiële toewijzingen voor de jaren 2004, 2005 en 2006 zo nodig herziet door middel van een technische aanpassing op basis van de meest recente beschikbare economische gegevens. De Commissie heeft de berekeningen verricht voor de jaarlijkse technische aanpassing van de financiële vooruitzichten voor het jaar 2004. Het verschil tussen de theoretische deflator voor de Structuurfondsen (10,4%) en de werkelijke gecumuleerde deflator (10,7%) is bijzonder klein. Als de inflatieaanpassing halverwege op de laatstgenoemde basis zou worden verricht, zou dit voor elk van de laatste drie jaren van de programmeringsperiode EUR 90 miljoen extra opleveren voor de Structuurfondsen, welke bedragen naar evenredigheid zouden moeten worden verdeeld over alle in de vijftien lidstaten medegefinancierde programma's. Gezien het kleine verschil dat is geconstateerd, concludeert de Commissie dat er geen aanleiding is voor een herziening van het indexeringspercentage voor de Structuurfondsen.

Voor de herziening halverwege van de richtsnoeren heeft de Commissie gekozen voor een indeling volgens de volgende vier principes:

- de Europese Raden - opvolging door de Commissie;

- de terreinen van communautair beleid waarop de regelgeving is gewijzigd;

- de takken van communautair beleid waarvoor de Commissie wijzigingen heeft voorgesteld;

- de maatregelen om de tenuitvoerlegging van de bijstandsverlening uit de Structuurfondsen doeltreffender te maken.

Op te merken valt dat deze richtsnoeren één van de elementen voor de herziening halverwege vormen. Het is de taak van de beheersautoriteiten en de lidstaten om met inachtneming van met name de resultaten van de evaluaties voorstellen tot wijziging van de bijstandspakketten te doen, welke wijzigingen in overeenstemming met de Commissie van kracht zullen worden. De aandacht van de lidstaten wordt erop gevestigd dat bij een wijziging van een programmeringsdocument in voorkomend geval ook het overzicht voor de follow-up van de regelingen inzake staatssteun zal moeten worden bijgewerkt.

Overigens heeft de Commissie aanvullende indicatieve richtsnoeren voor de kandidaat-lidstaten i vastgesteld waarin rekening wordt gehouden met de specifieke situatie van deze landen en met de beperkte duur van hun programmeringsperiode voor de bijstandsverlening uit de Structuurfondsen.

19.

1. De Europese Raden - opvolging door de Commissie


Sommige communautaire prioriteiten zijn kort na de start van de lopende programmeringsperiode voor het voetlicht gebracht. De Commissie is van mening dat bij de herziening halverwege een verdere invulling aan die prioriteiten dient te worden gegeven, met name in het licht van de lijnen die de Europese Raad bij diverse gelegenheden heeft uitgezet.

Zo heeft de Europese Raad op 23 en 24 maart 2000 in Lissabon een nieuw strategisch doel van de Europese Unie voor het komende decennium vastgesteld: 'de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te worden die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang'. Om dit doel te bereiken is een integrale strategie nodig die erop is gericht 'de Unie in staat te stellen opnieuw de voorwaarden te creëren voor volledige werkgelegenheid en de regionale samenhang in de Europese Unie te versterken'.

De herprogrammering van de bijstandsverlening uit de Structuurfondsen kan de gelegenheid zijn om de communautaire bijdrage aan verwezenlijking van dit strategische doel te versterken, met name door medefinanciering van investeringen om de werkgelegenheid, de economische en sociale cohesie en het concurrentievermogen te verbeteren voor de verschillende regio's van de Unie. Dit zou kunnen worden bereikt door de programmeringsdocumenten aan te passen om meer het accent te leggen op concurrentiefactoren zoals bereikbaarheid, de kennismaatschappij, innovatie, onderzoek en ontwikkeling, het milieu, werkgelegenheid, maatschappelijke integratie, onderwijs en levenslang leren, vooral in een context van economische en sociale herstructureringen die het gevolg zijn van technologische veranderingen en van een economisch inhaalproces in de Unie.

In de verband wordt gewezen op het effect van het in Lissabon vastgestelde doel op sommige takken van beleid. Vermeld dienen te worden:

20.

1.1. Werkgelegenheid en investering in menselijk kapitaal


De nieuwe Europese werkgelegenheidsstrategie is opnieuw scherpgesteld als een essentieel instrument om in de uitgebreide EU de strategie van Lissabon te ondersteunen. De nieuwe richtsnoeren zoals in juli 2003 goedgekeurd, zijn ontworpen met het oog op de middellange termijn; het is de bedoeling dat zij tot en met 2006 blijven gelden. Zij zijn gericht op de drie overkoepelende doelstellingen van de hervormingsagenda van Lissabon: volledige werkgelegenheid, met inbegrip van de werkgelegenheidsdoelstellingen van Lissabon; bevordering van de kwaliteit en de productiviteit op het werk, die recht doet aan de behoefte aan beter werk in een kenniseconomie en de noodzaak om de concurrentiepositie van de EU te verbeteren; en tot slot bevordering van de cohesie en van op integratie gerichte arbeidsmarkten, en verkleining van sociale en regionale ongelijkheden, wat werkgelegenheid betreft. Ook zijn ter versterking van de drie doelstellingen tien prioritaire actieterreinen vastgesteld: banen scheppen en bevordering van ondernemerschap; aanpassingsvermogen en mobiliteit; menselijk kapitaal en levenslang leren; arbeidsaanbod en actief ouder worden; gelijke kansen voor mannen vrouwen; integratie van mensen met een achterstand; werken lonend maken; bestrijding van zwartwerk; aanpak van regionale ongelijkheden. De richtsnoeren vergen doeltreffende tenuitvoerlegging, ook op regionaal en lokaal niveau; het belang van doelmatige en doeltreffende operationele diensten krijgt meer nadruk in het kader van een verbeterd bestuur. De lidstaten worden aangemoedigd om het potentieel van de Structuurfondsen bij de ondersteuning van de tenuitvoerlegging van beleid ten volle te benutten en om de institutionele capaciteit op het gebied van werkgelegenheid te versterken.

De herziening halverwege biedt een gelegenheid om beter bij te dragen tot de verwezenlijking van de prioriteiten van de herziene EWS en tot het bereiken van de doelstellingen van Lissabon, daarbij rekening houdend met de in de lopende programmeringsperiode opgedane ervaring en met de specifieke kenmerken van elke lidstaat.

21.

Versterking van een actief en preventief arbeidsmarktbeleid ter bevordering van de werkgelegenheid


De middelen zouden verder kunnen worden gebruikt om de preventieve en actieve driestappenaanpak en de bijbehorende doelstellingen te ondersteunen die in de herziene richtsnoeren zijn vastgesteld, te beginnen met op het individu toegesneden diensten in een vroeg stadium van de werkloosheid, gevolgd door een 'nieuwe start' vóór de 6- en de 12-maandendrempel en door activeringsmaatregelen voor de langdurig werklozen. Activeringsmaatregelen moeten toegankelijk worden gemaakt voor alle niet-werkenden - zowel geregistreerde werklozen als andere inactieven - om ze beter in de arbeidsmarkt te reïntegreren. Er zou ook meer aandacht kunnen worden besteed aan mensen die werkloos dreigen te worden, met name in het kader van herstructureringsmaatregelen.

De Structuurfondsen moeten doorgaan met het ondersteunen van de modernisering en het verbeteren van de doelmatigheid van de openbare diensten voor de arbeidsvoorziening in de lidstaten, alsmede de activiteiten die deze ontplooien op het gebied van voorlichting, arbeidsbemiddeling en aanpassingen van de arbeidsmarkt en de capaciteit van die diensten op het gebied van toezicht en evaluatie.

22.

Verbetering van het arbeidsaanbod en ondersteuning van de integratie in de arbeidsmarkt van de meest kansarmen


Uit de Fondsen moeten initiatieven worden gefinancierd die leiden tot een toename van de arbeidsmarktparticipatie door het potentieel van alle groepen van de bevolking, met name van vrouwen en oudere werknemers, te gebruiken, bijvoorbeeld door verbeterde werkomstandigheden of een verbeterde arbeidsorganisatie. Nu 2003 is uitgeroepen tot het Europees Jaar van de Gehandicapten, zou meer aandacht moeten worden besteed aan maatregelen om te bevorderen dat de gehandicapten toegang krijgen tot de arbeidsmarkt of er weer in worden geïntegreerd. Ook zouden de Structuurfondsen verder kunnen worden gebruikt ter verhoging van de participatie in de arbeidsmarkt door legale immigranten en etnische minderheden, vooral vrouwen, die het vaak bijzonder moeilijk hebben om toegang tot de arbeidsmarkt te krijgen.

Via de Fondsen zou verder aandacht moeten worden geschonken aan de langdurig werklozen aangezien langdurige werkloosheid vaak een groter risico op armoede en sociale uitsluiting meebrengt. Ten slotte zou via de Structuurfondsen ook de samenwerking tussen de diensten voor maatschappelijke reïntegratie en de arbeidsbureaus moeten worden bevorderd om de integratie van sociaal uitgeslotenen in de arbeidsmarkt te vergemakkelijken.

23.

Ontwikkeling van het menselijke kapitaal, levenslang leren en actief ouder worden


Hoewel in de huidige bijstandsprogramma's de ontwikkeling van levenslang leren een gemeenschappelijk element van een aantal prioriteiten vormt, zou op dit prioritaire actieterrein meer kunnen worden gedaan: er kan verder een beroep op de Fondsen worden gedaan om bij te dragen tot de verbetering van de opleidings- en onderwijssystemen en tot het stimuleren van individuen en werkgevers om te investeren in menselijk kapitaal.

Met steun uit de Fondsen dienen vooral in regio's met een tekort aan in voldoende mate geschoolde arbeidskrachten de nodige investeringen in het opzetten en verbeteren van opleidings- en onderwijssystemen te worden gedaan om jongeren de nodige vaardigheden bij te brengen om de uitdagingen van de kennismaatschappij en -economie aan te nemen. Overeenkomstig het in Lissabon gestelde doel het aantal vroege schoolverlaters tegen 2010 te halveren, dient bijzondere aandacht te worden besteed aan maatregelen om te bereiken dat jongeren met leermoeilijkheden een diploma van hoger onderwijs behalen, en om de schooluitval te verminderen.

In de context van vergrijzing en vervroegde pensionering op grote schaal is het van essentieel belang de nodige stimulansen te geven om de werkcapaciteit van oudere werknemers te vergroten en werknemers langer aan het werk te houden. Via de Fondsen zou steun kunnen worden verleend voor investeringen in het levenslang leren door en het opleiden van volwassenen, met name oudere werknemers, om hun vaardigheden up-to-date te brengen met het doel het actief ouder worden te bevorderen en hun arbeidsparticipatie te vergroten.

24.

Bevordering van ondernemerschap, aanpassingsvermogen en mobiliteit


Innovatie en ondernemersactiviteit zijn sleutelfactoren voor een groter concurrentievermogen, groei en het scheppen van banen. De door de Structuurfondsen geboden mogelijkheden om het banenscheppende vermogen van ondernemingen te bevorderen zouden volledig moeten worden benut, met name waar het gaat om nieuwe bedrijven, bedrijven in de dienstensector en bedrijven die zich bezighouden met de exploitatie van onderzoek en ontwikkeling. Daartoe is onder meer een actievere stimulering van de ondernemers- en managementvaardigheden nodig, en zijn ondersteunende diensten voor de oprichting van bedrijven door met name vrouwen en werklozen nodig.

De structurele actie dient verder te worden toegespitst op het bevorderen van het vermogen van individuen en werkgevers om zich aan te passen aan de economische en sociale herstructurering en aan de steeds meer veranderende werkomgeving. De toegang van werknemers tot bij- en nascholing moet worden verbeterd, met name voor laaggeschoolde werknemers en werknemers in het MKB. Innovatieve vormen van organisatie van het werk die bijdragen tot interne flexibiliteit, verbeterde productiviteit en kwaliteit op het werk moeten worden bevorderd, bijvoorbeeld door te voorzien in trainings- en adviesdiensten aan werkgevers. Daarom is het aangewezen om verdere pogingen te ondernemen om werknemers, in het bijzonder deze die in KMO's/MKBs tewerkgesteld zijn, training en advies aan te bieden die alle voordelen van de nieuwe technologieën integreren.

De inzet en de volledige betrokkenheid van de sociale partners zijn van essentieel belang voor het garanderen van de kwaliteit van banen en voor risicopreventie. Bijzondere aandacht dient te worden besteed aan de opleiding en bewustmaking van de werknemers en de ondernemers ten aanzien van de gezondheid en de veiligheid op het werk.

De Fondsen moeten ook worden benut bij initiatieven ter ondersteuning van het anticiperen op en het positieve management van economische herstructurering. Beroeps- en geografische mobiliteit moeten via de Fondsen worden bevorderd.

25.

Gelijke kansen


De dubbele benadering van het bevorderen van gendergelijkheid moet worden voortgezet en versterkt i: terwijl gendermainstreaming nodig is bij alle door de Structuurfondsen ondersteunde acties, moet ter aanvulling van deze mainstreamingoperatie ook positieve actie worden ondernomen.

De verantwoordelijkheid wat de zorg voor kinderen en ouderen betreft blijft een belangrijke belemmering voor de integratie van vrouwen in de arbeidsmarkt. Via de Fondsen moeten de inspanningen van de lidstaten om de toegang tot diensten op dat gebied te verbeteren worden ondersteund, en met name die om de streefcijfers inzake faciliteiten voor kinderopvang te halen die de Europese Raad in Barcelona heeft vastgesteld.

De Fondsen kunnen een belangrijke rol spelen in het aanpakken van verdere structurele ongelijkheden op de arbeidsmarkt. Het kan daarbij onder meer gaan om specifieke bewustmakingsacties met betrekking tot de noodzaak om de gendersegregatie in sectoren en beroepen te verminderen en de genderkloof inzake beloning te verkleinen. Voorts kan uit de Fondsen steun worden verleend voor de inspanningen van lidstaten en regio's om vrouwelijk ondernemerschap te bevorderen. De Commissie heeft reeds gewezen op een aantal goede werkwijzen in de EU en de EVA-EER-landen die als voorbeeld kunnen dienen bij het concipiëren van dergelijke steunmaatregelen i.

Met steun uit de Fondsen dient een sterker accent te worden gelegd op de herintreding en de bijscholing van oudere vrouwen, wier integratie in de arbeidsmarkt wordt bemoeilijkt door met name discriminatie op grond van zowel geslacht als leeftijd.

26.

Regionale ongelijkheden wat betreft werkgelegenheid


Het aanpakken van de regionale verschillen op het gebied van werkgelegenheid en werkloosheid blijft een hoofdprioriteit. Via de Structuurfondsen zouden initiatieven moeten worden gesteund om het plaatselijke banenscheppende vermogen van met name de sociale economie te vergroten. Gunstige voorwaarden voor de particuliere sector en investeringen in regio's met een ontwikkelingsachterstand moeten worden ondersteund. Overheidsinvesteringen in menselijk kapitaal en in een adequate infrastructuur zijn noodzakelijk.

27.

1.2. Duurzame ontwikkeling, rampenpreventie en het milieu


Duurzame ontwikkeling

In juni 2001 heeft de Europese Raad in Göteborg een strategie voor duurzame ontwikkeling voor de EU vastgesteld. Deze strategie voor duurzame ontwikkeling vloeit voort uit de in het kader van de strategie van Lissabon gedane politieke belofte om duurzame ontwikkeling tot stand te brengen.

De strategie voor duurzame ontwikkeling biedt de Europese Unie een positieve langetermijnvisie op een samenleving die welvarender en rechtvaardiger is. In de praktijk is daarvoor nodig dat de economische groei sociale vooruitgang ondersteunt en het milieu spaart, dat het sociale beleid bevorderlijk is voor economische prestaties en dat het milieubeleid kosteneffectief is i. De Commissie heeft vervolgens een nieuw effectbeoordelingsinstrument ingevoerd om de kwaliteit en samenhang van haar beleidsvormingsprocessen te verbeteren. Door middel van effectbeoordeling worden de belangrijkste positieve en negatieve effecten van voorgenomen acties in kaart gebracht en wordt de aandacht gevestigd op tegenstrijdigheden tussen concurrerende doelstellingen. Deze effectbeoordeling zal vanaf 2003 geleidelijk worden ingevoerd voor alle belangrijke initiatieven i.

Bij Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22.7.2002 is het zesde milieuactieprogramma (MAP) vastgesteld. Dit MAP heeft de Commissie een kader verschaft voor de tenuitvoerlegging van de milieupijler van de strategie voor duurzame ontwikkeling.

Tegen deze achtergrond heeft de Commissie een evaluatie ondernomen van de bijdrage van de Structuurfondsen aan duurzame ontwikkeling. Het doel was na te gaan hoe een betere integratie van de economische, sociale en milieudimensies van duurzame regionale ontwikkeling in de programmering van de bijstandsverlening uit de Structuurfondsen kan worden bereikt.

Er zijn bijvoorbeeld problemen geconstateerd met betrekking tot het effect van wegenaanleg op het grondgebruik en de emissies, het effect van de aanleg van nieuwe bedrijventerreinen op de biodiversiteit en de emissies en het effect van toerisme op natuurlijke habitats.

Acties kunnen echter ook de ontwikkelingssituatie tegelijk uit het oogpunt van meer dan één dimensie verbeteren: investeringen in niet langer gebruikte terreinen en gebouwen die niet alleen tot economische ontwikkeling, maar ook tot milieuverbetering leiden; investeringen in menselijk kapitaal die niet alleen tot economische ontwikkeling, maar ook tot sociale insluiting leiden; investeringen in ecotoerisme die niet alleen tot economische ontwikkeling, maar ook tot milieuverbetering leiden.

Veel regio's zijn reeds geëvolueerd naar een duurzamere aanpak van hun programmering van de bijstandsverlening uit de Structuurfondsen. Aanbevolen wordt om bij de herziening halverwege explicietere aandacht te schenken aan maatregelen waarmee de ontwikkelingssituatie tegelijk uit het oogpunt van meer dan één dimensie wordt verbeterd. Voorts is het raadzaam om de beheersprocessen waarmee het ontstaan en de selectie van projecten worden gestuurd, te herzien met het oog op verwezenlijking van het doel van duurzame ontwikkeling. Bovendien zijn sommige maatregelen voor plattelandsontwikkeling in overeenstemming met de agenda van Göteborg reeds rechtstreeks toegespitst op het bevorderen van duurzame ontwikkeling in plattelandsgebieden: een voorbeeld is de op grond van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van 17 mei 1999 i verleende steun voor investeringen in landbouwbedrijven die zijn gericht op instandhouding en verbetering van het natuurlijke milieu; een ander voorbeeld is steun voor milieubehoud in samenhang met land- en bosbouw en landschapsbeheer op grond van artikel 33 van die verordening.

28.

Rampenpreventie


Naar aanleiding van de natuurrampen die vooral in 2002 verscheidene regio's in lidstaten en kandidaat-lidstaten hebben getroffen, heeft de Commissie de Raad voorgesteld een verordening tot oprichting van een communautair solidariteitsfonds vast te stellen.

Met dit fonds wordt beoogd hulp te bieden aan de getroffen regio's, met name om het mogelijk te maken beschadigde infrastructuurvoorzieningen en installaties onmiddellijk weer in bedrijf te nemen. Het gaat dus om het herstel van schade die door grote rampen, en vooral natuurrampen, is aangericht.

Voorts hebben milieurampen zoals die met de Erika en de Prestige de Gemeenschap ertoe gebracht haar juridische instrumentarium tegen het gebruik van goedkope vlaggen en ter bescherming van Europa tegen het gevaar van olievervuiling uit te breiden, met name door het versneld operationeel maken van een Europees agentschap voor de veiligheid van de zeevaart. Een ander initiatief betreft de oprichting van een aanvullend fonds voor vergoeding van olieschade (het COPE-fonds), die momenteel door de Raad wordt onderzocht. Het effect van de recente rampen op de economie van de getroffen regio's overtreft echter de capaciteit van de bestaande mechanismen voor schadeloosstelling. Wat overigens de preventie betreft, is het voor een beter toezicht op het scheepvaartverkeer nodig dat de lidstaten hun middelen uitbreiden en coördineren, bijvoorbeeld door de inrichting van schuilhavens. De structurele financieringsinstrumenten zouden een bijdrage moeten leveren aan de verwezenlijking van deze nieuwe politieke prioriteit.

De frequentie van dergelijke rampen neemt echter toe, ook al zijn zij niet allemaal even ernstig. De Commissie vindt dan ook dat de nodige maatregelen moeten worden genomen om te voorkomen dat de inspanningen die regio's en gemeenten zich, soms met steun uit de Structuurfondsen, hebben getroost om hun economie een nieuwe dynamiek te geven of gebieden te saneren, door dergelijke rampen volledig voor niets zijn geweest. Regionale ontwikkeling kan niet zonder de preventie van natuur-, technologische of milieurampen. De Commissie zal binnenkort een Europese strategie ter voorkoming van rampen voorstellen, maar zij spoort de lidstaten er nu al toe aan maatregelen op preventiegebied vast te stellen. De herziening halverwege zou de lidstaten de mogelijkheid kunnen bieden om meer nadruk te leggen op deze problemen.

Het zou bij dergelijke maatregelen vooral om de collectieve economische goederen moeten gaan. Versterking van de economie van een gebied heeft immers slechts een kans van slagen als er sprake is van een gezond en beschermd milieu voor de bevolking. Zo zou een beroep op de Structuurfondsen kunnen worden gedaan voor de medefinanciering van acties ter voorkoming van natuurrampen. Het zou bijvoorbeeld kunnen gaan om de uitvoering van geologisch of stabilisatieonderzoek of om acties, in het kader van de maatregelen voor plattelandsontwikkeling, ter voorkoming van bosbranden of ter bescherming van landbouwgrond tegen natuurrampen zoals overstromingen. Overigens zij erop gewezen dat initiatieven zoals de 'plans de prévention des risques naturels' (PPR) het instrument bij uitstek vormen voor preventieve acties.

29.

Milieu


Eén van de grote prioriteiten van het zesde milieuactieplan betreft de totstandbrenging en de bescherming van het Natura 2000-netwerk. Investeringen en acties ter bescherming van de betrokken zones zouden voor medefinanciering uit de Structuurfondsen in aanmerking kunnen komen.

Daarnaast is bij de kaderrichtlijn betreffende het waterbeleid i een nieuw model voor de bescherming van het water op basis van een geïntegreerd beheer op het niveau van de stroomgebieden ingevoerd. Terwijl specifieke maatregelen voor de behandeling van afvalwater en de drinkwatervoorziening een prioriteit zullen blijven, moeten acties overeenkomstig die richtlijn worden gezien als een onderdeel van een algehele strategie ter verbetering van de ecologische toestand en de chemische kwaliteit in het hele stroomgebied. Geïntegreerde programma's voor het beheer van stroomgebieden, met inbegrip van de ontwikkeling van de bij de kaderrichtlijn voorgeschreven beheersplannen, zullen eveneens voor steun in aanmerking komen.

30.

1.3. Onderzoek en ontwikkeling


Voor de verwezenlijking van de doelstellingen van Lissabon moest in de door de Structuurfondsen te ondersteunen programma's worden gekozen voor een meer strategische aanpak van de bevordering van innovatie en onderzoek en ontwikkeling op regionaal niveau. Begin 2003 hadden 122 van de in totaal 156 regio's een programma inzake 'innovatieve acties' opgezet. Deze acties zijn gebaseerd op een door het regionale partnerschap ontwikkelde strategie om het concurrentievermogen te vergroten en om invloed op de inhoud van de programma's in het kader van de doelstellingen van de Structuurfondsen (mainstreamprogramma's) uit te oefenen op het gebied van onderzoek en ontwikkeling, de informatiemaatschappij en duurzame ontwikkeling. De herziening halverwege zou de gelegenheid zijn om dergelijke acties ook in alle overige regio's te programmeren.

Ook dienen de afzonderlijke regio's erop toe te zien dat bij hun herziening halverwege rekening wordt gehouden met de ervaring die via de bestaande programma's inzake innovatieve acties is opgedaan, en te onderzoeken hoe goede werkwijzen kunnen worden opgenomen in de mainstreamprogramma's. In dit verband zijn drie specifieke netwerkprogramma's (één voor elk prioritair actieterrein in de richtsnoeren voor de innovatieve acties i) opgezet ten behoeve van een systematischer uitwisseling van ervaringen tussen regio's. Dit soort samenwerking zou kunnen worden uitgebreid tot regio's in de toekomstige lidstaten.

Een verder onderwerp dat in het kader van de herziening halverwege van belang is, betreft het in ontwikkeling zijnde project van de Europese onderzoeksruimte i. In oktober 2001 heeft de Commissie een mededeling over 'De regionale dimensie van de Europese onderzoeksruimte' i aangenomen. Het basisidee is dat een plaatselijk, op maat gemaakt beleid inzake onderzoek en innovatie wordt uitgestippeld waarin rekening wordt gehouden met de verscheidenheid van regionale situaties. Het concept van de Europese onderzoeksruimte houdt in dat effectieve actie dient te worden ondernomen op verschillende bestuurlijke en organisatorische niveaus: Europees, nationaal, regionaal en zelfs plaatselijk. Zo zouden de maatregelen niet alleen onderling coherent zijn, maar ook beter zijn aangepast aan het potentieel van de regio's. Door de rol van elk van de partijen (actoren uit de overheids- en de privé-sector) opnieuw te bekijken, voor synergieën te zorgen en te profiteren van de punten waarop Europese, nationale en regionale instrumenten elkaar aanvullen, kan een sterker partnerschap tussen alle betrokkenen worden bereikt.

Bovendien dient te worden gestreefd naar synergieën tussen het zesde communautaire kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (2002-2006) en de door de Structuurfondsen ondersteunde activiteiten.

De Europese Raad heeft in 2002 tijdens zijn vergadering in Barcelona, waar de gemaakte voortgang op weg naar de doelstellingen van Lissabon is beoordeeld, besloten dat de in de EU gedane investeringen in onderzoek en technologische ontwikkeling moeten worden verhoogd tot bijna 3% van het BBP in 2010, vergeleken met 1,9% in 2000. Ook werd het bedrijfsleven gevraagd een grotere bijdrage te leveren. Van de totale investeringen in onderzoek en ontwikkeling is nu iets meer dan de helft van het bedrijfsleven afkomstig en dat zou twee derde moeten worden. De regio's dienen een belangrijke rol te spelen in het bereiken van dit doel i. Een actieplan inzake acties op communautair niveau en met aanbevelingen aan de lidstaten is op 30 april 2003 i door de Commissie goedgekeurd.
& D projects"

31.

1.4. Informatiemaatschappij


Op 22 juni 2002 heeft de Europese Raad in Sevilla het met de strategie van Lissabon verbonden actieplan e-Europe 2005 goedgekeurd. Hoofddoel is om in de hele EU op ruime schaal toegang tot breedbandnetwerken te bieden en bijbehorende internetdiensten beschikbaar te stellen. In het actieplan wordt opgemerkt dat het overgrote deel van de investeringen in breedbandnetwerken afkomstig dient te zijn van de privé-sector. Uit de Structuurfondsen kan steun worden verleend voor de verwezenlijking van dit doel in zwakkere regio's, met bijzondere aandacht voor plattelands- en afgelegen gebieden.

De herziening halverwege biedt de lidstaten een gelegenheid om verdere steun voor de ontwikkeling van de sector elektronische communicatie, in het bijzonder vaste en draadloze breedbandinfrastructuur, te verlenen om de groeiende digitale kloof tussen Europese regio's te verkleinen.

In dit verband dient er bij aanpassingen van lopende programma's naar te worden gestreefd de ontwikkeling van infrastructuur in te passen in een regionale strategie voor de informatiemaatschappij die erop is gericht om met inachtneming van de plaatselijke omstandigheden en behoeften te zorgen voor een evenwicht tussen maatregelen aan de vraagzijde (inhoud en diensten) en aan de aanbodzijde (infrastructuur). Bij de door de Structuurfondsen te ondersteunen investeringen moeten de concurrentieregels en het nieuwe regelgevingskader voor elektronische communicatie in acht worden genomen; ook moet bij de bijstandsverlening technologische neutraliteit worden gegarandeerd.

De lidstaten wordt aanbevolen om passende regionale indicatoren en benchmarkingsystemen (vooral met betrekking tot de vraag naar ICT) in te voeren die aansluiten bij de regionale ontwikkelingsagenda, waar mogelijk met gebruikmaking van indicatoren van e-Europe 2005. De criteria en uitvoeringsregels voor steunverlening uit de Structuurfondsen aan de sector elektronische communicatie werden nader omschreven in het werkdocument van de Commissiediensten 'Richtlijnen voor Criteria en Uitvoeringsregels voor steunverlening uit de Structuurfondsen aan de Elektronische Communicatie' (SEC(2003) 895 van 28 juli 2003. .

32.

1.5. Ondernemingenbeleid


In de European Competitiveness Reports 2001 en 2002 van de Commissie i is de aandacht gevestigd op tekortkomingen van het Europese bedrijfsleven, waaronder onvoldoende innovatieve activiteit en een zwakke verspreiding van informatie- en communicatietechnologieën, die hoofdoorzaken zijn van de achterblijvende productiviteitsgroei in Europa en als zodanig het bereiken van het doel dat de Europese Raad in Lissabon heeft vastgesteld, in gevaar kunnen brengen. De regionale dimensie van deze tekortkomingen zal worden behandeld in het European Competitiveness Report 2003, dat extra informatie zal bevatten over de problemen die op regionaal niveau nog moeten worden aangepakt.

Het ondernemingenbeleid is ook gestimuleerd door de goedkeuring van het Europees Handvest voor Kleine Bedrijven door de Europese Raad op 20 juni 2000 in Feira. In het Handvest worden overheden ertoe opgeroepen actie te ondernemen om kleine bedrijven te ondersteunen en aan te moedigen door maatregelen op tien sleutelgebieden, waaronder onderwijs en opleiding in ondernemerschap, een goedkopere en snellere start, betere wet- en regelgeving, versterking van de technologische capaciteit en een betere behartiging van de belangen van het kleinbedrijf. In het Handvest hebben de lidstaten en de Commissie zich ertoe verbonden om de zorgpunten van het kleinbedrijf centraal te stellen in hun beleidsvormen. Daarom moet het gebruik van middelen uit de Structuurfondsen beter worden toegespitst op de behoeften van kleine en microbedrijven. Initiatieven om de behoeften van kleine bedrijven beter te begrijpen en te analyseren en om meer bekendheid te geven aan goede werkwijzen spelen in dit verband een sleutelrol. Een ander terrein waarop vooruitgang moet worden geboekt, is de bevordering van ondernemerschap. Voortbouwend op recente analyses van de in Europa gemaakte vorderingen, waaronder de verslagen over de uitvoering van het Handvest i, heeft het Groenboek over ondernemerschap in Europa i de aanzet gegeven tot een breed debat over hoe ondernemersactiviteit te bevorderen en de belemmeringen voor de oprichting en groei van bedrijven weg te nemen. Het debat moet uitmonden in een actieplan waarin de relevante beleidsmaatregelen op verschillende niveaus zijn opgenomen.

Voorts heeft een belangrijke pijler van het ondernemingenbeleid concreet vorm gekregen in de mededeling over het industriebeleid i, waarin innovatie en ondernemerschap zijn aangewezen als sleutelfactoren voor het Europese concurrentievermogen. In de mededeling wordt ook gewezen op het belang van de sectorale dimensie van het industriebeleid en op het effect dat andere beleidsvormen, waaronder het cohesiebeleid, op de industrie hebben. Bij wijze van een eerste vervolgactie beschrijft de mededeling over innovatie i een systematische aanpak om strategieën te ontwikkelen die de innovatieprestaties van Europa zullen verbeteren. Met gebruikmaking van het Europese innovatiescorebord zou ook de vaststelling van doelstellingen en prioriteiten kunnen worden bevorderd.

Zo zouden de Structuurfondsen ertoe kunnen bijdragen dat de innovatie, het midden- en kleinbedrijf en het industriële en regionale concurrentievermogen worden versterkt door met name:

- de opkomst van regionale of plaatselijke bedrijvenclusters en van innovatieve productienetwerken te bevorderen en te vergemakkelijken; daartoe zouden specifiek op clusters gerichte investeringen kunnen worden gestimuleerd op de volgende gebieden: fysieke en kennisinfrastructuur, onderwijs, beroepsopleiding, netwerkvorming, financiële steun voor bedrijfsprojecten, enz.;

- technologische platforms op te richten om te zorgen voor synergie tussen overheden, gebruikers, regelgevende instanties, de industrie, de consumenten en centres of excellence, in welke laatste fundamenteel onderzoek en technologieoverdracht nauw met elkaar verbonden zijn;

- doeltreffende financieringsinstrumenten voor het bedrijfsleven te bevorderen en diensten op te zetten ter ondersteuning van het bedrijfsleven, meer in het bijzonder het kleinbedrijf.

Ten slotte wordt erop gewezen dat de Commissie een aanbeveling heeft aangenomen tot wijziging van Aanbeveling 96/280/EG betreffende de definitie van de kleine en middelgrote ondernemingen i.

2. Beleidstakken waarvoor het regelgevingskader is gewijzigd sinds de vaststelling van de indicatieve richtsnoeren in 1999.

In dit hoofstuk wordt ingegaan op wijzigingen van het regelgevingskader die van invloed kunnen zijn op de tenuitvoerlegging van programma's. De belangrijkste wijzigingen kunnen als volgt kunnen worden samengevat:

33.

2.1. Beleid inzake landbouw en plattelandsontwikkeling


De beleidsontwikkelingen op communautair niveau sinds de goedkeuring van de indicatieve richtsnoeren van de Commissie hebben geleid tot een versterking van de belangrijke rol die het beleid inzake plattelandsontwikkeling te spelen heeft in het bevorderen van de modernisering en diversificatie van de landbouwsector en van de ontwikkeling van de plattelandseconomie in haar geheel, waarbij dit beleid de verdere hervorming van het GLB begeleidt en ervoor zorgt dat de gevarieerde landschappen in Europa worden beschermd en verfraaid.

In de strategie voor duurzame ontwikkeling die de Europese Raad in Göteborg heeft goedgekeurd, wordt speciaal verwezen naar het gemeenschappelijk landbouwbeleid in zijn huidige en zijn toekomstige vorm, dat tot doel moet hebben 'bij te dragen tot het bereiken van duurzame ontwikkeling door meer nadruk te leggen op de bevordering van gezonde producten van hoge kwaliteit, ecologisch duurzame productiemethodes waaronder biologische productie, hernieuwbare grondstoffen en de bescherming van de biodiversiteit'. Voor de tenuitvoerlegging van deze conclusies is het noodzakelijk meer nadruk te leggen op de tweede pijler van het GLB (plattelandsontwikkeling).

In juli 2002 heeft de Commissie een mededeling over de tussenbalans van het gemeenschappelijk landbouwbeleid i goedgekeurd, die in januari 2003 is gevolgd door een pakket van gedetailleerde voorstellen voor regelgeving i. De voorstellen tot hervorming van het GLB stroken met de doelstellingen inzake het landbouwbeleid die zijn opgenomen in de in Göteborg goedgekeurde strategie voor duurzame ontwikkeling. In die voorstellen is ook rekening gehouden met de conclusies die de Europese Raad in oktober 2002 in Brussel heeft getrokken, in welke conclusies het toekomstige financieringskader voor de eerste pijler van het GLB voor de periode tot 2013 is bepaald. Ook is op de top in Brussel nogmaals gewezen op het belang van de agrarische probleemgebieden en het multifunctionele karakter van de landbouw, waarmee de betekenis werd bevestigd van het beleid inzake plattelandsontwikkeling, dat de tweede pijler van het GLB vormt.

De voorstellen van de Commissie tot hervorming van het GLB zijn binnen de instellingen en ook in de samenleving als geheel besproken. De Raad Landbouw heeft in juni 2003 een politiek akkoord bereikt. Ten aanzien van plattelandsontwikkeling bevat dit akkoord behalve de introductie van nieuwe maatregelen ook wijzigingen die gericht zijn op de versterking van de bestaande maatregelen. Bovendien bevat dit akkoord de mogelijkheid reeds in 2005 van start te gaan met de differentiatie van de steun uit hoofde van de eerste pijler, waardoor met ingang van 2006 extra middelen naar de tweede pijler kunnen worden doorgeschoven. Deze regeling zal slechts een geringe aanpassing vereisen van de financiële vooruitzichten voor de periode 2000-2006.

Het politieke akkoord over de hervorming van het GLB heeft tot doel een duidelijk beleidsperspectief op lange termijn voor het GLB vast te stellen en is erop gericht:

- de landbouw in de EU concurrerender te maken (door verdere hervormingen van bepaalde marktregelingen die tot de eerste pijler van het GLB behoren);

- een marktgerichtere, duurzame landbouw te bevorderen (door de rechtstreekse betalingen aan de landbouwers in het kader van de eerste pijler los te koppelen van de productie en te vervangen door een enkele bedrijfstoeslag waarvan de toekenning afhankelijk is van de nakoming van strikte verplichtingen betreffende het grondbeheer die als onderdeel van nieuwe randvoorwaarden aan de landbouwers worden opgelegd om te voorkomen dat grond wordt verlaten);

de plattelandsontwikkeling te versterken door in de lopende programmeringsperiode bepaalde nieuwe maatregelen te nemen die erop gericht zijn landbouwers te stimuleren deel te nemen aan kwaliteitsregelingen om aan de communautaire normen inzake voedselveiligheid, dierenwelzijn, milieubescherming en werkomstandigheden te voldoen, en om het dierenwelzijn in de hele EU nog verder te verbeteren dan op grond van de normen nodig is, en ook door reeds bestaande maatregelen te versterken.De Commissie heeft in haar verdediging van het hervormingspakket van het GLB nogmaals het accent gelegd op de beleidstrend op lange termijn die in de richting gaat van een verdere versterking van de tweede pijler van het GLB, niet alleen in financieel opzicht, maar ook wat het toepassingsgebied ervan betreft.

Daarom wordt de lidstaten en regio's verzocht om bij de herziening halverwege van hun door de Structuurfondsen ondersteunde programma's te onderzoeken of hun huidige programma's voor plattelandsontwikkeling en het scala van aangeboden maatregelen geschikt zijn om niet alleen de landbouwers maar ook andere plattelandsactoren te helpen zich aan te passen aan de hierboven geschetste nieuwe beleidskoers op lange termijn voor de landbouw. In deze context dient aandacht te worden besteed aan de sectoren waarin wijzigingen van verordeningen aan de gang zijn. In sommige gebieden die bijzonder sterk afhankelijk zijn van de landbouw, kan het nodig zijn om het beleid inzake plattelandsontwikkeling te versterken. In andere gebieden kan een heroriëntering van het scala van aangeboden maatregelen of van de inhoud daarvan wenselijk zijn.

Bovendien heeft de Commissie een ontwerp-verordening over een groepsvrijstelling voor staatssteun in de landbouw opgesteld, welke verordening het de lidstaten mogelijk zal maken om staatssteun in de landbouw toe te kennen zonder de Commissie om toestemming te hoeven verzoeken. De bedoeling van de Commissie is om deze verordening na raadpleging van de lidstaten en de belanghebbenden ten uitvoer te leggen vanaf januari 2004.

34.

2.2. Visserij


De hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) is door de Raad goedgekeurd op 20 december 2002. De Raad heeft daartoe drie nieuwe verordeningen vastgesteld die betrekking hebben op:

- de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden i;

- een communautaire noodmaatregel voor de sloop van vissersvaartuigen i;

- de structurele acties van de Gemeenschap in de visserijsector i.

De nieuwe maatregelen zijn op 1 januari 2003 in werking getreden. De verordening inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden is in de plaats gekomen van de basisregels die sinds 1993 voor het GVB golden:

- wat de doelstellingen van het visserijbeheer betreft, heeft een bijsturing plaatsgevonden naar een duurzame exploitatie van de visbestanden op basis van terdege onderbouwde wetenschappelijke adviezen en het voorzorgsbeginsel. Er is dus gekozen voor een aanpak op langere termijn van het visserijbeheer, waarbij meerjarige herstelplannen worden vastgesteld voor de bestanden die zich buiten biologisch veilige grenzen bevinden, en meerjarige beheersplannen voor andere bestanden;

- er is een eenvoudiger systeem voor de beperking van de vangstcapaciteit van de communautaire vissersvloot vastgesteld. Dit systeem is in de plaats gekomen van het oude stelsel van meerjarige oriëntatieprogramma's (MOP's). Het geeft de lidstaten meer verantwoordelijkheid voor het bereiken van een beter evenwicht tussen vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden;

- dit systeem is aangevuld met bepalingen die het mogelijk maken noodmaatregelen ter bescherming van visbestanden of mariene ecosystemen vergezeld te laten gaan van begeleidende maatregelen, met name de toekenning van steun voor de tijdelijke stillegging van de visserijactiviteiten.

De hierboven beschreven regeling is versterkt door de nieuwe verordening tot oprichting van een noodfonds om de buitenbedrijfstelling van vaartuigen te bevorderen ("sloopfonds" genoemd). Het betreft een verhoging met 20% van de slooppremie voor vaartuigen waarvan de visserijactiviteiten met meer dan 25% zullen afnemen als gevolg van de vaststelling van een plan voor het herstel van visbestanden. De bedragen die voor deze nieuwe communautaire maatregel nodig zijn, zullen door de Commissie worden geraamd nadat de betrokken aanvragen van de lidstaten zijn ontvangen. In artikel 7 van die verordening is echter bepaald dat de voor de periode 2004-2006 benodigde nieuwe financiële middelen beschikbaar zullen worden gesteld door herprogrammering van bijstandsverlening uit de Structuurfondsen bij de herziening halverwege.

Over de nieuwe maatregelen met betrekking tot de structurele acties van de Gemeenschap in de visserijsector dient het volgende te worden vermeld:

- de steun voor de vernieuwing van de vissersvloten en de steun voor de uitvoer van vaartuigen, ook in het kader van de oprichting van gemengde vennootschappen voor de visserij, zullen nog slechts gedurende twee jaar (2003 en 2004) worden toegekend en beperkt blijven tot de lidstaten die hun algehele capaciteitsdoelstellingen zoals vastgesteld in het MOP IV hebben verwezenlijkt. Bovendien zullen aan deze vormen van steun diverse voorwaarden zijn verbonden die met name betrekking hebben op de grootte van de vaartuigen;

- ook voor de steun voor de modernisering van vaartuigen zullen diverse subsidiabiliteitscriteria gelden die met name tot doel hebben verbetering van de veiligheid en de arbeidsomstandigheden aan boord, van de selectiviteit van de vangstmethoden en van de kwaliteit van de producten te bevorderen;

- de steun voor de tijdelijke stillegging van de visserijactiviteiten in geval van niet te voorziene gebeurtenissen wordt gehandhaafd en daarvoor gelden nog steeds strikte beperkingen, met name op het totaalbedrag aan financiële middelen dat eraan mag worden besteed. Die beperkingen zijn echter niet van toepassing wanneer de steunverlening gepaard gaat met een sloopplan;

- de sociaal-economische maatregelen ten behoeve van vissers om hen te helpen zich om te scholen worden zo verruimd dat het hun mogelijk wordt gemaakt om hun activiteiten te diversifiëren en toch nog in deeltijd te blijven vissen.

De Commissie heeft een actieplan i aangenomen om de sociale, economische en regionale gevolgen van de herstructurering van de visserijsector in de EU te verzachten. In dat plan is aangetoond dat als gevolg van deze veranderingen en van de toenemende behoeften die uit sloopplannen en maatregelen voor sociaal-economische begeleiding zouden voortvloeien, de lidstaten en regio's waarvan de vloten het zwaarst door de vaststelling van plannen voor herstel of meerjarenbeheer van de visbestanden zullen worden getroffen, van de herziening halverwege zullen moeten profiteren om de door de Structuurfondsen medegefinancierde acties te herprogrammeren.

35.

2.3. Energie


Op 27 september 2001 is Richtlijn 2001/77/EG betreffende de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt i vastgesteld. Bij de richtlijn is een indicatief gemiddeld streefcijfer van 22% vastgesteld voor het aandeel van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in het bruto elektriciteitsverbruik in 2010.

Voorts hebben het EP en de Raad op 16 december 2002 Richtlijn 2002/91/EG betreffende de energieprestatie van gebouwen i vastgesteld. De richtlijn is erop gericht de vraag naar energie voor verwarming, koeling en verlichting van privé- en commerciële gebouwen tegen 2010 tot 20% kleiner te maken door verbetering van de energie-efficiëntie en gebruikmaking van hernieuwbare energiebronnen. De richtlijn geldt voor nieuwe en bestaande gebouwen. Voor deze laatste zullen aanzienlijke extra financiële middelen nodig zijn, vooral in het kader van de renovatie van oude stadsgebieden.

Ten slotte hebben het EP en de Raad informele overeenstemming bereikt over een voorstel van de Commissie tot bevordering van het gebruik van biobrandstoffen voor vervoer. De richtlijn 2003/30/EC, vastgesteld op 8 mei 2003, bevat een indicatief streefcijfer van 5,75% voor het aandeel van biobrandstoffen in de totale hoeveelheid brandstoffen die in 2010 in de lidstaten voor het wegvervoer wordt verkocht.

Er zou een beroep op de Structuurfondsen kunnen worden gedaan om deze streefcijfers te helpen realiseren.

36.

2.4. Concurrentie


Op concurrentiegebied zijn vijf punten van bijzonder belang in het kader van de herziening halverwege:

- Wijziging van de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen i

Door de wijziging zijn de genoemde richtsnoeren versoepeld wat de ultraperifere regio's (UPR's) betreft. Niet-degressieve en niet in de tijd beperkte exploitatiesteun zal niet alleen in de onder de afwijking van artikel 87, lid 3, onder a), van het EG-Verdrag vallende UPR's maar ook in de onder de afwijking van artikel 87, lid 3, onder c), vallende UPR's kunnen worden verleend wanneer deze steun bijdraagt tot het vergoeden van de meerkosten bij de uitoefening van een economische activiteit die samenhangen met de in artikel 299, lid 2, van het Verdrag opgesomde factoren, welke factoren door hun blijvende en cumulatieve karakter de ontwikkeling van deze regio's ernstig schaden (de grote afstand, het insulaire karakter, de kleine oppervlakte, een moeilijk reliëf en klimaat en de economische afhankelijkheid van een klein aantal producten). De beoogde steunbedragen zullen echter op grond van hun bijdrage aan de regionale ontwikkeling en hun aard gerechtvaardigd moeten zijn en de hoogte ervan zal in verhouding moeten staan tot de meerkosten die ermee moeten worden vergoed.

- Communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu i

De geldigheidsduur van de kaderregeling uit 1994 was verstreken en in de nieuwe kaderregeling die ervoor in de plaats is gekomen, is rekening gehouden met de ontwikkelingen die zich op milieugebied hebben voorgedaan dankzij initiatieven van de lidstaten en de Gemeenschap en ook op mondiaal niveau, met name door de sluiting van het protocol van Kyoto. In vergelijking met de vroegere normen hebben de nieuwe elementen in de huidige kaderregeling vooral betrekking op de steunverlening op energiegebied (energiebesparing, warmtekrachtkoppeling en hernieuwbare energiebronnen). Ten slotte wordt in de huidige kaderregeling ook een positieve discriminatie van de gesteunde regio's gehandhaafd via een hoger steunbedrag voor ondernemingen die in dergelijke regio's zijn gevestigd.

- Staatssteun en risicokapitaal i

De geldende regels betreffende staatssteun waren niet aangepast aan de soorten maatregelen die de autoriteiten van de lidstaten nemen om de toename van risicokapitaal te stimuleren. Daarom is in de betrokken mededeling beschreven hoe de Commissie maatregelen ter bevordering van risicokapitaal zal toetsen aan de regels betreffende staatssteun. Om risicokapitaal te bevorderen kunnen overheden tal van maatregelen nemen die geen staatssteun zijn. Gaat het daarentegen om een overheidsmaatregel die wel staatssteun is, dan zal de Commissie erop toezien dat die maatregel dient om een gebleken markttekortkoming te verhelpen. Aangenomen zal worden dat aan die voorwaarde is voldaan in het geval van transacties voor een beperkt bedrag (maximaal EUR 500.000 dan wel EUR 750.000 en EUR 1.000.000 in de regio's waar regionale steun kan worden verleend op grond van artikel 87, lid 3, onder c) respectievelijk a), van het EG-Verdrag). Is aan de voorwaarde van een markttekortkoming voldaan, dan zal de Commissie de maatregel toetsen aan bepaalde criteria, waaronder met name de omvang van de bedrijven waarvoor de maatregel bedoeld is (bij voorkeur kleine bedrijven in de oprichtings- of ontwikkelingsfase), het bestaan van garanties die de vervalsing van de concurrentie tussen investeerders kunnen beperken, en de nagestreefde rentabiliteit van de investeringsbeslissingen (die met name zou kunnen blijken uit het feit dat de maatregel voorziet in een belangrijke kapitaalinbreng door privé-investeerders).

- Multisectorale kaderregeling betreffende regionale steun voor grote investeringsprojecten i

Ter vereenvoudiging zijn enerzijds in de nieuwe kaderregeling sectorregels bijeengebracht en herzien die vroeger verspreid waren over afzonderlijke regelingen voor de automobielindustrie, de sector synthetische vezels en de ijzer- en staalindustrie, en is anderzijds het aantal projecten dat moet worden aangemeld, zeer sterk verminderd door de instelling van een automatisch systeem voor de bepaling van de steunintensiteit.

Voorts worden bij het nieuwe systeem de steunniveaus verlaagd volgens een schaal die is gebaseerd op het investeringsbedrag. Volgens de nieuwe kaderregeling wordt de werkelijke steunintensiteit die voor een groot project mogelijk is, automatisch bepaald aan de hand van een verlagingsschaal die functioneert zoals een progressief belastingtarief: de vooraf bepaalde maximale steunintensiteit wordt geleidelijk verlaagd voor elke hogere investeringstranche. De lidstaten moeten echter al die gevallen afzonderlijk aanmelden waarin de beoogde steun hoger zou zijn dan het maximumbedrag dat mogelijk is voor een investeringsproject van EUR 100 miljoen. Voor dergelijke afzonderlijk aan te melden projecten mag geen steun worden verleend als het begunstigde bedrijf zijn productiecapaciteit zou uitbreiden met meer dan 5% van de omvang van de markt of een marktaandeel van meer dan 25% zou hebben. In de nieuwe kaderregeling wordt echter ook erkend dat grote investeringsprojecten wel degelijk tot de regionale ontwikkeling kunnen bijdragen. Daarom voorziet de regeling in een cohesiepremie voor grote projecten die door de communautaire Structuurfondsen worden medegefinancierd. Voor dergelijke projecten wordt een coëfficiënt van 1,15 toegepast op de toelaatbare steunintensiteit zoals berekend aan de hand van de bovenbedoelde schaal. Op deze wijze wordt bij het nieuwe systeem dus rekening gehouden met de toegevoegde waarde die deze medegefinancierde grote projecten hebben voor de economische en sociale cohesie van de Gemeenschap. Dankzij deze aanpak kan de nagestreefde verlaging van de staatssteun die de ernstigste concurrentievervalsing veroorzaakt, samengaan met de bij het Verdrag vastgestelde cohesiedoelstellingen.

- Verordening (EG) nr. 2204/2002 van de Commissie van 12 december 2002 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op werkgelegenheidssteun i

De verordening voorziet in een groepsvrijstelling tot bepaalde maxima voor steun om arbeidsplaatsen te scheppen en steun om de aanneming van benadeelde en gehandicapte personen te bevorderen, wat betekent dat de lidstaten dergelijke steun niet langer bij de Commissie hoeven aan te melden om er haar toestemming voor te krijgen. Voorts zijn bij de verordening de criteria vastgesteld waaraan andere steunmaatregelen zullen worden getoetst, zoals steun voor het behoud van bestaande arbeidsplaatsen of voor de omzetting van tijdelijke arbeidscontracten of arbeidscontracten van bepaalde duur in contracten van onbepaalde duur; dergelijke steunmaatregelen moeten bij de Commissie aangemeld blijven worden.

Volgens de nieuwe verordening kunnen de lidstaten extra steun voor de aanneming van langdurig werklozen en andere benadeelde personen toekennen tot het equivalent van 50% van de loonkosten en de verplichte socialezekerheidsbijdragen over een jaar. Als het gaat om gehandicapten, kunnen de lidstaten tot 60% van de genoemde kosten voor hun rekening nemen. Op te merken valt dat de procentuele steunintensiteit die is toegestaan in het geval van een nettoverhoging van de werkgelegenheid, hoger is wanneer de betrokken arbeidsplaatsen worden geschapen in een gesteunde regio. Onderzoek en ontwikkeling

2.5. De kansen die door het zesde kaderprogramma worden geboden, dienen te worden aangegrepen.

Bij de herziening halverwege dient naar synergieën met onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten die zijn goedgekeurd in het kader van één van de nieuwe instrumenten van het zesde kaderprogramma (in het bijzonder de nieuwe instrumenten 'topnetwerken' en 'geïntegreerde projecten' voor de zeven prioriteiten), te worden gestreefd via aanvullende financiering of rechtstreekse medefinanciering voor onderzoeksinstellingen uit doelstelling 1-regio's. Met name kunnen organisaties uit doelstelling 1-regio's die zijn betrokken bij voorstellen die na evaluatie zijn goedgekeurd, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad extra financiering uit de Structuurfondsen krijgen, waarbij de regels betreffende staatssteun volledig in acht moeten worden genomen i.

Ten slotte dient te worden gestreefd naar verdere synergieën met acties op grond van het kaderprogramma die verband houden met de structurering van de Europese onderzoeksruimte, waarbij het meer in het bijzonder gaat om onderzoeks- en ontwikkelingsinfrastructuur, innovatieactiviteiten, activiteiten met betrekking tot het midden- en kleinbedrijf (coöperatief en collectief onderzoek), regionale toekomstplanning en op de mobiliteit van onderzoekers gerichte acties. Tevens dienen de regionale autoriteiten na te gaan wat de mogelijkheden zijn van het ERA-NET-plan i, dat specifiek tot doel heeft de coördinatie en wederzijdse openstelling van onderzoeksbeleid op regionaal, nationaal en Europees niveau te ondersteunen.

37.

3. Takken van communautair beleid die momenteel wijzigingen ondergaan


De volgende beleidsontwikkelingen in bepaalde sectoren zullen gevolgen hebben voor de door de Structuurfondsen ondersteunde programma's:

38.

3.1. Trans-Europese energienetwerken


Op 20 december 2001 heeft de Commissie een actieplan voorgesteld om de congestieproblemen en knelpunten bij de elektriciteits- en gasdistributie in de Unie weg te nemen. Dit actieplan zal het mogelijk maken de interne markt beter te laten functioneren. Daarbij zal een hoog niveau van voorzieningszekerheid voor de consumenten worden bereikt en is het de bedoeling de verschillen tussen regio's op dit gebied te verkleinen.

De prioriteit in dit actieplan is de aanleg en/of versterking van grensoverschrijdende koppelingen tussen de nationale netten. De nationale autoriteiten en de communautaire financieringsinstrumenten, waaronder uiteraard de Structuurfondsen, dienen voorrang te geven aan investeringen in de twaalf prioritaire projecten op het gebied van de trans-Europese energienetwerken. Voorts heeft de Commissie voorgesteld om de maximale steun in het kader van regelingen voor de toekenning van staatssteun te verhogen tot 20%. Dit kan leiden tot wijzigingen van de bijstandspakketten voor de regio's waar die prioritaire projecten worden uitgevoerd.

Bovendien heeft de Commissie in maart 2001 nieuwe maatregelen voorgesteld om openstelling van de gas- en elektriciteitsmarkten in de Unie tegen 2007 te bewerkstelligen. Daartoe heeft zij voorgesteld de richtlijnen betreffende de interne markt voor gas en elektriciteit te wijzigen. Zij stelt het volgende uitvoeringsschema voor:

2003: alle niet-particuliere afnemers kunnen hun elektriciteitsleverancier vrij kiezen;

2004: alle niet-particuliere afnemers kunnen hun gasleverancier vrij kiezen;

2007: alle consumenten zonder uitzondering kunnen hun gas- en elektriciteitsleveranciers vrij kiezen.

Bij de herziening halverwege zouden, in het kader van de geleidelijke openstelling van de markten, bepaalde bijstandsbedragen uit de Structuurfondsen kunnen worden overgeheveld naar de prioritaire projecten op het gebied van de trans-Europese energienetwerken, daarbij rekening houdend met de verhoging van het maximumpercentage voor staatssteun.

39.

3.2. Vervoersbeleid


De Commissie heeft in haar Witboek over 'het Europese vervoersbeleid tot het jaar 2010: tijd om te kiezen', dat zij in september 2001 heeft goedgekeurd, een aantal maatregelen voorgesteld om tot een nieuw evenwicht tussen vervoerswijzen te komen, de knelpunten weg te nemen en de kwaliteit van het vervoer voor de gebruikers te verbeteren.

In deze context is de Commissie begonnen met een herziening van de richtsnoeren voor de trans-Europese netwerken, die moet uitmonden in de indiening eind 2003 van een voorstel op basis van de werkzaamheden van een groep op hoog niveau die is samengesteld uit vertegenwoordigers van de lidstaten en de kandidaat-lidstaten en wordt voorgezeten door de heer Karel Van Miert. De resultaten van het werk van de groep op hoog niveau zijn op 30 juni 2003 gepubliceerd i. De Commissie zal het aanbevolen programma nu aan een gedetailleerde impactstudie onderwerpen; in de herfst zal zij een herziening voorstellen van de beschikking betreffende communautaire richtsnoeren voor de ontwikkeling van een trans-Europees vervoersnet

Deze herziening zal een concentratie mogelijk maken op de projecten met een grotere Europese toegevoegde waarde die kunnen bijdragen tot een snelle ontwikkeling van het intermodale vervoer op de grote verkeersassen. Zo moet voorrang worden gegeven aan infrastructuur die werkelijk een overheveling van goederenverkeer van de weg naar het spoor, de binnenvaart en het zeevervoer kan bewerkstelligen, en aan de ontwikkeling van het trans-Europese hogesnelheidsspoornet voor reizigers en van verbindingen tussen dit spoornet en de luchthavens.

De Structuurfondsen moeten deze ontwikkeling van de prioriteiten van het vervoersbeleid helpen begeleiden i, maar moeten ook bijdragen tot de verbetering van de secundaire netten en van de aansluitingen daarvan op de in de toekomstige richtsnoeren aangewezen grote verkeersassen van het trans-Europese net.
& D projects"

De Commissie heeft overigens de aanzet gegeven tot een algehele bezinning op de financiering van het trans-Europese net. Het gaat erom enerzijds de doeltreffendheid en de coördinatie van de verschillende communautaire financieringsbronnen te verbeteren, en anderzijds de haalbaarheid na te gaan van nieuwe juridische en financiële instrumenten om onder meer het opzetten van publiek-private partnerschappen te bevorderen. De Commissie komt binnenkort met een mededeling.

Om in het kader van duurzaam vervoer de gebruikers centraal te stellen in het vervoersbeleid, heeft de Commissie een richtlijn ter verbetering van de veiligheid in zeer lange verkeerstunnels voorgesteld. Ook andere maatregelen ter verbetering van de veiligheid op de weg moeten worden bevorderd (invoering van nieuwe technologieën, regelgeving). Voorts is het ter verbetering van de kwaliteit van het vervoer noodzakelijk de door het stedelijke vervoer veroorzaakte hinder te verminderen door collectief vervoer en nieuwe vormen van mobiliteit te bevorderen. Het streven is erop gericht openbaar vervoer van hoge kwaliteit te ontwikkelen en betere benaderingen onder de aandacht te brengen. In overeenstemming met de strategie van de Commissie zouden aanvullende maatregelen moeten worden genomen om het gebruik van alternatieve energiebronnen en van vervangende brandstoffen te bevorderen.

De Commissie wil stimulansen geven op de volgende gebieden:

- ondersteuning van de gemeenten en regio's die een pioniersrol spelen bij de invoering van geïntegreerde benaderingen waarbij pakketten van innovatieve maatregelen worden gebruikt;

- een ruimer gebruik van schone voertuigen die op vervangende brandstoffen rijden;

- invoering in het stads- en streekvervoer per spoor en in het infrastructuurbeheer van systemen voor openbaar vervoer die toegankelijk zijn voor alle gebruikers (inclusief de personen met beperkte mobiliteit);

- opsporing en verspreiding van de beste werkwijzen wat systemen voor stadsvervoer betreft.

Ook in dit verband kunnen dus wijzigingen van de door de Structuurfondsen ondersteunde programma's worden overwogen.

40.

4. Naar een doeltreffender tenuitvoerlegging van het structuurbeleid


41.

4.1. Effect van de vereenvoudiging op de herziening halverwege


De herziening halverwege is een gelegenheid om vereenvoudigingen door te voeren in de geest van de mededeling die de Commissie onlangs heeft goedgekeurd i, met name door toepassing van het evenredigheidsbeginsel bij de tenuitvoerlegging van de bijstandsverlening uit de Structuurfondsen.

Het beheer van de programma's zou kunnen worden vereenvoudigd door in de programmeringsdocumenten (operationele programma's en enkelvoudige programmeringsdocumenten) details te schrappen om geen overlappingen te hebben met het programmacomplement, dat doorgaans door een adequaat detailleringsniveau wordt gekenmerkt. Het belangrijkste voordeel van deze verkorting van het document zou zijn dat er minder verzoeken zouden worden gedaan om wijziging van elementen die normaliter niet in het programma behoren te zijn opgenomen, maar gewoon in het programmacomplement moeten zijn vermeld.

Aangezien de herziening halverwege wordt toegespitst op het bijstandspakket/programmeringsdocument, zal de Commissie zorg dragen voor een algehele coherentie. Deze behoefte aan coherentie doet zich voelen op verschillende niveaus: coherentie tussen de Structuurfondsen; coherentie tussen de lidstaten; coherentie tussen de vormen van bijstandsverlening. Zo moeten, wanneer een wijziging van een beschikking van de Commissie wordt overwogen om redenen van goed beheer (inclusief in verband met het financiële beheer of de invoering van maatregelen of instrumenten ter verwezenlijking van de strategische doelstellingen van het bijstandspakket en van de takken van communautair beleid die bij dat bijstandspakket in acht moeten worden genomen), de door de nationale en communautaire overheden aangegane financiële verplichtingen worden gehandhaafd onverminderd de toepassing van de voorschriften betreffende het financiële beheer van de middelen uit de Structuurfondsen.

De Commissie en de beheersautoriteiten zullen de voorlopige resultaten van de evaluatie halverwege (waarvan de eerste resultaten in juni 2003 beschikbaar waren) gebruiken bij de werkzaamheden ter voorbereiding van de herziening halverwege. In ieder geval is het niet de bedoeling dat de diensten van de Commissie de interne procedures betreffende de beschikkingen tot wijziging van de programma's inleiden voordat de Commissie het eindverslag over de evaluatie van het betrokken bijstandspakket officieel heeft ontvangen en de kwaliteit van dat verslag heeft beoordeeld. Acties zullen slechts één maal worden gewijzigd om rekening te houden met de toewijzing van de prestatiereserve en met de herziening halverwege.

42.

4.2. Publiek-private partnerschappen


In het kader van de herziening halverwege zal de Commissie waar mogelijk impulsen geven voor het sluiten van publiek-private partnerschappen met het oog op de tenuitvoerlegging van door de Structuurfondsen ondersteunde bijstandspakketten.

Het gebruik van PPP's zou met name kunnen worden bevorderd voor projecten op het gebied van de trans-Europese vervoersnetten (TEN's), waardoor de uitvoering van die projecten zou kunnen worden versneld.

Op basis van de ervaring die is opgedaan met PPP-contracten die worden medegefinancierd door met name het pretoetredingsinstrument voor structuurbeleid (ISPA) of het Cohesiefonds, heeft de Commissie Guidelines for Successful Public-Private Partnerships i opgesteld.

43.

4.3. Financiering van grote projecten


In juli 2002 heeft de Commissie een in nauwe samenwerking met de lidstaten opgestelde nota over vereenvoudiging, doorzichtigheid en coherentie van de evaluatie van grote projecten voorgelegd aan het Comité voor de ontwikkeling en de omschakeling van de regio's. Deze nota bevat vier basisregels met betrekking tot het niveau van communautaire medefinanciering van publieke infrastructuurprojecten die worden ondersteund door het EFRO, het Cohesiefonds of het ISPA. Het betreft de volgende regels:

- Toepassing van een financiële discontovoet die reëel ten hoogste 6 % bedraagt (eventueel verhoogd tot 8% voor sommige projecten). Elk begunstigd land kiest de economische discontovoet zodanig dat sprake is van coherentie tussen zijn projecten.

- Geen post onvoorziene uitgaven dan wel een dergelijke post die alleen in de subsidiabele kosten wordt meegerekend en niet in de totale kosten die voor de bepaling van de communautaire steun worden gebruikt, waarbij deze post dan moet worden beperkt tot 10% van de totale kosten exclusief deze post.

- In sommige naar behoren gemotiveerde gevallen, mogelijkheid om bij de financiële analyse van de strikte methode van incrementele kosten i en opbrengsten af te wijken door uit te gaan van de resterende historische kosten, berekend als de geleende bedragen die nog moeten worden terugbetaald.

- Voor projecten op het gebied van sanering en afvalbeheer, toepassing van de gewijzigde methode van de 'financing gap', die het mogelijk maakt toepassing van het beginsel dat de vervuiler betaalt te bevorderen.

Deze regels zijn geldig voor de twee methoden van financiële analyse die zijn toegelicht in de Guide to cost-benefit analysis of investment projects i.

Overeengekomen is deze regels toe te passen vanaf begin 2003. Dit zou het mogelijk maken het hefboomeffect van de communautaire steun te vergroten en tegelijk een beter evenwicht tussen communautaire subsidies en nationale financieringsbronnen te bewerkstelligen, terwijl ook toepassing van het beginsel dat de vervuiler betaalt zal worden bevorderd. Voor sommige lidstaten zou dit een wijziging van het communautaire bijstandspercentage voor grote milieuprojecten betekenen in vergelijking met wat tot nu toe gebruikelijk is. Bij de herziening halverwege moet daar aandacht aan worden besteed.