Toelichting bij COM(1998)417 - Zesde overzicht van de steunmaatregelen van de lidstaten voor de be- en verwerkende industrie en bepaalde andere sectoren in de EU

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

*****

★ *

* A

*A*
COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN
Brussel, 01.07.1998 COM(1998) 417 def. '

Inhoudsopgave

1.

ZESDE OVERZICHT VAN DE STEUNMAATREGELEN VAN DE LIDSTATEN VOOR DE BE- EN VERWERKENDE INDUSTRIE EN BEPAALDE ANDERE SECTOREN IN DE EUROPESE UNIE


(door de Commissie ingediend)

INHOUD

INLEIDING...........................................................................................................1

ACHTERGROND...................................................................................................1

CONCEPTUELE OPMERKINGEN..............................................................................3

DEEL I - STEUN AAN DE BE- EN VERWERKENDE INDUSTRIE......................7

OMVANG EN ONTWIKKELING VAN DE STEUN............................................................7

Totale steunverlening in de Gemeenschap...................................................7

Vergelijkingen tussen de lidstaten.................................................................9

STEUN AAN DE SCHEEPSBOUW................................................................ 13

STEUN AAN DE IJZER- EN STAALSECTOR..................................................... 16

STEUN AAN DE AUTOMOBIELINDUSTRIE................................................................16

STEUNINSTRUMENTEN.......................................................................................17

DOELSTELLINGEN VAN DE STEUN........................................................................21

AD-HOCOVERHEIDSSTEUN..................................................................................29

DUITSE OVERHEIDSSTEUN VOOR DE NIEUWE DEELSTATEN....................................31

DEEL II - TOTALE STEUN VAN DE LIDSTATEN..............................................33

STEUN AAN ANDERE SECTOREN DAN DE BE- EN VERWERKENDE INDUSTRIE.............33

Steun aan de landbouw..............................................................................33

Steun aan de visserij................ 36

Steun aan de dienstensector......................................................................38

Steun aan de financiele-dienstensector......................................................38

Steun aan het luchtvervoer.........................................................................38

Steun aan het spoorwegvervoer.................................................................39

Steun aan de steenkoolindustrie.................................................................40

TOTALE STEUNVERLENING IN DE GEMEENSCHAP............................ 44

GEVOLGEN VAN DE STEUNVERLENING VOOR DE BEGROTING.................................47

RESULTATEN....................................................................................................49

CONCLUSIES.....................................................................................................53

BIJLAGE I : TECHNISCHE BIJLAGE.................................................................59

BIJLAGE II: STATISTISCHE BIJLAGE..............................................................75

BIJLAGE III: COMMUNAUTAIRE FONDSEN EN INSTRUMENTEN.................97

TABELLEN EN FIGUREN

Tabel 1 Overheidssteun aan de be- en verwerkende Industrie in de Gemeenschap

1992-1996 - jaarlijkse waarde in constante prijzen (1995)...............................................7

Tabel 2 Overheidssteun aan de be- en verwerkende Industrie in de Gemeenschap,

jaarlijkse waarde voorde periode 1992-1996...................................................................8

Tabel 3 Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie - jaarlijkse gemiddelden

1992-1994 en 1994-1996...............................................................................................10

Tabel 4 Steun aan de scheepsbouw 1992-1994, in procent van de contractwaarde van de

schepen..........................................................................................................................15

Tabel 5 Scheepsbouw / ontwikkelingshulp - volgens besluiten door de EG.................................16

Tabel 6 Goedgekeurde overheidssteun aan de automobielindustrie in de periode 19921996 (zonderde gevallen die beneden de aanmeldingsdrempels bleven)....................17

Tabel 7 Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie 1994-1996, uitgespiitst naar

soort steun......................................................................................................................18

Tabel 8 Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie 1994-1996, uitgespiitst naar

sector en functie.............................................................................................................27

Tabel 9 Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie 1992-1994 en 1994-1996,

uitgespiitst naar voornaamste doelstellingen.................................................................28

Tabel 10 Ad-hocoverheidssteun en Treuhand-steun die in de lidstaten aan de be-en................30

Tabel 11 Ad-hocoverheidssteun die in de lidstaten is toegekend aan de be- en

verwerkende industrie, financible diensten en het luchtvervoer, jaargemiddelden over de periode 1992-1994 en 1994-1996.....................................................................30

Tabel 12 Steun perlidstaat steun voorde in bijlage II van het EEG-Verdrag vermelde producten, in procent van de bruto toegevoegde waarde van de landbouwproductie in 1992-1994 en 1994-1996............................................................35

Tabel 13 Steun aan de visserij in procent van de bruto toegevoegde waarde*, berekend op basis van de aanvoer en de gemiddelde prijzen in de periode 1992-1994 en 1994-1996.......................................................................................................................37

Tabel 14 Steunmaatregelen van de Gemeenschap voor de visserij in het kader van de

gemeenschappelijke marktordening en het structuurbeleid 1992-1996.........................37

Tabel 15 Overheidssteun aan de vervoerssector (spoorwegen) in procent van de bruto toegevoegde waarde* van het binnenlands vervoer voorde periode 1992-1994 en 1994-1996.......................................................................................... 40

Tabel 16 Steun aan de steenkoolindustrie in de periode 1992-1994 en 1994-1996.....................41

Tabel 17 Totale overheidssteun in de periode 1992-1994 en 1994-1996.....................................45

Tabel 18 Totale overheidssteun 1992-1994* en 1994-1996 in procent van het BBP, in ECU

per werknemer en in procent van de totale overheidsuitgaven......................................46

Tabel 19 Totale overheidssteun in de lidstaten in de periode 1992-1994 en 1994-1996, uitgespiitst naar de belangrijkste sectoren

STATISTISCHE BIJLAGE
TabelAIOverheidssteun voor de be- en verwerkende Industrie in de periode 1992-1996 (in nationale munt)76
Tabel A2Overheidssteun voor de be- en verwerkende Industrie in de periode 1992-1996, in actuele prijzen (in ecu)77
Tabel A3Steun voor de be- en verwerkende Industrie en door communautaire Fondsen, Bedrag per werknemer - jaargemiddelden in ECU over de periode 1994-199678
Tabel A4Totale overheidssteun - jaargemiddelde 1994-1996 per lidstaat81
COMMUNAUTAIRE FONDSEN ENINSTRUMENTEN
Tabel AJaarlijkse uitgaven van de Gemeenschap106
Tabel BOverige communautaire instrumenten107
Tabel ClGemiddelde jaarlijkse uitgaven van de Gemeenschap per lidstaat108
Tabel C2Gemiddelde jaarlijkse uitgaven van de Gemeenschap per lidstaat)109
FIGUREN
Figuur 1Overheidssteun aan de be- en verwerkende Industrie- en verwerkende Industrie in procent van de toegevoegde waarde11
Figuur 2Overheidssteun aan de be- en verwerkende Industrie, uitgesplitst naar belastingfaciliteiten en begrotingsuitgaven20
Figuur A1Steun voor de be- en verwerkende Industrie en door communautaire Fondsen, bedrag per werknemer79

INLEIDING

Achtergrond

1. Toen de Commissie in 1985 haar Witboek betreffende de voltooiing van de interne markt publiceerde, werd het duidelijk dat voor het mededingingsbeleid een doeltreffende methode nodig was om de omvang van de overheidssteun systematisch te meten. Aan het einde van dat jaar gaf de Commissie haar diensten de opdracht een op feiten gebaseerd analytisch overzicht van de steunmaatregelen in de lidstaten van de Gemeenschap op te stellen en te publiceren.

Daar in het eerste overzicht (over de periode 1981-1986) werd geconcludeerd dat de doorzichtigheid op het gebied van de overheidssteun moest worden vergroot, werd besloten dat de gegevens moesten worden bijgewerkt, hetgeen werd gedaan in het tweede, derde, vierde en vijfde overzicht, respectievelijk over de perioden 1987-1988, 1988-1990, 1990-1992 en 1992-19941. .

2. In dit zesde overzicht worden de gegevens bijgewerkt tot en met 1996. Het bestrijkt dus voor de eerste keer de nieuwe lidstaten Finland, Zweden en Oostenrijk en verstrekt voor deze periode informatie over de structuur van de overheidssteun aan het bedrijfsleven in de vijftien lidstaten van de Unie.

3. Met de publicatie van dit zesde overzicht wordt benadrukt dat de Commissie inzake toezicht op overheidssteun een open beleid wil blijven voeren. Deze nadruk op transparantie wordt steeds sterker, gezien het werkterrein dat de Commissie thans heeft, zowel binnen de Unie als in een breder internationaal kader.

2.

De voltooiing van de interne markt en de dichterbijkomende economische en monetaire unie vereisen een steeds doelmatigere controle op overheidssteun, want deze steun kan worden gebruikt om nieuwe


Zie resp. COM (88) 945, COM (90) 1021, COM (92) 1116, COM (95) 365 en COM (97) 170.

handelsbelemmeringen op te werpen in de plaats van degene die in de loop van het integratieproces werden ontmanteld.

De lidstaten zullen alleen aan de voltooiing en de goede werking van de interne markt willen bijdragen, als zij er zeker van zijn dat alle andere lidstaten zich aan dezelfde regels houden bij het subsidieren van hun bedrijfsleven. Het verwerken en publiceren van gegevens over de toegekende overheidssteun is een middel, en niet het minste, waarmee de Commissie de lidstaten bewijst dat zij de evolutie van overheidsmaatregelen nauwgezet blijft volgen, zowel in het algemeen als in iedere lidstaat. Daardoor is zij ook in staat haar beleid bij te stellen om een billijke en doelmatige controle op de overheidssteun uit te oefenen en zich aan te passen aan de veranderende economische omstandigheden.

4. Wat de internationale achtergrond betreft, werd dit decennium gekenmerkt door de ondertekening van Europa-overeenkomsten met de landen van Midden- en Oost-Europa (LMOE's), en vervolgens de inleiding van de onderhandelingen over lidmaatschap. De erfenis die deze transitielanden met zich meedragen, is bijzonder zwaar, hetgeen in bepaalde sectoren aanzienlijke steun van de overheid vergt. Dit dwingt tot grotere doorzichtigheid op het gebied van de overheidssteun in deze landen. Door de publicatie van haar overzichten van de overheidssteun geeft de Commissie, en in feite de hele Europese Unie, aan deze landen een concreet voorbeeld van de openheid die mag worden verwacht van moderne, concurrerende markteconomieen. Dit maakt het de LMOE's gemakkelijker te voldoen aan hun verslagleggingsverplichting, als neergelegd in de Europa-overeenkomsten. De eerste overzichten die door een aantal van de LMOE's werden ingediend, lijken dit te bevestigen; in deze overzichten wordt immers blijk gegeven van een redelijk niveau van perfectie, hetgeen, met verdere aanpassingen, in de nabije toekomst een basis moet leveren voor zinvolle vergelijking op het gebied van overheidssteun in de Gemeenschap en de betrokken LMOE's.

Even belangrijk, maar nu in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WHO), is dat het overzicht een voorbeeld geeft van wat op het gebied van doorzichtigheid mag worden verwacht van onze handelspartners. In dit opzicht vormt het een aanvulling op de aanmelding bij de WHO van subsidies van de Gemeenschap en de lidstaten overeenkomstig artikel 25 van de WHO-overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen (de SCM-overeenkomst). Op overeenkomstige wijze geeft het overzicht ook een voorbeeld voor onze partners in de OESO.

Conceptuele opmerkingen

5. Dit zesde overzicht van de overheidssteun bestrijkt de periode 1994-1996 en is een bijwerking van het in 1997 gepubliceerde vijfde overzicht over de periode 1992-1994. In dit overzicht wordt de overheidssteun behandeld die de vijftien lidstaten aan de volgende sectoren hebben gegeven: be- en verwerkende industrie, landbouw, visserij, vervoer - spoorwegen en luchtvervoer -, financiele diensten en energie (steenkool). In vergelijking met het vorige overzicht, werd meer gedetailleerde informatie verstrekt over overheidssteun voor bepaalde sectoren. Een algemene uiteenzetting over de toegepaste methode wordt in de technische bijlage (bijlage I) gegeven. De statistische bijlage (bijlage II) bevat de basisstatistieken over de steun aan de be- en verwerkende industrie en de totale steun. In bijlage III wordt een overzicht van de communautaire fondsen en instrumenten gegeven.

6. Voor de onderlinge vergelijking van de lidstaten wordt in de analyse van de steunbedragen vooral uitgegaan van de jaargemiddelden in de driejaarsperiode 1994-1996. Waar nodig, werden de cijfers van de periode 1992-1994 ter vergelijking vermeld. Zoals in de technische bijlage (bijlage I) uiteengezet is, wordt voor de drie nieuwe lidstaten, die slechts sinds de periode 1995-1996 deel uitmaken van de Unie, het jaarlijkse gemiddelde van die twee jaar gebruikt.

Net zoals in de voorafgaande overzichten overlappen de vergeleken perioden elkaar met e6n jaar. Voor vergelijkingen tussen de lidstaten is het gebruik van voortschrijdende driejaargemiddelden de enige manier om tot conclusies te komen die berusten op voldoende betrouwbare statistische gegevens. Sommige bedragen zijn thans immers alleen voor perioden van meer dan een jaar bekend. In die gevallen moeten de bedragen arbitrair aan een bepaald jaar worden toegerekend. Bovendien zijn de bedragen van het laatste verslagjaar (1996) in niet geringe mate voorlopige gegevens, die - zoals dat reeds het geval was voor het laatste jaar van de periode van het vorige overzicht (1994) - in de toekomst door de lidstaten ongetwijfeld zullen worden aangepast. Het hieruit voortvloeiende voorlopige karakter van de gegevens over het laatste verslagjaar - vooral indien zij per lidstaat worden uitgesplitst wordt statistisch gecorrigeerd door het gebruik van voortschrijdende driejaargemiddelden. Om de gemiddelden van de vorige perioden met die van 1994-1996 te kunnen vergelijken, werden de nominale bedragen voor 1992-1994 in de prijzen van 1995 omgerekend1. De cijfers in dit overzicht zijn dus steeds reele bedragen2.

7. Voor de eerste maal wordt steun aan het luchtvervoer en de sector financiele diensten duidelijk apart vermeld, daar waar in de vorige overzichten de weinige steun voor deze beide sectoren nog was opgenomen in de categorie "be- en verwerkende Industrie". Bijgevolg dient voor een vergelijking van de algemene evolutie van de steunverlening tussen dit en de vorige overzichten, uitgegaan te worden van de cijfers over steun voor de be- en verwerkende industrie in de vorige verslagen en het totale steunbedrag voor de be- en verwerkende industrie, het luchtvervoer en de financiele diensten.

8. De cijfergegevens over 1995 en 1996 werden door de diensten van de Commissie samengesteld in samenwerking met de lidstaten. Zij werden samen met de reeds bestaande cijfers over de periode 1992-1994 (voor de - toen nog - 12 lidstaten) door de lidstaten geverifieerd en zonodig aangepast. Dankzij deze procedure hebben de gegevens een relatief hoge betrouwbaarheidsgraad3.

Voor Griekenland gebruikte de Commissie bij de berekening van de cijfers voor de vroegere verslagen een door een consultant opgestelde studie over de Griekse steunmaatregelen en -uitgaven als referentiepunt. De diensten van de Commissie hebben hun ramingen en extrapolaties aan de hand van deze studie berekend. De verbetering in de bijdrage vanwege de Griekse autoriteiten is een gunstige ontwikkeling, waardoor de gegevens over Griekenland konden worden verbeterd. Aangezien het van de Griekse autoriteiten ontvangen materiaal tot dusver nog niet voldoende breed was, omvatten de cijfers nog steeds in geringe mate ramingen en moeten de resultaten voor Griekenland dan ook met omzichtigheid worden behandeld.

Wat lerland betreft, valt de aanzienlijke tendens naar een daling van het totale steunniveau van de be- en verwerkende industrie, ten opzichte van vorige overzichten, te verklaren doordat in de vorige overzichten de door de lerse autoriteiten verstrekte cijfers ook de communautaire uitgaven bevatten. Omdat de lerse autoriteiten ramingen moesten maken om de nationale uitgaven te onderscheiden van communautaire uitgaven, moeten de resultaten voor lerland eveneens met omzichtigheid worden behandeld.

DEEL I - STEUN AAN DE BE- EN VERWERKENDE INDUSTRIE

Omvang en ontwikkeling van de steun

9. In de Gemeenschap wordt aan de industrie meer steun verleend dan aan de overige in dit overzicht behandelde sectoren. In de periode 1994-1996 ging namelijk niet minder dan 46% van alle steun naar deze sector. De analyse van de steun aan deze economische sector vormt dan ook een centraal onderdeel van dit overzicht.

3.

Totale steunverlening in de Gemeenschap


10. In tabel 1 worden de jaarlijkse steunbedragen gegeven die in de periode 1992-1996 aan de be- en verwerkende industrie in de Gemeenschap zijn verleend.

Tabel 1

Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie in de Gemeenschap 1992-1996 -jaarlijkse waarde in constante prijzen (1995)

x miljoen ECU
19921993199419951996
EUR 1538.59135.163
EUR 1239.06244.05741.19837.38634.106

Uit de cijfers in tabel 1 mag worden geconcludeerd dat de in de EUR 12 verleende steun is teruggekeerd naar de neerwaartse trend die in het verleden werd waargenomen. De bevindingen van het vorige (vijfde) overzicht, die erop wezen dat deze tendens was stopgezet, lijken dus een uitzondering te vormen op de algemene tendens. In de periode 1994-1996 lag in de EUR 12 de steun aan de be- en verwerkende industrie jaarlijks op gemiddeld 37,5 miljard ecu. Voor de EUR 15 bedraagt het overeenkomstige cijfer 38,3 miljard ecu.

4.

11. Absolute bedragen, zelfs als zij voor de Gemeenschap zijn samengevoegd, zijn slechts van beperkt nut om tendensen in het nationale steunbeleid in


de loop van de tijd weer te geven. Daarom wordt in tabel 2 de steun aan de be- en verwerkende industrie uitgedrukt in procent van de toegevoegde waarde, per werknemer in deze sector en in procent van de intracommunautaire uitvoer van industrieproducten4.

Tabel 2

Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie in de Gemeenschap, jaarlijkse waarde voor de periode 1992-1996

EUR 12/1519921993199419951996
In procent van de toegevoegde waarde3,23,83,42,92,7
In ECU per werknemer1.2061.4361.3741.2171.123
In procent van het

intracommunautaire

handelsverkeer*
5,77,05,74,84,4

in constante prijzen van 1995

* intracommunautair handelsverkeer voor industrieproducten

Ten opzichte van. de toegevoegde waarde fluctueert de steun in de verslagperiode iets boven 3% voor de EUR 12 in de periode 1992-1994, en daalde hij onder 3% voor de EUR 15 in de periode 1995-1996.

Het bedrag aan de steun per werknemer in de be- en verwerkende industrie varieert voor de EUR 12 tussen 1 206 ecu in 1992 en 1 436 ecu in 1993. Voor de EUR 15 daalt het van 1 217 ecu in 1995 tot 1 123 ecu in 1996. Uitgedrukt in procent van de waarde van het intracommunautaire handelsverkeer* van industrieproducten - deze verhouding mag worden beschouwd als een goede indicator voor mogelijke concurrentievervalsing

in de Gemeenschap - bereikt steun in 1993 voor de EUR 12 een top van 7%, om voor de EUR 15 te dalen tot 4,4% in 1996.

De over het algemeen lagere cijfers voor de EUR 15 in de periode 1995-1996, ten opzichte van de cijfers voor de EUR 12 in de periode 1992-1994, geven niet alleen de daling van het algemene steunpeil in de Gemeenschap te zien, maar ook het - in vergelijking met het gemiddelde voor de EUR 12 - doorgaans lagere steunpeil in de drie nieuwe lidstaten.

12. Uit tabel 1 en 2 kan worden afgeleid dat de absolute steunbedragen en de drie indicatoren die zijn gebruikt om de ontwikkeling van de steunverlening aan de be- en verwerkende industrie in de Gemeenschap (EUR 12) weer te geven, grotendeels samenvallen: zij wijzen op een terugkeer naar de neerwaartse tendens die in het verleden werd waargenomen en die slechts tijdelijk werd onderbroken, zoals uit het vorige overzicht bleek.

5.

Vergelijkingen tussen de lidstaten


13. In tabel 3 vindt men voor de verschillende lidstaten5 een vergelijking van het gemiddelde steunpeil in de be- en verwerkende industrie in de perioden 1992-1994 en 1994-19966, uitgedrukt in procent van de bruto toegevoegde waarde en steunbedrag per werknemer in deze sector. Voorts worden - ter informatie - de steunbedragen in reele cijfers gegeven.

Tabel 3

Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie7 - jaarlijkse gemiddelden 19921994 en 1994-1996

% toegevoegde waardeECU / werknemer*in miljoen ECU*
1992-941994-961992-941994-961992-941994-96
Oostenrijk1.3626448
Belgie2,53,01.3101.6789201.149
Denemarken2,52,91.1201.383539671
Duitsland4,43,82.0911.88819.85116.639
Oude deelstaten5274554.3123.192
Nieuwe deelstaten10.8168.21615.53913.447
Griekenland6,56,3987863722662
Spanje1,82,75128371.3112.101
Finland1,6911365
Frankrijk2,41,81.1749274.9313.740
lerland1,71,5818838198215
Italie6,45,82.2052.15110.3209.760
Luxemburg2,62,31.5551.3755546
Nederland1,51,4760788694686
Portugal2,51,9443371467382
Zweden0,8406318
Verenigd Koninkrijk0,90,92452631.4311.513
EUR 153,51.33941.43937.563
EUR 123,01.23838.318
* Gemiddelden in prijzen van 1995

Figuur 1

Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie

in procent van de toegevoegde waarde (gemiddelden over 1992-1994 en 1994-1996)

* in de periode 1992-1994 maakten deze landen nog geen deel uit van de EU

Voor de be- en verwerkende industrie werd het hoogste steunniveau bereikt in Griekenlarid en Italie. Deze landen staan ver boven het communautaire gemiddelde. Zoals reeds werd vermeld, kunnen wegens de blijvende onzekerheid over de cijfers van Griekenland geen verdere opmerkingen worden gemaakt.

Ook Duitsland blijft, samen met Belgie, boven het communautaire gemiddelde, terwijl Denemarken en Spanje iets onder het gemiddelde liggen.

6.

De laagste steun aan de be- en verwerkende industrie wordt, in afnemende volgorde, gegeven in Oostenrijk, het Verenigd Koninkrijk en Zweden. In al


deze landen ligt de steun ver onder het communautaire gemiddelde. Door gebrek aan statistische gegevens kon de steun in procent van de toegevoegde waarde niet worden berekend voor de twee delen van het eengemaakte Duitsland.

14. Van alle lidstaten ligt de steun per werknemer het hoogst in Italic, gevolgd door Duitsland. Het buitengewoon hoge bedrag voor de nieuwe Duitse deelstaten is toe te schrijven aan de hoge steunbedragen die worden toegekend, en aan de sterke daling van het aantal werknemers in dit deel van Duitsland. De daling ten opzichte van de vorige verslagperiode is de weerspiegeling van het feit dat reeds in de vorige verslagperiode de piek van de herstructurering na de Duitse eenmaking in 1990 werd bereikt. Terzelfder tijd is in de oude deelstaten de steun per werknemer blijven afnemen en behoort hij tot de laagste in de Gemeenschap. Belgie, Denemarken en Luxemburg liggen boven het communautair gemiddelde. De groep landen met een laag steunniveau bestaat thans, in dalende volgorde, uit Zweden, Portugal en het Verenigd Koninkrijk.

15. Als algemene conclusie over de uiteenlopende ontwikkeling van de steunverlening kan worden gesteld dat er nog steeds aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten blijven bestaan.

Uit een vergelijking van de vier grote economieen blijkt dat de steun aan de be- en verwerkende industrie, uitgedrukt in procent van de toegevoegde waarde, in Italie ruim 6 keer hoger ligt dan in het Verenigd Koninkrijk, 3 keer hoger dan in Frankrijk en 1,5 keer hoger dan in Duitsland. De waargenomen ongelijkheid tussen deze lidstaten kan ten dele worden toegeschreven aan hun uiteenlopende standpunt inzake het gebruik van steunmaatregelen.

Worden de totale verschillen in de Gemeenschap echter vanuit het oogpunt van cohesie bekeken, dan lijkt de tendens thans iets meer hoopgevend dan in het vorige overzicht; toen bleek uit een directe vergelijking tussen de vier grote lidstaten en de vier cohesielanden -Spanje, lerland, Portugal en lerland - dat het relatieve belang van de overheidssteun aan de be- en verwerkende Industrie in de grote lidstaten toenam, ten koste van de cohesielanden. (Jit tabel 3 blijkt ook dat het steunvolume in de vier cohesielanden steeg van 6,5 tot 8,8% van de totale steun aan de be- en verwerkende industrie in de Gemeenschap (EUR 12), terwijl het aandeel van de vier grote economieen in dit soort steun - circa 88% in de periode 1992-1994 - daalde tot circa 83% in 1994-1996. In dit verband moet ook worden opgemerkt dat de be- en verwerkende industrie -naast overheidssteun van de lidstaten - ook middelen uit de Structuurfondsen van de Gemeenschap ontvangt (zie bijlage II, figuur A1). Relatief genomen, zijn de grootste begunstigden van deze uitgaven de vier cohesielanden, die hun relatieve steunpositie zagen verbeteren tot een niveau dat hun zwakkere sociaal-economische situatie beter weergeeft. De doeltreffendheid van deze communautaire instrumenten hangt in hoofdzaak af van de vraag of zij niet worden tenietgedaan door een onevenwichtige ontwikkeling van het gebruik van overheidssteun.

16. Uit tabel 3 blijkt duidelijk dat achter de daling van de totale steun aan de be- en verwerkende industrie in de EUR 12 een aanzienlijke daling in steunuitgaven in Duitsland (nieuwe en oude deelstaten) schuil gaat. Deze daling wordt in zekere mate gecompenseerd door een overeenkomstige stijging in steun in 5 landen.

Steun aan de scheepsbouw

17. De steun aan de scheepsbouw, een subsector van de be- en verwerkende industrie, was tijdens de verslagperiode geregeld bij de Zevende Richtlijn inzake steunverlening aan de scheepsbouw8 welke van kracht werd op 1 januari 1991.

In tabel 4 wordt de contractgebonden steun voor de bouw van nieuwe schepen, verbouwingen en vissersschepen gegeven, hetgeen de steunintensiteiten weergeeft, waarvoor de Commissie bij de tenuitvoerlegging van de richtlijn inzake scheepsbouw plafonds vaststelt. Volgens de huidige richtlijn bedragen de steunplafonds 4,5% van de contractwaarde als deze minder dan lOmiljoenecu bedraagt, alsmede voor de scheepsverbouwing, en 9% van de contractwaarde voor schepen met een contractwaarde van meer dan 10 miljoen ecu.

Naast deze bedrijfssteun kan de scheepsbouw herstructureringssteun ontvangen. Tijdens de verslagperiode werd in totaa! circa 1,08 miljard ecu herstructureringssteun verleend in Spanje, Belgie en Portugal. In de nieuwe Duitse deelstaten werd in de periode 1994-1996 voor in totaal circa 890 miljoen ecu herstructureringssteun verleend.

Wanneer de totale steun aan de scheepsbouw wordt gerelateerd aan de toegevoegde waarde van deze sector, moet worden geconcludeerd dat dit een zwaar gesteunde sector is. Zoals reeds uit tabel 3 viel af te lezen, bedraagt de steun aan de be- en verwerkende industrie 3,5% van de toegevoegde waarde; voor de subsector scheepsbouw bedraagt hij circa 25% van de toegevoegde waarde.

Het communautaire gemiddelde van de steun aan de scheepsbouwsector is tussen 1988-1990 en 1990-1992 sterk teruggelopen - van 34 tot 24% van de toegevoegde waarde -, om zich nadien in de periode 1992-1994 en 1994-1996 te stabiliseren rond 25%.

Tabel 4

Steun aan de scheepsbouw 1992-1994, in procent van de contractwaarde van de schepen

x miljoen ECU
199419951996
KleineGroteTotaalKleineGroteTotaalKleineGroteTotaal
schepenschepen'schepenschepenschepenschepen
Oostenrijk0,000,00,000,00,00,00,00,00,0
Belgie4,310,04,310,00,00,00,00,00,0
Denemarken4,128,48,004,28,38,24,59,08,9
Duitsland4,306,15,904,06,56,54,56,76,6
Frankrijk0,009,09,000,09,09,00,09,09,0
Finland0,000,00,000,00,00,00,00,00,0
Spanje4,508,88,404,38,17,84,38,07,4
Griekenland
ferland0,000,00,000,00,00,00,00,00,0
Italie4,509,08,504,59,08,84,59,08,7
Luxemburg0,000,00,000,00,00,00,00,00,0
Nederland3,303,73,602,93,33,23,14,83,2
Portugal0,008,88,800,00,00,00,00,00,0
Zweden0,000,00,000,00,00,00,00,0‘0,0
Verenigd

Koninkrijk
4,800,71,604,38,68,24,36,06,0
EUR 12

* Kleine schepen: contractwaarde minder dan 10 miljoen ecu. Maximale steunintensiteit volgens de Zevende richtlijn inzake steunverlening aan de scheepsbouw: 4,5% van de contractwaarde.

** Grote schepen: contractwaarde meer dan 10 miljoen ecu. Maximale steunintensiteit volgens de Zevende richtlijn inzake steunverlening aan'de scheepsbouw: 9,0% van de contractwaarde.

N.B. Een streepje staat voor geen informatie; een nul voor geen steun of geen activiteit.

De overheidssteun aan Europese scheepswerven voor de bouw van schepen ten behoeve van ontwikkelingslanden steeg van jaarlijks gemiddeld 76 miljoen ecu in de periode 1992-1994 naar 203 miljoen ecu in de periode 1994-1996. De uitsplitsing per land wordt in de onderstaande tabel gegeven.

Tabel 5

Scheepsbouw / ontwikkelingshulp - volgens besluiten door de EG

x miljoen ECU
19921993199419951996
Duitsland0,021,6185,96108,82103,44
Spanje0,019,40,0055,9833,14
Nederland0,00,00,0034,1848,89
Frankrijk0,00,00,0039,190,00
TOTAAL041185,96238,17185,47
in actuele ECU

Steun aan de ijzer- en staalsector

18. In de subsector van de be- en verwerkende industrie, de ijzer- en staalsector, werd de steunverlening in de verslagperiode geregeld door de Vijfde Staalsteuncode van 1991. Nadat de steun eind 1992 vrijwel was afgebouwd, gaf de Commissie in de periode 1994-1996 Commissie op grond van artikel 95 van het EGKS-Verdrag beschikkingen betreffende de herstructurering van staalbedrijven in de nieuwe Duitse deelstaten, Spanje, Italie, Portugal, lerland en Oostenrijk. In totaal werd voor de periode 1994-1996 jaarlijks gemiddeld circa 1,5 miljard ecu steun verleend. Dit bedrag is exclusief de steun voor andere doelstellingen, zoals O&O, regionale ontwikkeling en milieubescherming.

Steun aan de automobielindustrie

19. Ook al bestaan er in de EU voor deze subsector geen specifieke steunregelingen, toch werd de overheidssteun aan de automobielindustrie -vooral in de vorm van regionale, reddings- en herstructureringssteun - in dit overzicht voor het eerst geanalyseerd.

Het is vrij moeilijk om momenteel conclusies te trekken ten aanzien van de algemene ontwikkeling gezien het zeer beperkte aantal gevallen (zo bedroeg in Italie in 1992 de steun in een geval 2,928 miljard ecu). De belangrijkste conclusie is dat, gezien het bestaan van een specifieke kaderregeling, de door de lidstaten toegekende steun binnen grenzen blijft.

Tabel 6

Goedgekeurde overheidssteun aan de automobielindustrie in de periode 1992-1996 (zonder de gevallen die beneden de aanmeldingsdrempels bleven)

x miljoen ECU
19921993199419951996
Oostenrijk010
BelgiS1100330
Duitsland1591123073340
Spanje84839328202
Frankrijk0320083
Italie2.928025000
Nederland00070
Portugal0000103
Verenigd Koninkrijk76613072
TOTAAL3.113258609371810
in actuele ECU

Steuninstrumenten

20. In tabel 7 wordt een overzicht gegeven van het gebruik van de verschillende steuninstrumenten in de lidstaten.

Tabel7

Overheidssteun aan de be- en verwerkende Industrie 1994-1996, uitgesplitst naar soort steun

in %
SOORT STEUN
Groep AGroep BGroep CGroep D
TOTAAL
SubsidiesBelasting

vrijstellingen
ParticipatiesZachte

leningen
Belasting-

faciliteiten
Garanties
Oostenrijk79001407100
Belgie54351306100
Denemarke83100502100
Duitsland551512215100
Griekenlan661303018100
Spanje9300600100
Finland81301501100
Frankrijk443843110100
lerland89000011100
Italic43429600100
Luxemburg92404. 00100
Nederland73130329100
Portugal8280208100
Zweden611921800100
Verenigd

Koninkrijk
8850214100
EUR 15572331314100

Subsidies en belastingvrijstellingen, die in dit overzicht in groep A zijn ingedeeld, zijn veruit de meest gebruikte vormen van steunverlening in de Gemeenschap. Binnen deze groep wordt vaker van rechtstreekse subsidies dan van belastingvrijstellingen gebruik gemaakt. Dit kan worden verklaard doordat de eerste vorm van steunverlening flexibeler is dan de

tweede. Aangezien de toekenning van subsidies, wat de parlementaire procedures betreft, over het algemeen minder omslachtig is dan de invoering van wijzigingen in de belastingwetgeving, geven de regeringen voorkeur aan de eerste vorm van steunverlening. Voorts dient erop gewezen te worden dat het relatieve aandeel van subsidies aanzienlijk is toegenomen ten opzichte van het vorige overzicht, en in de EUR 15 thans 57% van de totale steunuitgaven uitmaakt, daar waar dit voor de EUR 12 in de periode 1992-1994 48% van de totale steunuitgaven bedroeg. Terzelfder tijd is het relatieve aandeel van belastingvrijstellingen gedaald van 26% tot 23%.

21. Steun in de vorm van participates in het aandelenkapitaal door de overheid, welke onder groep B valt, vertegenwoordigt 3% van de totale steun aan de be- en verwerkende industrie in de Europese Unie. Dit percentage is gedaald omdat in de periode 1994-1996 zeer weinig financiele overdrachten in de vorm van participates in overheidsbedrijven hebben plaatsgevonden die een steunbestanddeel bevatten.

22. De vormen van steun uit groep C - leningen tegen verlaagde rente en belastingfaciliteiten - zijn belangrijke steuninstrumenten in Duitsland en Zweden. Over het algemeen vermijden de lidstaten zachte leningen toe te kennen, omdat dit een zware last voor de begroting vormt. De cijfers over de zachte leningen geven alleen het steunbestanddeel aan; de bruto budgettaire middelen die voor deze steun nodig zijn, zijn veel groter. Dit verklaart het lage aandeel van deze steunvorm in de totale steunverlening aan de be- en verwerkende industrie in de Gemeenschap. De lidstaten verkiezen de kosten van leningen te drukken door rentesubsidies toe te kennen.

Belastingfaciliteiten - hoofdzakelijk in de vorm van versnelde afschrijvingen en belastingvrije reserves - zijn de minst gebruikte vorm van steunverlening in de Gemeenschap. Enkel Nederland, Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk verlenen steun in deze vorm.

23. Garanties - groep D - worden nog steeds vooral gebruikt om reddings- en herstructureringsoperaties te vergemakkelijken en de ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen te bevorderen. Hoewel deze vorm van steunverlening gemiddeld het op twee na kleinste aandeel in de steun aan de be- en verwerkende industrie heeft, is hij een belangrijk onderdeel van de steunverlening in Griekenland, lerland en Frankrijk. Het is bijzonder moeilijk het steunbestanddeel van garanties te berekenen en garanties zijn dan ook - samen met participates - een zeer ondoorzichtige vorm van overheidssteun.

24. In figuur 2 is de steun aan de be- en verwerkende industrie uitgesplitst naar de financieringsmethode. Begrotingsuitgaven, die subsidies, participates, zachte leningen en garanties omvatten, genieten de voorkeur bij de financiering van steun in de Europese Unie. Dit geldt vooral voor Spanje, Oostenrijk en lerland, waar alle steun uit de begroting wordt gefinancierd, en Finland, Luxemburg, Portugal en het Verenigd Koninkrijk, waar de steun voor meer dan 90% uit de begroting wordt gefinancierd. Daarentegen worden belastingfaciliteiten - belastingverlaging en -uitstel - veelvuldig aangewend in Italie, Frankrijk en Belgie.

Doelstellingen van de steun

25. De steun aan de be- en verwerkende industrie wordt ook ingedeeld volgens de belangrijkste doelstellingen waarvoor hij wordt verleend of de sector waarvoor hij bestemd is:

7.

Horizontale doelstellingen


- Onderzoek en ontwikkeling

- Milieu

- Midden- en kleinbedrijf (KMO's)

- Handel

- Energiebesparingen

- Algemene investeringen

- Overige doelstellingen (vooral redding en herstructurering)

Bijzondere sectoren

- Scheepsbouw

- Staalindustrie

- Overige sectoren Regionale doelstellingen

- Regio’s ex artikel 92, lid 3, onder a)

- Regio’s ex artikel 92, lid 3, onder c)

- Alleen voor Duitsland: Berlijn en steun voor het Zonenrandgebiet.

De indeling van de steun is in vele gevallen enigszins arbitrair, omdat moet worden bepaald welke van de door de lidstaat opgegeven doelstellingen als het hoofddoel moet worden beschouwd. In sommige lidstaten wordt de steun voor onderzoek en ontwikkeling in het kader van sectorale O&O-programma’s verleend, in andere is de steun aan bijzondere sectoren beperkt tot het midden- en kleinbedrijf enz. Bovendien geven de primaire doelstellingen geen juist beeld van de uiteindelijke begunstigden: een groot deel van de regionale steun gaat in feite naar het midden- en kleinbedrijf, steun voor onderzoek en ontwikkeling gaat naar bijzondere sectoren enz.

Conclusies over de verschuivingen die mettertijd van de ene doelstelling naar de andere plaatsvinden, en vooral over de verschillen in doelstellingen tussen de lidstaten kunnen dus slechts met omzichtigheid worden getrokken. In de hierna volgende tabel 8 wordt de steun aan de be- en verwerkende industrie uitgesplitst naar de doelstellingen in de periode 1994-1996. In tabel 9 worden de verschuivingen gepresenteerd die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan bij de drie voornaamste doelstellingen van de EUR 12.

26. Uit de percentages in tabel 8 blijkt dat in de Unie meer dan 56% van de steun aan de be- en verwerkende industrie aan regionale doelstellingen wordt besteed. Uit de gegevens blijkt dat van deze steun dan van iedere 10 ecu er 8,5 naar gebieden lijken te gaan waar de levensstandaard bijzonder laag is, de zogenaamde regio’s ex artikel 92, lid 3, ondera)9. De regio's die het meeste baat hebben bij dit soort steun, zijn te vinden in Duitsland, Griekenland, lerland en Italie, zoals blijkt uit het hoge percentage voor deze doelstelling in deze lidstaten.

27. Op de tweede plaats komt de steun voor horizontale doelstellingen. De hoogste prioriteit wordt hier gegeven aan onderzoek en ontwikkeling10. Hoewel de steun voor dergelijke horizontale doelstellingen in de meeste gevallen ongetwijfeld in het belang van de Gemeenschap is, heeft hij niettemin het bezwaar dat de invloed ervan op de mededinging vaak moeilijk te beoordelen is, omdat weinig of niets bekend is over de sectorale en regionale effecten ervan. Dit geldt in zijn meest extreme vorm vooral voor algemene investeringsregelingen, waarvan de doelstellingen zo gebrekkig omschreven zijn dat geen algemeen oordeel kan worden gevormd en de Commissie verplicht is om alle belangrijke gevallen waarin

deze regelingen worden toegepast, te onderzoeken. Met het oog op de werking van de interne markt viel het bestaan van dergelijke algemene regelingen derhalve steeds moeilijker te rechtvaardigen en werd de toekenning van dit soort steun bijgevolg verboden. Ook al verbiedt de Commissie iedere vorm van exportsteun, toch komt zij in de regel tot de bevinding dat programma's waarbij zachte, niet productspecifieke steun wordt verleend, verenigbaar zijn met het gemeenschappelijk belang. Bovendien worden deze programma's meestal opgezet ter ondersteuning van het midden- en kleinbedrijf. Deze categorie omvat ook bepaalde steun die voldoet aan de voorwaarden uit de OESO-consensus over door de overheid gesteunde exportkredieten.

28. In de Gemeenschap is ruim 13% van de steun aan de be- en verwerkende industrie bestemd voor bijzondere sectoren. Hoewel de steun aan de staalsector in de vorige periode op grond van de Staalsteuncode van 1991 vrijwel volledig is afgebouwd, heeft de Commissie vanaf 1994 op grond van artikel 95 van het EGKS-Verdrag beschikkingen gegeven waardoor steun kan gaan naar belangrijke herstructureringsprojecten in de staalsector, zoals blijkt uit de cijfers over 1994-1996.

29. In elk van de lidstaten is de steun aan de be- en verwerkende industrie thans als voIgt samengesteld:

in Belgie is de horizontale steun tijdens de verslagperiode toegenomen en maakt hij het overgrote deel van de uitgaven uit (46%), hetgeen veel meer is dan het gemiddelde in de Europese Unie. De stijging valt te verklaren door een regeling waarvoor de Belgische regering terugbetaling moet vorderen; zodra deze terugbetaling heeft plaatsgevonden, zal dit bedrag uit de cijfers worden gehaald. De KMO's vormen de voornaamste horizontale doelstelling. De sectorspecifieke steun is relatief hoog (29%), terwijl de regionale steun betrekkelijk hoog (25%) is voor een geografisch zo compacte lidstaat zonder regio’s ex artikel 92, lid 3, onder a);

in Denemarken is het grootste deel van de horizontale steun (84%) en vooral bestemd voor energiebesparing, milieubescherming en O&O. De

sectorspecifieke steun (14%) gaat vooral naar de scheepsbouw. De regionale steun is met 2% onbetekenend;

in Duitsland zijn de horizontale steunmaatregelen goed voor 19%, hetgeen laag is in vergelijking met het gemiddelde in de Europese Unie. Ongeveer tweederde van deze steun is bestemd voor onderzoek en het MKB. De sectorspecifieke steun (7%) is eveneens gering. De belangrijkste post is de regionale steun (75%), waarvan het overgrote deel gevormd wordt door voor de nieuwe deelstaten bestemde steun ex artikel 92, lid 3, onder a) (inclusief de steun die via de Treuhandanstalt/BvS wordt verleend). Ten opzichte van de vorige verslagperiode is deze steun in absolute bedragen sterk afgenomen;

wat Griekenland betreft, zijn de cijfers te onbetrouwbaar om er nader op in te gaan;

in Spanje wordt 24% besteed aan horizontale doelstellingen, vooral het MKB en onderzoek en ontwikkeling. De sectorspecifieke steun maakt 63% van de totale steun aan de be- en verwerkende industrie uit, hetgeen het hoogste percentage aan sectorspecifieke steun in de Gemeenschap is. De regionale steun is met 13% gering voor een land waarvan momenteel 54% van de bevolking leeft in regio's ex artikel 92, lid 3, onder a);

in Frankrijk is 51% van de steun aan de be- en verwerkende industrie bestemd voor horizontale doelstellingen. Van de totale steun gaat 15% naar bijzondere sectoren, zij het in sommige gevallen voor O&O of in de vorm van parafiscale heffingen11. Het regionale beleid maakt 34% van de steun uit;

in lerland is de regionale steun (56%) de voornaamste uitgavenpost, ook al is deze steun sterk gedaald ten opzichte van de vorige verslagperiode. De horizontale doelstellingen zijn goed voor 37% van de uitgaven en 7% van de steun gaat naar bijzondere sectoren. Wat de daling van het aandeel van

lerland in de totale steun aan de communautaire be- en verwerkende industrie betreft, wordt verwezen naar hetgeen hierover gezegd wordt in het gedeelte Conceptuele opmerkingen (biz. **-**);

in Italie bedraagt het aandeel van de horizontale steun 31%. De belangrijke post is de regionale steun (58%). Deze gaat bijna volledig naar de regio’s ex artikel 92, lid 3, onder a), de Mezzogiorno. De sectorale steun heeft een aandeel van 11%;

in Luxemburg is de regionale steun het belangrijkst (65%) - hetgeen bijzonder hoog is voor zo'n compact land gevolgd door de steun aan het MKB (21%) en de steun voor O&O (7%);

in Nederland is de horizontale steun (74%) veruit de grootste post, ver boven het gemiddelde in de Europese Unie. Van de horizontale steun gaat het grootste deel naar energiebesparingen en O&O. De steun aan bijzondere sectoren bedraagt 10% van de totale steun aan de be- en verwerkende industrie. Net zoals in Belgie is de regionale steun (17%) relatief belangrijk voor een geografisch zo compacte lidstaat zonder regio’s ex artikel 92, lid 3, onder a);

in Portugal is de sectorspecifieke steun met 52% hoog. Steun voor horizontale doelstellingen gaat bijna uitsluitend naar “overige doelstellingen” (24%). Deze laatste worden voor het grootste gedeelte door de Commissie medegefinancierd en zijn veeleer te vergelijken met de regionale steun aan regio’s ex artikel 92, lid 3, onder a), omdat het hele grondgebied van Portugal - samen met dat van lerland en Griekenland -door de Commissie als een regio ex artikel 92, lid 3, onder a), wordt aangemerkt;

in Finland is 74% van de steun bestemd voor horizontale doelstellingen -vooral O&O en het MKB -. De uitgaven voor specifieke sectoren zijn met 2% de laagste in de Gemeenschap. Regionale steun vertegenwoordigt 23% van de totale steun;

in Zweden gaat 34% van de steun naar horizontal doelstellingen - vooral O&O en het MKB De uitgaven voor specifieke sectoren zijn laag (4%). Regionale steun maakt met 61% het grootste deel uit van de uitgaven;

in het Verenigd Koninkrijk heeft de regionale steun het grootste aandeel (59%). Een belangrijk gedeelte van de steun is bestemd voor Noord-lerland, een regio ex artikel 92, lid 3, onder a). De horizontale steunmaatregelen zijn goed voor 22%, met als voornaamste onderdeel O&O. De sectorale steun bedraagt 19% van de totale steun aan de be- en verwerkende Industrie;

in Oostenrijk maakt de horizontale steun het grootste deel uit van de uitgaven - met O&O, milieu en het MKB als de voornaamste begunstigden -. De sectorspecifieke uitgaven liggen rond het communautaire gemiddelde. Regionale steun is met 13% laag.

Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie 1994-1996, uitgesplitst naar sector en functie

in %
SECTOR / FUNCTIEAUBDKDGREFINFIRL1LNLpsUKEUR15
Horizontale doelstellingen74468419312474513731337424342230
Onderzoek en ontwikkeling191029727352863720411129
Milieu1601010121005100501
MKB13215521021617621801647
Handel0470150101139130053
Energiebesparing103420141110312302
Algemene investeringen0000200000000000
Overige doelstellingen2411041242510120319017
Specifieke sectoren13291473632157112105241913
Scheepsbouw021040200102074014
Overige sectoren13274334321479234841810
Regionale doelstellingen1325274661323345658651724615956
Regio’s ex artikel 92(3)c102523092322016517061367
Regio’s ex artikel 92(3)a300696640125657002402348
Duitsland: BerWjn/Zonenrand0002000000000001
TOTAAL100100100100100100100100100100100100100100100100
Overheidssteun aan de be- en verwerkende industrie 1992-1994 en 1994-1996, uitgesplitst naar voornaamste doelstellingen

in %
Horizontale

Doelstellingen
Specifieke

Sectoren
Regionale

Doelstellingen
1992-941994-961992-941994-961992-941994-96
Oostenrijk741313
BelgiS564619292625
Denemarken7384261412
Duitsland1419668074
Griekenland53312032766
Spanje382443631913
Finland74223
Frankrijk705111151934
lerland3637076356
Italie353112115358
Luxemburg2933027065
Nederland76745101917
Portugal232436524124
Zweden34461
Koninkrijk322216195359
EUR 15313011135856

30. Wat betreft de ontwikkeling in de tijd van de verdeling van de steun aan de be- en verwerkende industrie naar voornaamste doelstellingen, kan uit tabel 9 worden afgelezen dat in de EUR 12 steun voor horizontale doelstellingen afnam van 40% in de periode 1988-1990 (zie het vierde overzicht van de overheidssteun in de Europese Unie) tot 35% in de periode 1990-1992 (zie het vijfde overzicht van de overheidssteun in de Europese Unie) en 30% in 1992-1994, om daarna in de periode voor

1994-1996 - voor de EUR 15 - te stabiliseren rond 31%. Het aandeel van de regionale steun bleef hoog, terwijl de sectorspecifieke steun licht is toegenomen. .

Blijkbaar vindt een geleidelijke verschuiving plaats van horizontale doelstellingen naar sectorale steunmaatregelen; deze ontwikkeling geeft reden tot enige bezorgdheid, gelet op het mogelijke concurrentieverstorend effect van sectorale steun. Uiteraard kan zowel horizontale als sectorale steun worden gebruikt voor min of meer verborgen en ongewenste doeleinden van het industriebeleid (ondersteuning van bepaalde ondernemingen wegens het nationale prestige - de zgn. 'national champions' - of bescherming van bedrijfstakken die voor het land zogezegd van vitaal belang zijn), en een bijzonder nadelige invloed hebben op de mededinging. Horizontale steun aan alle sectoren van de economie leent zich echter minder voor bescherming van bepaalde bedrijfstakken of 'national champions' dan steun aan specifieke sectoren.

Ad-hocoverheidssteun

31. Uit tabel 10 blijkt dat, net zoals in het vorige overzicht, nog steeds belangrijke bedragen ad-hocsteun worden toegekend aan individuele ondernemingen. Dit soort steun valt buiten de regelingen voor horizontale, sectorale of regionale doelstellingen. Zo blijkt dat, wanneer de be- en verwerkende industrie, de financiele diensten en het luchtvervoer worden samen genomen, een beperkt aantal individuele steunmaatregelen van grote omvang een onevenredig groot deel uitmaken van de totale steun. Ad-hocsteun, die voornamelijk met het oog op redding en herstructurering van ondernemingen werd toegekend, steeg van 6% in 1992 tot 16% in 1996. Wordt de via de Treuhandanstalt aan de nieuwe Duitse deelstaten verleende steun meegerekend - deze steun valt wel te vergelijken met ad-hocsteun -, dan steeg het aandeel in de totale steunverlening van 19 naar 29%.

Ad-hocoverheidssteun en Treuhand-steun die in de lidstaten aan de be- en verwerkende industrie, financiele diensten en het luchtvervoer is toegekend, over de periode 1992-1996

19921993199419951996
in min% vanin min% vanin min% vanIn min%in min% van
ECUalleECUalleECUalleECUvanECUalle
steunsteunsteunallesteun
steun
Ad-hocsteun24226574213692216577614588816
Steun van de Treuhandanstalt5161138854201101325668216483913
TOTALE STEUN3906210044800100434661004173210037677100

Tabel 11

Ad-hocoverheidssteun die in de lidstaten is toegekend aan de be- en verwerkende industrie, financiele diensten en het luchtvervoer, jaargemiddelden over de periode 1992-1994 en 1994-1996

1992-19941994-1996
in min ECUin %in min ECUin %
Oostenrijk00651
Belgie311290
Denemarken0000
Duitsland6861458410
Griekenland751441
Spanje473101.08818
Finland0000
Frankrijk1.663332.53241
lerland531581
Italie1.864371.45323
Luxemburg0000
Nederland0000
Portugal18443656
Zweden0000
Verenigd Koninkrijk0000
EUR 12/155.0291006.218100

Duitse overheidssteun voor de nieuwe deelstaten

32. In de verslagperiode werd de reorganisatie van de economie van de nieuwe Duitse deelstaten voortgezet. De eenmaking van Duitsland was van bijzonder belang voor het communautaire beleid inzake overheidssteun. De overgang van een door de staat gecontroleerde centrale planeconomie, die wordt gekenmerkt door ontoereikende infrastructuur en niet-concurrerende ondernemingen, naar een hoofdzakelijk op particular initiatief gebaseerde gedecentraliseerde markteconomie, alsmede de behoefte om de economie te ontwikkelen, kon niet worden tot stand gebracht zonder aanzienlijke financiele transferten van de oude naar de nieuwe deelstaten.

Daarom was het onvermijdelijk dat de integrate van de centraal geplande Oost-Duitse economie in de interne markt werd vergemakkelijkt door aanzienlijke bedragen aan overheidssteun. In de verslagperiode werd jaarlijks gemiddeld 13,5 miljard ecu steun verleend aan de be- en verwerkende industrie in de nieuwe deelstaten. Ook al is dit een hoog niveau, toch is een sterke daling merkbaar ten opzichte van de periode 1992-1994, toen 15,5 miljard ecu werd uitgegeven. De daling toont aan dat de belangrijkste effecten van de overheidssteun op de herstructurering van de economie van de nieuwe deelstaten plaatsvonden in de voorgaande periode. Bovendien ging deze daling gepaard met een nog sterkere daling van het steunbedrag voor de oude Duitse deelstaten, waar een daling plaatsvond van 8,9 miljard ecu in de periode 1990-1992, en 4,3 miljard ecu in de periode 1992-1994 tot nog slechts 3 miljard ecu in de periode 1994-1996. Deze aanmerkelijke dalingen vormen het bewijs van de inspanningen van de Duitse regering om de middelen vooral te richten op de nieuwe deelstaten, zonder het totale steunvolume in Duitsland te doen toenemen. Ging in de periode 1990-1992 nog 53% van de totale Duitse steun aan de be- en verwerkende industrie naar de oude deelstaten, dan ontvingen zij in de verslagperiode nog slechts 19% van het totale steunbedrag. In tabel A3 van Bijlage II wordt de steun aan de nieuwe deelstaten gepresenteerd, uitgesplitst naar de verschillende soorten steun.

In het kader van de privatisering van de vroegere staatsbedrijven werd in de verslagperiode ook steun verleend via de Treuhandanstalt (THA), de overheidsholding die werd opgericht om de voormalige Oost-Duitse overheidsbedrijven te beheren, aan te passen en te privatiseren, en zijn opvolger, de Bundesanstalt fur vereinigungsbedingte Sonderaufgaben (BvS). Overeenkomstig de beschikkingen van de Commissie van 1991, 1992 en 1995 betreffende de maatregelen van de THA, kunnen sommige van deze maatregelen steun inhouden. Dit was meestal het geval wanneer de THA garanties gaf voor leningen die de banken tegen marktrente verschaften aan de over het algemeen weinig kredietwaardige bedrijven. Voorts ging de THA zelf leningen tegen marktvoorwaarden aan om vervolgens tegen dezelfde rente leningen te verstrekken aan haar bedrijven.

Wat de THA/BvS betreft, is de Commissie van oordeel dat door de methode die voor de beoordeling van garanties en leningen is gebruikt (zie bijlage I), het steunbestanddeel ervan in de door het zesde overzicht bestreken periode wordt onderschat.

In de verslagperiode, met inbegrip van het jaar 1996 toen de normale regels inzake overheidssteun golden, werden in totaal 2,776 miljard ecu garanties verstrekt en voor in totaal 13,484 miljard ecu leningen. Op basis van haar ervaring uit het verleden, is de Commissie van oordeel dat 20% van deze bedragen als steun mag worden beschouwd, die dus in dit overzicht is opgenomen. Bovendien werden 4,097 miljard ecu subsidies voor de financiering van sociale programma’s volledig in dit overzicht opgenomen.

DEEL II - TOTALE STEUN VAN DE LIDSTATEN

Steun aan andere sectoren dan de be- en verwerkende ‘Industrie

33. Hierna voIgt - op basis van de beschikbare informatie - een overzicht van de overheidssteun ten behoeve van de landbouw, visserij, vervoer (spoorwegen en luchtvervoer), financiele diensten en energie (steenkoolindustrie). De steun aan deze sectoren en de in deel I van dit overzicht besproken steun vormen samen de totale door de vijftien lidstaten meegedeelde overheidssteun. Helaas hebben sommige lidstaten voor al deze sectoren - inzonderheid voor de landbouw - geen volledige informatie verstrekt, zodat het totale bedrag niet voldoende geldigheid heeft en de in dit deel verstrekte gegevens bijzonder voorzichtig moeten worden geinterpreteerd.

8.

Steun aan de landbouw


34. In sectoren zoals de landbouw, waar een sterk ontwikkeld communautair beleid van toepassing is, worden de grenzen van de steunverlening in veel grotere mate door dit gemeenschappelijk beleid bepaald. Hoewel de artikelen 92 tot 94 van het EG-Verdrag in beginsel evenzeer voor de landbouw als de overige economische sectoren gelden, is in artikel 42 uitdrukkelijk bepaald dat de Raad vaststelt in hoeverre deze artikelen van toepassing zijn op de landbouw. De Raad heeft de vrijheid van de lidstaten om overheidssteun te verlenen op bepaalde belejdsterreinen beperkt:

(i) Ondersteuning van de markt voor de meeste landbouwproducten (verordeningen van de Raad betreffende de gemeenschappelijke marktordeningen).

Steun kan alleen worden verleend uit de middelen van de Gemeenschap (d.w.z. het EOGFL) en slechts op grond van voorschriften van de Raad, die onder meer voorzien in een gemeenschappelijk stelsel van interventieaankopen en uitvoerrestituties; sinds de hervormingsbesluiten van mei 1992 wordt in de verschillende sectoren ook steun verleend als compensatie voor prijsverlagingen in combinatie met verplichte braaklegging.

(ii) Steun ter verbetering van de landbouwstructuur (Verordening (EEG) nr. 2328/91 van de Raad).

De steun voor productive investeringen in landbouwbedrijven wordt in grote mate door de bovengenoemde verordening van de Raad bepaald en wordt gedeeltelijk door de Gemeenschap medegefinancierd.

De verslagleggingssituatie op het gebied van de landbouw is onbevredigend. Verschillende lidstaten hebben de Commissie geen volledige informatie verstrekt over hun steunuitgaven in deze sector. Tot het vierde overzicht moest de Commissie in verband met deze situatie extrapolaties en ramingen opstellen om de lacunes aan te vullen. Net als in het vorige (vijfde) overzicht wordt dat in dit overzicht niet gedaan en worden alleen de beschikbare gegevens gebruikt voor de twee perioden, 1992-1994 en 1994-1996.

Rekening houdend met de toestand van de beschikbare gegevens, biedt tabel 12 een presentatie van de totale overheidssteun (met inbegrip van de nationale bijdrage aan de onder (ii) genoemde sociaal-structurele maatregelen) voor de in bijlage II van het EG-Verdrag opgesomde producten - landbouw en veeteelt en primaire verwerking - gerelateerd aan de bruto toegeVoegde waarde van de landbouwproductie op het niveau van de bedrijven. Opgemerkt moet worden dat de in deze tabel in aanmerking genomen steun betrekking heeft op een breder scala van activiteiten dan die welke de grondslag van de bruto toegevoegde waarde vormen. Door twee lidstaten werden gegevens over de gehele verslagperiode verstrekt en door vijf andere over een deel van de periode. De gegevens van de overige lidstaten ontbreken.

Steun per lidstaat steun voor de in bijlage ii van het EEG-Verdrag vermelde producten, in procent van de bruto toegevoegde waarde van de landbouwproductie in 1992-1994 en 1994-1996

in %
1992-19941994-1996
Oostenrijk 'N.B.
Belgie9,66,8
Denemarken5,22,8
Duitsland*27,312,4
GriekenlandN.B.N.B.
SpanjeN.B.N.B.
FinlandN.B.
Frankrijk2,7N.B.
lerlandN.B.N.B.
Italic ’N.B.N.B.
LuxemburgN.B.N.B.
Nederland5,04,0
Portugal7,6N.B.
ZwedenN.B.
Verenigd Koninkrijk7,02,9
EUR 15N.B.N.B.

* De percentages van Duitsland omvatten de steun in de vorm van BTW-voordeien (BTW plqs steun per ha) die werd toegestaan ter compensatie van de prijsverlagingen die het gevolg waren van de agromonetaire veranderingen. Van het aangegeven totaal maakt deze steun ongeveer 10 procentpunt uit van de bruto toegevoegde waarde.

Deze tabel moet worden gelezen in samenhang met punt 34 van het overzicht en punt III. 10.2 van de technische bijlage.

Er zij op gewezen dat het begrip 'totale steun per lidstaat' individuele steuncategorieen omvat die van verschillend belang zijn vanuit het oogpunt van het mededingingsbeleid. Daarom kan worden gesteld dat steun voor maatregelen zoals productieve investeringen en reclame waarschijnlijk meer van invloed kan zijn op het handelsverkeer dan steun die slechts bedoeld is om ondernemers voor verrichte diensten te vergoeden, zoals het toegankelijk maken van het platteland en steun ter compensatie van de financiele lasten van natuurrampen. Ongeveer dezelfde redenering geldt voor steun die door bepaalde parafiscale heffingen wordt gefinancierd; hoewel deze steun uit juridisch oogpunt als overheidssteun wordt beschouwd, drukt de economische last ervan uitsluitend op de begunstigden zelf.

Voorts moet worden opgemerkt dat de gegevens in tabel 12 geen juist beeld geven van de totale omvang van de steun aan de landbouw in de Gemeenschap of een bepaalde lidstaat. De jaarlijks door de Commissie gepubliceerde “De toestand van de landbouw in de Gemeenschap” bevat onder meer gegevens over communautaire landbouwsteun.

Gezien het voorgaande kunnen uit de gegevens van tabel 12 geen conclusies worden getrokken over de mogelijke gevolgen voor het handelsverkeer; dit geldt trouwens voor alle gegevens over de totale omvang van de steunverlening aan de landbouw (zie voor bijzonderheden, bijlage I, deel III).

9.

Steun aan de visserij


35. In de visserijsector sluiten de steunmaatregelen van de lidstaten nauw aan bij de ontwikkeling en de beperkingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) en dragen zij aldus bij tot de verwezenlijking van gemeenschappelijke doelstellingen. Bij het interpreteren van de steunbedragen moet derhalve niet alleen worden gelet op de invloed ervan op de concurrentie, maar ook op de bijdrage ervan tot het bereiken van een gemeenschappelijk doel.

In de tabellen 13 en 14 worden de nationale en communautaire steunmaatregelen ten behoeve van de visserijvloot, alsmede voor de afzet en de eerste verwerking van visserijproducten gegeven.

Steun aan de visserij in procent van de bruto toegevoegde waarde*, berekend op basis van de aanvoer en de gemiddelde prijzen in de periode 1992-1994 en 1994-1996

in %
1992-19941994-1996
Oostenrijk

Belgie
3,02,0
Denemarken4,02,0
Duitsland13,214,6
Griekenland0,20,1
Spanje6,03,0
Finland17,8
Frankrijk3,74,1
lerland9,38,4
Italic8,48,4
Luxemburg

Nederland
8,99,5
Portugal2,42,2
Zweden8,2
Verenigd Koninkrijk4,13,2
EUR 12/155,64,9

In de voor de toegevoegde waarde gebruikte cijfers zijn de verwerking en de productie aan land niet opgenomen

Tabel 14

Steunmaatregelen van de Gemeenschap voor de visserij in het kader van de gemeenschappelijke marktordening en het structuurbeleid 1992-1996

x miljoen ECU
19921993199419951996
Garantie32,132,435,536,934,1
OriSntatie358,4401,8391,1471,1382,2

10.

Steun aan de dienstensector


36. Zoals bij de Conceptuele opmerkingen (biz.

4) is uiteengezet, werd de steun voor het luchtvervoer en de financiele diensten apart vermeld.

11.

Steun aan de financieie-dienstensector


37. In tegenstelling tot de voor de be- en verwerkende industrie geconstateerde daling in de steun, is de steun (meestal in de vorm van ad-hocsteun) voor de sector van de financiele diensten gestegen van een jaarlijks gemiddelde van 340 miljoen ecu in de periode 1992-1994 naar 1,27 miljard ecu in de meest recente verslagperiode. Ook al zijn deze bedragen relatief gering in vergelijking met de totale steunbedragen, toch moet waakzaamheid blijven bestaan ten aanzien van de snelle stijging en het feit dat dit geconcentreerd is op een klein aantal ondernemingen uit deze sector in e6n land. De kaderregeling voor reddings- en herstructureringssteun zal strikt worden toegepast; ook zal de steunverlening in het kader van reddingsoperaties van nabij worden blijven gevolgd.

12.

Steun aan het luchtvervoer


38. De steun (meestal in de vorm van ad-hocsteun) voor het luchtvervoer is verdubbeld, van jaarlijks gemiddeld 660 miljoen ecu in de periode 1992-1994 tot 1,37 miljard ecu in de periode 1994-1996; deze stijging leek de weerslag te zijn van een fenomeen van voorbijgaande aard voor deze periode. Deze sector die voordien bescherming genoot, is na de geleidelijke liberalisering opengesteld voor meer marktwerking, hetgeen geleid heeft tot belangrijke herstructureringsprogramma's. Steun aan deze sector vertegenwoordigt slechts 1,5% van de totale steun of 3% van de steun aan de be- en verwerkende industrie; deze steun heeft bijgedragen tot deze herstructurering van de betrokken ondernemingen en heeft de sociale gevolgen van deze herstructurering verzacht. Om het toezicht te verstrakken heeft de Commissie in 1994 voor overheidssteun aan deze sector strengere richtsnoeren vastgesteld.

13.

Steun aan het spoorwegvervoer


39. In tabel 15 is de steun aan de spoorwegen uitgedrukt in procent van de toevoegde waarde van deze sector. Steun wordt vooral gegeven ter compensatie van opgelegde sociale verplichtingen of overgeerfde lasten van de spoorwegen (Verordening nr. 1191/69 van de Raad, als gewijzigd ) bij Verordening nr. 1893/91 van de Raad, en Verordening nr. 1192/69 van de Raad), maar uitgedrukt in procent van de toegevoegde waarde blijft de steun hoog. Omdat recente cijfers van de steun en de toegevoegde waarde niet altijd beschikbaar waren, werd dan ook gebruik gemaakt van ramingen, zodat deze cijfers voorzichtig moeten worden geinterpreteerd.

Overheidssteun aan de vervoerssector (spoorwegen) in procent van de bruto toegevoegde waarde* van bet binnenlands vervoer voor de periode 1992-1994 en 1994-1996

in %
1992--19941994-1996
Totale steunwaarvan

Verordening

1191/2-69
Totale steunWaarvan

Verordening

1191/2-69
Oostenrijk13,00,0
Belgie40,518,137,614,1
Denemarken*12,73,710,51,4
Duitsland*40,121,438,311,3
Griekenland*14,90,415,40,4
Spanje*23,11,120,50,0
Finland1,40,0
Frankrijk25,65,225,70,0
lerland*8,54,56,74,5
Italie9,83,19,12,8
Luxemburg**87,384,834,834,4
Nederland17,18,219,92,0
Portugal*6,83,55,64,4
Zweden30,20,0
Verenigd Koninkrijk6,86,79,29,1
EUR 12/1525,210,329,47,2

* Niet voor alle landen is de jaarlijkse bruto toegevoegde waarde bekend. Voor de ontbrekende gegevens werden ramingen gemaakt.

** Een groot deel van de uitgaven op grand van Verordening nr. 1192/69 in deze lidstaat betreft pensioenen.

14.

Steun aan de steenkoolindustrie


40. In tabel 16 is de steun aan de steenkoolindustrie verdeeld in steun die niet en steun die wel voor de lopende productie bestemd is. Deze laatste is uitgedrukt in ecu per werknemer in de be- en verwerkende industrie en in procent van de totale steun aan de sector. De algemene tendens in de twee lidstaten met de belangrijkste kolenproductie wijst op een toename van de steun per werknemer ten opzichte van de vorige periode. In het

Verenigd Koninkrijk werd de steun voor de lopende productie in de periode 1990-1992 stopgezet; in de periode 1992-1994 en 1994-1996 werd een uiterst gering bedrag voor de lopende productie toegekend in verband met de drastische herstructurering die in de kolensector plaatsvond voorafgaand aan de privatisering. In Belgie werd de laatste mijn gesloten in de zomer van 1992 en in Portugal gebeurde dit eind 1994.

Tabel 16

Steun aan de steenkoolindustrie in de periode 1992-1994 en 1994-1996

Jaarlijkse gemiddelde steun niet bestemd voor lopende productie12

(in miljoen ECU)
Jaarlijkse gemiddelde steun, bestemd voor lopende productie

(in ECU en in %)
1992-1994131994-19961992-1994121994-1996
per% vanper% van
werknemertotaalwerknemertotaal
53914.9733
Belgie
Duitsland143.74513452.0966058.38398
Spanje65723616.8654421.82276
Frankrijk2.21260813.800109.84820
228.617751.88126
Portugal
28697623725751
Verenigd
Koninkrijk
TOTAAL7.4201.86234.0964641.32877

Het aandeel van de steun dat naar de lopende productie gaat, is na een daling in de voorgaande jaren gestegen, van 46% van de totale steun in de periode 1992-1994 tot 77% in de periode 1994-1996 (een tendens die aanhoudt, zelfs als de financiering van sociale voordelen in de cijfers over steunverlening tijdens het jaar 1994 wordt opgenomen). De gemiddelde steun voor de lopende productie per werknemer in de sector is gestegen van 23 500 ecu in 1990-1992 naar 34 000 ecu in 1992-1994 en 41 000 ecu in 1994-1996. Dit strookt niet met de doelstellingen van de lopende herstructurering en rationalisatie van de communautaire steenkoolindustrie, noch met de totstandbrenging van de interne markt.

Van de steun die niet voor de lopende productie bestemd is, dient het grootste deel ter dekking van sociale en afvloeiingsmaatregelen die het gevolg zijn van de inkrimping van de steenkoolindustrie. Het gemiddelde aantal werknemers is gedaald van 153 000 in 1994 naar 132 000 in 1996 (tegen 215 500 in 1992 en 270 000 in 1990); de aanzienlijke inkrimpingen in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk werden evenwel gecompenseerd door recente stijgingen in Spanje.

Duitsland en Spanje passen al jaren een referentieprijzenstelsel toe waardoor de binnenlandse prijzen, exclusief subsidies, aanzienlijk boven de wereldmarktprijzen worden gehouden. Hoewel een dergelijke maatregel dezelfde werking heeft als een steunmaatregel, kan hij niet worden weergegeven met de gebruikelijke indicatoren die in tabel 16 zijn opgenomen. De cijfers moeten dus als een algemeen overzicht worden beschouwd en niet als een nauwkeurige indicator van de bescherming die door een steunmaatregel wordt geboden.

In de nieuwe beschikking 3632/93/EGKS tot vaststelling van een communautaire regeling voor de steunmaatregelen ten behoeve van de kolenindustrie wordt het begrip “steun” beperkt tot:

- elke directe of indirecte maatregel of bemoeienis van overheidswege die met de productie, het in de handel brengen en de handel met het buitenland verband houdt, en die, al komt hij niet ten laste van de

overheidsbegroting, de ondernemingen in de steenkoolindustrie door verlichting van de lasten die zij normaliter zouden moeten dragen, een economisch voordeel verschaft;

- de bestemming van de heffingen die van overheidswege zijn opgelegd en die direct of indirect de steenkoolindustrie ten goede komen;

- alle steunelementen in de financieringsmaatregelen van de lidstaten met betrekking tot de kolenmijnondernemingen, voor zover het niet gaat om verstrekking van risicodragend kapitaal aan een vennootschap volgens de in de markteconomie normaal geldende praktijken.

Met het oog op een grotere transparantie moet de steun door de lidstaten “in de nationale, regionale of lokale overheidsbegrotingen worden opgenomen of in het kader van volstrekt gelijkwaardige mechanismen worden verleend" na een overgangsperiode die uiterlijk tot december 1996 loopt. Met ingang van 1994 moet alle door de kolenondernemingen ontvangen steun tezamen met hun winst- en verliesrekening “als een van de omzet gescheiden inkomen” worden vermeld.

Tenslotte wordt steun voor de bedrijfsvoering omschreven als “het verschil tussen de productiekosten en de verkoopprijs zoals die uit de vrije wil van de contracterende partijen volgens de op de wereldmarkt geldende voorwaarden tot stand is gekomen”. Krachtens de nieuwe beschikking moeten “de op 31 december 1993 bestaande regelingen op grand waarvan steun werd verleend overeenkomstig Beschikking nr. 2064/86/EGKS en die verband houden met overeenkomsten tussen producenten en gebruikers waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 85, lid 3, van het EG-Verdrag en/of waarvoor toestemming moet worden verleend krachtens artikel 65 van het EGKS-Verdrag, voor 31 december 1996 worden aangepast" om ze in overeenstemming te brengen met de nieuwe Beschikking 3632/93/EGKS. Voor sommige lidstaten zal dit een verhoging van de steunbedragen tot gevolg hebben omdat de kolenreferentieprijzenstelsels worden afgeschaft.

41. Zoals blijkt, wordt zowel aan de spoorwegen als aan de steenkoolindustrie veel steun verleend. De concurrentie tussen de steenkoolbedrijven werd aan banden gelegd; het effect van deze steun op de ruimere vervoers- en energiemarkten mag niet over het hoofd worden gezien. Naarmate deze markten met de voltooiing van de gemeenschappelijke markt geTntegreerd raken, wint de concurrentie aan betekenis. Vanwege de uitgesproken wil van de Gemeenschap om de vervoers- en energiemarkten open te stellen, wordt het steeds belangrijker dat de Commissie een streng beleid voert inzake toezicht op de steunverlening in deze sectoren. In de toekomst zal het overzicht gegevens moeten bevatten over andere vervoerstakken dan de spoorwegen en over andere energievormen dan kolen, wil het een basis bieden voor een volledige evaluatie van de weerslag van steunmaatregelen in deze sectoren. In de vervoerssector wordt de beoordeling van distorsies van de intermodale concurrentie echter bemoeilijkt door de vraag hoe de kosten van infrastructuur, milieubescherming en toezicht moeten worden toegerekend.

Totale steunverlening in de Gemeenschap

42. In de periode 1992-1994 bedraagt de totale overheidssteun aan de in dit overzicht behandelde sectoren, rekening houdend met het feit dat om in het bovenstaande gegeven redenen de gegevens - helaas nog steeds -onvolledig zijn, bijna 84 miljard ecu (zie tabel 17). Omdat voor de meeste lidstaten gegevens over de uitgaven in de landbouwsector ontbreken, werden de cijfers over steun aan deze sector weggelaten uit dit totaalbedrag. Bijgevolg zijn de totale steunbedragen onderschat en vallen zij niet te vergelijken met de voorheen gepresenteerde cijfers.

In tabel 18 zijn de totale steunuitgaven uitgedrukt in procent van het bruto binnenlands product, per werknemer en in procent van de totale overheidsuitgaven. Omdat de gegevens over steun aan de landbouwsector zijn weggelaten, zijn de ratio's onderschat en kunnen zij niet worden vergeleken met de ratio's uit de vorige overzichten.

Totale overheidssteun in de periode 1992-1994 en 1994-199614

_x miljoen ECU
1992-19941994-1996
Totaal overheidssteun van de lidstaten,87.96283.655
waarvan:
- Be- en verwerkende industrie
41.43938.318
- Landbouw
n.b.n.b.
- Visserij
356301
- Diensten
32.37536.555
- Kolenindustrie
13.7928.481


14

In deze totaalbedragen is de steun aan de landbouw niet opgenomen.

Totale overheidssteun 1992-1994* en 1994-1996 in procent van het BBP, in ECU per werknemer en in procent van de totale overheidsuitgaven

in % van het

BBP*
in ECU / per

werknemer
in % van de totale overheidsuitgaven
1992-19941994-19961992-19941994-19961992-19941994-1996
Oostenrijk0,63251,1
Belgie1,51,38297352,82,4
Denemarken0,90,94674811,51,4
Duitsland2,31,91.1329784,53,7
Griekenland1,31,12602532,42,4
Spanje1,11,23623922,42,5
Finland0,42140,7
Frankrijk1,21,16415742,31,9
lerland1,00,83353122,32,1
Italie2,22,07817544,03,8
Luxemburg2,11,01.2696234,62,2
Nederland0,60,73433791,11,2
Portugal0,80,91501622,02,1
Zweden0,73461,1
Verenigd Koninkrijk0,30,51211700,81,1
EUR 151,51,46315732,92,6

1992-1994 in prijzen van 1995

* Aangezien de cijfers over de steun aan de landbouw uit het totale steunbedrag zijn weggelaten, werden de cijfers van het BBP naar verhouding aangepast door de toegevoegde waarde voor de landbouwsector er uit weg te laten.

Gevolgen van de steunverlening voor de begroting

43. In Belgie vertegenwoordigt de overheidssteun 33% van het hoge begrotingstekort en 4,0% van het BBP in de periode 1994-1996. In Duitsland, waar het begrotingstekort in de periode 1994-1996 3,0% van het BBP bedroeg, maakte de financiering van de overheidssteun 59% uit van het tekort over die periode. In Italie tenslotte, waar het begrotingstekort in de periode 1994-1996 jaarlijks 7,9% van het BBP beliep, bedraagt de financiering van de totale steun 26% van het tekort. In vergelijking met de vorige periode is het begrotingstekort in Italie slechts marginaal verminderd, terwijl het aandeel van het tekort dat voor de financiering van de steun nodig was, is toegenomen. Om de in het voorgaande uiteengezette redenen zijn de totaalbedragen voor alle lidstaten onderschat, als gevolg van een onderschatting van de verhouding van de financiering van de steun ten opzichte van het begrotingstekort.

44. In tabel 19 wordt per lidstaat een uitsplitsing naar de belangrijkste economische sector gepresenteerd. Bij gebrek aan gegevens over de landbouw, kunnen deze cijfers slechts als een grove benadering worden beschouwd.

Totale overheidssteun in de lidstaten in de periode 1992-1994 en 1994-1996, uitgesplitst naar de belangrijkste sectoren

in %
Totale overheidssteun in de lidstaten
Be- en

verwerkende

industrie
VisserijDienstenSteenkoolTOTAAL
1992

1994
1994

1996
1992

1994
1994

1996
1992

1994
1994

1996
1992

1994
1994

1996
1992

1994
1994

1996
Oostenrijk04100059000100
Belgie3042005258180100100
Denemarken465611524400100100
Duitsland50490027342317100100
Griekenland746800263200100100
Spanje28422144372620100100
Finland08801011000100
Frankrijk3529004865176100100
lerland50553‘ 3474200100100
Italie585811414100100100
Luxemburg213500796500100100
Nederland383222606600100100
Portugal695211294710100100
Zweden02301077000100
Verenigd

Koninkrijk
47351143421023100100
EUR 1547460037441610100100

RESULTATEN

45. Met dit zesde overzicht van de overheidssteun in de Europese Unie bevestigen de Commissie en de lidstaten nogmaals hun engagement om grote doorzichtigheid te blijven verstrekken op het gebied van de overheidsondersteuning van de economie. Het document bevat een gedetailleerde analyse van de omvang van de overheidssteun, uitgesplitst naar de verschillende steunvormen en de uiteenlopende doelstellingen die de lidstaten nastreven. De ingezamelde en geanalyseerde gegevens bieden de Commissie een goede statistische basis voor haar continue inspanningen om haar beleid inzake overheidssteun te verbeteren. Het overzicht is de Gemeenschap ook nuttig in een breder internationaal verba'nd, doordat het op een coherente en doorzichtige wijze de wil van de Gemeenschap weergeeft om verstorende steunverlening die onverenigbaar is met de interne markt, tegen te gaan en de totale omvang van de steunverlening onder controle te houden. Dit bewijst dat de Gemeenschap zich inzet voor een vrije wereldmarkt.

46. Wat de steun aan de be- en verwerkende industrie betreft, kan uit de cijfers geconcludeerd worden dat in de Europese Unie de steun is teruggekeerd naar de bescheiden neerwaartse trend van het algemene steunpeil, zoals die in het verleden viel waar te nemen. De bevindingen van het vorige overzicht, nl. dat aan deze neerwaartse ontwikkeling een einde was gekomen, lijken dus een uitzondering te hebben gevormd op de historische tendens. In de periode 1994-1996 werd in de 15 lidstaten jaarlijks gemiddeld zowat 38,3 miljard ecu steun verleend aan de be- en verwerkende industrie. Voor de EUR 12 bedroeg het overeenkomstige cijfer 37,5 miljard ecu, tegenover 41,4 miljard ecu in de periode 1992-1994.

Tussen de verschillende landen blijven er sterke verschillen bestaan in de steunbedragen die worden toegekend. Gemeten naar steun aan de be- en verwerkende industrie in procent van de toegevoegde waarde, lag het hoogste steunpeil negenmaal boven het laagste. Opvallend is ook dat de daling van het totale volume steun aan de be- en verwerkende industrie voor de EUR 12 in feite te verklaren is doordat de daling van het steunniveau in Duitsland - waar zij het grootst was in Frankrijk, Griekenland, Italie, Luxemburg, Nederland en Portugal tot op zekere hoogte werd gecompenseerd door de toegenomen steun die in Belgie, Denemarken, Spanje, lerland en het Verenigd Koninkrijk waar te nemen viel.

Worden de algemene verschillen binnen de Gemeenschap beschouwd vanuit het oogpunt van de cohesie, dan lijkt de vastgestelde tendens thans iets meer hoopgevend dan in het vorige overzicht, toen een directe vergelijking tussen de vier grote lidstaten en de vier cohesielanden -Griekenland, Spanje, lerland en Portugal - leerde dat het relatieve belang van industriesteun in de grote lidstaten toenam ten koste van de cohesielanden. Het steunvolume in de vier cohesielanden stijgt namelijk van 6,5 naar 8,8% van de totale steun voor de be- en verwerkende industrie in de EUR 12, terwijl het aandeel van de vier grote economieen in deze steun daalde van circa 88% in de periode 1992-1994 naar circa 83% in de periode 1994-1996 (Duitsland vertegenwoordigt 44% van het EUR 12-totaal, Italie 26%, Frankrijk 10% en het Verenigd Koninkrijk 4%). Toch valt de blijkbaar iets positievere tendens van het gestegen aandeel van de cohesielanden in feite voor een groot deel te verklaren door een ad-hocsteunmaatregel in Spanje, alsmede doordat het steunpeil in een van de grote lidstaten aanzienlijk is gedaald.

Voor de steun die de lidstaten verleenden aan de be- en verwerkende industrie, hebben zij de voorkeur gegeven aan begrotingsuitgaven. Dit moet worden toegejuicht, omdat financiering via de begroting doorzichtiger is dan het alternatief via het belastingstelsel.

Wat de doelstellingen betreft, valt er een lichte daling te merken, zij het op een laag niveau, voor het aandeel van sectorale steun in totale steun aan de be- en verwerkende industrie. Dit geeft aanleiding tot enige bezorgdheid omdat steun aan individuele ondernemingen of hele bedrijfstakken uit de be- en verwerkende industrie tot de sterkste concurrentieverstoring mag worden gerekend.

47. Net zoals in het vorige overzicht, blijkt de belangrijkste trend te bestaan in een blijvend hoog volume ad-hocsteun aan individuele ondernemingen, buiten de regelingen ter bevordering van horizontale, sectorale of regionale doelstellingen om. Wanneer de be- en verwerkende Industrie, de financiele diensten en het luchtvervoer worden samengeteld, dan blijkt dat een beperkt aantal individuele steunmaatregelen van grote omvang een onevenredig groot aandeel van de totale steun uitmaakt. Ad-hocsteun, die voornamelijk met het oog op redding en herstructurering aan ondernemingen werd toegekend, steeg van 6% in 1992 tot 16% in 1996. Wordt de via de Treuhandanstalt aan de nieuwe Duitse deelstaten verleende steun meegerekend - deze steun valt wel te vergelijken met ad-hocsteun -, dan steeg het aandeel in de totale steunverlening van 19 naar 29%.

48. Wat de totale overheidssteun aan de economie betreft, bevestigen de cijfers, voor zover zij voor de Commissie beschikbaar zijn, de conclusie van de yorige overzichten, namelijk dat in de Gemeenschap zeer veel steun blijft worden verleend. In dit verband mag niet worden vergeten dat artikel 92, lid 1, van het EG-Verdrag, dat de grondslag vormt voor het door de Commissie gevoerde beleid inzake overheidssteun, een algemeen verbod op steun bevat en dat overheidssteun alleen wordt goedgekeurd wanneer een van de afwijkingen uit artikel 92 van toepassing is. De Commissie keurt uiteraard steun voor tal van doelstellingen goed als deze het gemeenschappelijk belang dienen. Voorbeelden van dergelijke steun waar de Commissie duidelijk positief tegenover staat, zijn steun voor O&O, het MKB, scholing, milieubescherming en regionale steun. Het kan echter niet worden ontkend dat de opeenstapeling van overheidssteun de goede werking van de interne markt in gevaar kan brengen.

CONCLUSIES

49. In de vorige overzichten van de Commissie over de omvang van de steun die de lidstaten van de Europese Unie aan hun ondernemingen toekennen, was een lichte en aanhoudende daling merkbaar van het totale niveau van de steun voor de be- en verwerkende industrie. Deze tendens werd onderbroken in de periode 1992-1994 toen er een stabiele ontwikkeling van de totale steun waar te nemen was. De gegevens waarop het zesde overzicht is gebaseerd, lijken thans te wijzen op een terugkeer naar de neerwaartse trend die in het verleden viel waar te nemen. Ook al kan alleen de toekomst bevestiging brengen voor deze neerwaartse ontwikkeling op de lange termijn, toch is de daling van de steun voor de been verwerkende industrie in de periode 1994-1996 een gunstige ontwikkeling. Er kan evenwel niet worden ontkend dat met een jaargemiddelde van zowat 38,3 miljard ecu dat 3,0% van toegevoegde waarde in de be- en verwerkende industrie vertegenwoordigt of meer dan 1 200 ecu per werknemer, de overheidssteun in deze sector nog zeer hoog blijft. Dit kan duidelijk niet in overeenstemming zijn met de algemene doelstellingen van de Europese Unie. De Europese Raad te Cardiff beklemtoonde trouwens dat de mededinging moet worden bevorderd en dat factoren die voor distorsies zorgen, zoals overheidssteun, moeten worden teruggedrongen.

Met een toenemende globalisering en verontrustende berichten dat Europa inzake concurrentievermogen blijft achterophinken tegenover haar belangrijkste handelspartners, moet men zich rekenschap geven van het volledige potentieel van de interne markt. Het hoge niveau van de overheidssteun dat hier werd waargenomen, brengt dit alles in gevaar. Niet alleen leidt de buitensporige steun tot een verstoring van de vrije concurrentie en het vrije handelsverkeer, maar bovendien houdt hij ook het risico in dat industriele herstructurering wordt vertraaga en zelfs verhinderd op een ogenblik dat daaraan juist de meest dringende behoefte bestaat. Vrije concurrentie, vrij handelsverkeer en snelle industriele herstructurering zijn nu echter juist de instrumenten voor de doeltreffende middelenallocatie binnen de Europese economie, waardoor dan weer de basis wordt gelegd voor een beter concurrentievermogen en bijgevolg voor het scheppen van banen.

Aan deze hinderpalen voor de totstandbrenging van een doeltreffende Europese economie moet nog worden toegevoegd dat de hoge overheidsuitgaven op het gebied van overheidssteun gefinancierd worden via belastingen. Het wordt algemeen erkend dat het hoge belastingpeil binnen de Gemeenschap het particuliere ondernemerschap dreigt te verstikken en daardoor ook het oprichten van nieuwe ondernemingen die nodig zijn om nieuwe opdrachten te geven aan de niet-gebruikte Europese hulpmiddelen. Omdat de Europese regeringen bovendien niet onaanzienlijke begrotingstekorten maken - ten dele om de hoge uitgaven voor overheidssteun te financieren moeten zij voortdurend lenen op de Europese kapitaalmarkten, waardoor de meer productieve particuliere investeringen uit de markt worden verdrongen.

Tijdens de verslagperiode viel een vermindering van het hoge peil van de steun voor de be- en verwerkende industrie waar te nemen, hetgeen erop wijst dat in deze sector het toezicht doeltreffender is geworden. Het blijvend hoge niveau toont echter dat de druk moet worden gehandhaafd. Dit is des te meer noodzakelijk nu met de komende Economische en Monetaire Unie de ondernemingen veel gevoeliger zullen worden voor steun aan hun concurrenten. Na de invoering van de eenheidsmunt kunnen de lidstaten de wisselkoersen niet meer gebruiken als schokdemper; in deze nieuwe omgeving valt te verwachten dat de ondernemingen zich in toenemende mate tot hun regeringen zullen wenden om via het belastingstelsel en rechtstreekse subsidies de schokken op te vangen. Dit vormt een acute bedreiging voor de interne markt. Daarom blijft het nodig dat de Commissie streng toezicht houdt op de overheidssteun en dat de lidstaten ter zake ook een sterke zelfdiscipline aan de dag leggen.

50. Door de hierboven beschreven situatie en de veranderende Internationale context kan het niet anders of er moet vanwege de Commissie meer toezicht komen op het gebied van overheidssteun. Dit is met name het geval met de in december 1997 goedgekeurde nieuwe richtsnoeren inzake regionale steun, waardoor tegemoet gekomen wordt aan de behoefte aan een strenger toezicht op overheidssteun in de Europese Unie en wordt bijgedragen tot de cohesie en een evenwichtige regionale ontwikkeling, twee belangrijke communautaire doelstellingen. Met de nieuwe richtsnoeren wordt een vermindering van het aantal voor nationale regionale steun in aanmerking komende gebieden beoogd, terwijl terzelfder tijd alle toegelaten maximale intensiteiten worden verlaagd. Zodoende zal steun worden toegespitst op die regio’s waar de steun het grootste effect zal hebben, terwijl ook de concurrentiedistorsies worden verminderd. Verwacht wordt dat dit voor de regionale steun tot een daling van het totale steunvolume zal leiden.

Bovendien heeft de neiging van lidstaten, die te maken hebben met begrotingsbeperkingen, om de voor hun regionale steunregelingen beschikbare middelen toe te spitsen op een beperkt aantal grote investeringen, de Commissie er ook toe aangezet om de mogelijkheid te introduceren van een betere controle in die gevallen waar de grootste concurrentieverstoring zich kan voordoen, een afzonderlijk onderzoek in te voeren. De criteria die bij het onderzoek van die gevallen zullen worden gehanteerd, zijn opgenomen in de zgn. multi-sectorale kaderregeling die in September 1998 van kracht zal worden.

51. Door de liberalisering in het kader van de interne markt, technologische veranderingen en de globalisering krijgen vele sectoren te maken met een toegenomen concurrentie van zowel binnen als buiten de EU. Deze sectoren moeten zich snel aanpassen aan de veranderende

marktomstandigheden. De meeste ondernemingen doen dit zonder hulp van de overheid. Sommige ondernemingen die niet in staat zijn zich aan te passen, zullen verdwijnen. Overheidssteun om noodlijdende

ondernemingen in bedrijf te houden kan, zelfs indien aldus de levensvatbaarheid van de onderneming wordt hersteld, een grote kost betekenen qua gemiste kansen om de middelen te gebruiken voor een verbetering van het concurrentievermogen; en zodoende voor de economische groei en het scheppen van stabiele werkgelegenheid.

Herstructurering met overheidssteun, vaak de voorbode van de privatisering, verloopt volgens cycli die verschillen naargelang de betrokken sector en lidstaat. Ook al lijkt de in dit overzicht gepresenteerde informatie over ad-hocsteun - waarin alle grote herstructureringen zijn vervat - erop te wijzen dat de herstructurering in de be- en verwerkende industrie thans min of meer over haar top is, toch moet van nabij gevolgd worden hoe de ontwikkelingen in deze en andere sectoren in de toekomst zullen verlopen. Zelfs als een deel van deze steun bijdraagt tot het verzachten van de sociale gevolgen van de versnelde aanpassing van bepaalde sectoren, moet deze steun evenzeer worden beperkt tot het voor de herstructurering strikt noodzakelijke en zodanige garanties bieden dat - door het herstel van de levensvatbaarheid op lange termijn van de steun ontvangende ondernemingen - geen verdere steun nodig is. Slechts dan kan de dankzij deze steun in stand gehouden werkgelegenheid als veilig worden aangemerkt. Wordt aan deze voorwaarden niet voldaan, dan dreigt reddings- en herstructureringssteun voor ondernemingen in moeilijkheden de herstructurering van de industrie in gevaar te brengen en zelfs te beletten, en aldus uiteindelijk arbeidsplaatsen te vernietigen. Daarom denkt de Cofnmissie dat de reddings- en herstructureringssteun voor ondernemingen in moeilijkheden strikter moeten worden beperkt en legt zij daartoe momenteel de laatste hand aan haar voorstel voor een nieuwe, strengere kaderregeling voor reddings- en herstructureringssteun.

52. Voor de goede werking van de Economische en Monetaire Unie is het onder meer van cruciaal belang dat de overheidsfinancien van de deelnemende lidstaten gezond zijn. Begrotingsdiscipline betekent dat lidstaten ieder onderdeel van de overheidsuitgaven, met inbegrip van overheidssteun, in het oog blijven houden. Daarom is het ook essentieel dat de lidstaten zelf de bestaande steunregelingen en nieuwe voorstellen evalueren om na te gaan of: 1° overheidsoptreden nodig is; 2° overheidssteun het meeste geschikte middel is om de betrokken beleidsdoelstelling te verwezenlijken; 3° de steun nauwkeurig is afgestemd op het probleem dat moet worden opgelost, en 4° niet meer steun wordt verleend dan voor het bereiken van de doelstelling nodig is. Aansluitend bij de voormelde conclusies van de Europese Raad te Cardiff, wil de Commissie de lidstaten raadplegen over de mogelijkheid om een gecoordineerde strategie uit te werken voor selectieve verminderingen van overheidssteun.

53. Voor een strenger toezichtsbeleid is ook meer transparantie nodig. De Commissie blijft daarom het belang onderstrepen van het nieuwe geharmoniseerde jaarlijkse verslagleggingsysteem, waardoor de Commissie een duidelijker beeld kan krijgen van onder meer het regionale en sectorale effect van de verschillende vormen van overheidssteun voor de be- en verwerkende industrie, met name in het geval van steun met een horizontale doelstelling. De Commissie zal daarom de nodige stappen zetten om ervoor te zorgen dat deze verplichting inzake verslaglegging volledig wordt nagekomen.

BIJLAGE I

TECHNISCHE BIJLAGE

In deze bijlage wordt een overzicht gegeven van de methoden en bronnen waarvan bij het opstellen van dit overzicht over de overheidssteun is uitgegaan, met name wat betreft:

15.

I. Reikwijdte van de studie / Niet behandelde gebieden


II. Categorieen, vormen en doelstellingen van de steunverlening

III. Aard en herkomst van de gegevens en methoden voor het bepalen van het steunbestanddeel

IV. Specifieke problemen

- onderzoek en ontwikkeling (O&O)

- de Luxemburgse vervoersector

- toerisme en agrolevensmiddelenindustrie

- opleiding en werkloosheid

- de toetreding van de drie nieuwe lidstaten tijdens de

verslagperiode

I. Reikwijdte van de studie

Niet behandelde gebieden

1. In deze technische bijlage is aangegeven welke methoden en statistische technieken werden gebruikt. Deze bijlage is een bijwerking van de voor het vorige overzicht gehanteerde technische bijlage.

In het overzicht is de aandacht vooral uitgegaan naar overheidssteun voor ondernemingen, als bedoeld in de artikelen 92 en 93 van het EG-Verdrag en artikel 95 van het EGKS-Verdrag. Algemene steunmaatregelen (ten aanzien waarvan, indien zij concurrentievervalsend werken, artikel 101 van het EG-Verdrag van toepassing is) zijn dan ook niet in de cijfergegevens verwerkt.

2. De volgende maatregelen of gebieden zijn buiten beschouwing gelaten:

2.1 Steun die niet aan ondernemingen wordt uitgekeerd:

- steun voor huishoudens

- steun voor gehandicapten

- steun voor infrastructuur (wegen, havens, luchthavens enz.)

- steun voor universitaire instellingen

- steun voor openbare instellingen voor beroepsopleiding

- rechtstreekse steun aan ontwikkelingslanden

2.2 Algemene en andere maatregelen:

- verschillen tussen de verschillende belastingstelsels en algemene socialezekerheidsstelsels in de lidstaten (afschrijving, tekorten sociale zekerheid enz.)

- quota, overheidsopdrachten, afzetbeperkingen, technische normen

- specifieke belastingregelingen (cooperaties,

eigenaren/exploitanten, zelfstandigen, enz.)15

- algemene BTW-verlaging (bijvoorbeeld voor levensmiddelen in het Verenigd Koninkrijk en voor bepaalde producten in de Franse Overzeese Departementen)16

2.3 Door supranational en multinationale organisaties toegekende steun:

16.

communautaire fondsen (EFRO, EOGFL enz.) financiering door EIB en EBWO


steun ten behoeve van het Europees Ruimte-Agentschap

2.4 Afzonderlijke steunregelingen:

steun voor defensie (zie punt 11.2 van deze bijlage) steunmaatregelen met betrekking tot energiebronnen, met uitzondering van steenkool (zie punten 10.2 en 11) en steun voor energiebesparing en alternatieve (hernieuwbare) energie steunmaatregelen met betrekking tot de vervoersector, met uitzondering van steun voor het spoorwegvervoer (zie punt 10.2), en de luchtvaartsector (die valt onder punt 2.1.9: Andere doelstellingen) *

maatregelen met betrekking tot opleiding en werkloosheid (zie punt 14)

steun voor pers en media

steun voor gebouwen en openbare werken

steun voor openbare nutsvoorzieningen, zoals gas, water,

17.

elektriciteit, telecommunicatie (tariefstructuur en financiering)


II. Categorieen, vormen en doelstellingen van de steunverlening

18.

3. Categorieen steunmaatregelen


ledere steunmaatregel brengt een uitgave of een verlies aan inkomsten voor de overheid mee en levert financieel voordeel op aan de begunstigde. Hoe groot het “steunbestanddeel” is, m.a.w. hoeveel financieel voordeel de begunstigde effectief uit het overgedragen nominaal bedrag haalt, hangt in ruime mate af van de vorm waarin de steun wordt toegekend. Steunmaatregelen moeten daarom worden ingedeeld naar de wijze waarop de steun wordt verleend. Hiervoor wordt met vier categorieen steunmaatregelen gewerkt. ledere categorie wordt aangeduid met een letter (A, B, C of D), gevolgd door het cijfer 1 of 2, naargelang de steun uit begrotingsmiddelen (steun uit de begroting van de centrale overheid) of via belastingfaciliteiten (in het kader van het belastingstelsel) wordt gefinancierd, en door de letter A indien het steunbestanddeel bekend is. Zo wordt bv. met CIA verwezen naar het steunbestanddeel (A) van een zachte lening (Cl).

4. Groep A (A1 + A2)

4.1 Deze eerste categorie (A) betreft maatregelen waarvan de steun volledig aan de begunstigde wordt overgedragen. Het steunbestanddeel is m.a.w. gelijk aan de nominate waarde van de steun. De steunmaatregelen in deze eerste categorie zijn verder onderverdeeld in twee groepen, naargelang de steun wordt gefinancierd uit begrotingsmiddelen (A1) of via het belasting- of het socialezekerheidsstelsel (A2).

4.2 Overzicht van de steunmaatregelen van de categorieen A1 en A2:

- subsidies

- rentesubsidies die rechtstreeks aan de begunstigde ten goede komen

- algemene steunregelingen voor onderzoek en ontwikkeling (zie punt 11)

- belastingkredieten en andere belastingmaatregelen waarbij het

voordeel niet afhankelijk is van de verschuldigde belasting (in gevallen waarin het belastingkrediet hoger is dan de verschuldigde belastingsom, wordt het verschil uitgekeerd)

- belastingaftrek, vrijstellingen en tariefverlagingen waarbij het

voordeel afhankelijk is van het feit of er belasting verschuldigd is

- verlaging van de socialezekerheidsbijdragen

- met subsidie gelijk te stellen maatregelen, zoals de verkoop of verhuring van overheidsterreinen of -eigendom beneden de marktprijs

19.

5. Groep B1


5.1 Uitgemaakt moet worden of de overdracht van financiele middelen door de overhead in de vorm van deelneming in het bedrijfskapitaal een vorm van steun voor de begunstigde is, dan wel een commerciele handeling van de overheid die in dezen optreedt als een particuliere investeerder onder normale marktomstandigheden. Daarom zijn de uiteenlopende vormen van kapitaalparticipatie niet in de eerste categorie opgenomen, maar ondergebracht in de afzonderlijke categorie B1. Voor een raming van het steunbestanddeel in dergelijke kapitaaldeelnemingen wordt verwezen naar B1A.

5.2 Overzicht van de steunmaatregelen van categorie B1:

- deelneming in het bedrijfskapitaal, ongeacht in welke vorm (inclusief omzetting van schuld)

6. Groep C (Cl+C2)

6.1 De derde categorie steunmaatregelen (categorie C) bestaat uit de overdracht van financiele middelen waarin het steunbestanddeel overeenkomt met de bedragen aan rente die de begunstigde bespaart gedurende de periode waarin hij over het overgedragen kapitaal beschikt. De overdracht van financiele middelen kan de vorm aannemen van een zachte lening (Cl) of belastingenfaciliteiten (C2). Het steunbestanddeel (C1A/C2A) in deze categorie ligt veel lager dan de nominate waarde van de steun.

6.2 Overzicht van de steunmaatregelen van de categorieen Cl en C2:

20.

zachte leningen (nieuwe leningen) uit zowel openbare als particuliere middelen. (Rentesubsidies zijn opgenomen onder A1)


participatieleningen uit openbare of particuliere middelen

voorschotten, die kunnen worden teruggevorderd indien de onderneming succes oplevert

belastingfaciliteiten (reserves, normale of versnelde afschrijving enz.).

21.

7. Groep D1


7.1 In de laatste categorie (D1) zijn de steunmaatregelen opgenomen die worden verleend in de vorm van in nominate bedragen uitgedrukte garanties. Het steunbestanddeel (D1A) is gewoonlijk aanzienlijk lager dan de nominate bedragen; dit steunbestanddeel stemt immers overeen met het voordeel dat de ontvanger geniet, kosteloos of - bij betaling van een risicopremie - beneden het marktarief. Indien in het kader van de garantieregeling echter verliezen worden gemaakt, dan valt het totale verlies, exclusief eventuele premies, onder D1A, omdat dit verlies kan worden beschouwd als een definitive kapitaaloverdracht aan de ontvanger. De nominale bedragen van deze garanties zijn onder D1 opgenomen om een indicatie te geven van de omvang van de latente verplichting.

7.2 Overzicht van de steunmaatregelen van categorie D1:

- in het kader van garantieregelingen gedekte bedragen (D1)

- verliezen als gevolg van garantieregelingen, minus de betaalde premies (D1A)

8. Hoe het steunbestanddeel voor de verschillende soorten steunmaatregelen wordt berekend, is nader aangegeven in punt 10.6.

22.

9. Doelstellingen van de steun


9.1 De steunregelingen kunnen op basis van hun respective sector of functie in de volgende 19 rubrieken worden onderverdeeld:

1.1.Landbouw
1.2.Visserij
2.Be- en verwerkende industrie / Diensten
2.1.(Horizontale doelstellingen)
2.1.1.Onderzoek en ontwikkeling
2.1.2.Milieu
2.1.3.Midden- en kleinbedrijf (KMO's)
2.1.4.Handel
2.1.5.Energiebesparing
2.1.6.Algemene investeringen
2.1.7.Bestrijding werkloosheid ] zie punt
2.1.8.Opleidingssteun J deze bijl
2.1.9Andere doelstellingen
2.Be- en verwerkende industrie / Diensten
2.2.(Specifieke sectoren)
2.2.1.IJzer en staal
2.2.2.Scheepsbouw
2.2.3.Vervoer
2.2.4.1.Steenkool (lopende productie)
2.2.4.2.Steenkool (overige steun)
2.2.5.Andere sectoren
3.Regionale steun
3.1.Regio’s ex artikel 92, lid 3, onder a)
3.2.Overige regio’s

Categorie 3 "Regionale steun” omvat voor Duitsland drie onderverdelingen: steun regio's ex artikel 92, lid 3, onder a) (hieronder vallen de nieuwe deelstaten), regio’s ex artikel 92, lid 3, onder c), en het voormalige Zonenrandgebiet en West-Berlijn.

In de steenkoolsector wordt een onderscheid gemaakt naargelang de steun wel of niet op de lopende productie betrekking heeft (dit verband wordt door de Commissie gelegd in haar jaarlijkse mededeling aan de Raad inzake de financiele steun in deze sector).

Lijst van regio’s ex artikel 92, lid 3, onder a)17:

9.2

LidstaatRegio’s
Griekenland

lerland

Portugal
lde volledige hidstaat

J
OostenrijkBurgenland
DuitslandBerlijn (oostelijke stadsdistricten) Brandenburg

Mecklenburg-Voor-Pommeren

Saksen

Saksen-Anhalt

Thuringen
SpanjeGalicie

Asturie

Cantabrie

Kastilie-Leon

Kastilie-La Mancha

Extremadura

Comunidad Valenciana Andalusie

Murcia

Ceuta y Melilla

Canarische Eilanden
FrankrijkOverzeese departementen
ItalieCampanie

Mezzogiorno

Sicilie

Sardinie
Verenigd KoninkrijkNoord-lerland

III. Aard en herkomst van de gegevens en methoden

voor het bepalen van het steunbestanddeel

10. In de regel is uitgegaan van de daadwerkelijke uitgaven (of indien het om steun in de vorm van belastingfaciliteiten ging, de effectieve inkomstenderving)18. Wanneer dit niet kon, is - na overleg met de betrokken lidstaten - gebruik gemaakt van gegevens over de op de begroting uitgetrokken middelen of in programma’s aangegeven bedragen. Indien dergelijke gegevens niet beschikbaar waren, werden, tenzij anders aangegeven, de vorige cijfers geextrapoleerd.

10.1 Alle verzamelde gegevens waren uitgedrukt in nationale valuta en zijn in ecu omgerekend aan de hand van het jaargemiddelde van de wisselkoers als vastgesteld door het Bureau voor de statistiek van de Europese Gemeenschappen.

In dit overzicht werd gebruikt gemaakt van de volgende statistische gegevens uit de NEWCHRONOS-databank van EUROSTAT. Een beperkt deel van de niet-beschikbare gegevens werd aangevuld met statistische gegevens uit de door het Directoraat-generaal II van de Commissie beheerde AMECO-databank, of met de beste ramingen:

- bruto binnenlands product (BBP) tegen marktprijzen

- bruto toegevoegde waarde tegen marktprijzen

- algemene uitgaven van de totale overheid

- statistische gegevens over beroepsbevolking .

- intracommunautaire uitvoer van industriele producten uit de rubrieken 5 tot en met 8 van de TCIH-normen, derde herziene uitgave.

10.2 De herkomst van de cijfergegevens die de diensten van de Commissie ieder voor hun sector hebben verstrekt, wordt nader toegelicht in het onderstaande. Niet alle cijfers zijn door de lidstaten geverifieerd, noch hebben de diensten van de Commissie ze aan de nationale begrotingen getoetst.

Voor landbouw en visserij zijn de gegevens door de lidstaten verstrekt overeenkomstig de procedure die is ingesteld bij de resolutie van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de 306de zitting van de Raad op 20 oktober 1974 bijeen.

Wat echter landbouw betreft, werden over de verslagperiode geen gegevens verstrekt door Spanje, Finland, lerland, Italic, Luxemburg, Zweden en Oostenrijk. Bovendien waren voor Griekenland en Frankrijk slechts tot 1992 cijfers beschikbaar, voor Portugal tot 1993 en voor Denemarken, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk tot 1995.

23.

De volgende gebieden zijn buiten beschouwing gelaten en de desbetreffende begrotingsuitgaven van de lidstaten derhalve niet meegerekend: onderzoekssteun, steun voor grondverbetering


(ontwatering), maatregelen met betrekking tot de sociale zekerheid en van toepassing op de gehele sector, faciliteiten op het gebied van de inkomstenbelasting, selectieve financiele steun volgens regio.

Deze cijfers hebben betrekking op: subsidies, belastingfaciliteiten, uit parafiscale heffingen gefinancierde steun, rentesubsidies en een aantal door de lidstaten in natura verleende voordelen (bijvoorbeeld opleidingscursussen).

In de visserijsector waren voor 1995 en 1996 gegevens beschikbaar over Duitsland, Spanje, Frankrijk, lerland, Italie, Finland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk.

Leningen en garanties zijn buiten beschouwing gelaten wanneer het steunbestanddeel niet kwantificeerbaar is.

Voor steenkool is uitgegaan van de cijfers die door de lidstaten zijn verstrekt overeenkomstig de Beschikkingen 528/76/EGKS, 2064/86/EGKS en 3632/93/EGKS van de Commissie; hiervan is een overzicht opgenomen in de jaarlijkse mededeling van de Commissie aan de Raad inzake steun in deze sector19. Inbreng van nieuw kapitaal, die als een steunmaatregel kan worden beschouwd, is niet in aanmerking genomen. Door openbare bedrijven gesloten contracten voor de aankoop van steenkool (bijvoorbeeld voor elektriciteitsproductie) die een steunbestanddeel zouden kunnen bevatten wanneer de geboden prijs hoger ligt dan de wereldmarktprijs, zijn evenmin meegerekend.

Voor de vervoersector (spoorwegen) is gewerkt met de gegevens die door de lidstaten worden verstrekt overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad. Daarnaast wordt ook apart melding gemaakt van de steun voor spoorwegondernemingen in het kader van Verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad, zoals gewijzigd door Verordening (EEG) nr. 1893/91, en Verordening (EEG) nr. 1192/69 van de Raad, respectievelijk voor het nakomen van openbare-dienstverplichtingen en de normalisatie van de rekeningstelsels van de spoorwegondernemingen in verband met de speciale op die ondernemingen drukkende lasten.

De gegevens over de steunmaatregelen voor andere vervoersvormen -luchtvervoer uitgezonderd - zijn, bij gebrek aan informatie, onvolledig en fragmentarisch, en zijn dan ook niet opgenomen. Met name over de steunmaatregelen ten behoeve van het lokale vervoer ontbreken cijfergegevens.^'- .

24.

10.3 Be-en verwerkende industrie


De cijfers over de steunmaatregelen voor de be- en verwerkende industrie zijn in de regel overgenomen uit de aanmeldingen door de lidstaten in het kader van artikel 93, alsmede uit informatie in het kader van de procedure van de geharmoniseerde jaarverslagen welke is uiteengezet in de brief van de Commissie van 22 februari 1994 aan de lidstaten en werd bijgewerkt in haar brief van 2 augustus 1995. Verder worden de gegevens getoetst aan de publicaties van de lidstaten inzake de toekenning van steun, nationale rekeningen, ontwerp-begrotingen en andere beschikbare informatiebronnen.

25.

10.4 IJzerenstaal


De in dit overzicht opgenomen cijfers zijn ontleend aan de toezichtsverslagen over steunverlening aan de ijzer- en staalsector die de Commissie ten behoeve van de Raad opstelt. Deze cijfers geven de bedragen aan van de steun voor de ondernemingen.

26.

10.5 Belastingfaciliteiten


Wat de belastingfaciliteiten betreft, is uitgegaan van de door de OESO aangehouden opvatting ter zake, die inhoudt dat onder belastingfaciliteiten doorgaans moeten worden verstaan afwijkingen van de algemeen aanvaarde belastingsstructuur of de referentiebelastingsstructuur, op grond waarvan aan bepaalde categorieen bedrijvigheid of groepen belastingplichtigen een gunstige behandeling ten deel valt.

Onder het begrip belastingfaciliteiten valt dus bijvoorbeeld de belastingverlaging in bepaalde ontwikkelingskernen (dus slechts in een deel van het belastinggebied), terwijl de tariefstructuur wordt beschouwd als een integrerend deel van het referentiebelastingsstelsel.

In sommige gevallen situeren dergelijke afwijkingen van het referentiebelastingsstelsel zich evenwel op de scheidingslijn tussen steun in de zin van artikel 92, lid 1, van het EG-Verdrag en algemene maatregelen. Nader onderzoek is nodig om in dit “grijs gebied” klaarheid te scheppen.

27.

10.6 Methoden voor het bepalen van het steunbestanddeel


10.6.1 Analyse van de verschillende steunmaatregelen is alleen mogelijk indien zij onderling volstrekt vergelijkbaar zijn. Daarom moeten ze eerst onder een gemeenschappelijke noemer worden gebracht: het erin vervatte steunbestanddeel. In dit verband is gebruik gemaakt van de methoden die de Commissie momenteel hanteert bij het toezicht op de overheidssteun. Deze methoden behoren alle tot het officieel beleid van de Commissie, en werden met de lidstaten op technisch niveau besproken.

10.6.2 Om het steunbestanddeel te bepalen kan normaliter het beste worden uitgegaan van de methode die doorgaans wordt gehanteerd om het netto-subsidie-equivalent van de overheidssteun te berekenen (voor de meest recente aanpassing, zie de richtsnoeren van de Commissie inzake regionale steunmaatregelen, PB C 74 van 10 maart 1998).

Het is duidelijk dat het ontvangen van steun veranderingen kan teweegbrengen in de fiscale situatie van bepaalde begunstigden. Gelet op de verlagingen en de aftrek waarop aanspraak kan worden gemaakt ten aanzien van de winstbelasting, en de verliezen die bepaalde ondernemingen lijden, ligt het daadwerkelijke belastingtarief voor ondernemingen over het algemeen echter veel lager dan het theoretische maximum. Aangenomen wordt dan ook dat realistischere uitkomsten worden verkregen indien met bedragen voor belasting wordt gewerkt dan wanneer het theoretische maximumtarief wordt gehanteerd. Daarom wordt hier het subsidie-equivalent en niet het netto-subsidie-equivalent als gemeenschappelijke noemer gebruikt.

28.

Methode voor verschillende vormen van steunverlening


29.

10.6.3 Groep A - subsidies, verlaging van belastingen en


socialezekerheidsbijdragen enz.

Het is niet nodig het steunbestanddeel te berekenen, omdat in deze groep alle maatregelen zijn opgenomen die als subsidies of subsidie-equivalenten kunnen worden aangemerkt.

10.6.4 Groep B - participates (inclusief schuldomzetting).

30.

Overeenkomstig het vaste beleid van de Commissie vormt een


■ dergelijke maatregel alleen steun indien een particuliere investeerder zich onder normale marktomstandigheden niet aan een dergelijke investering zou wagen. Zie hierover de mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het EEG-Verdrag en van artikel 5 van Richtlijn 80/723/EEG op openbare bedrijven in de industriesector, PB C 307 van 13.11.1993, biz. 320. Voor deze methode wordt een berekening gemaakt van het financiele voordeel voor de begunstigde.

Wordt in een beschikking van de Commissie het steunbestanddeel niet vastgesteld en wordt dit in de door de lidstaten verstrekte gegevens niet vermeld, dan wordt 15% van de totale participate aangemerkt als het steunbestanddeel. Deze methode werd slechts in enkele gevallen toegepast, zonder dat de uitkomsten er significant door werden beinvloed.

10.6.5 Groep C - zachte leningen en belastingfaciliteiten.

In overeenstemming met de gemeenschappelijke waarderingsmethode worden de voordelen die gedurende een bepaalde periode aan een onderneming zijn toegekend in de vorm van zachte leningen of belastingfaciliteiten, omgerekend naar hun huidige waarde. Als disconteringspercentage geldt het “referentiepercentage” dat overeenstemt met de rente waartegen ondernemingen onder normale marktomstandigheden leningen kunnen aangaan. Welk rentetarief in iedere lidstaat als referentiepercentage moet worden gebruikt, is formeel vastgesteld door de Commissie (zie punt 14 van de gemeenschappelijke waarderingsmethode). In een bepaald jaar komt het steunbestanddeel van een zachte lening dus overeen met het verschil tussen het referentiepercentage en het door de staat voor de betrokken lening toegepaste rentetarief, vermenigvuldigd met de waarde van de lening. De steunbestanddelen (C1A/C2A) in deze categorie liggen veel lager dan de kapitaalwaarde van de steun. Vanaf 1995 wordt, ingeval een lidstaat geen gegevens verstrekt over de steunbestanddelen, 15% van het totale bedrag van de door de regering verstrekte lening als steunbestanddeel aangemerkt, ten opzichte van de vroegere methode waarbij 33% in aanmerking werd genomen. Deze neerwaartse aanpassing wordt verklaard door het doorgaans lager peil van het steunbestanddeel als gevolg van de meestal lagere rente in de lidstaten, ten opzichte van eerdere verslagperiodes. Deze methode werd slechts in enkele gevallen toegepast, zonder dat de uitkomsten er significant door werden beinvloed.

Voor participatieleningen zijn de nettokosten gelijk aan het verschil tussen de rente die de Staat daadwerkelijk ontvangt voor deze participatieleningen, en het referentiepercentage.

Deelde een lidstaat voor terugvorderbare voorschotten het terugbetalingspercentage niet mee, dan werd uitgegaan van een steunbestanddeel van 90% omdat het terugbetalingspercentage gemiddeld zeer laag blijkt te zijn. Wanneer in een beschikking van de Commissie een steunbestanddeel is vastgesteld, wordt dit gebruikt.

10.6.6 Groep D - door garantieregelingen gedekte bedragen.

Voor gewone garantieregelingen wordt het steunbestanddeel berekend op basis van het voordeel van de regeling voor de begunstigde. Het steunbestanddeel (D1A) ligt veel lager dan de gegarandeerde kapitaalwaarde. Is deze informatie niet beschikbaar, dan worden de verliezen voor de overheid genoemd als een benadering van het steunbestanddeel. Wanneer de informatie van de lidstaat enkel cijfers bevat over de gegarandeerde kapitaalwaarde, maar niet over de jaarlijkse nettoresultaten van de regeling, dan geldt - vanaf 1995 - 10% van het gegarandeerde kapitaal als steunbestanddeel21. Deze methode werd slechts in enkele gevallen toegepast, zonder dat de uitkomsten er significant door werden bei'nvloed.

Het steunbestanddeel van leningen die zijn toegekend in het kader van wisselkoers-garantieregelingen, wordt berekend als betrof het zachte leningen in de valuta waarvoor een garantie tegen koersschommelingen geldt. Het steunbestanddeel komt overeen met het verschil tussen het referentiepercentage voor de valuta waarvoor de garantie is verleend, en het voor de lening geldende rentetarief, verminderd met eventuele kosten in verband met de garantie. In het kader van deze methode wordt dus het financiele voordeel berekend dat voor de begunstigde aan de regeling verbonden is.

10.7 Voor zover door openbare kredietinstellingen verstrekte leningen en garanties als steunmaatregelen kunnen worden aangemerkt, zijn ook daarover cijfergegevens in dit verslag verwerkt. Het identificeren en kwantificeren van dergelijke steun levert evenwel meer problemen op dan het geval is voor andere vormen van steun, omdat de bedoelde steunmaatregelen door hun aard zelf minder doorzichtig zijn. Wil men in de toekomst onverantwoorde discriminatie bij de behandeling van uit die bron afkomstige steun vermijden, dan moet aanvullend werk worden verricht op het gebied van identificatie en kwantificering.

IV. Specifieke problemen

11. Onderzoek en ontwikkeling (O&O)

11.1 O&O-programma’s

De cijfers onder A1A22 omvatten de externe overheidsfinanciering voor O&O-programma’s van genationaliseerde of particuliere ondernemingen. Omdat van globale gegevens moest worden uitgegaan, is het niet altijd mogelijk geweest bepaalde elementen van overheidsopdrachten van de externe uitgaven uit te sluiten (bv. O&O-contracten). Omdat alleen directe financiering van O&O-activiteiten in aanmerking is genomen, wordt aangenomen dat de O&O-cijfers zijn onderschat (O&O-contracten en onderzoek voor rekening van de overheid (zie 11.2 en 11.3) zijn buiten beschouwing gelaten omdat het steunbestanddeel van dergelijke maatregelen niet kwantificeerbaar is).

11.2 O&O-contracten

In het verslag zijn geen gegevens over onderzoek- en ontwikkelingscontracten verwerkt omdat het steunbestanddeel vooralsnog vaak niet te kwantificeren is. Bovendien is het niet mogelijk om, op basis van de gebruikte informatiebronnen, specifiek voor militaire doeleinden gesloten O&O-contracten te onderscheiden, noch de invloed van dergelijke contracten op de markt te beoordelen23.

31.

11.3 Onderzoek voor rekening van de overheid


Er zijn geen cijfers opgenomen betreffende het steunbestanddeel van de uitgaven van de overheid voor onderzoekswerk van overheidsinstellingen of openbare onderzoekinstellingen of van instellingen voor hoger onderwijs. Financiering door de overheid van O&O-activiteiten van openbare hoger-onderwijsinstellingen of openbare onderzoekscentra zonder winstoogmerk valt normaal gesproken niet onder artikel 92, lid 1, van het EG-Verdrag24.

32.

11.4 Kernenergie


De lidstaten steunen de sector kernenergie via hun overheidsbedrijven of via financiering van O&O-werkzaamheden (voornamelijk via O&O-contracten en onderzoek voor rekening van de overheid). Slechts een deel van deze directe financiering kon in de O&O-gegevens worden verwerkt (2.1.1.). De cijfers betreffende kernenergie kunnen in werkelijkheid hoger liggen. Aangezien bij de verwerking van de O&O-cijfers, de O&O-contracten en het onderzoek voor rekening van de overheid buiten beschouwing zijn gelaten, is het steunbestanddeel van dergelijke maatregelen moeilijk te kwantificeren.

33.

12. De Luxemburgse vervoersector


De cijfers over steun voor de vervoersector liggen in Luxemburg hoger dan in de andere lidstaten. Dit is vooral toe te schrijven aan de zeer hoge pensioenen van voormalige spoorwegarbeiders. Nadere gegevens zijn niet beschikbaar.

34.

13. Toerisme en agrolevensmiddelenindustrie


Gezien het gebrek aan informatie over deze twee sectoren, zijn de in dit verslag verwerkte gegevens waarschijnlijk onvolledig.

35.

14. Opleiding en werkloosheid


Het is niet altijd duidelijk of bepaalde maatregelen op gebied van belastingen of sociale zekerheid steun inhouden, dan wel integrerend deel uitmaken van het belasting- of socialezekerheidsstelsel. Bovendien bestaan er in verscheidene lidstaten algemene regelingen om de opleiding of de opneming in het arbeidsproces van bepaalde sociaal achtergebleven categories werknemers aan te moedigen of te vergemakkelijken. In zoverre dergelijke regelingen niet uitsluitend voor bepaalde bedrijfstakken gelden, maar voor de hele economie gelden en werkelijk deel uitmaken van een algemeen stelsel van werkgelegenheidsstimulerende maatregelen, moeten zij niet als overheidssteun worden beschouwd. Hoewel de Commissie een aantal opleidings- en werkgelegenheidsregelingen als overheidssteun heeft behandeld, zijn niet alle maatregelen van de lidstaten op dit gebied tot in bijzonderheden onderzocht. Omdat het zo moeilijk is werkgelegenheidssteun - in het bijzonder in verband met opleiding - van algemene maatregelen te onderscheiden, en om voor de lidstaten met vergelijkbare cijfergegevens te kunnen werken, zijn in dit verslag geen opleidingsmaatregelen en werkgelegenheidsstimulerende maatregelen onderzocht.

36.

15. Toetreding van de drie nieuwe lidstaten tijdens de verslagperiode


Om de redenen die hierboven zijn aangegeven, is bij de vergelijking tussen de lidstaten de analyse van de gegevens over steun toegespitst op de jaargemiddelden voor de driejaarsperiode 1994-1996. Aangezien de drie nieuwe lidstaten pas in 1995 zijn toegetreden, zijn er voor deze landen slechts cijfers voor 1995 en 1996 beschikbaar. Bijgevolg wordt in de tabellen voor deze landen het jaargemiddelde van 1995 en 1996 gepresenteerd als het jaargemiddelde van de driejaarsperiode 1994-1996.

BIJLAGE II

STATISTISCHE BIJLAGE

Voor nadere bijzonderheden omtrent de voor de volgende tabellen gehanteerde methode: zie technische bijlage.

Tabel A1Overheidssteun voor de be- en verwerkende industrie in de periode 1992-1996, in actuele prijzen
Tabel A2Overheidssteun voor de be- en verwerkende industrie in de periode 1992-1996, in actuele prijzen (in ecu)
Tabel A3Overheidssteun voor de nieuwe Duitse deelstaten -jaargemiddelden in ECU over de periode 1994-1996
Figuur A1Steun voor de be- en verwerkende industrie en door communautaire Fondsen, Bedrag per werknemer -jaargemiddelden in ECU overde periode 1994-1996

37.

Tabel A4/1 -15 Totale overheidssteun - jaarlijks gemiddelde per lidstaat in


de periode 1994-1996

Tabel A1

Overheidssteun voor de be- en verwerkende 'Industrie in de periode 1992-1996, in actuele prijzen

x miljoen in nationale munt
19921993199419951996
Oostenrijk0,000,000,006.515,485.239,22
Belgie25.176,3733.401,2843.252,0439.572,0450.178,02
Denemarken2.604,904.440,554.377,044.903,385.489,77
Duitsland29.501,4638.145,7238.803,3329.548,2424.612,29
Griekenland282.609,57131.376,92105.256,25263.163,64243.859,26
Spanje135.610,43215.538,16240.391,09339.902,85449.050,07
Finland0,000,000,002.287,911.905,08
Frankrijk32.438,8434.121,6426.615,9822.000,6524.461,03
lerland157,32169,30145,89159,90221,15
Italie19.061,7622.316,4219.139,5823.135,2420.109,41
Luxemburg2.533,701.669,101.678,501.829,791.815,47
Nederland1.426,231.371,571.407,291.517,341.389,66
Portugal57.029,1774.759,41115.855,0754.728,2349.716,05
Zweden0,000,000,002.895,783.070,11
Verenigd Koninkrijk1.461,89895,771.029,071.233,701.516,38
EUR 1538.591,0636.705,27
EUR 1237.595,5142.736,8540.542,1537.385,7135.627,84
Oude Duitse deelstaten9.820,847.040,216.071,915.827,605.975,71
Nieuwe Duitse deelstaten19.680,6231.105,5132.731,4223.720,6418.636,58

Tabel A2

Overheidssteun voor de be- en verwerkende industrie in de periode 1992-1996, in actuele prijzen (in ECU)

x miljoen ECU
19921993199419951996
Oostenrijk0,000,000,00494,26389,98
Belgie605,30825,311.090,671.026,461.276,84
Denemarken333,57584,78580,26669,13745,96
Duitsland14.602,4419.699,4020.162,6015.769,5812.889,12
Griekenland1.144,26489,18365,44868,56798,11
Spanje1.023,271.445,361.512,662.085,292.793,50
Finland0,000,000,00400,79326,87
Frankrijk4.736,715.143,704.043,383.371,723.767,29
lerland206,80211,64183,83196,07278,72
Italie11.947,0512.120,399.994,2410.860,9010.265,35
Luxemburg60,9241,2442,3347,4646,20
Nederland626,96630,55652,05722,92649,45
Portugal326,41396,88588,41279,08253,96
Zweden0,000,000,00310,31360,56
Verenigd Koninkrijk1.981,821.148,441.326,281.488,551.863,33
EUR 15

EUR 12
37.595,5142.736,8540.542,1538.591,06

37.385,71
36.705,27

35.627,84

Tabel A3

Overheidssteun voor de nieuwe Duitse deelstaten - jaargemiddelden in ECU over de periode 1994-1996
Miljoen ECUin %% van de totale steun
Subsidies7.373,154,844,3
Belastingvrijstellingen1.964,01.4,611,8
Participaties0,00,00,0
Zachte leningen3.418,125,420,5
Belastingfaciliteiten0,00,00,0
Garanties. 691,95,24,2
TOTAAL13.447,1100,080,8

In de periode 1994-1996 werd in totaal gemiddeld 13,497 miljard ecu per jaar bijstand (inclusief steun van de Treuhandanstalt) verstrekt aan de nieuwe deelstaten. Dit is 81% van alle Duitse steun voor de be- en verwerkende industrie. De stijging van de totale omvang van de Duitse steun als gevolg van de steun aan de nieuwe deelstaten werd gedeeltelijk gecompenseerd doordat minder bijstand naar Berlijn en het Zonenrandgebiet ging.

FiguurAI

Steun voor de be- en verwerkende Industrie en door communautaire Fondsen, Bedrag per werknemer - jaargemiddelden in ECU over de periode 1994-1996


Regionale/Sociale Fondsen per werknemer

Steun voor de be- en verwerkende industrie per werknemer

OOSTENRIJK

x miljoen ECU
SECTOR/FUNCTIESOORT STEUNSTEUN -TOTAALSTEUN VOOR DE BEEN VERWERKENDE INDUSTRIE
A1AA2AB1ACIAC2AD1ATOTAALin %TOTAALin %
1.1.Landbouwn.b.n.b.n.b.n.b.n.b.n.b.n.b.0,0
1.2.Visserij0,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.Be- en verwerkende industrie / diensten:261,50,00,040,20,028,4330,129,9330,173,6
Horizontale doelstellingen
2.1.1. Onderzoek en ontwikkeling66,70,00,017,80,01,886,27,886,219,2
2.1.2. Milieu67,80,00,03,50,00,271,46,571,415,9
2.1.3. MKB54,30,00,02,80,00,057,15,257,112,7
2.1.4. Handel0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.5. Energiebesparing5,80,00,00,00,00,05,80,55,81,3
2.1.6. Algemene investeringen0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.7. Bestrijding werkloosheid0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.8. Opleidingssteun0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.9 Andere doelstellingen66,90,00,016,10,026,5109,59,9109,524,4
.2.Be- en verwerkende industrie / diensten:704,00,00,09,60,00,1713,764,657,912,9
Specifieke sectoren
2.2.1. IJzer en staal6,80,00,00,00,00,06,80,66,81,5
2.2.2. Scheepsbouw0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.2.3. Vervoer655,80,00,00,00,00,0655,859,4
Waarvan Verordening. 1191/69 en 1192/690,00,00,00,00,00,00,00,0
Waarvan luchtvervoer0,00,00,00,00,00,00,00,0
2.2.4.1. Steenkool: steun voor lopende productie0,00,00,00,00,00,00,00,0
2.2.4.2. Steenkool: overige steun0,00,00,00,00,00,00,00,0
2.2.5. Andere sectoren41,40,00,09,60,00,151,14,651,111,4
2.2.6. Financiele diensten0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
3.Regionale steun43,30,00,013,60,03,360,25,560,213,4
3.1. Regio’s ex artikel 92, lid 3, onder c)37,80,00,08,10,00,045,94,245,910,2
3.1. Regio’s ex artikel 92, lid 3, onder a)5,50,00,05,50,03,314,31,314,33,2
TOTAAL1.008,90,00,063,40,031,81104,1
in %91,40,00,05,70,02,9100
TOTAAL BE- EN VERWERKENDE INDUSTRIE353,00,00,063,40,031,8448,3
in %78,80,00,014,10,07,1100


Tabel A4/1

Totale overheidssteun - jaargemiddelde 1994-1996

BELGIE

Tabel A4/2

Totale overheidssteun - jaargemiddelde 1994-1996

x miljoen ECU
SECTOR/FUNCTIESOORT STEUNSTEUN -TOTAALSTEUN VOOR DE BEEN VERWERKENDE INDUSTRIE
A1AA2AB1ACIAC2AD1ATOTAALin %TOTAALin %
1.1. Landbouw168,50,00,00,00,00,0168,5
1.2. Visserij1,90,00,00,00,00,01,90,1- —
2.1. Be- en verwerkende industrie / diensten:420,7111,614,134,30,047,1527,819,4527,846,0
Horizontale doelstellingen
2.1.1. Onderzoek en ontwikkeling82,80,20,032,10,00,0115,04,1115,09,6
2.1.2. Milieu5,40,00,00,00,00,05,40,25,40,4
2.1.3. MKB230,31,40,00,60,06,3238,58,8238,520,8
2.1.4. Handel2,00,00,01,30,040,844,21,644,23,7
2.1.5. Energiebesparing0,20,00,00,00,00,00,20,00,20,0
2.1.6. Algemene investeringen0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.7. Bestrijding werkloosheid0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.T.8. Opleidingssteun0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.9 Andere doelstellingen0,0110,014,10,40,00,0124,54,6124,510,8
.2. Be- en verwerkende industrie / diensten:1.613,9288,70,40,00,00,11903,270,0333,229,0
Specifieke sectoren
2.2.1. IJzer en staal3,40,00,00,00,00,03,40,13,40,3
2.2.2. Scheepsbouw28,00,00,00,00,00,028,01,028,02,3
2.2.3. Vervoer1.569,90,00,20,00,00,01570,056,6__
Waarvan Verordening. 1191/69 en 1192/69590,00,00,00,00,00,0590,021,3__
Waarvan luchtvervoer0,00,00,20,00,00,00,20,0__
2.2.4.1. Steenkool: steun voor lopende productie0,00,00,00,00,00,00,00,0__
2.2.4.2. Steenkool: overige steun0,00,00,00,00,00,00,00,0__
2.2.5. Andere sectoren12,7288,70,30,00,00,1301,811,1301,826,3
2.2.6. Financiele diensten0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
3. Regionale steun
259,66,10,00,24,517,4287,710,6287,725,0
3.1. Regio's ex artikel 92, lid 3, onder c)259,66,10,00,24,517,4287,710,6287,725,0
3.1. Regio’s ex artikel 92, lid 3, onder a)0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
TOTAAL2.196,1406,414,534,54,564,62.720,6
in %80,714,90,51,30,22,4100
TOTAAL BE- EN VERWERKENDE INDUSTRIE624,4406,414,334,54,564,61.148,7
in %54,435,41,23,00,45,6100


DENEMARKEN

Tabel A4/3

Totale overheidssteun - jaargemiddelde 1994-1996

x miljoen ECU
SECTOR/FUNCTIESOORT STEUNSTEUN -TOTAALBE- EN

VERWERKENDE

INDUSTRIE
A1AA2AB1ACIAC2AD1ATOTAALin %TOTAALin %
1.1. Landbouw*134,60,00,00,00,00,0134,6
1.2. Visserij8,30,00,00,00,00,08,30,7
2.1. Be- en verwerkende Industrie / diensten:453,968,90,032,40,010,5565,746,9565,784,3
Horizontale doelstellingen
2.1.1. Onderzoek en ontwikkeling129,750,10,015,70,00,5195,916,2195,929,2
2.1.2. Milieu45,718,80,00,00,00,064,55,364,59,6
2.1.3. MKB21,70,00,01,00,010,032,82,732,84,9
2.1.4. Handel34,00,00,013,10,00,047,23,947,27,0
2.1.5. Energiebesparing222,70,00,02,60,00,0225,318,7225,333,6
2.1.6. Algemene investeringen0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.7. Bestrijding werkloosheid0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.8. Opleidingssteun0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.9 Andere doelstellingen0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.2. Be- en verwerkende industrie / diensten:621,00,00,00,00,00,0621,051,593,914,0
Specifieke sectoren
2.2.1. IJzer en staal0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.2.2. Scheepsbouw65,40,00,00,00,00,065,45,465,49,7
2.2.3. Vervoer527,20,00,00,00,00,0527,243,7
Waarvan Verordening. 1191/69 en 1192/6968,70,00,00,00,00,068,75,7
Waarvan luchtvervoer0,00,00,00,00,00,00,00,0
2.2.4.1. Steenkool: steun voor lopende productie0,00,00,00,00,00,00,00,0
2.2.4.2. Steenkool: overige steun0,00,00,00,00,00,00,00,0
2.2.5. Andere sectoren28,50,00,00,00,00,028,52,428,54,2
2.2.6. Financiele diensten0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
. Regionale steun11,60,00,00,10,00,011,71,011,71,7
3.1. Regio’s ex artikel 92, lid 3, onder c)11,60,00,00,10,00,011,71,011,71,7
3.1. Regio’s ex artikel 92, lid 3, onder a)0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
TOTAAL1.094,868,90,032,60,010,51.206,7
In %90,75,70,02,70,00,9100
TOTAAL BE- EN VERWERKENDE INDUSTRIE559,368,90,032,60,010,5671,3
in %83,310,30,04,90,01,6100


Tabel A4/4

Totale overheidssteun - jaargemiddelde 1994-1996

x miljoen ECU
SECTOR/FUNCTIESOORT STEUNSTEUN -TOTAALBE- EN

VERWERKENDE

INDUSTRIE
A1AA2AB1ACIAC2AD1ATOTAALin %TOTAALin %
1.1. Landbouw*2.939,10,00,00,00,00,02.939,10,0--
1.2. Visserij16,50,00,00,00,00,016,50,1--
2.1. Be- en verwerkende industrie / diensten:1.750,2251,2119,4777,561,1231,33190,79,43190,719,2
Horizontale doelstellingen
2.1.1. Onderzoek en ontwikkeling1.076,60,075,714,10,00,01166,33,41166,37,0
2.1.2. Milieu78,60,00,048,30,00,0126,90,4126,90,8
2.1.3. MKB325,7247,40,0184,161,179,6897,92,6897,95,4
2.1.4. Handel0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.5. Energiebesparing241,33,80,025,50,00,0270,60,8270,61,6
2.1.6. Algemene investeringen0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.7. Bestrijding werkloosheid0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.8. Opleidingssteun0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.9 Andere doelstellingen28,00,043,8505,50,0151,7729,02,1729,04,4
2.2. Be- en verwerkende industrie / diensten:X 18.359,1143,60,07,10,00,018.509,754,4990,46,7
Specifieke sectoren
2.2.1. IJzer en staal298,60,00,00,00,00,0298,60,9298,61,8
2.2.2. ScheepsbouwA 655,20,00,00,00,00,0655,21,9655,23,9
2.2.3. Vervoer11.649,20,00,00,00,00,011.649,234,2--
Waarvan Verordening. 1191/69 en 1192/693.048,90,00,00,00,00,03.048,99,0--
Waarvan luchtvervoer0,00,00,00,00,00,00,00,0--
2.2.4.I. Steenkool: steun voorlopende productie5.599,80,00,00,00,00,05.599,816,5--
2.2.4.2. Steenkool: overige steun134,20,00,00,00,00,0134,20,4--
2.2.5. Andere sectoren22,1143,60,07,10,00,0172,70,5172,71,0
2.2.6. Financiele diensten0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
3. Regionale steun
6.502,92.127,20,02.919,3161,4611,112.321,836,212.321,874,1
3.1. Regio’s ex artikel 92, lid 3, onder c)375,12,80,069,50,00,0447,41,3447,42,7
3.2. Regio’s ex artikel 92, lid 3, onder a)6.126,01.964,00,02.849,90,0611,111.550,933,911.550,969,4
3.3. Berlijn / Zonenrandgebiet1,8160,40,00,0161,40,0323,51,0323,52,0
TOTAAL26.628,72.521,9119,43.703,9222,5842,4y 34.038,9*
in %* 78,2
7,40,410,90,72,5A100,0
TOTAAL BE- EN VERWERKENDE INDUSTRIEX 9.229,02.521,9119,43.703,9222,5842,416639,1
in %X 55,5X 15,20,7X 22,31,35,1X100,0


GRIEKENLAND

Tabel A4/5

Totale overheidssteun - jaargemiddelde 1994-1996

x miljoen ECU
SECTOR/FUNCTIESOORT STEUNSTEUN -TOTAALSTEUN VOOR DE BEEN VERWERKENDE INDUSTRIE
A1AA2AB1ACIAC2AD1ATOTAALin %TOTAALin %
1.1. Landbouwn.b.n.b.n.b.n.b.n.b.n.b.n.b.0,0
1.2. Visserij0,80,00,00,00,00,00,80,1
2.1. Be- en verwerkende industrie / diensten:14,070,60,00,00,0119,1203,820,8203,830,8
Horizontale doelstellingen
2.1.1. Onderzoek en ontwikkeling10,00,00,00,00,00,010,01,010,01,5
2.1.2. Milieu0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.3. MKB4,07,00,00,00,00,011,01,111,01,6
2.1.4. Handel0,063,60,00,00,037,8101,310,1101,314,8
2.1.5. Energiebesparing0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.6. Algemene investeringen0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.7. Bestrijding werkloosheid0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.8. Opleidingssteun0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.9 Andere doelstellingen0,00,00,00,00,081,481,48,281,412,0
2.2. Be- en verwerkende industrie / diensten:279,812,544,10,00,00,0336,434,420,73,1
Specifieke sectoren
2.2.1. IJzer en staal0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.2.2. Scheepsbouw0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.2.3. Vervoer271,70,044,10,00,00,0315,831,5
Waarvan Verordening. 1191/69 en 1192/698,00,00,00,00,00,08,00,8
Waarvan luchtvervoer0,00,044,10,00,00,044,14,4
2.2.4.1. Steenkool: steun voor lopende productie0,00,00,00,00,00,00,00,0
2.2.4.2. Steenkool: overige steun0,00,00,00,00,00,00,00,0
2.2.5. Andere sectoren8,212,50,00,00,00,020,72,120,73,1
2.2.6. Financiele diensten0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
3. Regionale steun
415,70,00,021,80,00,0437,544,8437,566,1
3.1. Regio’s ex artikel 92, lid 3, onder c)0,00,00,00,00,00,00,00,00.00,0
3.1. Regio’s ex artikel 92, lid 3, onder a)415,70,00,021,80,00,0437,544,8437,566,1
TOTAAL710,483,144,121,80,0119,1978,5
in %72,68,54,52,20,012,2100
TOTAAL BE- EN VERWERKENDE INDUSTRIE437,983,10,021,80,0119,1661,9
in %66,212,60,03,30,018,0100


SPANJE

Tabel A4/6

Totale overheidssteun - jaargemiddelde 1994-1996

x miljoen ECU
SECTOR/FUNCTIESOORT STEUNSTEUN-TOTAALBE- EN

VERWERKENDE

INDUSTRIE
A1AA2AB1ACIAC2AD1ATOTAALin %TOTAALin %
1.1. Landbouwn.b.n.b.n.b.n.b.n.b.n.b.n.b.0,0
1.2. Visserij62,30,00,00,00,00,062,31,2--
2.1. Be- en verwerkende industrie / diensten:409,90,04,189,80,02,5506,210,1506,2A 24->
Horizontale doelstellingen
2.1.1. Onderzoek en ontwikkeling112,20,00,033,60,00,0145,82,9. 145,8/ 69
2.1.2. Milieu30,20,00,0P,40,00,030,60,630,6X 1.5
2.1.3. MKB155,80,03,146,80,02,1207,84,1207,89,9
2.1.4. Handel -3,70,00,04,40,00,38,40,28,40,4
2.1.5. Energiebesparing29,60,00,00,00,00,029,60,629,61,4
2.1.6. Algemene investeringen0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.7. Bestrijding werkloosheid0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.8. Opleidingssteun0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.9 Andere doelstellingen78,40,01,04,60,00,084,01,784,04,0
2.2. Be- en verwerkende industrie / diensten:4.147,20,00,028,60,00,04.175,883,11.314,562,6
Specifieke sectoren
2.2.1. IJzer en staal663,60,00,00,00,00,0663,613,2663,631,6
2.2.2. Scheepsbouw418,50,00,00,00,00,0418,58,3418,519,9
2.2.3. Vervoer1.857,20,00,00,00,00,01.57,237,0-_
Waarvan Verordening. 1191/69 en 1192/690,00,00,00,00,00,00,00,0-
Waarvan luchtvervoer0,00,00,00,00,00,00,00,0--
2.2.4.I. Steenkool: steun voor lopende productie767,60,00,00,00,00,0767,615,3• -.
2.2.4.2. Steenkool: overige steun236,50,00,00,00,00,0236,54,7-.
2.2.5. Andere sectoren203,70,00,028,60,00,0* 232,3
4,6232,311,1
2.2.6. Financiele diensten0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
3. Regionale steun
267,80,02,89,50,00,0280,15,6280,1y 13,3
3.1. Regio’s ex artikel 92, lid 3, onder c)190,60,00,00,00,00,0190,63,8190,69,1
3.1. Regio’s ex artikel 92, lid 3, onder a)77,20,02,89,50,00,089,61,889,64,3
TOTAALX 4.887,10,06,9127,90,02,55.024,4
in %97,30,00,12,50,00,0100,0
TOTAAL BE- EN VERWERKENDE INDUSTRIEX 1.963,60,06,9127,90,02,5X 2.100,8
in %93,50,00,36,10,00,1100,0


FINLAND

Tabel A4/7

Totale overheidssteun - jaargemiddelde 1994-1996

x miljoen ECU
SECTOR/FUNCTIESOORT STEUNSTEUN -TOTAALSTEUN VOOR DE BEEN VERWERKENDE INDUSTRIE
A1AA2AB1ACIAC2AD1ATOTAALin %TOTAALin %
1.1 Landbouwn.b.n.b.n.b.n.b.n.b.n.b.n.b.0,0
1.2. Visserij3,50,00,00,00,00,03,50,8
2.1. Be- en verwerkende industrie / diensten:214,10,00,054,60,02,8271,565,2271,574,4
Horizontale doelstellingen
2.1.1. Onderzoek en ontwikkeling122,50,00,05,60,00,0128,230,8128,235,1
2.1.2. Milieu8,90,00,00,00,00,08,9.2,18,92,4
2.1.3. MKB27,70,00,049,00,00,076,618,476,621,0
2.1.4. Handel38,20,00,00,00,00,038,29,238,210,5
2.1.5. Energiebesparing13,20,00,00,00,00,013,23,213,23,6
2.1.6. Algemene investeringen0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.7. Bestrijding werkloosheid0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.8. Opleidingssteun0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.9 Andere doelstellingen3,60,00,00,00,02,86,41,56,41,7
2.2. Be- en verwerkende industrie / diensten:52,82,80,00,00,00,055,613,48,02,2
Specifieke sectoren
2.2.1. IJzer en staal0,00,00,00,00.00,00,00,00,00,0
2.2.2. Scheepsbouw0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.2.3. Vervoer47,60,00,00,00,00,047,611,4
Waarvan Verordening. 1191/69 en 1192/690,00,00,00,00,00,00,00,0_
Waarvan luchtvervoer0,00,00,00,00,00,00,00,0_
2.2.4.I. Steenkool: steun voor lopende productie0,00,00,00,00,00,00,00,0_
2.2.4.2. Steenkool: overige steun0,00,00,00,00,00,00,00,0_
2.2.5. Andere sectoren5,22,80,00,00,00,08,01,98,02,2
2.2.6. Firanciele diensten0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
3. Regionale steun
76,49,10,00,00,00,285,720,685,723,5
3.1. Regio’s ex artikel 92, lid 3, onder c)76,49,10,00,00,00,285,720,685,723,5
3.1. Regio’s ex artikel 92, lid 3, onder a)0,00,00,00,00,00,00.00,00,00,0
TOTAAL346,711,80,054,70,03,0416,2
in %83,32,80,013,10,00,7100
TOTAAL BE- EN VERWERKENDE INDUSTRIE295,611,80,054,70,03,0365,2
in %81,03,20,015,00,00,8100


FRANKRIJK

Tabel A4/8

Totale overheidssteun - jaargemiddelde 1994-1996

x miljoen ECU
SECTOR/FUNCTIESOORT STEUNSTEUN -TOTAALSTEUN VOOR DE BEEN VERWERKENDE INDUSTRIE
A1AA2AB1ACIAC2AD1ATOTAALin %TOTAALin %
1.1. Landbouwn.b.n.b.n.b.n.b.n.b.n.b.n.b.0,0
1.2. Visserij32,30,00,00,00,00,032,30,2--
2.1. Be- en verwerkende industrie / diensten:773,2487,1160,9100,122,1364,31.907,715,01.907,751,0
Horizontale doelsteilingen
2.1.1. Onderzoek en ontwikkeling504,6469,80,062,90,00,01.037,48,11.037,427,7
2.1.2. Milieu38,20,00,00,00,00,038,20,338,21,0
2.1.3. MKB157,817,30,037,20,00,0212,31,7212,35,7
2.1.4. Handel8,80,00,00,022,1364,3395,13,1395,110,6
2.1.5. Energiebesparing23,70,00,00,00,00,023,70,223,70,6
2.1.6. Algemene investeringen0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.7. Bestrijding werkloosheid0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.8. Opleidingssteun0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.9 Andere doelsteilingen40,20,0160,90,00,00,0201,11,6201,15,4
2.2. Be- en verwerkende industrie / diensten:7.173,120,02.312,313,028,20,09.533,674,8564,115,1
Specifieke sectoren
2.2.1. IJzer en staal2,60,00,00,00,00,02,60,02,60,1
2.2.2. Scheepsbouw37,50,00,00,00,00,037,50,337,51,0
2.2.3. Vervoer5.912,40,01.043,20,00,00,06.955,654,5-_
Waarvan Verordening. 1191/69 en 1192/690,00,00,00,00,00,00,00,0-
Waarvan luchtvervoer0,00,01.043,20,00,00,01.043,28,2__
2.2.4.1. Steenkool: steun voor lopende productie149,50,00,00,00,00,0149,51,2__
2.2.A.2. Steenkool: overige steun608,40,00,00,00,00,0608,44,8.
2.2.5. Andere sectoren462,720,00,013,028,20,0524,04,1524,014,0
2.2.6. Financier diensten0,00,01.269,10,00,00,01.269,19,9--
3. Regionale steun
353,5913,60,01,10,00,51.268,69,91268,633,9
3.1. Regio’s ex artikel 92, lid 3, onder c)312,1517,20,00,00,00,5829,86,5829,822,2
3.1. Regio’s ex artikel 92, lid 3, onder a)41,4396,40,01,10,00,0438,83,4438,811,7
TOTAALv 8.332,21.420,72.473,2114,250,3364,8^ 12.755,4
in %* 65,3
11,119,40,90,42,9100,0
TOTAAL INDUSTRIE^ 1.629,61.420,7160,9114,250,3364,8V 3740,4
in %s, 43,638,04,33,11,39,8A100,0


IERLAND

Tabel A4/9

Totale overheidssteun - jaargemiddelde 1994-1996

x miljoen ECU
SECTOR/FUNCTIESOORT STEUNSTEUN -TOTAALSTEUN VOOR DE BEEN VERWERKENDE INDUSTRIE
A1AA2AB1ACIAC2AD1ATOTAALin %TOTAALin %
1.1. Landbouwn.b.n.b.n.b.n.b.n.b.n.b.n.b.0,0
1.2. Visserij11,80,00,00,00,00,011,83,0
2.1 Be- en verwerkende industrie / diensten:54,50,20,00,10,023,878,520,078,536,6
Horizontale doelstellingen
2.1.1. Onderzoek en ontwikkeling12,70,00,00,00,00,012,73,212,75,9
2.1.2. Milieu0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.3. MKB36,70,00,00,10,00,136,99,436,917,2
2.1.4. Handel3,90,20,00,00,02,36,41,66,43,0
2.1.5. Energiebesparing1,20,00,00,00,00,01,20,31,20,5
2.1.6. Algemene investeringen0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.7. Bestrijding werkloosheid0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.8. Opleidingssteun0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.9 Andere doelstellingen0,00,00,00,00,021,421,45,421,410,0
2.2. Be- en verwerkende industrie / diensten:141,70,041,00,50,00,0183,246,516,07,5
Specifieke sectoren
2.2.1. IJzer en staal15,50,00,00,00,00,015,53,915,57,2
2.2.2. Scheepsbouw0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.2.3. Vervoer126,20,041,00,00,00,0167,242,5
Waarvan Verordening. 1191/69 en 1192/6984,10,00,00,00,00,084,121,4
Waarvan luchtvervoer0,90,041,00,00,00,041,810,6
2.2.4.1. Steenkool: steun voor lopende productie0,00,00,00,00,00,00,00,0
2.2.4.2. Steenkool: overige steun0,00,00,00,00,00,00,00,0
2.2.5. Andere sectoren0,00,00,00,50,00,00,50,10,50,2
2.2.6. Financiele diensten0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
3. Regionale steun
120,10,00,00,00,00,0120,130,5120,156,0
3.1. Regio’s ex artikel 92, lid 3, onder c)0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
3.1. Regio’s ex artikel 92, lid 3, onder a)120,10,00,00,00,00,0120,130,5120,156,0
TOTAAL328,20,241,00,60,023,8393,7
in %83,40,010,40,10,06,0100
TOTAAL BE- EN VERWERKENDE INDUSTRIE190,10,20,00,60,023,8214,7
in %88,60,10,00,30,011,1100


ITALIE

Tabel A4/10

Totale overheidssteun - jaargemiddelde 1994-1996

x miljoen ECU
SECTOR/FUNCTIESOORT STEUNSTEUN -TOTAALSTEUN VOOR DE BEEN VERWERKENDE INDUSTRIE
A1AA2AB1ACIAC2AD1ATOTAALin %TOTAALin %
1.1. Landbouwn.b.n.b.n.b.n.b.n.b.n.b.n.b.0,0
1.2. Visserij88,900,00,00,00,00,088,90,5
2.1. Be- en verwerkende industrie / diensten:1.914,305,2839,1289,50,01,73.049,818,23.049,831,2
Horizontale doelstellingen
2.1.1. Onderzoek en ontwikkeling232,210,00,038,60,00,0270,91,6270,92,8
2.1.2. Milieu19,800,00,00,00,00,019,80,119,80,2
2.1.3. MKB528,400,00,082,80,01,6612,83,7612,86,3
2.1.4. Handel444,400,0270,1148,10,00,0862,65,2862,69,0
2.1.5. Energiebesparing65,805,20,00,00,00,071,00,471,00,7
2.1.6. Algemene investeringen0,000,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.7. Bestrijding werkloosheid0,000,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.8. Opleidingssteun0,000,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.9 Andere doelstellingen623,500,0569,020,00,00,21.212,67,21.212,612,4
2.2. Be- en verwerkende industrie / diensten:7.908,5013,77,332,40,00,07.961,947,51.062,710,9
Specifieke sectoren
2.2.1. IJzer en staal544,500,00,50,00,00,0545,03,3545,05,6
2.2.2. Scheepsbouw204,800,00,00,00,00,0204,81,2204,82,1
2.2.3. Vervoer6.899,100,00,00,00,00,06.899,141,2
Waarvan Verordening. 1191/69 en 1192/692.142,400,00,00,00,00,02.142,412,8_
Waarvan luchtvervoer0,000,00,00,00,00,00,00,0__
2.2.4.1. Steenkool: steun voor lopende productie0,000,00,00,00,00,00,00,0__
2.2.4.2. Steenkool: overige steun0,000,00,00,00,00,00,00,0__
2.2.5. Andere sectoren260,1013,76,732,40,00,0312,91,9312,93,2
2.2.6. Financiele diensten0,000,00,00,00,00,00,00,00,00,0
3. Regionale steun
1.277,604.101,80,0260,70,07,15.647,333,75.647,357,9
3.1. Regio’s ex artikel 92, lid 3, onder c)60,3053,00,00,00,01,5114,80,7114,81,2
3.1. Regio’s ex artikel 92, lid 3, onder a)1.217,304.048,90,0260,70,05,65.532,533,05.532,556,7
TOTAAL11.189,304.120,7846,4582,60,09,317.690,9
in %66,824,65,13,50,00,1100
TOTAAL BE- EN VERWERKENDE INDUSTRIE4.201,304.120,7846,4582,60,08,99.759,9
in %4342,28,76,00,00,1100


LUXEMBURG

Tabel A4/11

Totale overheidssteun - jaargemiddelde 1994>1996

x miljoen ECU

SECTOR/FUNCTIESOORT STEUNSTEUN -TOTAALSTEUN VOOR DE BEEN VERWERKENDE INDUSTRIE
A1AA2AB1ACIAC2AD1ATOTAALin %TOTAALin %
1.1. Landbouwn.b.n.b.n.b.n.b.n.b.n.b.n.b.0,0
1.2. Visserij0,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1. Be- en verwerkende industrie / diensten:13,50,00,01,70,00,015,211,615,233,1
Horizontale doelstellingen
2.1.1. Onderzoek en ontwikkeling2,80,00,00,20,00,03,02,33,06,5
2.1.2. Milieu2,30,00,00,00,00,02,31,82,35,1
2.1.3. MKB8,20,00,01,40,00,09,57,39,520,7
2.1.4. Handel0,30,00,00,00,00,00,30,30,30,7
2.1.5. Energiebesparing0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.6. Algemene investeringen0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.7. Bestrijding werkloosheid0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.8. Opleidingssteun0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.9 Andere doelstellingen0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.2. Be- en verwerkende industrie / diensten:86,10,00,00,00,00,086,165,60,71,6
Specifieke sectoren
2.2.1. IJzeren staal0,70,00,00,00,00,00,70,50,71,4
2.2.2. Scheepsbouw0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.2.3. Vervoer85,40,00,00,00,00,085,465,0
Waarvan Verordening. 1191/69 en 1192/6984,50,00,00,00,00,084,564,3
Waarvan luchtvervoer0,00,00,00,00,00,00,00,0
2.2.4.1. Steenkool: steun voor lopende productie0,00,00,00,00,00,00,00,0
2.2.4.2. Steenkool: overige steun0,00,00,00,00,00,00,00,0
2.2.5. Andere sectoren0,10,00,00,00,00,00,10,10,10,2
2.2.6. Financiele diensten0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
3. Regionale steun
28,21,80,00,00,00,030,022,930,065,3
3.1. Regio’s ex artikel 92, lid 3, onder c)28,21,80,00,00,00,030,022,930,065,3
3.1. Regio’s ex artikel 92, lid 3, onder a)0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
TOTAAL127,91,80,01,70,00,0131,4
in %97,41,40,01,30,00,0100
TOTAAL BE- EN VERWERKENDE INDUSTRIE42,51,80,01,70,00,046,0
in %92,53,90,03,60,00,0100


Tabel A4/12

Totale overheidssteun - jaargemiddelde 1994-1996

x miljoen ECU
SECTOR/FUNCTIESOORT STEUNSTEUN-TOTAALSTEUN VOOR DE BEEN VERWERKENDE INDUSTRIE
A1AA2AB1ACIAC2AD1ATOTAALin %TOTAALin %
1.1. Landbouw*344,40,00,00,00,00,0344,40,0--
1.2. Visserij39,90,00,00,00,00,039,92,0--
2.1.Be- en verwerkende industrie / diensten:322,688,20,021,812,160,5505,324,5505,373,7
Horizontale doelstellingen
2.1.1. Onderzoek en ontwikkeling131,20,00,03,60,00,0134,96,5134,919,7
2.1.2. Milieu17,435,80,00,012,10,065,33,265,39,5
2.1.3. MKB14,70,00,00,00,039,654,32,654,37,9
2.1.4. Handel0,00,00,018,20,00,018,20,918,22,7
2.1.5. Energiebesparing141,452,50,00,00,014,2211,110,2211,130,8
2.1.6. Algemene investeringen0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.7. Bestrijding werkloosheid0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.8. Opleidingssteun0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.9 Andere doelstellingen17,90,00,00,00,03,721,61,021,63,1
2.2.Be- en verwerkende industrie- en verwerkende1.403,70,00,00,00,00,01403,768,139,69,8
industrie / diensten: Specifieke sectoren
2.2.1. IJzer en staal0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.2.2. Scheepsbouw45,00,00,00,00,00,045,02,245,06,6
2.2.3. Vervoer1.336,30,00,00,00,00,01336,364,8--
Waarvan Verordening. 1191/69 en 1192/69137,20,00,00,00,00,0137,26,7--
Waarvan luchtvervoer0,00,00,00,00,00,00,00,0--
2.2.4.1. Steenkool: steun voor lopende productie0,00,00,00,00,00,00,00,0--
2.2.4.2. Steenkool: overige steun0,00,00,00,00,00,00,00,0--
2.2.5. Andere sectoren22,40,00,00,00,00,022,41,122,43,2
2.2.6. Financiele diensten0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
3. Regionale steun
113,40,00,00,00,00,0113,45,5113,416,5
3.1. Regio's ex artikel 92, lid 3, onder c)113,40,00,00,00,00,0113,45,5113,416,5
3.1. Regio’s ex artikel 92, lid 3, onder a)0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
TOTAAL/ 1.879,5
88,20,021,812,160,5X 2062,2
in %91,14,30,01,10,62,9100,0
TOTAAL BE- EN VERWERKENDE INDUSTRIEX 503>388,20,021,812,160,5658,2
in %73>4X 12,90,03,21,8100,0
* Overheidssteun voor de landbouwsector wordt hier louter ter informatie gegeven en is in geen enkel totaal meegerekend

PORTUGAL

Tabel A4/13

Totale overheidssteun - jaargemiddelde 1994-1996

x miljoen ECU
SECTOR/FUNCTIESOORT STEUNSTEUN -TOTAALSTEUN VOOR DE BEEN VERWERKENDE INDUSTRIE
A1AA2AB1ACIAC2AD1ATOTAALin %TOTAALin %
1.1. Landbouwn.b.n.b.n.b.n.b.n.b.n.b.n.b.0,0
1.2. Visserij3,80,00,00,00,00,0' 3,80,5--
2.1. Be- en verwerkende industrie- / diensten:90,10,00,50,10,00,090,712,690,723,7
Horizontale doelstellingen
2.1.1. Onderzoek en ontwikkeling12,70,00,50,00,00,013,21,813,23,5
2.1.2. Milieu0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.3. MKB0,30,00,00,00,00,00,30,00,30,1
2.1.4. Handel0,50,00,00,10,00,00,60,10,60,2
2.1.5. Energiebesparing7,30,00,00,00,00,07,31,07,31,9
2.1.6. Algemene investeringen0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.7. Bestrijding werkloosheid0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.8. Opleidingssteun0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.9 Andere doelstellingen69,22,00,00,00,00,071,29,669,218,1
2.2. Be- en verwerkende industrie / diensten:284,92,2239,85,90,00,0521,174,0187,352,1
Specifieke sectoren
2.2.1. IJzer en staal111,00,00,00,00,00,0111,015,4111,029,6
2.2.2. Scheepsbouw15,30,00,00,00,00,015,32,115,34,0
2.2.3. Vervoer89,40,0239,80,00,00,0329,845,8.-
Waarvan Verordening. 1191/69 en 1192/6970,70,00,00,00,00,070,79,8..
Waarvan luchtvervoer0,00,0239,80,00,00,0239,833,3--
2.2.4.1. Steenkool: steun voor lopende productie0,60,00,00,00,00,00,60,1-
2.2.4.2. Steenkool: overige steun1,90,00,00,00,00,01,90,3--
2.2.5. Andere sectoren66,70,20,05,90,00,072,810,172,819,0
2.2.6. Financiele diensten ‘0,02,00,00,00,00,00,00,00,0
3. Regionale steun
30,930,30,00,50,030,792,412,892,424,2
3.1. Regio’s ex artikel 92, lid 3, onder c)0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
3.1. Regio’s ex artikel 92, lid 3, onder a)30,930,30,00,50,030,792,412,892,424,2
TOTAALy 409,732,5240,36,50,030,7X 7197
in %56,94,533,40,90,04,3100,0
TOTAAL BE- EN VERWERKENDE INDUSTRIE>< 313,930,40,56,50,030,7X 382,0
in %*y 82,2V 8,00,11,70,08,3''N100,0


ZWEDEN

Tabel A4/14

Totale overheidssteun - jaargemiddelde 1994-1996

x miljoen ECU
SECTOR/FUNCTIESOORT STEUNSTEUN -TOTAALSTEUN VOOR DE BEEN VERWERKENDE INDUSTRIE
A1AA2AB1ACIAC2AD1ATOTAALin %TOTAALin %
1.1 Landbouwn.b.n.b.n.b.n.b.n.b.n.b.n.b.0,0
1.2. Visserij7,70,00,00,00,00,07,70,5
2.1. Be- en verwerkende industrie / diensten:49,25,75,446,30,01,6108,27,7108,234,0
Horizontale doelstellingen
2.1.1. Onderzoek en ontwikkeling3,10,05,424,80,00,734,12,434,110,7
2.1.2. Milieu9,05,70,00,00,00,014,71,014,74,6
2.1.3. MKB35,10,00,013,80,00,849,73,549,715,6
2.1.4. Handel0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.5. Energiebesparing1,70,00,07,70,00,09.40,79,43,0
2.1.6. Algemene investeringen0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.7. Bestrijding werkloosheid0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.8. Opleidingssteun0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.9 Andere doelstellingen0,30,00,00,00,00,00,30,00,30,1
2.2. Be- en verwerkende industrie / diensten:1.093,10,00,00,00,00,01093,177,814,34,5
Specifieke sectoren
2.2.1. IJzer en staal0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.2.2. Scheepsbouw0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.2.3. Vervoer1.078,80,00,00,00,00,01078,876,8
Waarvan Verordening. 1191/69 en 1192/690,00,00,00,00,00,00,00,0
Waarvan luchtvervoer0,00,00,00,00,00,00,00,0
2.2.4.I. Steenkool: steun voor lopende productie0,00,00,00,00,00,00,00,0
2.2.4.2. Steenkool: overige steun0,00,00,00,00,00,00,00,0
2.2.5. Andere sectoren14,30,00,00,00,00,014,31,014,34,5
2.2.6. Financiele diensten0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
3. Regionale steun
130,453,80,011,30,00,0195,613,9195,661,5
3.1. Regio’s ex artikel 92, lid 3, onder c)130,453,80,011,30,00,0195,613,9195,661,5
3.1. Regio’s ex artikel 92, lid 3, onder a)0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
TOTAAL1.280,359,55,457,70,01,61.404,5
in %91,24,20,44,10,00,1100
TOTAAL BE- EN VERWERKENDE INDUSTRIE193,859,55,457,70,01,6318,0
in %61,018,71,718,10,00,5100


VERENIGD KONINKRIJK

Tabel A4/15

Totale overheidssteun - jaargemiddelde 1994-1996

x miljoen ECU
SECTOR/FUNCTIESOORT STEUNSTEUN -TOTAALSTEUN VOOR DE BEEN VERWERKENDE INDUSTRIE
A1AA2AB1ACIAC2AD1ATOTAALin %TOTAALin %
1.1. Landbouw*367,30,00,00,00,00,0367,30,0
1.2. Visserij23,30,00,00,00,00,023,30,5
2.1. Be- en verwerkende industrie / diensten:303,40,00,00,00,031,9335,37,7335,322.2
Horizontale doelstellingen
2.1.1. Onderzoek en ontwikkeling176,10,00,00,00,00,0176,14,1176,111,6
2.1.2. Milieu0,90,00,00,00,00,00,90,00,90,1
2.1.3. MKB41,80,00,00,00,030,972,81,972,84,8
2.1.4. Handel71,30,00,00,00,01,072,31,772,34,8
2.1.5. Energiebesparing1,80,00,00,00,00,01,80,01,80,1
2.1.6. Algemene investeringen0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.7. Bestrijding werkloosheid0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.8. Opleidingssteun0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.1.9 Andere doelstellingen11,50,00,00,00,00,011,50,311,50,8
2.2. Be- en verwerkende industrie / diensten:3.069,40,00,06,50,00,03.076,071,1283,918,8
Specifieke sectoren
2.2.1. IJzer en staal0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
2.2.2. Scheepsbouw8,60,00,00,00,00,08,60,28,60,6
2.2.3. Vervoer1.809,50,00,00,00,00,01.809,541,8
Waarvan Verordening. 1191/69 en 1192/691.797,10,00,00,00,00,01.797,141,5
Waarvan luchtvervoer0,00,00,00,00,00,00,00,0
2.2.4.1. Steenkool: steun voor lopende productie6,40,00,00,00,00,06,40,1
2 2.4.2. Steenkool: overige steun976,10,00,00,00,00,0976,122,6
2.2.5. Andere sectoren268,80,00,06,50,00,0275,36,4275,318,2
2.2.6. Financiele diensten0,00,00,00,00,00,00,00,00,00,0
3. Regionale steun
750,574,64,223,68,931,4893,320,6893,359,1
3.1. Regio’s ex artikel 92, lid 3, onder c)468,47,90,023,68,931,4540,212,5540,235,7
3.1. Regio’s ex artikel 92, lid 3, onder a)282,166,84,20,10,00,0353,28,2353,223,3
TOTAAL4.146,674,64,230,28,963,34.327,9
in %95,81,70,10,70,21,5100
TOTAAL BE- EN VERWERKENDE INDUSTRIE1.331,374,64,230,28,963,31.512,6
in %88,04,90,32.00,64,2100
Overheidssteun voor de landbouwsector wordt hier louter ter informatie gegeven en is in geen enkel totaal meegerekend


BIJLAGE INI

COMMUNAUTAIRE FONDSEN ENINSTRUMENTEN

I. Communautaire Fondsen, instrumenten en programma’s

Hieronder voIgt een korte beschrijving van de voornaamste communautaire Fondsen, instrumenten en programma’s. Vermeld zij dat het cohesiefinancieringsinstrument en het Cohesiefonds respectievelijk in april 1993 en mei 1994 werden ingesteld. Bovendien vond in juli 1993 de tweede hervorming van de Structuurfondsen (EOGFL-Orientatie, EFRO, Sociaal Fonds, FIOV) plaats, waarbij de grondbeginselen werden bevestigd waarop de eerste hervorming uit 1988 was gei'nspireerd, en een aantal operationele verbeteringen werd aangebracht. Een verdere innovatie bestond erin dat, in overeenstemming met de conclusies van de Europese Raad te Edinburgh, de middelen van de Structuurfondsen voor de vier lidstaten die voor bijstand van het Cohesiefonds in aanmerking kwamen (Griekenland, Spanje, lerland en Portugal), van 1992 tot 1999 reeel zouden verdubbelen, en dat de totale middelen voor de Structuurfondsen over de periode 1994-1999 141,471 miljard ecu (tegen prijzen van 1992) zouden belopen. Tevens trad in 1994 een nieuw instrument in werking, het FIOV, dat moest dienen voor ondersteuning van de herstructurering van de visserijsector.

In april 1994 werd het vierde kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (OTO) goedgekeurd voor het tijdvak 1994-1998. Dit nieuwe kaderprogramma omvat alle communautaire activiteiten op het gebied van onderzoek en ontwikkeling. De begroting ervan beloopt 13,1 miljard ecu. De algemene structuur ervan werd gestroomlijnd met het oog op drie grote uitdagingen:

- ontwikkeling van de wetenschappelijke en technologische

deskundigheid in Europa, om in de behoeften van de be- en verwerkende Industrie te voorzien en de levenskwaliteit in de lidstaten te verbeteren;

- verdere samenwerking en verbeterde coordinatie en gebruikmaking van de onderzoekinspanningen van de Gemeenschap;

- bevorderen van de onderzoeksactiviteiten die voor de overige beleidstakken van de Gemeenschap noodzakelijk worden geacht.

38.

EOGFL-Garantie


Het gemeenschappelijk landbouwbeleid is een algemeen systeem voor de ondersteuning van de landbouwmarkt via bescherming van de uitvoer en interne interventies. Als zodanig is het vergelijkbaar met systemen van invoercontingenten en douanetarieven, die een overdracht van middelen tussen sectoren tot stand brengen zonder dat een beroep wordt gedaan op directe steun. Een groot deel van de uitgaven van het EOGFL-Garantie is bestemd voor een dergelijk ondersteuningssysteem, en kan bijgevolg niet worden beschouwd als steun. Bovendien heeft de uitsplitsing per lidstaat in dit geval weinig zin daar de uiteindelijke begunstigde zich niet noodzakelijk in de lidstaat bevindt waar de uitgaven zijn verricht. Ongeveer 35% van de uitgaven dienen voor prijscompensaties voor producenten of verwerkingsbedrijven.

39.

EOGFL-Orientatie


Uit de EOGFL-Orientatie wordt in het kader van programma's die in samenwerking met de lidstaten en de regionale autoriteiten zijn opgesteld, medefinanciering verstrekt voor:

- de versterking en reorganisatie van de land- en bosbouwstructuren, met inbegrip van de structuren voor de verwerking en de afzet van de producten;

- compensatie van de gevolgen van de natuurlijke belemmeringen voor de landbouw;

- de reconversie van de landbouwproductie en ontwikkeling van aanvullende activiteiten voor landbouwers;

- de ontwikkeling van de sociale structuur van de plattelandsgebieden en behoud van de natuurlijke hulpbronnen.

Het EOGFL verleent medefinanciering in gebieden van de doelstellingen 1 en 5b. Het betreft hier inzonderheid:

- de omschakeling, diversificatie, herorientatie en aanpassing van het productiepotentieel van de landbouw;

- de verkoopbevordering, kwaliteitskeurmerken en investeringen ten behoeve van plaatselijke en regionale producten van land- en bosbouw van hoge kwaliteit;

- de ontwikkeling van structuren en infrastructuren op het platteland;

- maatregelen voor diversificatie, met name om de landbouwers de mogelijkheid te bieden verscheidene activiteiten te combineren;

- de vernieuwing en ontwikkeling van het dorp, alsmede bescherming en instandhouding van het landelijke erfgoed;

- aanmoediging van investeringen in de toeristische en ambachtelijke sector;

- de invoering van instrumenten ter voorkoming van natuurrampen (vooral in de regio's van doelstelling 1) en herstel van door natuurrampen getroffen productiepotentieel van landbouw en bosbouw;

- de irrigatie, milieubescherming en herstel van landschappen;

- optimale benutting van bossen;

- ontwikkeling van voorlichting en beroepsopleiding inzake bosbouw en landbouw.

40.

FIOV


Structured bijstand voor de visserijsector werd voor de eerste keer verleend in 1971, toen besloten werd middelen van de afdeling Orientatie van het EOGFL te gebruiken voor het aanmoedigen van de bouw en modernisering van

vissersvaartuigen voor kustvisserij en visserij in voile zee, alsmede het

bevorderen van de verwerking en de afzet van vis. In 1978 werden de

oorspronkelijke regels vervangen door een reeks jaarlijkse voorlopige

maatregelen, waarvan het toepassingsgebied werd uitgebreid tot de herstructurering van de kustvisserijvloot en de ontwikkeling van de aquacultuur.

In 1983 werd een systeem van meerjarenprogramma’s ingevoerd dat gebaseerd was op regelingen waardoor voor de herstructurering van de sector en de omschakeling van de visserijactiviteiten steun kon worden toegekend. In 1986 leidde de noodzaak deze benadering te versterken ertoe dat de hele reeks structuurmaatregelen voor vissersvloot en aquacultuur werd samengebracht binnen een enkel regelgevend kader.

De maatregelen ter ondersteuning van de verwerking en de afzet van visserijproducten gingen uit van een andere bron, die gedeeld werd met het structuurbeleid voor verwerking en afzet van landbouwproducten. Gedurende lange tijd werden de verwerking en de afzet van beide groepen producten geregeld door een en dezelfde verordening. Om met de specifieke behoeften van de visserijsector echter beter rekening te bouden, werden in 1989 de twee takken gesplitst; bijstand voor verwerking en afzet van visserijproducten valt sindsdien onder specifieke regelgeving, die van toen af ingebouwd was in de communautaire Structuurfondsen.

In 1993 werden de structuurelementen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) grondig onderzocht, en werden drie belangrijke veranderingen ingevoerd. Hierdoor werd gezorgd voor meer samenhang tussen de verschillende aspecten van het beleid, kon aan de scheiding tussen het GVB en de overige communautaire activiteiten een einde worden gemaakt, en kon rekening worden gehouden met de veranderingen binnen de sector. De structuurmaatregelen van het GVB werden binnen het communautair systeem van de Structuurfondsen opgenomen toen deze in 1993 werden hervormd. Daarnaast werden de verschillende voor deze sector beschikbare middelen samengebracht in een fonds dat de naam kreeg van Financieringsinstrument voor de orientatie van de visserij (FIOV).

41.

Sociaal Fonds


Met het Sociaal Fonds wordt een verbetering beoogd van de arbeidskansen van jongeren (onder de 25 jaar) en andere kansarme groepen (langdurig werklozen, gehandicapten, migrerende werknemers en andere sociaal benadeelde groepen). Daartoe levert het Fonds een financiele bijdrage aan particuliere en overheidsinitiatieven op de volgende gebieden:

- voorkomen van langdurige werkloosheid;

- beroepsopleiding;

- technisch advies inzake het scheppen van arbeidsplaatsen;

- vergemakkelijken van de aanpassing van werknemers aan de industriele ontwikkelingen en veranderingen in het productiesysteem.

Alle steunaanvragen worden via de lidstaten ingediend.

De steun van het Sociaal Fonds wordt op horizontale en niet op sectorale basis uitgekeerd, waardoor een extrapolatie volgens het steunconcept in de zin van artikel 92 van het Verdrag niet mogelijk is.

42.

Regionaal Fonds


Het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) heeft ten doel ongelijkheden binnen de Gemeenschap te verminderen door financiele steun te verstrekken aan:

- regio’s met een ontwikkelingsachterstand (doelstelling 1);

- regio’s met afnemende industriele activiteit (doelstelling 2);

- probleemgebieden op het piatteland (doelstelling 5b);

- de ontwikkeling van zeer dunbevolkte regio's (doelstelling 6).

Deze bijstand is vooral gericht op infrastructuur, menselijke hulpbronnen en productieve investeringen.

Daar de steun van het EFRO over het algemeen op horizontale en niet op sectorale basis wordt uitgekeerd, is het niet altijd mogelijk vast te stellen of de uitgaven overheidssteun vormen in de zin van artikel 92 van het Verdrag. In de plaats daarvan werd uitgegaan van cijfers in verband met de be- en verwerkende Industrie, de dienstensector en de economische ontwikkeling; de aldus verkregen gegevens geven derhalve alleen een idee van de omvang van de verstrekte EFRO-steun.

43.

Cohesiefinancieringsinstrument - Cohesiefonds


Nadat het beginsel van het Cohesiefonds in het Verdrag van Maastricht was opgenomen, werd tijdens de Europese Raad van Edinburgh besloten een voorlopig instrument tot stand te brengen om vanaf 1993 de communautaire financiele steun aan de begunstigde lidstaten te verstrekken, zulks in afwachting van de inwerkingtreding van het Verdrag, waardoor dan weer het Cohesiefonds zou kunnen worden ingesteld.

De Commissie hechtte haar goedkeuring aan het voorstel voor een verordening tot instelling van het Cohesiefinancieringsinstrument dat gebaseerd was op artikel 235 van het Verdrag; deze verordening werd vervolgens op 30 april 1993 door de Raad goedgekeurd en verlengd tot eind 1994:

Het Cohesiefonds werd ingesteld door artikel 130 D van het EG-Verdrag, zoals gewijzigd door het Verdrag van Maastricht, en vormde een verder stadium in het solidariteitsbeleid dat hoofdzakelijk dankzij de Structuurfondsen werd ingevoerd. Dit Fonds levert zijn eigen specifieke en aanvullende bijdrage aangezien het hoofdzakelijk gebaseerd is op de eisen die voortvloeien uit het vooruitzicht van de economische en monetaire unie (die reeds een realiteit begint te worden). Van meet af aan bouwde het Fonds zijn eigen identiteit uit uitgaande van drie hoofdbeginselen.

Het eerste beginsel is het beperkte toepassingsgebied ervan: in het Protocol betreffende de economische en sociale samenhang wordt gezegd dat het Cohesiefonds “financiele bijdragen van de Gemeenschap zal verlenen in

lidstaten met een BNP per capita van minder dan 90% van het gemiddelde van de Gemeenschap”.

Ten tweede blijft de bijstand beperkt tot de gedeeltelijke financiering van projecten inzake milieu en Trans-Europese vervoernetwerken.

Ten derde steunt het Fonds, als gevolg van de samenhang ervan met de totstandbrenging van de economische en monetaire unie, lidstaten die een programma hebben uitgewerkt dat voldoet aan de in artikel 104C genoemde voorwaarden inzake buitensporige overheidstekorten.

Verder droeg het cohesiefinancieringsinstrument, en nadien - vanaf mei 1994 -het Cohesiefonds, bij tot het bereiken van de cohesiedoelstelling. Daar de beschikbare kredieten voor het grootste deel naar infrastructuurprojecten en niet naar productieve investeringen gingen, zijn de cijfers slechts ter informatie opgenomen (in de hierna volgende tabel B).

44.

Onderzoek en technologische ontwikkeling in de Gemeenschap (OTO)


De onderzoekactiviteiten van de Gemeenschap worden hoofdzakelijk uitgevoerd op twee niveaus:

(i) via activiteiten waarvan de kosten met derden worden gedeeld, zoals onder meer OTO-projecten, thematische netwerken en gecoordineerde werkzaamheden (indirecte activiteiten);

(ii) in het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (directe activiteiten).

DGXII (Wetenschappen, Onderzoek en Ontwikkeling) beheert de indirecte activiteiten van het kaderprogramma samen met DG III (Industrie), DG VI (Landbouw), DG VII (Vervoer), DG XIII (Telecommunicatie, Informatiemarkt en Exploitatie van de onderzoekresultaten), DG XIV (Visserij) en DG XVII (Energie). Overeenkomstig het vierde communautaire OTO-kaderprogramma zal in de periode 1994-1998 13,1 miljard ecu uit de EU-begroting worden uitgetrokken voor onderzoekssteun. Aan de OTO-activiteiten wordt vooral deelgenomen door universiteiten, onderzoekscentra en de be- en verwerkende industrie (met inbegrip van het MKB). lets meer dan 950 miljoen ecu dient voor de ondersteuning van het Europees Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek.

45.

Financiele verrichtingen van het EGKS


Via de EGKS wordt financiele bijstand verleend in de vorm van leningen en subsidies. Er zijn drie hoofdcategorieen van leningen:

- industriele leningen;

- omschakelingsleningen;

- leningen voor sociale wonigbouw.

Dat de financiele instellingen die de leningen toekennen, niet winstgevend zijn, zou voor de ontvanger van de lening voordelig kunnen zijn, doch dit voordeel wordt niet als steun in de zin van de Verdragen beschouwd. Inzake subsidies is de situatie verschillend. Terwijl rentesubsidies (op leningen) normaal als steun zouden worden beschouwd, is dit minder waarschijnlijk voor andere maatregelen

102

zoals sociale uitkeringen aan voormalige werknemers uit de kolen- en staalsector.

46.

Europese Investeringsbank


De opdracht van de Bank bestaat erin de doelstellingen van de Europese Unie te verwezenlijken door langetermijnfinanciering te verstrekken voor betrouwbare investeringen. De Bank werd opgericht door het Verdrag van Rome en heeft de lidstaten als aandeelhouders; de Raad van Gouverneurs ervan bestaat uit de Ministers van Financien van deze lidstaten. Om voor steun in aanmerking te komen, moeten de betrokken projecten en programma’s in vier fundamentele opzichten levensvatbaar zijn: in economisch, technisch en financieel opzicht en op milieugebied. Dankzij haar eigen leningen en haar mogelijkheden nieuwe gelden aan te trekken heeft de Bank meer financieringsmogelijkheden. Door het opnemen van leningen draagt de Bank bij tot de ontwikkeling van de kapitaalmarkten in de Unie. Het beleid van de Bank wordt vastgesteld in nauwe samenwerking met de lidstaten en de andere instellingen van de Europese Unie. Er is ook nauwe samenwerking met de zakenwereld en de banksector en de voornaamste internationale organisaties die in deze sector actief zijn.

47.

Europees Investeringsfonds


Het Europees Investeringsfonds is een nieuw financieel orgaan dat werd opgericht om garanties te verstrekken ten behoeve van investeringen op middellange en lange termijn op twee kerngebieden voor de ontwikkeling van de Europese economie: de Trans-Europese netwerken (TEN) en het midden- en kleinbedrijf. Dit in juni 1994 ingestelde Fonds vormt een nieuw en uniek partnerschap waarbinnen de Europese Investeringsbank en de Europese Unie -via de Commissie - samenwerken met de banken en de financiele instellingen van de lidstaten. Door een richtlijn van de Commissie van 15 maart 1994 werd aan het Fonds het statuut van multilateral ontwikkelingsbank toegekend.

Het hoofddoel van het Fonds bestaat erin meer particular kapitaal aan te trekken voor de financiering van infrastructuur, en de stroom van financiele middelen naar het midden- en kleinbedrijf te verbeteren. Hiertoe zullen mechanismen worden ontwikkeld voor het overdragen en delen van financieel risico; de werkzaamheden van het Fonds zullen worden toegespitst op het verstrekken van financiele garanties voor middellange- en langetermijnleningen van banken en andere financiele instellingen.

De Bank zal voor TEN-projecten niet alleen op belangrijke langetermijnschulden een beroep kunnen doen, maar ook op onderhandse uitzettingen, de uitgifte van obligates, door inkomsten of activa gedekte effecten en achtergestelde leningen. Voor de financiering van MKB-projecten kan zij gebruik maken van leningsportefeuilles, kredietlijnen en geeffectiseerde activa.

Het EIF kan ook participates nemen in fondsen voor risicokapitaal.

Bij de uitvoering - op commerciele basis - van zijn opdracht treedt het EIF op in aanvulling op de banksector en in coordinate met andere financiele instellingen en instrumenten van de EU.

48.

II. Statistische gegevens


1. In tabel A wordt de totale financiele steun van de Europese Unie voor de periode 1992-1996 weergegeven.

2. Tabel B geeft een overzicht van de andere communautaire instrumenten die in de periode 1992-1996 werden toegekend.

3. De tabellen Cl en C2 geven respectievelijk voor de perioden 1992-1994 en 1994-1996 de gemiddelde jaarlijkse omvang van de communautaire bijstand weer, zoveel mggelijk uitgesplitst per iidstaat.

4. Er zij op gewezen dat een rechtstreekse vergelijking tussen de omvang van de communautaire steun in deze tabellen en de steunmaatregelen van de lidstaten zoals eerder in dit overzicht beschreven (d.w.z. de via de nationale begroting en belastingsstelsels gefinancierde steun), misleidend is, omdat het in veel gevallen moeilijk, zoniet onmogelijk is het in de communautaire steun vervatte steunbestanddeel vast te stellen, aangezien die, in tegenstelling tot overheidssteun, niet rechtstreeks aan ondernemingen wordt betaald.

In de landbouwsector zouden vergelijkingen tot verkeerde conclusies kunnen leiden, omdat de begunstigden van communautaire steunmaatregelen meestal geen ondernemingen zijn. Wat de vergelijking tussen de verschillende lidstaten onderling betreft, profiteren alle marktdeelnemers in de Unie van de communautaire steun, ongeacht waar de uitgaven (exportrestituties of inte'ventieaankopen) zijn verricht. Bij de vergelijking tussen communautaire en nationale uitgaven worden de uitgaven door de Unie evenwel sterk befnvloed door de verschillen tussen de schommelende wereldprijzen en de communautaire prijzen voor landbouwproducten, hetgeen niet het geval is voor de meeste nationale uitgaven.

5. Meer bijzonderheden omtrent de communautaire Fondsen zijn opgenomen in de technische bijlage.

6. Meer gedetailleerde informatie over de communautaire Fondsen en instrumenten is te vinden in de volgende documenten:

- Onderzoek- en technologische ontwikkelingsactiviteiten van de EU

jaarverslag 1995 ISBN 92-77-93761-0

jaarverslag 1996 ISBN 92-78-08603-7

- De Structuurfondsen

jaarverslag 1995 ISBN 92-78-10829-4

jaarverslag 1996 ISBN 92-78-26044-4

- Cohesiefinancieringsinstrument - Cohesiefonds

gecombineerd verslag 1993-1994 ISBN 92-827-5739-0

aarverslag 1995 ISBN 92-827-9688-4

jaarverslag 1996 ISBN 92-827-8877-6

- EGKS Financieel verslag 1995 ISBN 92-827-7933-5

EGKS Financieel verslag 1996 ISBN 92-828-0908-3

- Europese Investeringsbank

jaarverslag 1995 ISBN 92-827-6303-X

x miljoen ECU
19921993199419951996
EOGFL-Garantie-Landbouw32.005,334.496,332.831,434.377,539.041,3
EOGFL-Orientatie-Landbouw2.874,83.092,43.335,43.609,03.934,5
EOGFL-Garantie-Visserij32,132,435,536,934,1
EOGFL-Orientatie-Visserij / EFOV-FIOV (vanaf 1994)358,4401,8391,1450,3334,4
SOCIAAL FONDS5.894,26306,85.826,84.382,97.145,8
REGIONAAL FONDS (1)1.374,01.635,01.803,01.970,02.037,0
COHESIEFONDS1.560,81.853,12.151,72.443,7
EG-OTO-KADERPROGRAMMA2.391,02.094,02.019,03.019,03.183,0
EGKS-subsidies
Herplaatsing art. 56, lid 2, onder b)154,8182,4157,0123,856,3
Ijzer en staal - sociale maatregelen art. 56, lid 2, onder b)46,260,086,041,30,0
Kolen - sociale maatregelen art. 56, lid 2, onder b)50,050,040,040,023,2
Onderzoek art. 55120,2124,652,061,485,0
Rentesubsidies art. 54/56106,0114,351,511,436,7
TOTAAL45.407,050.154,648.481,850.275,258.046,8
(1) Gedeelte dat ongeveer overeenkomt met het steunconcept in de zin van artikel 92 van het Verdrag.


TabelA

Jaarlijkse uitgaven van de Gemeenschap

x miljoen ecu
19921993199419951996
EGKS (nieuw verstrekte leningen)1.486,2918,3673,4402,8279,7
Europese Investeringsbank*16.066,017.672,617.656,018.603,020.946,0
Europees Investeringsfonds**2.294,0


Tabel B

Overige communautaire instrumenten

Financiering toegekend binnen de Europese Unie Garanties die werden verleend sinds de oprichting in 1994

Tabel Cl

Gemiddelde jaarlijkse uitgaven van de Gemeenschap per lidstaat (1992-1994) x miljoen ecu

EOGFL-

Garantie
EOGFL-

Orientatie
EOGFL-

Garantie

Visserij
EOGFL-

OriSntatie

Visserij

EFOV-FIOV
SOCIAAL

FONDS
REGIONAAL

FONDS
COHESIE-FONDS (vanaf 1993)EG OTO

Kader

programma*
EGKS

SUBSIDIES*
TOTAAL
BELGlE1.278,735,80,24,6154,730,01.504,0
DENEMARKEN1.257,028,73,429,654,36,51.379,5
DUITSLAND4.979,7434,20.916,3798,5304,46.534,0
GRIEKENLAND2.522,5353,80.936,1461,2. 131,9306,23.812,6
SPANJE4.011,5530,410,7127,11.146,7273,7936,37.036,4
FRANKRIJK7.680,5602,510,131,9665,6. 145,69.136,2
IERLAND1.513,9179,52,27,8307,0120,6154,92.285,9
ITALIE4.469,0421,31.152,1886,6181,16.011,2
LUXEMBURG6,98,45,03,924,2
NEDERLAND2.207,524,50,17,9163,512,92.416,4
PORTUGAL519,2371,41,850,3597,9279,3309,02.128,9
VERENIGD

KONINKRIJK
2.664,7110,21,820,0768,3113,93.678,9
Technische bijstand0,40,4
2.168,0465,02.633,0
TOTAAL33.111,13.100,733,2383,76.009,31.603,81.706,82.168,0465,048.581,6
Er kan geen uitsplitsing per lidstaat worden gegeven.

Tabel C2

Gemiddelde jaarlijkse uitgaven van de Gemeenschap per lidstaat (1994-1996) x miljoen ecu

EOGFL-

Garantie
EOGFL-

Orientatie
EOGFL-

Garantie

Visserij
EOGFL-

Orientatie

Visserij

EFOV-FIOV
SOCIAAL

FONDS
REGIONAAL

FONDS
COHESIE-

FONDS
EG OTO Kader-programma*EGKS

SUBSIDIES*
TOTAAL
OOSTENRIJK649,2110,20,01,064,512,9837,8
BELGlE1.312,741,70,28,8109,618,41.491,4
DENEMARKEN1.340,829,46,624,050,74,41.455,9
DUITSLAND5.534,3771,10,328,3967,7211,97.513,6
GRIEKENLAND2.627,2352,80,712,8292,9244,2386,13.916,7
SPANJE4.297,9649,76,1174,91.327,4535,51.181,58.173,0
FINLAND354,7106,10,011,952,936,3561,9
FRANKRIJK8.641,9498,012,024,1664,2160,810.001,0
IERLAND1.532,1198,92,85,8316,1117,8193,32.366,8
ITALIE3.676,6381,80,537,4417,7248,34.762,3
LUXEMBURG15,36,70,00,34,30,627,2
NEDERLAND1.793,724,20,16,7178,115,22.018,0
PORTUGAL668,9390,83,225,0520,5272,6387,02.268,0
ZWEDEN348,745,01,320,442,126,0483,5
VERENIGD

KONINKRIJK
3.073,8106,92,221,9829,6173,94.208,3
Technische bijstand1.51.5
2.740,0288,53.028,5
TOTAAL35.867,83.713,336,0403,35.838,32.078,82.149,42.740,0288,553.115,4


(*) Er kan geen uitsplitsing per lidstaat worden gegeven.


ISSN 0254-1513
COM(98) 417 def.

DOCUMENTEN

NL

06 08 10 16

Catalogusnummer : CB-CO-98-439-NL-C

ISBN 92-78-37968-9

Bureau voor officiele publikaties der Europese Gemeenschappen L-2985 Luxemburg

1

Om deze reden en omdat de lidstaten de cijfers over 1994 - in bepaalde gevallen aanzienlijk - hebben aangepast, zijn de cijfers voor 1992-1994 niet dezelfde als die welke in het vijfde overzicht werden bekendgemaakt.

2

De bedragen van de steun aan de be- en verwerkende industrie tegen de actuele wisselkoersen worden in de statistische bijlage (bijlage II) gegeven.

3

Een deel van de cijfers over 1994-1996 is gewijzigd, vooral voor: Belgie, waar er een aanmerkelijke verbetering van de kwaliteit van de informatie was te vaststellen; Griekenland waar de betrouwbaarheid van de gegevens eveneens verbeterde; Frankrijk, voor de in deel II van dit overzicht gepresenteerde gegevens over steun aan het luchtvervoer en het bankbedrijf; lerland, waar de cijfers inzake cofinanciering werden verwijderd (zie biz.

5), en Portugal, waarvan de gegevens over steun voor het luchtvervoer eveneens werden gepresenteerd in deel II. Bijgevolg vallen de cijfers in dit overzicht niet direct te vergelijken met die uit het vorige overzicht.


4

Omdat een klein, maar niet precies te bepalen gedeelte van de steun aan de dienstensector (toerisme, adviesverlening) toevalt, kunnen de cijfers iets overschat zijn.

Voor deze parameter 'steun voor intracommunautaire uitvoer' kan de forse daling ten opzichte van de vorige overzichten worden verklaard door een wijziging van de berekeningsbasis voor het absolute niveau van intracommunautaire uitvoer (zie hierover de technische bijiage).

5

Voor Duitsland werden de cijfers opgesplitst in oude en nieuwe deelstaten om duidelijk het verschil in de ontwikkeling van de beide Duitse regio's aan te geven. Dit ging in de nieuwe deelstaten gepaard met een aanpassing zonder voorga aan de markteconomie.

6

Zoals onder punt 6 is uiteengezet, is een betrouwbare vergelijking tussen de gedetailleerde verdelingen per lidstaat slechts mogelijk indien gebruik wordt gemaakt van voortschrijdende driejaargemiddelden. De methode die gebruikt werd om met betrekking tot de periode 1994-1996 voor de drie nieuwe lidstaten, die slechts sinds de periode 1995-1996 lid waren, de jaargemiddelden vast te stellen, wordt in de technische bijlage (Bijlage I) uiteengezet.

7

De cijfers over 1994-1996 in tabel 1 stemmen niet overeen met het gemiddelde uit tabel 3; de totaalbedragen van tabel 1 bevatten namelijk niet de cijfers voor de drie nieuwe lidstaten over 1994. Het jaargemiddelde voor 1994-1996 uit tabel 1 zou daardoor iets lager liggen dan het gemiddelde in tabel 3, dat verkregen werd door het jaargemiddelde te berekenen voor die jaren waarvoor gegevens beschikbaar zijn en dit als gemiddelde te gebruiken voor de hele periode.

8

PB L 380 van 31.12.1990.

9

Een lijst van deze regio’s is opgenomen in bijlage I, punt 9.2.

10

Om de in bijlage I, punt 11.1, uiteengezette redenen zijn de cijfers voor O&O in tabel 6 duidelijk onderschat.

11

Parafiscale heffingen zijn sectorspecifieke belastingen die worden gebruikt voor de financiering van bepaalde projecten in de betrokken sector.

12

Ingevolge Beschikking nr. 3632/93/EGKS van de Commissie wordt met ingang van 1994 de financiering van sociale voordelen niet meer in het jaarverslag van de Commissie over de steun in deze sector opgenomen.

13

In prijzen van 1995

14

Voor 1994 omvatten de Duitse cijfers over de lopende productie 5,35 miljard DEM buitengewone financier steun ter vereffening van de eind 1993 uitstaande schulden van het compensatiefonds.

15

De toepassing van een verlaagd vennootschapsbelastingstarief voor kleine bedrijven is evenwel een vorm van steun en wordt in dit verslag dan ook in aanmerking genomen (bv. Duitsland).

16

Met specifieke reducties, bijvoorbeeld vermindering van de BTW voor alle in Berlijn vervaardigde producten, is wel rekening gehouden. Alle in de Overzeese Departementen verkochte goederen worden - ongeacht hun herkomst - met een lagere BTW belast. Deze vorm van steun is hier buiten beschouwing gelaten.

17

PB C 212 van 12.8.1988, biz. 2-10, en latere aanpassingen

18

Benadrukt moet worden dat de jaarlijkse uitgaven (verplichtingen) niet noodzakelijkerwijs identiek zijn aan de jaarlijkse begrotingskredieten voor een steunregeling.

19

Hier wordt met twee reeksen cijfers gewerkt, namelijk cijfers inzake de steunmaatregelen met betrekking tot de lopende productie en niet voor de lopende productie bestemde steun (bv. bijzondere maatregelen op het gebied van de sociale zekerheid voor mijnwerkers en cijfers betreffende steun in verband met lasten uit het verleden). Sinds 1994 neemt de Commissie de cijfers over de financiering van sociale uitkeringen echter niet meer op in haar jaarlijkse mededeling over steun in deze sector.

20

Zie ook “Toepassing van de artikelen 92 en 93 op de deelneming van overheidsinstanties in het kapitaal van ondernemingen” Bull. EG 9-1984, alsmede “The Measurement of the Aid Element of State Acquisitions of Company Capital” - doc. IV/45/87 - Evolution of Concentration and Competition Series: Collection: Working Papers 87.

21

Dit percentage is gebaseerd op een gelijkaardige overeenkomst met de lidstaten voor de scheepsbouwsector. ,

22

Versnelde afschrijving van O&O-apparatuur wordt niet als steun aangemerkt.

23

Zie punt 2.5 van de communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling, PB C 45 van 17.2.1996.

24

Zie punt 2.4 van de communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling.